Besluit van 13 januari 1995 tot wijziging van het Formatiebesluit WBO 1992, het Formatiebesluit ISOVSO 1992, het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO en het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO inzake verlenging van de aanmeldingstermijn voor overdracht en verzilvering van formatierekeneenheden en wijziging van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO en het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO inzake doorvergoeding van buitengebruikgestelde permanente dislocaties

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 17 oktober 1994, nr. 94041259/2508, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 51, derde en vierde lid, en 96c, tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs, de artikelen E29 en E32 van de Overgangswet WBO, de artikelen 59, derde en vierde lid, en 93d, tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel E23 van de Overgangswet ISOVSO;

Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 13 juni 1994, nr. OR 94000185/1 P);

De Raad van State gehoord (advies van 12 december 1994, nr. W05.94.0631);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 9 januari 1995, nr. 94052368/2508, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Formatiebesluit WBO 19921 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 18, derde lid, wordt «1 mei» vervangen door: 15 mei.

B

In artikel 19, tweede lid, wordt «1 mei» vervangen door: 15 mei.

ARTIKEL II

Het Formatiebesluit ISOVSO 19922 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 25, tweede lid, wordt «1 mei» vervangen door: 15 mei.

B

In artikel 26, tweede lid, wordt «1 mei» vervangen door: 15 mei.

ARTIKEL III

Het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 47e, tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. indien het betreft een dislocatie die niet op hetzelfde terrein ligt als het hoofdgebouw:

1°. op het tijdstip dat is gelegen 4 jaar na aanvang van de in het eerste lid bedoelde vergoeding,

2°. indien de dislocatie opnieuw voor een school of voor ander onderwijs wordt gebruikt en de terzake geldende regeling voorziet in een vergoeding voor de stichtingskosten ten laste van 's Rijks kas die een aanvang neemt vóór het onder 1° bedoelde tijdstip, op het tijdstip waarop die vergoeding een aanvang neemt, of

3°. indien vóór het onder 1° bedoelde tijdstip een andere bestemming ingaat en vóór dat tijdstip de bekostiging aanvangt van een voorziening in de huisvesting waarvoor een verzoek om goedkeuring op grond van een van de onderwijswetten zou zijn afgewezen indien aan de dislocatie geen andere bestemming was gegeven: op het moment dat de bekostiging van de voorziening in de huisvesting waarop de toewijzing betrekking heeft, een aanvang neemt;.

B

In artikel 66a, tweede lid, wordt «1 mei» vervangen door: 15 mei.

ARTIKEL IV

Het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO4 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 39d, tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. indien het betreft een dislocatie die niet op hetzelfde terrein ligt als het hoofdgebouw:

1°. op het tijdstip dat is gelegen 4 jaar na aanvang van de in het eerste lid bedoelde vergoeding,

2°. indien de dislocatie opnieuw voor een school of voor ander onderwijs wordt gebruikt en de terzake geldende regeling voorziet in een vergoeding voor de stichtingskosten ten laste van 's Rijks kas die een aanvang neemt vóór het onder 1° bedoelde tijdstip, op het tijdstip waarop die vergoeding een aanvang neemt, of

3°. indien vóór het onder 1° bedoelde tijdstip een andere bestemming ingaat en vóór dat tijdstip de bekostiging aanvangt van een voorziening in de huisvesting waarvoor een verzoek om goedkeuring op grond van een van de onderwijswetten zou zijn afgewezen indien aan de dislocatie geen andere bestemming was gegeven: op het moment dat de bekostiging van de voorziening in de huisvesting waarop de toewijzing betrekking heeft, een aanvang neemt;.

B

In artikel 67a, tweede lid, wordt «1 mei» vervangen door: 15 mei.

ARTIKEL V

Voor de dislocaties bedoeld in artikel 47e, tweede lid, onderdeel a, van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO die buiten gebruik zijn gesteld in de periode van 1 mei 1991 tot het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, wordt artikel 47e, tweede lid, onderdeel a, van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO als volgt gelezen:

a. indien het betreft een dislocatie die niet op hetzelfde terrein ligt als het hoofdgebouw:

1°. op het tijdstip dat is gelegen 4 jaar na aanvang van de in het eerste lid bedoelde vergoeding, of

2°. indien de dislocatie opnieuw voor een school of voor ander onderwijs wordt gebruikt en de terzake geldende regeling voorziet in een vergoeding voor de stichtingskosten ten laste van 's Rijks kas die een aanvang neemt vóór het onder 1° bedoelde tijdstip, op het tijdstip waarop die vergoeding een aanvang neemt;.

ARTIKEL VI

Voor de dislocaties bedoeld in artikel 39d, tweede lid, onderdeel a, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO die buiten gebruik zijn gesteld in de periode van 1 mei 1991 tot het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit wordt artikel 39d, tweede lid, onderdeel a, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO als volgt gelezen:

a. indien het betreft een dislocatie die niet op hetzelfde terrein ligt als het hoofdgebouw:

1°. op het tijdstip dat is gelegen 4 jaar na aanvang van de in het eerste lid bedoelde vergoeding, of

2°. indien de dislocatie opnieuw voor een school of voor ander onderwijs wordt gebruikt en de terzake geldende regeling voorziet in een vergoeding voor de stichtingskosten ten laste van 's Rijks kas die een aanvang neemt vóór het onder 1° bedoelde tijdstip, op het tijdstip waarop die vergoeding een aanvang neemt;.

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug wat betreft de artikelen l, lI, lII, onderdeel B, en IV, onderdeel B, tot en met 1 mei 1993.

Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Tweede Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in het onderhavige besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 januari 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Uitgegeven de negende februari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen deel

1.1. Algemeen

Het onderhavige besluit bevat wijzigingen in het Formatiebesluit WBO 1992, het Formatiebesluit ISOVSO 1992, het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO en het Bekostigingsbesluit lSOVSO/OISOVSO. Deze wijzigingen betreffen een verlenging met 14 dagen van de aanmeldingstermijn voor overdracht van formatierekeneenheden en de verzilvering van niet verbruikte formatierekeneenheden. Tevens worden het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO en het Bekostigingsbesluit lSOVSO/OISOVSO gewijzigd in verband met een versoepeling van de regeling voor doorvergoeding van buitengebruikgestelde permanente dislocaties die niet op hetzelfde terrein liggen als het hoofdgebouw.

1.2. Aanmelding voor overdracht en verzilvering

Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen heeft met betrekking tot overdracht van formatierekeneenheden en verzilvering van niet verbruikte formatierekeneenheden in het primair onderwijs veel meldingen van verzilvering en overdracht met een datum-poststempel later dan 30 april ontvangen. Deze meldingen konden gezien de regelgeving niet meer in behandeling genomen worden. Een belangrijke oorzaak van deze te late inzendingen is gelegen in het feit dat veel vrije dagen vallen rond de datum 1 mei. Derhalve wordt overeenkomstig mijn publicatie van 15 juni 1993, kenmerk CFI/F/JR-93038028, Mededelingen O en W nr. 18 van 30 juni 1993, thans voorgesteld in de artikelen 18, derde lid, en 19, tweede lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, de artikelen 25, tweede lid, en 26, tweede lid, van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, en tevens in artikel 66a, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO en artikel 67a, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO de datum van 1 mei te wijzigen in 15 mei. Aan deze wijzigingen wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 mei 1993.

1.3. Doorvergoeding buitengebruikgestelde permanente dislocaties

Het besluit houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO en het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OlSOVSO in verband met opneming van een financiële regeling voor buitengebruikgestelde gebouwen (Stb. 1992, 289) regelt onder meer de doorvergoeding van buitengebruikgestelde dislocaties. Voornoemd besluit, dat is gebaseerd op een tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen gesloten convenant (Kamerstukken II 1988/89, 20 800, hfdst. VIII, nr. 88), werkt grotendeels terug tot en met 1 mei 1991. Op grond van deze financiële regeling wordt voor buitengebruikgestelde permanente dislocaties, die niet op hetzelfde terrein als het hoofdgebouw zijn gelegen, de stichtingskostenvergoeding in principe gedurende 4 jaar voortgezet. Indien binnen de periode van 4 jaar herbestemming of sloop van die dislocaties plaatsvindt, wordt deze doorvergoeding evenwel beëindigd op het moment dat die andere bestemming ingaat. Deze regeling staat echter een doelmatig beheer van voormalige schoolgebouwen door de gemeente in de weg. Het onderhavige besluit beoogt dit bezwaar te ondervangen door de vergoeding ongeacht sloop of herbestemming gedurende 4 jaar na buitengebruikstelling door te laten lopen. De doorvergoeding wordt wel stopgezet, indien het gebouw opnieuw voor onderwijs wordt gebruikt. De hiervoor omschreven versoepeling van de regeling voor buitengebruikstelling van permanente dislocaties die niet op hetzelfde terrein liggen als het hoofdgebouw, werkt terug tot en met 1 mei 1991. Voor gevallen van buitengebruikstelling van dit type dislocaties vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit, wordt de vergoeding tevens beëindigd, indien door het ministerie positief moet worden beslist op een aanvraag om een huisvestingsvoorziening, terwijl deze zou zijn afgewezen als het «oude» gebouw nog beschikbaar zou zijn geweest. Omdat dit laatste criterium een belastende voorwaarde inhoudt op grond waarvan de vergoeding mogelijk eerder stopt, kan aan dit criterium geen terugwerkende kracht worden verleend. Bovendien konden gemeenten met betrekking tot besluiten tot buitengebruikstelling die tot stand kwamen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit, de invoering van deze voorwaarde niet voorzien.

Het voornemen tot deze wijziging is aangekondigd bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brief van 18 januari 1994, kenmerk: PO/MN-93045843.

2. Financiële gevolgen

2.1. Aanmelding voor overdracht en verzilvering

Met betrekking tot de verlenging van de aanmeldingstermijn voor overdracht van formatierekeneenheden en de verzilvering van niet verbruikte formatierekeneenheden zijn er geen financiële gevolgen.

2.2. Doorvergoeding buitengebruikgestelde permanente dislocaties

Wanneer een schoolgebouw buitengebruikgesteld wordt, is het regel dat in de rijksbegroting rekening wordt gehouden met de doorvergoeding van het schuldrestant van de stichtingskosten gedurende de maximale looptijd die mogelijk is op grond van de financiële regeling voor buitengebruikgestelde gebouwen. Voor permanente dislocaties die niet op hetzelfde terrein als het hoofdgebouw zijn gelegen, bedraagt de looptijd maximaal 4 jaar. In het geval dat een gemeente aan het ministerie meldt dat een bepaalde buitengebruikgestelde dislocatie is herbestemd, zodat de doorvergoeding van de stichtingskosten kan worden stopgezet, is dit een financiële meevaller voor de begroting. Tot op heden kwam dit echter niet of nauwelijks voor. Er is dan ook geen reden te verwachten dat deze wijziging ertoe zal leiden dat in veel gevallen de vergoeding voor een langere periode dan thans zal moeten worden doorbetaald.

Aan het besluit is een aanvullende voorwaarde verbonden die moet voorkomen dat het ministerie «dubbel» gaat betalen, dat wil zeggen zowel voor de stichtingskosten van een nieuwe voorziening in de huisvesting als voor de doorvergoeding van een herbestemde oude voorziening in de huisvesting. Overigens is de buitengebruikstelling van schoolgebouwen met de nodige waarborgen omkleed, waarbij zowel van de zijde van het ministerie als van de zijde van de gemeente uitdrukkelijk wordt bekeken of het schoolgebouw nog nodig is voor het onderwijs. Gelet op het feit dat in de rijksbegroting reeds rekening wordt gehouden met de doorvergoeding gedurende de maximale looptijd van 4 jaar, zijn er geen gevolgen voor de begroting. Wel zal in verband met de terugwerkende kracht van de regeling een bedrag van ca. f 500 000 nodig zijn als nabetaling over de periode tussen 1 mei 1991 en 1 januari 1994. In de Rijksbegroting 1994 is hiervoor een dekking opgenomen in het nabetalingsbudget voor stichtingskosten.

3. Advies Onderwijsraad en overige adviezen

Op 13 juni 1994 heeft de Onderwijsraad advies uitgebracht (nr. OR 94000185/1 P). De Onderwijsraad kan zich in algemene zin verenigen met de inhoud van het ontwerp-besluit, maar plaatst een aantal kanttekeningen bij de voorgestelde wijzigingen.

De Onderwijsraad ondersteunt het pleidooi van de Contactcommissie Primair Onderwijs (CCPO; advies van 21 april 1994, ref.nr. 900/94.CC013/ JvE/vr) om de uiterste aanmeldingsdatum voor verzilvering van formatierekeneenheden nog verder, nl. naar 1 augustus, te verschuiven. De CCPO voert hiervoor aan, dat besturen door omstandigheden als het laat beschikbaar komen van informatie omtrent de bekostigingsmogelijkheden vanuit het ministerie en bijvoorbeeld het laat bekend worden van de (on)mogelijkheid bepaalde vacatures te vervullen, pas kort voor de aanvang van het schooljaar definitief de besteding van het formatiebudget kunnen afronden.

Met de verlenging van de aanmeldingstermijn wordt beoogd het probleem te ondervangen dat veel verzoeken ten gevolge van de gebruikelijke vrije dagen rond de datum van 1 mei te laat worden ingezonden. Om te voorkomen dat deze verzoeken wegens termijnoverschrijding buiten behandeling moeten worden gelaten, en derhalve dat de scholen voor personele en financiële problemen komen te staan, wordt de termijn opgeschoven naar 15 mei. Een verdere verlenging van de aanmeldingstermijn, zou tot gevolg hebben dat de juni-overzichten ook later beschikbaar zouden komen. De juni-overzichten betreffen de voor het nieuwe schooljaar beschikbare formatierekeneenheden waarin de besluiten van het bevoegd gezag met betrekking tot de overdracht van formatierekeneenheden en de verzilvering van niet verbruikte formatierekeneenheden zijn verwerkt. Onhelderheid, en daaruit voortvloeiende negatieve gevolgen, met betrekking tot het voor het nieuwe schooljaar beschikbare formatiebudget, wordt vermeden door de aanmeldingstermijn niet verder dan de voorgestelde veertien dagen te verlengen.

De Onderwijsraad vraagt zich af of in de regeling rekening zou moeten worden gehouden met nieuwe ingebruikneming van een dislocatie voor een school voor het desbetreffende onderwijs of voor ander onderwijs.

Het ontwerp en de nota van toelichting zijn op dit punt aangepast.

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel III, onderdeel A

Deze wijziging houdt in dat de vergoeding bedoeld in artikel 47d, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO van voor blijvend gebruik bestemde (ofwel permanente) dislocaties die niet op hetzelfde terrein liggen als het hoofdgebouw in principe gedurende 4 jaar wordt gecontinueerd ongeacht de vraag of daaraan een andere bestemming, daaronder sloop begrepen, wordt gegeven. Maar, indien in deze periode van 4 jaar de dislocatie opnieuw voor onderwijs wordt gebruikt, ten behoeve waarvan in deze periode een vergoeding van de stichtingskosten aanvangt, stopt de doorvergoeding op het moment dat de vergoeding van de stichtingskosten aanvangt. Eveneens stopt de doorvergoeding in het volgende geval. Indien in de periode van 4 jaar positief wordt beslist op een aanvraag voor een huisvestingsvoorziening, welke aanvraag zou zijn afgewezen als het «oude» gebouw nog beschikbaar zou zijn geweest, wordt de doorvergoeding beëindigd op de datum dat de bekostiging voor de nieuwe voorziening een aanvang neemt. De doorvergoeding stopt uiterlijk na 4 jaar.

Artikel IV, onderdeel A

De toelichting bij artikel III, onderdeel A, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel V

De wijziging van de financiële regeling voor buitengebruikgestelde gebouwen geldt ook voor de voor blijvend gebruik bestemde dislocaties die niet op hetzelfde terrein liggen als het hoofdgebouw die in de periode van 1 mei 1991 tot het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit buiten gebruik zijn gesteld. De regeling voor deze overgangsperiode is soepeler: de vergoeding wordt in deze gevallen niet beëindigd indien het gebouw werd gesloopt of herbestemd, terwijl het gebouw opnieuw voor onderwijs had kunnen worden gebruikt.

Artikel VI

De toelichting bij artikel V is van overeenkomstige toepassing.

Artikel VII

Vanwege de voorhangverplichting op grond van artikel 51, vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs en artikel 59, vierde lid, van de lnterimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs kan de datum van inwerkingtreding niet in het besluit worden vermeld. Deze zal worden bepaald in het koninklijk besluit dat zal worden genomen, nadat de Tweede Kamer der Staten-Generaal gedurende vier weken in de gelegenheid is geweest de wens kenbaar te maken dat regeling bij wet dient te geschieden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1992, 126, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 1994, Stb. 710.

XNoot
2

Stb. 1992, 127, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 1994, Stb. 710.

XNoot
3

Stb. 1985, 558, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 1994, Stb. 710.

XNoot
4

Stb. 1987, 617, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 augustus 1994, Stb. 680.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 14 maart 1995, nr. 52.

Naar boven