Besluit van 28 september 1995 tot wijziging van het
besluit van 7 juni 1995, tot oplegging van de Gemeenschappelijke regeling
Bestuur Regio Utrecht
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mevr.
A. G. M. van der Vondervoort, van 22 september 1995, nr. VBO92/26/U94;
Gelet op artikel 26, eerste lid, van de Kaderwet bestuur in verandering;
Gelezen het bezwaarschrift van de gemeente Vianen van 29 juni 1995;
Gehoord de besturen van de provincies Utrecht en Zuid-Holland en van de
Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Enig artikel
De Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht, zoals opgenomen
in de bijlage behorende bij het >besluit van 7 juni
1995, tot oplegging van de Gemeenschappelijke regeling
Bestuur Regio Utrecht (Stb. 1995, 311), wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, komt de definitie van het begrip «provincie»
te luiden: de provincie Utrecht.
B
In artikel 1, eerste lid, komt de definitie van het begrip «Gedeputeerde
Staten» te luiden: gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.
C
In artikel 8, tweede lid, wordt «provincie» vervangen door:
de provincie Utrecht, onderscheidenlijk – voor zover van toepassing
in verband met de deelname van de gemeente Vianen – de provincie Zuid-Holland.
D
In artikel 12, zevende lid, wordt «Gedeputeerde Staten» vervangen
door: gedeputeerde staten van de provincies Utrecht en Zuid-Holland.
E
In de artikelen 27, tweede lid, en 28, onder a, wordt «provincie»
vervangen door: provincies.
F
In artikel 44 wordt het woord «provincie» vervangen door:
provincies Utrecht en Zuid-Holland.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering
van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 28 september 1995
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort
Uitgegeven de twaalfde oktober 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
NOTA VAN TOELICHTING
Artikel 2, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt
dat provinciale staten van aan elkaar grenzende provincies bij de vaststelling
van een provinciegrensoverschrijdend samenwerkingsgebied tevens bepalen welk
van de betrokken provinciale besturen binnen dit gebied de bevoegdheden met
betrekking tot gemeenschappelijke regelingen uitoefent die bij of krachtens
de wet aan het provinciaal bestuur zijn toegekend.
Provinciale staten van Utrecht en Zuid-Holland hebben in hun besluiten
van 15 juni 1994 respectievelijk 24 juni 1994 bepaald dat binnen het samenwerkingsgebied
Utrecht, waarvan de Zuidhollandse gemeente Vianen deel uitmaakt, het provinciaal
bestuur van Utrecht de genoemde bevoegdheden uitoefent. De provinciale bevoegdheden
met betrekking tot de Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht (BRU)
dienen derhalve door het provinciaal bestuur van de provincie Utrecht te worden
uitgeoefend.
Als gevolg van een te ruime definitiebepaling in de Gemeenschappelijke
regeling BRU die ingevolge artikel 26 van de Kaderwet bestuur in verandering
bij koninklijk besluit van 7 juni 1995 is opgelegd, kwamen de provinciale
bevoegdheden met betrekking tot deze regeling ten onrechte bij beide provincies
te liggen. Dit wijzigingsbesluit strekt ertoe de regeling zodanig aan te passen
dat provinciale bevoegdheden met betrekking tot de Gemeenschappelijke regeling
BRU uitsluitend kunnen worden uitgeoefend door de provincie Utrecht. Hiertoe
zijn de definitiebepalingen aangepast. In het verlengde hiervan zijn enkele
andere bepalingen aangepast.
Met dit wijzigingsbesluit wordt tegemoet gekomen aan het bezwaarschrift
van de gemeente Vianen van 29 juni 1995, gericht tegen het opleggingsbesluit
van 7 juni 1995. In het kader van het genoemde bezwaarschrift van de gemeente
Vianen is op 11 september 1995 een hoorzitting gehouden. Tijdens deze hoorzitting
is gebleken dat de besturen van de provincies Zuid-Holland en Utrecht en de
Gemeenschappelijke regeling BRU eensgezind van mening zijn dat alleen de provincie
Utrecht de bevoegdheden met betrekking tot de gemeenschappelijke regeling
BRU dient uit te oefenen.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort