Besluit van 31 januari 1995 tot vaststelling van regels voor het na gebruik innemen en verwerken van batterijen (Besluit verwijdering batterijen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 juli 1994, nr. MJZ04794019, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 3, 4 en 5 van richtlijn nr. 91/157/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 maart 1991 betreffende batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PbEG L 78) en de artikelen 10.4, eerste lid, tweede lid, onder a en e, en zesde lid, 10.6 en 10.8, onder a, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 21 november 1994, no. W08.94.0426);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 januari 1995, no. MJZ 25195050, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. batterij: een bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een eenmalige of gesloten oplaadbare batterij;

b. accu: een bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een open oplaadbare batterij;

c. consumentenapparaat: een apparaat bestemd voor gebruik in particuliere huishoudens waarin zich een of meer batterijen bevinden;

d. vervaardigen: vervaardigen met het oogmerk om in Nederland of de Europese Gemeenschap op de markt te brengen;

e. voorhanden hebben in handelsvoorraden: voorhanden hebben in handelsvoorraden met het oogmerk om in Nederland of de Europese Gemeenschap op de markt te brengen;

f. richtlijn: richtlijn nr. 91/157/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 maart 1991 (PbEG L 78), betreffende batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten.

§ 2. Uitvoering richtlijn

Artikel 2

  • 1. Het is verboden alkalinebatterijen die meer dan 0,025 gewichtsprocent kwik bevatten, te vervaardigen, in te voeren, aan een ander ter beschikking te stellen of voorhanden te hebben in handelsvoorraden.

  • 2. Ingeval alkalinebatterijen bestemd zijn voor langdurig gebruik in extreme omstandigheden is het verbod, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid, slechts van toepassing voor zover die batterijen meer dan 0,05 gewichtsprocent kwik bevatten.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste en tweede lid, is niet van toepassing ten aanzien van alkalineknoopcellen en batterijen die zijn samengesteld uit die knoopcellen.

Artikel 3

  • 1. Een ieder die als producent of importeur batterijen of accu's in Nederland op de markt brengt, die kwik, cadmium of lood bevatten in een hoeveelheid die de in de bij dit besluit behorende bijlage I aangegeven waarde overschrijdt, voorziet deze batterijen of accu's van een aanduiding die door Onze Minister wordt aangegeven ter uitvoering van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 4, derde lid, van de richtlijn gestelde nadere regels.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt eveneens voor de producent of importeur van batterijen of accu's als bedoeld in dat lid, die zich bevinden in consumentenapparaten of apparaten die zijn aangewezen in de bij dit besluit behorende bijlage II.

  • 3. Onze Minister geeft bij ministeriële regeling uitvoering aan de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 4, derde lid, van de richtlijn gestelde nadere regels.

Artikel 4

  • 1. Het is verboden consumentenapparaten te vervaardigen, in te voeren, aan een ander ter beschikking te stellen of voorhanden te hebben in handelsvoorraden:

    a. indien de batterijen die zich in het apparaat bevinden niet zodanig zijn ingebouwd dat ze gemakkelijk door de gebruiker uit het apparaat kunnen worden verwijderd, en

    b. indien in de gebruiksaanwijzing bij het betrokken apparaat niet is aangegeven op welke wijze de gebruiker de batterijen uit het apparaat dient te verwijderen.

  • 2. Het is verboden apparaten die zijn aangewezen in de bij dit besluit behorende bijlage II en waarin zich een of meer batterijen bevinden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, te vervaardigen, in te voeren, aan een ander ter beschikking te stellen of voorhanden te hebben in handelsvoorraden, indien ze niet zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing waarin de gebruiker wordt ingelicht over de voor het milieu gevaarlijke stoffen die de batterijen bevatten, en over de wijze waarop de batterijen zonder gevaar uit het apparaat kunnen worden verwijderd.

§ 3. Inname en verwerking

Artikel 5

  • 1. Degene die als producent of importeur in Nederland batterijen op de markt brengt met een gewicht van duizend gram of minder, draagt er zorg voor dat batterijen van het merk dat door hem op de markt is of wordt gebracht, na gebruik worden ingenomen en verwerkt met het oog op hergebruik.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor de producent of importeur van apparaten die zijn aangewezen in de bij dit besluit behorende bijlage II en waarin batterijen vast zijn ingebouwd, die gedurende de gebruiksfase van het apparaat niet behoeven te worden vervangen.

Artikel 6

  • 1. De producent of importeur doet binnen twee maanden nadat de in artikel 5 bedoelde verplichting voor hem is gaan gelden, aan Onze Minister mededeling over de wijze waarop hij uitvoering zal geven aan de in dat artikel bedoelde verplichting. Bij de mededeling worden in ieder geval aangegeven:

    a. de maatregelen die gericht zijn op het op de markt brengen van batterijen die geen kwik, cadmium of lood bevatten;

    b. de maatregelen die ertoe strekken met ingang van 1 januari 1996 een innamepercentage van ten minste 80 en met ingang van 1 januari 1998 een innamepercentage van ten minste 90 te verwezenlijken;

    c. de wijze waarop wordt zorggedragen voor het innemen, bewaren, bewerken en verwerken van de ingenomen batterijen met het oog op hergebruik, daaronder begrepen de wijze waarop batterijen in verband met de verwerking worden gescheiden;

    d. de wijze van financiering van de verwijderingsstructuur;

    e. de maatregelen die zijn of worden getroffen in geval van een tijdelijke stagnatie bij de inname of verdere verwijdering;

    f. de maatregelen die zijn of worden getroffen om inname en verdere verwijdering zeker te stellen, ingeval de producent of importeur ophoudt met het in Nederland op de markt brengen van batterijen;

    g. het meet- en monitoringsysteem.

  • 2. Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder b, behoren in ieder geval:

    a. door de producent of importeur te nemen maatregelen tot het treffen van innamevoorzieningen binnen gemeenten;

    b. door de producent of importeur te nemen maatregelen inzake voorlichting om de consument te stimuleren tot het gescheiden inleveren van batterijen bij de in gemeenten bestaande innamevoorzieningen.

Artikel 7

  • 1. De mededeling, bedoeld in artikel 6, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2. Onze Minister neemt binnen acht weken na ontvangst van de mededeling een beslissing over de goedkeuring van deze mededeling. Hij kan binnen deze termijn aangeven dat zijn beslissing wordt verdaagd met een daarbij aangegeven termijn van ten hoogste acht weken.

  • 3. Onze Minister kan aan een goedkeuring van de mededeling voorschriften of beperkingen verbinden. Hij kan tevens bepalen dat de goedkeuring slechts geldt voor een daarbij vast te stellen termijn.

  • 4. De producent of importeur voert de in artikel 5 bedoelde verplichting uit overeenkomstig de door Onze Minister goedgekeurde mededeling.

  • 5. Zolang geen goedkeuring is verleend, draagt de producent of importeur er zorg voor dat de batterijen worden ingenomen en bewaard.

  • 6. Hij zendt jaarlijks vóór 1 juli aan Onze Minister een verslag over de wijze waarop in het voorafgaande kalenderjaar uitvoering is gegeven aan de in artikel 5 bedoelde verplichting.

Artikel 8

  • 1. Producenten en importeurs kunnen gezamenlijk een mededeling doen als bedoeld in artikel 6.

  • 2. In afwijking van artikel 6 kan een producent of importeur, indien een mededeling als bedoeld in het eerste lid is goedgekeurd, volstaan met de mededeling dat hij uitvoering geeft aan de in artikel 5 bedoelde verplichting overeenkomstig die goedgekeurde mededeling.

Artikel 9

  • 1. Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen inzake de wijze waarop het innamepercentage, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, wordt gemeten en berekend.

  • 2. Onze Minister kan, indien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden van verwijdering daartoe aanleiding geven, bij ministeriële regeling bepalen dat vóór een door hem aangegeven tijdstip door de producenten en importeurs opnieuw een mededeling dient te worden gedaan.

  • 3. In geval van toepassing van het tweede lid, vervalt de goedkeuring van een eerder gedane mededeling op het in dat lid bedoelde tijdstip dan wel, indien vóór dat tijdstip een nieuwe mededeling is gedaan, op het tijdstip waarop door Onze Minister een beslissing inzake de mededeling, bedoeld in dat lid, is genomen.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 10

  • 1. Het koninklijk besluit van 15 september 1992 tot vaststelling van regels inzake batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten (Stb. 486) wordt ingetrokken.

  • 2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 15 november 1993, nr. DGM/A 12N93043, tot vaststelling van nadere regels inzake de aanduiding van batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten (Stcrt. 223), op artikel 3, eerste en derde lid, van dit besluit.

Artikel 11

Het Besluit kca-logo1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In artikel 2, eerste lid, wordt na « dit produkt» ingevoegd: of, in geval het betreft produkten die behoren tot in die bijlage, onder 1, 2 of 3, aangegeven categorieën, de verpakking van die produkten,.

2. In artikel 2, tweede lid, wordt «de verpakking ervan» vervangen door: de verpakking die dat produkt rechtstreeks omsluit,.

3. Bijlage 1 wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1, zoals deze als bijlage III bij dit besluit is gevoegd.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 1995. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na

31 januari 1995, treedt het vier weken na die uitgifte in werking.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verwijdering batterijen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 januari 1995

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de negende februari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

BIJLAGE I

behorend bij artikel 3, eerste lid, van het Besluit verwijdering batterijen

gevaarlijke stof:waarde:
kwik0,025 gewichtsprocent per alkalinebatterij
 25 mg per andere batterij
cadmium0,025 gewichtsprocent per batterij
lood0,4 gewichtsprocent per batterij

BIJLAGE II

behorend bij de artikelen 3, tweede lid, 4, tweede lid, en 5, tweede lid, van het Besluit verwijdering batterijen

Apparaten als bedoeld in de artikelen 3, tweede lid, 4, tweede lid, en 5, tweede lid, van het besluit zijn:

1. apparaten voor intensief industrieel gebruik en voor informatica- en kantoorautomatiseringsdoeleinden waarin de batterijen zijn vastgesoldeerd of met andere middelen zijn vastgemaakt aan contactpunten ten behoeve van een aanhoudende elektrische stroomtoevoer, ingeval het gebruik van batterijen in die apparaten technisch noodzakelijk is;

2. apparaten voor wetenschappelijk en beroepsmatig gebruik waarin zich referentiecellen bevinden, ingeval de apparaten continu in werking dienen te zijn en de referentiecellen slechts door geschoold personeel kunnen worden verwijderd;

3. pacemakers en andere medische apparaten waarin batterijen zijn aangebracht en die dienen tot het instandhouden van vitale functies, ingeval de apparaten continu in werking dienen te zijn en de batterijen slechts door geschoold personeel kunnen worden verwijderd;

4. draagbare apparaten, ingeval de vervanging van de batterijen door niet geschoold personeel een gevaar voor de gebruiker zou kunnen vormen of de werking van het apparaat zou kunnen schaden;

5. apparaten voor beroepsmatig gebruik bestemd om te worden gebruikt in een zeer gevoelige omgeving.

BIJLAGE III

behorend bij artikel 11 van het Besluit verwijdering batterijen

Bijlage 1, behorend bij artikel 2, eerste lid, van het Besluit kca-logo

Categorieën van produkten waarbij het kca-logo dient te worden aangebracht op het produkt onderscheidenlijk de verpakking.

1. batterijen die geen kwik, cadmium of lood bevatten, alsmede batterijen die kwik, cadmium of lood bevatten in een hoeveelheid die de in Bijlage I van het Besluit verwijdering batterijen aangegeven waarde niet overschrijdt;1

2. gasontladingslampen;

3. oliefilters;

4. kwikhoudende thermometers.2

1 Ingeval deze batterijen zich bevinden in consumentenapparaten als bedoeld in het Besluit verwijdering batterijen, dient het kca-logo te worden aangebracht op de verpakking van het apparaat, dan wel te worden opgenomen in de gebruiksaanwijzing bij het apparaat.

2 Het kca-logo mag ook worden aangebracht op het omhulsel waarin de thermometer gedurende de gebruiksfase wordt bewaard.

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Sedert het verschijnen van de «Notitie inzake preventie en hergebruik van afvalstoffen» (Kamerstukken II 1988/89, 20 877, nrs. 1–2) is uitwerking gegeven aan het begrip duurzame ontwikkeling op het gebied van afvalstoffen. Het storten en verbranden van afvalstoffen kan niet langer meer vanzelfsprekend zijn. Gezocht dient te worden naar mogelijkheden om de afvalstromen te verkleinen of opnieuw te gebruiken. In het Nationaal Milieubeleidsplan van 1989 (Kamerstukken II 1988/89, 21 137, nrs. 1–2), het Nationaal Milieubeleidsplan-Plus (Kamerstukken II 1989/90, 21 137, nr. 20) en het Tweede Nationaal Milieubeleidsplan (Kamerstukken II 1993/94, 23 560, nrs. 1–2) zijn deze doelstellingen van preventie en hergebruik nog eens extra benadrukt.

Op dit moment wordt voor verschillende afvalstromen nagegaan op welke wijze preventie en hergebruik gestalte kunnen krijgen. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de producent of importeur van een produkt verantwoordelijk is voor zijn produkt in het afvalstadium (zie brief van 19 oktober 1990, Kamerstukken II 1990/91, 21 137, nr. 49). Deze verantwoordelijkheid heeft zowel een inhoudelijke als een financiële kant. De inhoudelijke kant ziet op de verplichting om het produkt in te nemen en vervolgens te verwerken. De financiële kant ziet op de bekostiging van inname en verwerking. Het besluit heeft deze producentenverantwoordelijkheid als uitgangspunt. Het legt de verantwoordelijkheid voor het innemen en verwerken van batterijen bij de producent/importeur en sluit wat dat betreft onder meer aan bij de in voorbereiding zijnde regeling voor personenwagenbanden.

Ingevolge de Notitie preventie en hergebruik geldt als taakstelling voor batterijen voor het jaar 2000: 100 procent gescheiden inzameling gevolgd door maximaal hergebruik. In het op 25 maart 1992 aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangeboden Implementatieplan batterijen wordt aangegeven langs welke weg deze taakstelling kan worden gerealiseerd. In het plan wordt er onder meer van uitgegaan dat 100% inzameling kan worden gerealiseerd door het verder uitbouwen van de bestaande gemeentelijke inzamelstructuur. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft onder een aantal voorwaarden met uitvoering van het plan ingestemd (Kamerstukken II 1991/92, 20 877, nr. 11). Deze voorwaarden strekten ertoe de uitvoering van het plan meer concreet te maken en het beginsel van de producentenverantwoordelijkheid te benadrukken. Over deze voorwaarden bleek echter na verloop van een aantal besprekingen met de producenten en importeurs van batterijen geen overeenstemming te bereiken. Het verschil van mening spitste zich toe op het invulling geven aan het beginsel van de producentenverantwoordelijkheid. Dit was de reden dat in november 1993 is overgegaan tot de voorpublikatie van het ontwerp-besluit verwijdering batterijen (Stcrt. 225), waarin onder meer een statiegeldregeling voor batterijen was opgenomen. Naar aanleiding van de voorpublikatie zijn verschillende bezwaren naar voren gebracht tegen de statiegeldregeling. Van de zijde van producenten en importeurs van batterijen, van de zijde van de detailhandel maar ook door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten werd een duidelijke voorkeur uitgesproken voor inname van batterijen via het bestaande gemeentelijke inzamelcircuit voor klein chemisch afval. Naar aanleiding van deze reacties hebben opnieuw besprekingen plaatsgevonden met producenten en importeurs van batterijen over de voorwaarden waaronder kan worden ingestemd met inname van batterijen via het gemeentelijk inzamelcircuit. Daarbij zijn de volgende voorwaarden vastgesteld:

1. De producenten en importeurs van batterijen zijn met ingang van 1 januari 1995 verantwoordelijk voor inname en verwerking van door hen op de markt gebrachte batterijen.

2. Er zullen innamepercentages moeten worden gehaald die naar verwachting ook met een statiegeldregeling kunnen worden gehaald: 80% met ingang van 1 januari 1996 en 90% met ingang van 1 januari 1998.

3. De te behalen innamepercentages hebben ook betrekking op de batterijen die op 1 januari 1995 op de markt zijn.

4. Monitoring van de te behalen innamepercentages zal onafhankelijk en op een tevoren duidelijk afgesproken wijze dienen plaats te vinden.

5. In het kader van de te behalen innamepercentages:

– zullen afspraken met de gemeenten moeten worden gemaakt over extra innamefaciliteiten;

– zal de branche extra voorlichtingsactiviteiten dienen te ontplooien en

– zal op de verpakking van batterijen die niet vallen onder richtlijn 91/157/EEG, het kca-logo dienen te worden aangebracht.

6. Producenten en importeurs van batterijen dienen verder te zorgen dat de door hen ingenomen batterijen worden verwerkt. Voor de batterijen die vallen onder richtlijn 91/157/EEG, dient verwerking plaats te vinden met ingang van 1 januari 1995. De verwerking van eenmalige batterijen dient plaats te vinden met ingang van 1 januari 1996.

In het mondeling overleg met de Vaste commissie voor milieubeheer van de Tweede Kamer van 2 februari 1994, dat naar aanleiding van de voorpublikatie van het ontwerp-besluit is gehouden, is met deze aanpak ingestemd (Kamerstukken II 1993/94, 23 400 XI, nr. 60). Afgesproken werd dat de statiegeldregeling voorwaardelijk in het ontwerp-besluit zou worden opgenomen.

Ter uitwerking van de voorwaarden diende de Nederlandse Vereniging van Fabrikanten en Importeurs van Batterijen (Nefibat) ervoor zorg te dragen dat tijdig een uitvoeringsplan werd opgesteld, opdat met ingang van 1 januari 1995 een door producenten en importeurs opgezette verwijderingsstructuur kon gaan functioneren. Dit uitvoeringsplan wordt op dit moment voorbereid door de Stichting Batterijen. Het besluit zal door het vastleggen van de verplichting tot inname en verwerking de verdere totstandkoming van het plan en de daaruit voortvloeiende verwijderingsstructuur kunnen ondersteunen.

2. Inhoud van het besluit

2.1. Algemeen

Centraal in het onderhavige besluit staat de verplichting voor de producent of importeur die in Nederland batterijen op de markt brengt, er zorg voor te dragen dat die batterijen in het afvalstadium worden ingenomen en verwerkt. Ter uitvoering van deze verplichting zal hij zodanige maatregelen dienen te nemen dat met ingang van 1 januari 1996 een innamepercentage van 80 kan worden gerealiseerd en met ingang van 1 januari 1998 een innamepercentage van 90. Nadat de batterijen zijn ingenomen zal de producent of importeur ervoor dienen te zorgen dat de batterijen worden verwerkt ten behoeve van hergebruik. Daarbij gaat het om een verwerkingsmethode waarbij de na verwerking resulterende materialen als grondstof of anderszins als produkt op de markt kunnen worden gebracht.

In het kader van het realiseren van de innamepercentages is het van belang dat de consument weet dat batterijen, evenals de produkten aangewezen in de Nadere regels kca-logo (Stcrt. 1994, 12), in het afvalstadium dienen te worden ingezameld via het gemeentelijk inzamelcircuit voor klein chemisch afval. Er zal dan ook uitvoering dienen te worden gegeven aan de verplichtingen inzake het kca-logo. Voor batterijen die vallen onder Richtlijn nr. 91/157/EEG inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PbEG L 78) – in deze toelichting verder doorgaans aangeduid als: de richtlijn – vloeit deze verplichting reeds voort uit Richtlijn nr. 93/86/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 91/157/EEG. Ingevolge deze richtlijn van de Commissie, die is uitgevoerd bij de ministeriële regeling van 15 november 1993 (Stcrt. 223), dienen de richtlijn-batterijen vanaf 1 januari 1994 te worden voorzien van het kca-logo. Voor de niet-richtlijn-batterijen wordt de verplichting tot het aanbrengen van het kca-logo op de verpakking door een wijziging bij dit besluit van het Besluit kca-logo, opgenomen in het Besluit kca-logo. Het Besluit kca-logo bevatte tot nu toe slechts de mogelijkheid het kca-logo voor te schrijven op de batterij. Ingeval batterijen in of tezamen met een apparaat op de markt worden gebracht zal het kca-logo dienen te worden aangebracht in de gebruiksaanwijzing van het apparaat of op de verpakking van het apparaat.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook voor de in bijlage 1 van het Besluit kca-logo aangewezen categorieën gasontladingslampen en oliefilters te bepalen dat het kca-logo mag worden aangebracht op de verpakking van het produkt. Bij de gasontladingslampen heeft een rol gespeeld dat de verplichting tot het opbrengen van het kca-logo de prijs van met name de energiebesparingslampen in aanmerkelijke mate zou opdrijven. Daarmee zou sterk afbreuk worden gedaan aan het streven om de prijs van deze lampen aantrekkelijker te maken en het gebruik ervan op grote schaal te stimuleren. Dit aspect weegt zwaar omdat vanuit het oogpunt van milieubescherming het terugdringen van het energieverbruik door lampen hoge prioriteit heeft. Bij de oliefilters heeft de overweging een rol gespeeld dat de verplichting tot het aanbrengen van het kca-logo op het oliefilter er in de meeste gevallen toe zou leiden dat elke oliefilter zou dienen te worden bestickerd. Het kca-logo zou dan in de fase dat het oliefilter dient te worden verwijderd, in veel gevallen slecht leesbaar zijn. Voor een toelichting bij deze wijziging wordt verder verwezen naar de toelichting bij de wijziging van de Nadere regels kca-logo van 22 juni 1994 (Stcrt. 119).

In het besluit is tevens de inhoud overgenomen van het Besluit van 15 september 1992 tot vaststelling van regels inzake batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten (Stb. 486). Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 3, 4 en 5 van de richtlijn. Het besluit van 15 september 1992 is in dit besluit ingetrokken.

2.2. Reikwijdte

De inname- en verwerkingsverplichtingen betreffen batterijen tot en met een gewicht van één kilogram. Deze batterijen worden los op de markt gebracht, maar ook tezamen met apparaten. Het zijn de batterijen die in gebruik zijn in particuliere huishoudens, maar ook de dienovereenkomstige batterijen die worden gebruikt in apparaten in kantoren, winkels en instellingen of in bedrijven. Het betekent dat niet alleen de producent of importeur die batterijen los op de markt brengt, maar ook de producent of importeur die apparaten op de markt brengt waarin zich dergelijke batterijen bevinden, verantwoordelijk is voor inname en verwerking van die batterijen. Al deze batterijen komen in het afvalstadium terecht bij de kca-depots of bij de inzamelaars van klein chemisch afval. Het besluit richt zich niet tot de producent of importeur van apparaten voor industriële of beroepsmatige toepassingen waarin batterijen vast zijn ingebouwd. Uitgangspunt voor deze batterijen is dat inname en verwerking onderdeel uitmaken van de inname en verwerking van het apparaat. Regeling van inname en verwerking van deze batterijen zal dan ook plaatsvinden in het kader van de regeling die zal worden voorbereid voor de inzameling en verwerking van wit- en bruingoed. Voorwaarde daarbij is wel dat het gaat om batterijen die gedurende het gebruik van het apparaat niet behoeven te worden vervangen. Is dat wel het geval dan vallen de batterijen onder dit besluit.

Het gaat bij de verplichting om zorg te dragen voor inname en verwerking van batterijen van één kilogram of minder zowel om eenmalige als om oplaadbare batterijen. De eenmalige batterijen bestaan op dit moment voornamelijk uit zinkbruinsteen- en alkalinebatterijen. Verder worden er in beperkte mate nog kwikoxidebatterijen op de markt gebracht. In de meeste gevallen worden die vervangen door zinkluchtbatterijen. Voor specifieke toepassingen zijn er verder zilver- en lithiumbatterijen.

Alhoewel het kwikgehalte van de eenmalige batterijen en in het bijzonder van alkalinebatterijen de laatste jaren aanzienlijk is gedaald, is het innemen van deze stroom afvalstoffen gescheiden van het overige huisvuil nog steeds wenselijk. De eenmalige batterijen bevatten in zijn algemeenheid nog steeds een zodanig percentage aan zinkverbindingen dat ze in het afvalstadium onder het Besluit aanwijzing gevaarlijke stoffen vallen en een juiste verwijdering ervan om extra aandacht vraagt. Zink is weliswaar een minder milieubelastende stof dan kwik, maar voorkomen moet worden dat deze stof ongecontroleerd in het milieu terechtkomt. Uit het oogpunt van zuinig gebruik van grondstoffen en produkten dient bovendien zo veel mogelijk te worden gezocht naar mogelijkheden om het zink en andere componenten, uit de batterijen terug te winnen. Naast deze redenen voor het inzamelen van eenmalige batterijen geldt uit het oogpunt van verspilling nog dat het gebruik van oplaadbare batterijen de voorkeur heeft boven het gebruik van eenmalige batterijen. De consument wordt zich hiervan geleidelijk aan meer en meer bewust. Ook in dat opzicht is gescheiden verwijdering nog steeds wenselijk.

Bij oplaadbare batterijen gaat het met name om lood- en nikkelcadmiumbatterijen. Deze worden los op de markt gebracht, maar bevinden zich in veel gevallen ook in apparaten. Dat is met name het geval indien het gaat om de zwaardere batterijen, de zogenaamde packs. Extra aandacht is nodig voor de nikkelcadmiumbatterijen, waarin zich een aanzienlijk percentage cadmium (15 à 20 %) bevindt. De inzameling van deze categorie oplaadbare batterijen vormt vanaf het tot stand komen van de gedragscode voor nikkelcadmiumbatterijen (Kamerstukken II 1988/89, 20 800, hoofdstuk XI, nr. 137) een belangrijk aandachtspunt.

Er worden op dit moment in beperkte mate reeds andere oplaadbare batterijen op de markt gebracht, zoals nikkelhydride- en oplaadbare lithium-ionbatterijen. Wanneer deze batterijen te zijner tijd vrijkomen geldt ook voor deze batterijen dat de `waardevolle bestanddelen ervan zoveel mogelijk zullen dienen te worden teruggewonnen. Inzameling van deze batterijen zal dan ook wenselijk zijn. Om deze reden geldt de innameverplichting ook voor deze batterijen.

Open oplaadbare batterijen worden overeenkomstig artikel 1 van het besluit tot de categorie accu's gerekend. De verplichting om zorg te dragen voor inname en verwerking heeft geen betrekking op accu's. Inname en verwerking van open nikkelcadmiumaccu's geschieden op basis van het op de Wet milieugevaarlijke stoffen gebaseerde Cadmiumbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen. Open loodaccu's zoals onder meer in gebruik in auto's, worden in de praktijk ingezameld door personen die beschikken over een bewaar- of inzamelvergunning voor gevaarlijke stoffen op grond van de Wet milieubeheer. Ze worden vervolgens onder meer verwerkt in België.

De bepalingen die uitvoering geven aan de richtlijn, betreffen in zijn algemeenheid batterijen én accu's die kwik, cadmium of lood bevatten. In paragraaf 2.7 wordt uitgebreider op deze bepalingen ingegaan.

2.3. Voorpublikatie

Een ontwerp van het besluit is op 23 november 1993 voorgepubliceerd in de Staatscourant (nr. 225). Naar aanleiding van de voorpublikatie zijn diverse reacties binnengekomen. Zowel van de kant van de producenten en importeurs van batterijen als van de kant van de detailhandel werd algemeen een voorkeur uitgesproken voor inname van batterijen via het bestaande inzamelcircuit in gemeenten. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten deelde deze voorkeur. De respondenten wezen in dit verband vooral op de hoge kosten en de extra inspanningen die een statiegeldsysteem met zich zou brengen. Deze kosten en inspanningen zouden met name voor rekening van de detailhandel komen. Men wees er verder op dat een merkgebonden inname tot gevolg heeft dat de inlevermogelijkheden voor de consument worden beperkt. Alleen de Stichting Natuur en Milieu was voor een statiegeldregeling en pleitte bovendien voor een retourpremieregeling voor de batterijen die – zonder aanduiding – al op de markt zijn. Naar aanleiding van de binnengekomen reacties heeft opnieuw overleg plaatsgevonden met de producenten en importeurs van batterijen. Zoals al aangegeven heeft dit overleg geleid tot overeenstemming over de voorwaarden waaronder van de zijde van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan worden ingestemd met inname van batterijen via het gemeentelijk inzamelcircuit voor klein chemisch afval. Deze voorwaarden zijn in het besluit nader uitgewerkt. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State en de notificatieprocedure (zie hiervoor de toelichting onder punt 5) is besloten de statiegeldregeling niet in het besluit op te nemen.

De Raad voor het milieubeheer heeft besloten geen advies over het besluit uit te brengen.

2.4. Uitvoering van de inname- en verwerkingsverplichting

De verplichting om zorg te dragen voor het innemen en verwerken van batterijen is een verplichting die in het besluit wordt gelegd op de individuele producent of importeur die batterijen – los of tezamen met een apparaat – op de markt brengt. Met importeur wordt gedoeld op de persoon of handelsfirma die batterijen voor het eerst in Nederland invoert en op de markt brengt. De producent of importeur dient aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer mee te delen op welke wijze hij aan zijn verplichting uitvoering geeft. Deze verplichting om mededeling te doen zal een opstap kunnen vormen voor het daadwerkelijk realiseren van de in het kader van het innemen en verwerken van batterijen noodzakelijke verwijderingsstructuur. De verplichting zal als zodanig een gezamenlijke aanpak kunnen ondersteunen.

Om een aantal redenen verdient het echter verre de voorkeur dat producenten en importeurs zo veel mogelijk komen tot een gezamenlijke aanpak van inname en verwerking. Het besluit bevat dan ook de mogelijkheid dat producenten en importeurs gezamenlijk een mededeling doen aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Een gezamenlijke aanpak van de verwijdering is met name ook van belang om in de eerste fase van de inname te komen tot een laagdrempelig en klantgericht inzamelsysteem, waarmee de gestelde inzamelpercentages kunnen worden gerealiseerd. Een gezamenlijke aanpak heeft ook duidelijke voordelen in de fase nadat de batterijen in een gemeente zijn ingenomen. Bij de inzameling kan dan bijvoorbeeld gemakkelijker gebruik worden gemaakt van de reeds in de praktijk bestaande mogelijkheid dat inzamelaars bij het kca-depot alle merken batterijen inzamelen en vervolgens vervoeren of doen vervoeren naar een verwerker of naar een plaats waar de batterijen worden opgeslagen. In het kader van de verwerkingsregeling kunnen gezamenlijke initiatieven er bijvoorbeeld toe bijdragen dat de verwerking van eenmalige batterijen sneller tot stand komt. Ter ondersteuning van een gezamenlijke aanpak van de verwijdering kunnen producenten en importeurs een overeenkomst over een verwijderingsbijdrage sluiten, waarbij wordt afgesproken dat per batterij die op de markt wordt gebracht, een bijdrage wordt afgedragen voor de verwijderingskosten. Zij kunnen de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verzoeken deze overeenkomst algemeen verbindend te verklaren voor alle producenten en importeurs van batterijen. Deze mogelijkheid is ingevolge de wet van 4 februari 1994 tot wijziging van de Wet milieubeheer (verwijderingsbijdragen) (Stb. 90) vastgelegd in Titel 15.10 van de Wet milieubeheer.

Wanneer de producent of importeur dient zorg te dragen voor inname en verwerking van afgedankte batterijen zal hij acht dienen te slaan op de bepalingen van het hoofdstuk Afvalstoffen van de Wet milieubeheer. Van toepassing zijn de verwijderingsbepalingen van titel 10.5 van dat hoofdstuk, die onder meer ingaan op de afgifte en inzameling van gevaarlijke afvalstoffen. In geval van het innemen van afgedankte batterijen door de detailhandel zal er sprake zijn van het bewaren van gevaarlijke afvalstoffen. De bepalingen van § 10.5.2 inzake de melding van afgifte en ontvangst van gevaarlijke afvalstoffen zijn in de provinciale milieuverordeningen op grond van artikel 10.35 van die paragraaf buiten toepassing verklaard. In plaats daarvan geldt een registratieplicht.

In de mededeling op grond van artikel 6 van het besluit dient aandacht te worden besteed aan de volgende onderwerpen:

A. de maatregelen die gericht zijn op het op de markt brengen van batterijen die geen kwik, cadmium of lood bevatten

In de mededeling zal dienen te worden ingegaan op de mogelijkheden om batterijen op de markt te brengen waarin zich geen kwik, cadmium of lood bevindt. Maatregelen op dit punt zullen zich met name dienen toe te spitsen op de verdere ontwikkeling van oplaadbare batterijen zonder lood of cadmium. De doelstelling van het terugdringen van batterijen met kwik, cadmium of lood vloeit ook voort uit de richtlijn. De richtlijn verplicht lid-staten om in een vierjaarlijks programma aan te geven welke maatregelen op dit punt worden getroffen.

B. de maatregelen die ertoe strekken met ingang van 1 januari 1996 ten minste een innamepercentage te realiseren van 80 en met ingang van 1 januari 1998 een innamepercentage van 90

Een van de voorwaarden waaronder is ingestemd met inzameling van batterijen via het gemeentelijk kca-circuit is dat er innamepercentages worden gehaald van 80 met ingang van 1 januari 1996 en 90 met ingang van 1 januari 1998. Deze percentages zijn vergelijkbaar met de percentages die naar verwachting bij invoering van een statiegeldregeling zouden worden gerealiseerd. De producenten en importeurs zullen in de mededeling dan ook de maatregelen dienen aan te geven die ertoe strekken deze percentages te realiseren. De te nemen maatregelen dienen van zodanige aard te zijn dat naar verwachting de innamepercentages, die in het besluit als zodanig zijn opgenomen, kunnen worden gerealiseerd. Er zal in ieder geval dienen te worden aangegeven op welke wijze de inzamelstructuur binnen gemeenten zal worden uitgebouwd en op welke wijze ook via voorlichting de inname van batterijen zal worden gestimuleerd.

C. de wijze waarop wordt zorggedragen voor het innemen, bewaren, bewerken en verwerken van de ingenomen batterijen met het oog op hergebruik, daaronder begrepen de wijze waarop batterijen in verband met de verwerking worden gescheiden

De producent of importeur zal in de mededeling dienen aan te geven op welke wijze inname van batterijen vanaf de gebruiker plaatsvindt. Dit innemen hoeft men niet zelf te doen. De producent of importeur kan gebruik maken van de al bestaande inzamelstructuur voor batterijen. Voor het innemen van batterijen uit huishoudens kan men binnen gemeenten gebruik maken van het al bestaande inzamelcircuit voor klein chemisch afval. Niet alleen de batterijen uit particuliere huishoudens zullen in beschouwing dienen te worden genomen, maar ook de batterijen die vrijkomen bij kantoren, winkels en instellingen en bij bedrijven. Deze batterijen worden deels afgevoerd via het gemeentelijk kca-circuit deels rechtstreeks via inzamelaars van gevaarlijke afvalstoffen.

Ingenomen batterijen zullen dienen te worden verwerkt met het oog op hergebruik. Dit zal in een van de fasen van het innemen van de batterijen scheiding noodzakelijk maken in verband met de verschillende methoden van verwerking van de batterijen. Producenten en importeurs van batterijen zullen dienen na te gaan wanneer in de verwijderingsketen en op welke wijze deze scheiding zal dienen plaats te vinden. In de mededeling dient hierop te worden ingegaan.

Verwerking van richtlijn-batterijen dient plaats te vinden vanaf 1 januari 1995. Verwerking van de overige batterijen dient plaats te vinden vanaf 1 januari 1996. Deze termijnen vloeien voort uit de voorwaarden waaronder is ingestemd met inzameling van batterijen via het kca-circuit. In de mededeling zal dienen te worden aangegeven op welke wijze verwerking en, indien nodig, tijdelijke opslag plaatsvinden. Uitgangspunt is een verwerkingsmethode die materiaalhergebruik mogelijk maakt. Dat betekent dat batterijen, na een eventueel noodzakelijke voorbewerking, zodanig dienen te worden verwerkt dat de uit het verwerkingsproces resulterende produkten als grondstof of ander produkt op de markt kunnen worden afgezet. Ook op de verwijdering van de restmaterialen dient de mededeling in te gaan.

Voor het merendeel van de oplaadbare batterijen is er verwerkingstechnologie aanwezig. Voor de inmiddels op de markt verschijnende nikkelhydridebatterijen bestaat nog geen verwerkingstechnologie. Aangenomen wordt dat deze technologie over enkele jaren – wanneer deze batterijen in het afvalstadium terechtkomen – aanwezig zal zijn.

De overige eenmalige batterijen worden op dit moment verwerkt in een verwerkingsinstallatie in de Verenigde Staten, waar uit de batterijen onder meer kwik wordt teruggewonnen. Het kwik wordt tezamen met andere componenten die bij het verwerken van de batterijen vrijkomen, als grondstof opnieuw afgezet op de markt. Het is evenwel niet de bedoeling dat de uitvoer van deze batterijen naar de Verenigde Staten gedurende langere termijn plaatsvindt. Door de producenten en importeurs van batterijen zal dienen te worden nagegaan welke de mogelijkheden zijn om de eenmalige batterijen te doen verwerken in Nederland of elders in Europa. In de mededeling zal men dienen aan te geven op welke wijze verwerking van deze batterijen vanaf 1 januari 1996 concreet gestalte krijgt.

Wanneer batterijen ter verwerking naar het buitenland worden uitgevoerd, dient vanaf 6 mei 1994 ter zake van de uitvoer toetsing plaats te vinden aan de EEG-verordening nr. 259/93 van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30). Deze verordening heeft rechtstreekse werking in de lid-staten. Ingevolge deze verordening zal het uitvoeren van afgedankte batterijen ten behoeve van verwerking onder meer worden getoetst aan het beginsel van zelfvoorziening en het nabijheidsbeginsel. Uitvoer zal, zoals aangegeven in het Meerjarenplan verwijdering gevaarlijke afvalstoffen van juni 1993 ingevolge die beginselen slechts zijn toegestaan indien:

a. in het buitenland de verwijdering hoogwaardiger plaatsvindt, dan wel er in Nederland geen verwerkingscapaciteit beschikbaar is;

b. het opzetten van een minstens zo hoogwaardige verwijdering in Nederland door de uitvoer niet wordt belemmerd, of

c. een op meer landen gerichte verwerking noodzakelijk is en verwerking in het buitenland op basis van internationale afspraken plaatsvindt.

Indien aan een van deze criteria wordt voldaan, kan uitvoer van batterijen plaatsvinden. In de meeste gevallen zal uitvoer van eenmalige of oplaadbare batterijen dan ook kunnen plaatsvinden op grond van het criterium genoemd onder a: in het buitenland vindt hoogwaardiger verwijdering plaats.

D. de wijze van financiering van de verwijderingsstructuur

Aan het innemen en verder verwijderen van batterijen zijn kosten verbonden. In de mededeling dient te worden aangegeven hoe deze worden gefinancierd. Uitgangspunt is dat de kosten van inname vanaf het kca-depot, het sorteren, de opslag en de verwerking worden gedragen door de producenten en importeurs van batterijen. Voor zover binnen de gemeenten ten behoeve van het behalen van de innamepercentages extra innamevoorzieningen worden getroffen, bijvoorbeeld bij de detailhandel, zullen producenten en importeurs afspraken dienen te maken over de daaraan verbonden kosten. Uitgangspunt is verder dat bedrijven, kantoren, winkels en instellingen batterijen zelf naar een gemeentelijk kca-depot kunnen brengen. Indien zij ervoor kiezen de batterijen rechtstreeks af te geven aan een inzamelaar, zullen de kosten daarvan voor eigen rekening komen. In de mededeling zal dienen te worden aangegeven welke afspraken hieromtrent zijn gemaakt. De kosten van verwerking komen integraal voor rekening van de producenten en importeurs van batterijen.

Voor de financiering van de verwijderingsstructuur kan gebruik worden gemaakt van het instrument van de verwijderingsbijdrage, opgenomen in Titel 15.10 van de Wet milieubeheer.

E. de maatregelen die zijn of worden getroffen in geval van een tijdelijke stagnatie bij de inname of verdere verwijdering

Het is van belang dat producenten en importeurs een zodanige verwijderingsstructuur opzetten dat de continuïteit van inname en verwerking is gewaarborgd. Dat betekent dat aandacht dient te worden besteed aan de mogelijkheid dat er stagnatie optreedt in bijvoorbeeld de inzamelcapaciteit, verwerkingscapaciteit of in de afzetmogelijkheden. Producenten en importeurs dienen aan te geven welke voorzieningen zij treffen om de continuïteit van de verwijdering te verzekeren.

F. de maatregelen die zijn of worden getroffen om inname en verdere verwijdering zeker te stellen, ingeval de producent of importeur ophoudt met het in Nederland op de markt brengen van batterijen

Uitgangspunt is dat een producent of importeur verantwoordelijk is voor het innemen en verwerken van batterijen. Deze verantwoordelijkheid is er ook, wanneer de batterijen in het afvalstadium komen op een moment dat de betrokken importeur of producent is opgehouden met het op de markt brengen van batterijen. Het kan zijn dat een importeur een ander merk op de markt brengt. Het kan ook zijn dat hij zijn handelsactiviteiten geheel stopt. Daaronder valt dan bijvoorbeeld het geval van faillissement. In het kader van een goede afwikkeling van zijn bedrijfsactiviteiten kan van hem worden verlangd dat hij gerichte maatregelen treft om ervoor te zorgen dat «zijn» batterijen nadat hij van de markt is, door derden worden ingenomen en verwerkt. Er wordt dan ook van producenten en importeurs van batterijen gevraagd in de mededeling aan te geven welke maatregelen op dit punt zijn getroffen.

Specifieke voorzieningen in geval van het ophouden met het op de markt brengen zijn overigens niet nodig, indien er sprake is van een algemeen verbindend verklaarde verwijderingsbijdrage. In dat geval is er namelijk reeds in het stadium van het op de markt brengen van de batterijen een bijdrage betaald voor de kosten van verwijdering.

G. het meet- en monitoringsysteem

Belangrijk is ook dat in de mededeling wordt aangegeven op welke wijze de uitvoering van de verschillende verplichtingen wordt gemonitored.

Onder monitoring wordt verstaan het op geregelde wijze verkrijgen, bewerken en registreren van de gegevens die nodig zijn om de ontwikkeling en het verloop van de inname- en verwerkingsactiviteiten te volgen. Het is noodzakelijk om hiertoe een adequaat registratie- en controlesysteem te ontwikkelen. Met name het meten en monitoren van het inzamelpercentage is van belang. Door de Stichting Batterijen wordt in het kader van het uitvoeringsplan in samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne terzake een meet- en monitoringmethode opgesteld.

2.5. Goedkeuring van de mededeling

Een producent of importeur dient binnen twee maanden nadat de inname- en verwerkingsverplichting op hem van toepassing is geworden aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de in paragraaf 2.4 omschreven mededeling te doen. Deze neemt in principe binnen acht weken een beslissing over de goedkeuring. Deze termijn kan hij binnen die acht weken met een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste acht weken verlengen.

Zolang geen goedkeuring is verkregen, is de producent of importeur verplicht om ter uitvoering van zijn verplichting tot inname en verwerking er ten minste voor zorg te dragen dat de door hem op de markt gebrachte produkten in het afvalstadium worden ingenomen en verwerkt.

Het uitvoeringsplan dat op dit moment door de Stichting Batterijen namens de producenten en importeurs van batterijen wordt opgesteld, kan, onder de voorwaarde dat het plan ingaat op alle onderwerpen die ingevolge artikel 6 van het besluit in de mededeling aan de orde dienen te komen, basis zijn voor een door meerdere producenten en importeurs gezamenlijk aan de minister te zenden mededeling. De individuele producent of importeur die nadien deelneemt aan de in dit plan aangegeven verwijderingsstructuur, kan volstaan met een mededeling dat hij aan zijn verplichtingen uitvoering geeft overeenkomstig de (goedgekeurde) mededeling van de Stichting Batterijen.

Ingeval een producent of importeur zich niet aansluit bij een gezamenlijke mededeling dient hij in zijn mededeling afzonderlijk in te gaan op alle in artikel 6 van het besluit opgenomen punten.

Wanneer de toetsing aan de punten genoemd in artikel 6 leidt tot de conclusie dat de mededeling op een aantal belangrijke onderdelen niet voldoet, kan het zijn dat geen goedkeuring aan de mededeling gegeven wordt. Het kan ook zijn dat in zo'n geval aan de goedkeuring bepaalde voorschriften of beperkingen verbonden worden. De goedkeuring kan bovendien worden verleend voor een bepaalde periode.

Indien zich in de loop van de tijd belangrijke ontwikkelingen voordoen op internationaal, economisch of technologisch gebied, zal daarmee bij de uitvoering van het besluit rekening worden gehouden.

Bij de goedkeuring is voorts het volgende van belang. Als producenten en importeurs een gezamenlijke verwijderingsstructuur opzetten voor inname en verwerking zullen daartoe verschillende afspraken worden gemaakt. Deze afspraken kunnen een mededingingsregeling zijn in de zin van de Wet economische mededinging. Een goedkeuring van een mededeling die verwijst naar een gezamenlijk opgezette of op te zetten verwijderingsstructuur zal niet worden gegeven als duidelijk is dat afspraken zijn of worden gemaakt die strijdig zijn met het nationale of Europese mededingingsbeleid. In andere gevallen zal bij een gezamenlijke verwijderingsstructuur de goedkeuring geschieden onder het voorbehoud dat geen met het mededingingsbeleid strijdige regelingen ontstaan. Producenten en importeurs zullen hiermee dan ook rekening moeten houden bij het opstellen en uitwerken van zo'n gezamenlijke structuur. Dit betekent in ieder geval dat een producent of importeur van batterijen, indien hij wil aansluiten bij een gezamenlijke verwijderingsstructuur, op gelijke condities tot de verwijderingsstructuur zal moeten worden toegelaten.

Er kunnen zich in de loop der tijd ontwikkelingen voordoen op grond waarvan een nieuwe mededeling noodzakelijk is. Het besluit bevat in dit verband de mogelijkheid om bij ministeriële regeling te bepalen dat opnieuw een mededeling dient te worden gedaan.

De beslissing inzake goedkeuring is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen de beslissing van de minister inzake de mededeling staat op grond van artikel 20.1 van de Wet milieubeheer beroep open bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voorafgaand hieraan dient evenwel steeds eerst een bezwaarschrift te worden ingediend bij het orgaan dat de beschikking heeft afgegeven, in casu de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De procedure voor de indiening en behandeling van dit bezwaarschrift is geregeld in de afdelingen 7.1 en 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Jaarlijks vóór 1 juli zal de producent of importeur op grond van artikel 7, zesde lid, in een verslag moeten aangeven op welke wijze hij in het voorgaande kalenderjaar uitvoering heeft gegeven aan de op hem rustende verplichtingen. Hierbij zullen de verschillende in paragraaf 2.4 genoemde onderwerpen aan de orde dienen te komen en zal dienen te worden ingegaan op de resultaten van de monitoring.

2.6. Statiegeldsysteem

In het besluit wordt aan de producent of importeur de verplichting opgelegd maatregelen te treffen die ertoe strekken innamepercentages te realiseren van 80 met ingang van 1 januari 1996 en 90 met ingang van 1 januari 1998. Indien producenten en importeurs van batterijen het innamepercentage met ingang van 1 januari 1996 niet bereiken en ook duidelijk is dat het innamepercentage in de jaren 1997 en 1998 niet verder zal stijgen, zal worden overwogen via een wijziging van het onderhavige besluit een statiegeldregeling in te voeren. Dit zal ook het geval zijn indien het innamepercentage na 1 januari 1996 terugvalt en een verdere stijging niet valt te verwachten.

2.7. Uitvoering richtlijn van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten

Met het Besluit tot vaststelling van regels inzake batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten werd uitvoering gegeven aan de artikelen 3, 4 en 5 van de richtlijn. De overige artikelen van de richtlijn behoefden niet via wetgeving te worden uitgevoerd. De inhoud van het Besluit tot vaststelling van regels inzake batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten is overgenomen in het onderhavige besluit. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het besluit, dat was gebaseerd op de artikelen 24 en 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, te baseren op de artikelen 10.4 en 10.6 van het hoofdstuk Afvalstoffen van de Wet milieubeheer. Daarbij zijn enkele wijzigingen aangebracht in verband met de terminologie van artikel 10.6 van de Wet milieubeheer en de omstandigheid dat inmiddels op EG-niveau voor batterijen en accu's een merkteken is vastgesteld. De artikelen 3, 4 en 5 van de richtlijn zijn achtereenvolgens verwerkt in de artikelen 2, 3 en 4 van het besluit.

Anders dan de richtlijn aangeeft is de verplichting tot het aanbrengen van een merkteken niet per 18 maart 1993 in werking getreden. De Europese Commissie heeft het teken op 4 oktober 1993 vastgesteld (richtlijn nr. 93/86/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 91/157/EEG). Het teken bestaat uit een afvalcontainer met een kruis erdoor – het kca-symbool – en het chemisch symbool dat de aanwezigheid van de metalen kwik, cadmium of lood aangeeft. De verplichting om het teken op te brengen geldt per 1 januari 1994. Voor batterijen die op die datum al op de markt waren, geldt een uitverkooptermijn van twee jaar. Bij ministeriële regeling van 15 november 1993 (Stcrt. 223), nader gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 december 1993 (Stcrt. 247) is deze verplichting vastgelegd.

Artikel 4 van het besluit bevat de verplichting om batterijen in apparaten zodanig in te bouwen dat ze kunnen worden verwijderd. Voor verschillende van deze apparaten geldt op dit moment reeds dat de batterijen er gemakkelijk uit kunnen worden verwijderd. Te denken valt bijvoorbeeld aan batterijen die zich bevinden in gereedschappen en filmapparatuur. Voor apparaten als elektrische tandenborstels, kruimeldieven, draagbare telefoons en videocamera's geldt dat aanpassingen aan het apparaat zullen dienen plaats te vinden die de consument in staat stellen de batterij op een makkelijke wijze uit het apparaat te verwijderen. De genoemde inbouwverplichting geldt op dit moment alleen voor batterijen die onder de richtlijn vallen. Dat zijn nikkelcadmium- en loodbatterijen, alsmede kwikoxidebatterijen. Er worden evenwel in apparaten ook andere batterijen ingebouwd. Soms zijn het eenmalige batterijen, in enkele andere gevallen wordt de nikkelhydridebatterij reeds ingebouwd. Inzameling en verwerking van deze batterijen is even wenselijk als de inzameling en verwerking van diezelfde batterijen die los op de markt worden gebracht. Het besluit bevat daarom een verplichting om ook deze batterijen zodanig in consumentenapparaten in te bouwen dat ze gemakkelijk uit het apparaat kunnen worden verwijderd. In bijzondere gevallen kan van deze verplichting ontheffing worden verleend op grond van artikel 10.47 van de Wet milieubeheer. Te denken valt hier aan het geval van de zg. wegwerpcamera. De werking van het apparaat berust zozeer op het feit dat de batterij vast is ingebouwd, dat een verplichting om de batterij zodanig in te bouwen dat deze er gemakkelijk uit kan worden verwijderd, betekent dat de camera niet meer op de markt kan worden gebracht. Bij die ontheffing zullen dan wel voorschriften omtrent inname en verwerking van de batterijen worden gesteld.

De uitbreiding van de inbouwverplichting tot batterijen die niet onder de richtlijn vallen, geldt niet voor de batterijen in apparaten bedoeld in bijlage II van het besluit. Er wordt van uitgegaan dat in deze apparaten de batterijen in veel gevallen vast zijn ingebouwd. De verplichting om zorg te dragen voor inname en verwerking ervan zal onderdeel uitmaken van de in voorbereiding zijnde regeling voor inname en verwerking van wit- en bruingoed. Voor zover deze batterijen tussentijds dienen te worden vervangen is de producent of importeur verantwoordelijk voor inname en verwerking.

3. Stortverbod

Ter ondersteuning van de verwerkingsregeling zal in het in voorbereiding zijnde Besluit stortverbod afvalstoffen dat is gebaseerd op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer, een verbod worden opgenomen om afzonderlijk ingezamelde of afgegeven batterijen te storten in een inrichting. Er dient hier met name te worden gedacht aan het storten op stortplaatsen. Het besluit is voorgepubliceerd in de Staatscourant van 23 maart 1994, nr. 58, en ligt thans voor advies bij de Raad van State.

4. Financiële aspecten

De kosten die voortvloeien uit de verplichting tot het innemen en verwerken van batterijen dienen te worden gedragen door de producenten en importeurs van batterijen. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de verwijdering van het produkt dat ze op de markt brengen. Zoals aangegeven in paragraaf 2.4 kunnen zij initiatieven ontwikkelen om in dit kader te komen tot een overeenkomst inzake een verwijderingsbijdrage. Een algemeen verbindend verklaring van deze verwijderingsbijdrage kan met zich brengen dat de kosten van inname en verwijdering van batterijen gelijkelijk worden verdeeld onder al degenen die in Nederland batterijen op de markt brengen. Het staat de producenten daarbij vrij deze kosten vervolgens tot uitdrukking te brengen in de produktprijs. Dit is in lijn met hetgeen in de brief van 19 oktober 1990 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1990/91, 21 137, nr. 49) is opgemerkt over de doorberekening van kosten van een produkt in de afvalfase. Op basis van een grove inschatting kan worden aangenomen dat de kosten van inname en verwerking die voortvloeien uit dit besluit de prijs van een batterij met gemiddeld f 0,10 à f 0,15 zullen kunnen doen stijgen.

Over de kosten van inname en verwerking van batterijen kan het volgende worden opgemerkt. Uit kostenberekeningen voor het milieuprogramma 1992–1995, gemaakt in het kader van actie A67 van het Nationaal Milieubeleidsplan (Kamerstukken II 1988/89, 21 137, nr. 1), blijkt dat de totale kosten van gescheiden inname en hergebruik van batterijen worden geschat op een bedrag van circa 12 miljoen gulden. Deze kostenberekeningen zijn gebaseerd op de situatie dat er sprake is van inname van batterijen via het gemeentelijk inzamelcircuit voor klein chemisch afval en afvoer van batterijen naar de C2-deponie. Daarbij is rekening gehouden met een bedrag van f 3 250 als verwerkingskosten per ton batterijen.

De kosten van het innemen en verwerken door producenten en importeurs zullen naar verwachting dit bedrag niet bovenmatig overstijgen. Enerzijds zullen door producenten en importeurs in het kader van het behalen van de noodzakelijke innamepercentages extra kosten moeten worden gemaakt voor het treffen van additionele innamevoorzieningen en voorlichting. Ook de voor verwerking noodzakelijke scheiding van batterijen zal extra kosten met zich brengen. Anderzijds is het zeer wel denkbaar dat producenten en importeurs ernaar zullen streven dat de verwerking van batterijen kan plaatsvinden tegen lagere kosten dan het bedrag van f 3 250 per ton.

Over de kosten van het verwerken van batterijen is het volgende bekend. Nikkelcadmiumbatterijen kunnen vanwege de opbrengsten van het teruggewonnen nikkel en cadmium doorgaans tegen een prijs van gemiddeld f 500 per ton worden verwerkt in Frankrijk. Op de verwerkingsmogelijkheden van eenmalige batterijen is ingegaan in paragraaf 2.4. Met de verwerking van batterijen in de Verenigde Staten is een bedrag van ruim f 3 500 per ton gemoeid. De kosten verbonden aan verwerking van kwikvrije eenmalige batterijen in bijvoorbeeld zinksmelters zullen naar verwachting beduidend lager liggen. Gedacht wordt aan een bedrag in de orde van grootte van f 500 per ton.

Voor een uiteenzetting over de kosten verbonden aan de reeds bestaande verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn, wordt verwezen naar onderdeel 5 van de nota van toelichting bij het Besluit tot vaststelling van regels inzake batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten. De verplichting om batterijen die niet vallen onder die richtlijn, ook zodanig in consumentenapparaten in te bouwen dat de consument ze er gemakkelijk uit kan halen, zal kosten met zich brengen in die gevallen waarin de batterijen op dit moment nog niet gemakkelijk te verwijderen zijn. Naar verwachting gaat het hier om een beperkte categorie apparaten. In de reacties naar aanleiding van de voorpublikatie is op dit punt niet ingegaan.

5. Internationale aspecten

Ten aanzien van batterijen die méér dan een bepaald percentage kwik, cadmium of lood bevatten is de richtlijn van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten van toepassing. In artikel 1 van die richtlijn wordt uitdrukkelijk bepaald dat de richtlijn van toepassing is op batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten zoals aangegeven in bijlage I bij die richtlijn. Die bijlage komt overeen met bijlage I van dit besluit. Onder de richtlijn vallen ingevolge die bepaling de oplaadbare nikkelcadmium- en loodbatterijen alsmede kwikoxydebatterijen. Voor deze batterijen bevat de richtlijn volledige harmonisatie.

Voor de eenmalige batterijen die niet onder de richtlijn vallen heeft geen harmonisatie plaatsgevonden. Dat betekent dat de in het besluit opgenomen maatregelen zullen dienen te worden getoetst aan de artikelen 30 en 36 van het EEG-verdrag en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Bij deze toetsing zal voldaan moeten worden aan de volgende voorwaarden:

a. het besluit is onverkort van toepassing op zowel binnenlandse als geïmporteerde produkten,

b. het besluit dient een dwingend vereiste van algemeen belang,

c. de maatregelen van het besluit zijn noodzakelijk en evenredig te achten.

Ad a. Het besluit betreft batterijen die los op de markt worden gebracht en batterijen die zich bevinden in apparaten. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen in Nederland of elders geproduceerde batterijen.

Ad b. In de Deense-flessenzaak (302/86) is de bescherming van het milieu erkend als dwingend vereiste van algemeen belang. Ook voor eenmalige batterijen geldt dat inname en verwerking wenselijk zijn in het belang van de bescherming van het milieu. Voorkomen dient te worden dat deze batterijen worden gestort of verbrand. Weliswaar is het kwikgehalte van in het bijzonder alkalinebatterijen de laatste jaren aanzienlijk gedaald, maar vanwege onder meer het zinkgehalte vallen de eenmalige batterijen nog steeds onder de categorie gevaarlijke afvalstoffen. Inname en verwerking van deze batterijen wordt overigens niet alleen voorgestaan omdat de batterijen vallen onder de categorie gevaarlijk afval, maar evenzeer uit het oogpunt van hergebruik. Zoals ook aangegeven in onderdeel 1 van de toelichting is het afvalstoffenbeleid sedert het verschijnen van de Notitie Preventie en hergebruik gericht op het terugdringen van de hoeveelheid afval en het zorgen dat afvalstromen zo veel mogelijk voor hergebruik geschikt worden gemaakt. Aan dit beleid wordt op dit moment voor verschillende afvalstromen gestalte gegeven. Daarbij komen niet alleen de afvalstromen die vallen onder de categorie gevaarlijke afvalstoffen aan de orde, maar ook afvalstoffen als oud papier en gebruikte verpakkingen. Voorkomen dient te worden dat batterijen worden gestort of verbrand, terwijl er mogelijkheden aanwezig zijn om het zink en wellicht ook andere waardevolle bestanddelen van de batterijen te hergebruiken. De maatregelen uit het besluit worden dan ook geacht te voldoen aan de voorwaarde van een dwingend vereiste van algemeen belang.

Ad c. Het innamepercentage voor batterijen bedraagt op dit moment grofweg 60. Dat betekent dat een belangrijk deel van de afgedankte batterijen nog steeds terechtkomt in het huisvuil en wordt gestort of verbrand. Er is dan ook aanleiding voor het inzetten van extra instrumentarium om te komen tot een hoog innamepercentage. Er wordt in het besluit aan de producenten en importeurs van batterijen de ruimte geboden de in het besluit aangegeven innamepercentages voor batterijen te realiseren met gebruikmaking van het in gemeenten al bestaande inzamelsysteem voor klein chemisch afval. Temeer nu in het besluit – anders dan in het ontwerp dat ter advisering aan de Raad van State werd voorgelegd – geen mogelijkheid tot het invoeren van een statiegeldregeling meer is opgenomen, kunnen de in het besluit opgenomen maatregelen om te komen tot een hoog innamepercentage als noodzakelijk en evenredig worden beschouwd.

Met behulp van de verplichting om zorg te dragen voor verwerking kan worden bewerkstelligd dat na inname de noodzakelijke verwerking ten behoeve van hergebruik plaatsvindt.

Omdat de maatregelen in dit besluit (mede) gelden voor batterijen als bedoeld in de richtlijn, is het besluit in het kader van artikel 11 van die richtlijn aan de Europese Commissie gezonden. Het voorstel dat ter advisering aan de Raad van State werd voorgelegd, bevatte voorts de voorwaardelijke verplichting om in het kader van het statiegeldsysteem batterijen te voorzien van een aanduiding. Deze verplichting is een technisch voorschrift in de zin van EEG-richtlijn 83/189 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften. Het besluit is dan ook ter notificatie voorgelegd aan de Europese Commissie. In het kader van de notificatieprocedure zijn geen bezwaren aangevoerd door de Europese Commissie. Wel is gereageerd door enkele lid-staten. Deze lid-staten maakten bezwaar tegen de statiegeldregeling. De lid-staten Engeland en Frankrijk waren bovendien van mening dat richtlijn 91/157/EEG zich verzet tegen het voorschrijven van maatregelen ten aanzien van batterijen die niet onder de richtlijn vallen. De notificatieprocedure is op 20 januari 1995 afgerond. In het antwoord van de Nederlandse regering aan de lid-staten is aangegeven dat het besluit geen voorwaardelijke statiegeldregeling meer bevat. De Nederlandse regering heeft verder – temeer nu de Commissie niet heeft gereageerd – geen aanleiding te veronderstellen dat maatregelen ten aanzien van niet-richtlijn batterijen in strijd zouden zijn met richtlijn 91/157/EEG. Deze vraag is overigens reeds bij de notificatie van het Besluit kca-logo aan de orde geweest. In dat verband heeft de Commissie reeds aangegeven dat richtlijn 91/157/EEG niet in de weg staat aan het treffen van maatregelen ten aanzien van batterijen die niet onder de richtlijn vallen. De maatregelen dienen uiteraard wel te worden getoetst aan de artikelen 30 en 36 van het EEG-verdrag.

6. Handhaving

Dit besluit is gebaseerd op hoofdstuk 10 en hoofdstuk 15 van de Wet milieubeheer. In het kader van de handhaving zijn onder meer de artikelen 18.7 en volgende van die wet van toepassing. Handhaving kan ingevolge die bepalingen geschieden langs strafrechtelijke weg – via de Wet op de economische delicten – of langs bestuursrechtelijke weg. Bij een bestuursrechtelijke aanpak zal gebruik kunnen worden gemaakt van de dwangsom, bedoeld in artikel 18.9 van de Wet milieubeheer. De handhaving zal plaatsvinden door of onder verantwoordelijkheid van de Inspectie van de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu.

Belangrijke bepaling uit het besluit is de verplichting voor de producent of importeur om zorg te dragen voor inname en verwerking van de door hem op de markt gebrachte batterijen. Handhaving van deze verplichting kan plaatsvinden aan de hand van de door hem gedane mededeling. Overtreding van het besluit, zoals het niet doen van een mededeling, is strafbaar op grond van de Wet op de economische delicten. Ingeval er sprake is van een algemeen verbindend verklaring van een overeenkomst inzake een verwijderingsbijdrage, kan handhaving geschieden door te controleren of door de betrokken producent of importeur een verwijderingsbijdrage wordt betaald. Dit zal overigens in de eerste plaats door de branche zelf dienen te geschieden.

Of inname en verwerking daadwerkelijk plaatsvinden overeenkomstig de mededeling kan worden nagegaan via de gegevens die voortvloeien uit de monitoring van de verplichtingen. Het monitoringsysteem zelf dient te worden aangegeven in de mededeling en zal worden getoetst in het kader van de procedure tot goedkeuring daarvan. De resultaten van de monitoring dienen verder jaarlijks te worden opgenomen in een aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer toe te sturen verslag. Daarmee is bij de handhaving een belangrijke rol weggelegd voor de producenten en importeurs van batterijen zelf. Anderzijds kan ook door de inspectie zelfstandig worden nagegaan of bijvoorbeeld daadwerkelijk scheiding en verwerking van batterijen plaatsvindt. Is dit niet het geval dan kunnen strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen.

In het kader van de handhaving van het Besluit kca-logo zal worden getoetst of het kca-logo is aangebracht op de verpakking van batterijen of, ingeval van batterijen in apparaten, op de verpakking van of in de gebruiksaanwijzing bij het apparaat.

Handhaving zal ook plaatsvinden van de uit de richtlijn voortvloeiende inbouwverplichting en de verplichting om batterijen als bedoeld in die richtlijn te voorzien van een merkteken. Daarbij zal de aandacht zich met name richten op de producenten en importeurs van batterijen en van apparaten met ingebouwde batterijen.

7. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Met het Besluit van 15 september 1992 tot vaststelling van regels inzake batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten, werd uitvoering gegeven aan richtlijn 91/157/EEG inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten. Het besluit beperkte zich dan ook overeenkomstig de richtlijn tot batterijen die een aangegeven percentage aan kwik, cadmium of lood overschrijden. De inname- en verwerkingsregeling heeft betrekking op alle batterijen, ongeacht de aanwezigheid van kwik, cadmium of lood. Ook de inbouwverplichting die voortvloeit uit de richtlijn is in dit besluit, voor zover het consumentenapparaten betreft, uitgebreid tot alle batterijen. Om die reden zijn in dit artikel de begripsomschrijvingen van «batterij» en «accu» zodanig aangepast dat ze betrekking hebben op alle batterijen en accu's.

Artikel 2

De verplichting neergelegd in dit artikel was reeds opgenomen in het Besluit tot vaststelling van regels inzake batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten, dat per 1 januari 1993 in werking is getreden. In het onderhavige besluit is genoemd besluit ingetrokken. Daarmee loopt de verplichting door op grond van het onderhavige artikel.

In de richtlijn wordt gesproken over alkali-mangaanbatterijen. Deze batterijen worden op de Nederlandse markt gebracht onder de naam alkalinebatterijen. In het besluit wordt dan ook de benaming alkalinebatterijen aangehouden. Alkalinebatterijen zijn een afzonderlijke soort batterijen, geschikt voor toepassingen die een hoge capaciteit vragen. Ze zijn te herkennen aan het woord «alkaline» dat op de batterij of de verpakking staat. Ze zijn als zodanig gemakkelijk te onderscheiden van bijvoorbeeld de zinkbruinsteenbatterijen.

In het tweede lid gaat het om alkalinebatterijen bestemd voor «langdurig gebruik in extreme omstandigheden». Deze terminologie is overgenomen uit de richtlijn. Gedoeld wordt onder meer op situaties waarin sprake is van temperaturen onder 0°C of boven 50° C of van schokken.

Ingevolge het derde lid gelden de in het eerste en tweede lid opgenomen normen inzake het kwikgehalte niet voor batterijen die zijn samengesteld uit knoopcellen. Knoopcellen zijn batterijen in de vorm van een «knoopje».

Artikel 3

De uit richtlijn 91/157/EEG voortvloeiende verplichting tot het aanbrengen van een merkteken is in overeenstemming gebracht met de opzet en terminologie van artikel 10.6 van de Wet milieubeheer. De verplichting geldt ingevolge de richtlijn voor batterijen die een hoeveelheid kwik, cadmium of lood bevatten, die de in bijlage I aangegeven waarde overschrijdt. In de praktijk gaat het voornamelijk om oplaadbare nikkelcadmium- en loodbatterijen en kwikoxidebatterijen. De verplichting geldt zowel voor batterijen die los op de markt worden gebracht als voor batterijen die zich bevinden in apparaten. Aangezien alle batterijen die zich bevinden in apparaten ingevolge de richtlijn daaruit moeten kunnen worden verwijderd, behoeft het teken niet te worden aangebracht op het apparaat zelf.

Zoals aangegeven in paragraaf 4 van deze toelichting is door de Europese Commissie op 4 oktober 1993 het merkteken voor batterijen vastgesteld. Het teken bestaat uit een afvalcontainer met een kruis erdoor en het chemisch symbool dat de aanwezigheid van de metalen kwik, cadmium of lood aangeeft. Dit teken moet door alle lid-staten worden overgenomen. Er is dan ook geen aanleiding meer om in de tekst van het artikel te spreken over een aanduiding vastgesteld door het bevoegd gezag van een andere lid-staat van de Europese Gemeenschappen.

Het artikel waarin de verplichting tot het aanbrengen van een merkteken is opgenomen is 18 maart 1993 in werking getreden. Feitelijk is de verplichting op 1 januari 1994 in werking getreden (zie onderdeel 2.7 van het algemeen deel van de nota van toelichting).

Artikel 4

Batterijen dienen ingevolge de richtlijn vanaf 1 januari 1994 zodanig in apparaten te worden ingebouwd dat ze er, indien ze zijn uitgewerkt, door de consument gemakkelijk uit kunnen worden verwijderd. Gemakkelijk betekent in dit verband dat de batterijen met de hand of een eenvoudig voorwerp uit het apparaat moeten kunnen worden verwijderd. Het gebruik van het voorwerp mag uiteraard geen gevaar voor de consument met zich brengen. In het eerste lid wordt deze verplichting uitgebreid tot niet-richtlijn-batterijen. In de toelichting is hierop reeds ingegaan onder punt 2.7.

Voor de apparaten genoemd in bijlage II bij het besluit geldt ingevolge de richtlijn een iets andere regeling. In de gebruiksaanwijzing voor deze apparaten dient te worden aangegeven op welke wijze de batterijen uit het apparaat moeten worden verwijderd. Het verwijderen hoeft derhalve bij deze professionele apparaten niet noodzakelijkerwijs door de gebruiker zelf – en op een gemakkelijke wijze – te kunnen geschieden.

In de gebruiksaanwijzing van de apparaten dient ingevolge het eerste en tweede lid te worden aangegeven hoe de batterij dient te worden verwijderd. Aangenomen wordt dat veruit in de meeste gevallen gebruiksaanwijzingen ook in de Nederlandse taal zijn gesteld. Daarom is er van afgezien hieromtrent een specifiek voorschrift op te nemen.

Ook voor deze verplichting geldt dat ze reeds was opgenomen in het Besluit tot vaststelling van regels voor batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten. De verplichting is 1 januari 1994 in werking getreden en vindt thans haar basis in dit artikel.

Artikel 6

De mededeling dient plaats te vinden binnen twee maanden nadat de inname- en verwerkingsverplichting van toepassing is geworden. Dat betekent dat producenten en importeurs die op het tijdstip dat het besluit in werking treedt, batterijen op de markt brengen, binnen twee maanden na dat tijdstip een mededeling dienen te doen. Een producent of importeur die op een later tijdstip batterijen op de markt gaat brengen, dient zijn mededeling te doen binnen twee maanden nadat hij zijn activiteiten heeft aangevangen.

Artikel 8

De producent of importeur die een «eenvoudige» mededeling doet als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, zal in de mededeling dienen aan te tonen dat hij deelneemt aan de verwijderingsstructuur zoals opgenomen in de gezamenlijke mededeling. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de omstandigheid dat door hem een verwijderingsbijdrage wordt afgedragen ten behoeve van de financiering van deze verwijderingsstructuur.

Artikel 11

De in dit artikel opgenomen wijziging geldt voor de categorieën batterijen, gasontladingslampen en oliefilters. Voor produkten die ingevolge de Nadere regels kca-logo behoren tot deze categorie mag het kca-logo ook worden aangebracht op de verpakking. Producenten en importeurs worden daarmee in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van de mogelijkheid om het kca-logo aan te brengen op de verpakking in plaats van op het produkt. Afgesproken is dat zij vanaf 1 januari 1995 aan deze verplichting zullen voldoen en dat – evenals dat voor de andere produkten genoemd in de Nadere regels kca-logo het geval is – vanaf

1 juli 1995 alle op de markt zijnde produkten dienen te zijn voorzien van het kca-logo. Totdat deze wijziging van kracht is zal de verplichting om het kca-logo aan te brengen op het produkt tijdelijk dienen te vervallen. Dit is gebeurd bij de wijziging van de Nadere regels kca-logo van 22 juni 1994 (Stcrt. 119), waarbij de categorieën gasontladingslampen en oliefilters tijdelijk uit de werkingssfeer van de regeling zijn gehaald. Voor batterijen was dit niet nodig, omdat batterijen nog niet in die ministeriële regeling waren aangewezen.

Voor de categorie kwikhoudende thermometers, produkten die ook worden genoemd in bijlage 1 van het Besluit kca-logo, bestaat ingevolge het besluit reeds de mogelijkheid het logo aan te brengen op het omhulsel, waarin de thermometer wordt bewaard.

Met «de verpakking die dat produkt rechtstreeks omsluit» wordt gedoeld op de verpakking waarin de in Bijlage 2 van het Besluit kca-logo aangewezen categorieën van vloeibare en pasteuze produkten zich noodzakelijkerwijs bevinden. Het gaat hier dus niet om de eventuele omverpakking.

Toelichting op de bijlagen

De bijlagen I en II komen overeen met de bijlagen zoals vastgesteld bij het Besluit van 15 september 1992 tot vaststelling van regels inzake batterijen en accu's die kwik, cadmium of lood bevatten. Terzake van bijlage II zijn op Europees niveau de volgende interpretatieregels vastgesteld. Onder «pacemakers» in onderdeel 3 worden verstaan alle actieve medische apparaten die kunnen worden geïmplanteerd en die vallen onder de Richtlijn nr. 90/385/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-staten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen (PbEG L 189). Onder «het in stand houden van vitale functies» in dat onderdeel wordt ook verstaan het monitoren van vitale functies. «Draagbare apparaten» in onderdeel 4 kunnen worden omschreven als apparaten die zijn bedoeld om tijdens het gebruik of tussen de perioden dat ze worden gebruikt door een of meerdere personen te worden verplaatst van de ene locatie naar de andere.

Onder «apparaten voor beroepsmatig gebruik» in onderdeel 5 worden ook medische apparaten verstaan die worden gebruikt door een medisch geschoold persoon of door de patiënt zelf. Onder de categorie apparaten genoemd in dat onderdeel vallen bijvoorbeeld apparaten die moeten kunnen worden gebruikt in een vochtige omgeving of voor noodsituaties in de open lucht.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XNoot
1

Stb. 1994, 22.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 14 maart 1995, nr. 52.

Naar boven