Besluit van 1 september 1995, houdende in hoofdzaak wijziging van de salarissen van het personeel van de sector Rijk en de regeling van een distorsietoeslag voor dit personeel

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 14 juli 1995, nr. AD95/U653, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Gelet op:

– artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet,

– de artikelen 34 en 37 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP,

– artikel II van de Wet van 19 mei 1994 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening) (Stb. 418),

– artikel 1, tweede lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen,

– artikel 6 van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218),

– artikel 1, derde lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman en

– artikel C 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 augustus 1995, nr. WO4.95.0376);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 23 augustus 1995, nr. AD95/788, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. WIJZIGING VAN HET BEZOLDIGINGSBESLUIT BURGERLIJKE RIJKSAMBTENAREN 1984 IN VERBAND MET ARTIKEL 34 VAN DE WET FINANCIËLE VOORZIENINGEN PRIVATISERING ABP, ALSMEDE IN VERBAND MET EEN ALGEMENE SALARISVERHOGING VOOR HET PERSONEEL VAN DE SECTOR RIJK

ARTIKEL I

Het >Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 19841 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 21, tweede lid, wordt «f 227,84» vervangen door: f 238,09.

B

In de bijlage A wordt het bedrag f 14 897,00 telkens gewijzigd in f 14 837,00.

C

De bijlage B wordt vervangen door de bij dit besluit behorende bijlage.

ARTIKEL II

  • 1. Voor zover artikel I, onder B en C, aanleiding geeft tot het wijzigen van de bedragen van toelagen toegekend met toepassing van artikel 19 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 die ingevolge het bepaalde in artikel 13 van de Overgangsregeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 nog worden gehandhaafd, geschiedt zulks door Onze Minister, hoofd van het desbetreffende departement van algemeen bestuur, met inachtneming van de daarvoor door Onze Minister van Binnenlandse Zaken te geven richtlijn.

  • 2. Voor zover artikel I, onder B en C, aanleiding geeft tot het wijzigen van bijzondere regelingen getroffen met toepassing van artikel 26 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, geschiedt dit bij gemeenschappelijke regeling van Onze Minister, hoofd van het desbetreffende departement van algemeen bestuur en Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

ARTIKEL III

  • 1. Behoudens voor wat betreft de pensioenen dragen de bij artikel I, onder B en C, aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel een algemeen karakter.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen worden gewijzigd in onderscheidenlijk f 16 876,00 en f 15 824,00.

  • 3. a. De bedragen genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden gewijzigd in onderscheidenlijk f 16 876,00, f 15 824,00 en f 14 837,00;

    b. De bedragen, genoemd in artikel 4, eerste lid, van voornoemde wet van 11 september 1964 worden gewijzigd in onderscheidenlijk f 15 824,00 en f 13 912,00.

  • 4. De bedragen, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman worden gewijzigd in onderscheidenlijk f 16 876,00 en f 14 837,00.

HOOFDSTUK II. DISTORSIETOESLAG VOOR HET PERSONEEL VAN DE SECTOR RIJK

ARTIKEL IV

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. betrokkene: degene die op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken of het Ambtenarenreglement Staten-Generaal in burgerlijke rijksdienst werkzaam is en tevens ambtenaar is in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet, met uitzondering van degene voor wie een salaris geldt dat bij een volledige werktijd meer bedraagt dan f 5 743, 77 per maand;

b. berekeningsbasis: de inkomensbestanddelen van een betrokkene als zodanig voor zover deze niet behoren tot het ambtelijk inkomen in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet maar wel worden gerekend tot het begrip loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, met uitzondering van:

1°. voorschotbetalingen;

2°. de uitbetaalde bedragen van de vakantie-uitkering;

3°. de tegemoetkoming op grond van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel;

4°. de inkomenstoeslag op grond van het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel;

5°. de in artikel V van dit besluit bedoelde distorsietoeslag.

ARTIKEL V

Aan de betrokkene wordt bij de uitbetaling van tot de berekeningsbasis behorende inkomensbestanddelen over die inkomensbestandelen een distorsietoeslag toegekend welke over de jaren 1995, 1996 en 1997 onderscheidenlijk 5,7%, 4,4% en 2,2% bedraagt.

ARTIKEL VI

De in artikel V van dit besluit bedoelde distorsietoeslag is geen ambtelijk inkomen in de zin van artikel C 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet.

ARTIKEL VII

Bij wijziging van de maximum premieinkomensgrens van de werknemersverzekeringen past Onze Minister van Binnenlandse Zaken het bedrag f 5 743,77, genoemd in artikel IV, onder a, aan deze wijziging aan.

HOOFDSTUK III. INWERKINGTREDINGSBEPALING

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 1 september 1995.

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de derde oktober 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Behoort bij koninklijk besluit van 1 september 1995, Stb. 449

Mij bekend,

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Bijlage bevattende de gewijzigde bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 in verband met de aanpassing van de salarisbedragen ingevolge artikel 34 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, alsmede in verband met een algemene salarisverhoging voor het personeel van de sector Rijk (per 1 januari 1995)

BIJLAGE B

van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bevattende de indelingsstructuur (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen de zwaarte van de functies wordt bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren

HOOFDGROEP I

Niveaugroep IaNiveaugroep IbNiveaugroep Ic
schaal 1schaal 2schaal 3
(maandbedragen in guldens) U 15 3317
  U 13 3227
 U 13 3039U 11 3133
U 12 2756U 11 2941 6 3039
U 10 2683U  9 2840 5 2941
U  8 2626 4 27564 2840
3 2572 3 2683 3 2683
2 2524 2 2572 2 2572
1 24211 2475 1 2475
0 2319 0 23700 2421
J 21 2087J 21 2133J 21 2179
J 20 1855J 20 1896J 20 1937
J 19 1623J 19 1659J 19 1695
J 18 1391J 18 1422J 18 1453
J 17 1160J 17 1185J 17 1211
J 16 1160J 16 1185J 16 1211
J 15 1160J 15 1185 

HOOFDGROEP II

Niveaugroep IIaNiveaugroep IIbNiveaugroep IIcNiveaugroep IId
schaal 3schaal 4schaal 5schaal 6
(maandbedragen in guldens)
 U 16 3497U 15 367710 3852
U 15 3317U 14 3408U 13 3584 9 3766
U 13 3227U 12 3317 8 34978 3677
U 11 31337 3227 7 34087 3584
6 30396 3133 6 33176 3497
5 29415 3039 5 32275 3408
4 28404 2941 4 31334 3317
3 26833 2756 3 30393 3227
2 25722 2626 2 28402 3039
1 24751 2524 1 26831 2840
0 24210 2475 0 25720 2756
J 21 2179J 21 2228J 21 2315  
J 20 1937J 20 1980J 20 2058  
J 19 1695J 19 1733J 19 1800  
J 18 1453J 18 1485J 18 1543  
J 17 1211J 17 1238J 17 1286  
J 16 1211J 16 1238  

HOOFDGROEP III

Niveaugroep IIIaNiveaugroep IIIbNiveaugroep IIIc
schaal 5schaal 6schaal 7
(maandbedragen in guldens)   
   
U 15 367710 385210 4249
U 13 3584 9 3766 9 4138
8 3497 8 3677 8 4040
7 3408 7 3584 7 3945
6 33176 3497 6 3852
5 3227 5 3408 5 3766
4 3133 4 3317 4 3677
3 3039 3 3227 3 3584
2 2840 2 3039 2 3408
1 26831 2840 1 3227
0 2572 0 2756 0 3133
J 21 2315   
J 20 2058   
J 19 1800   
J 18 1543   
J 17 1286  
Niveaugroep IIIdNiveaugroep IIIe
schaal 8schaal 9
(maandbedragen in guldens)  
  
10 4812  
9 4728  
8 46358 5446
7 45367 5265
6 44406 5072
5 43525 4898
4 42494 4728
3 41383 4536
2 39452 4352
1 37661 4138
0 35840 3945

HOOFDGROEP IV

Niveaugroep IVaNiveaugroep IVbNiveaugroep IVcNiveaugroep IVd
schaal 8schaal 9schaal 10schaal 11
(maandbedragen in guldens)   
  12 5971  
  11 577911 6981
10 4812 10 560810 6887
9 4728  9 54469 6710
8 4635 8 5446 8 5265 8 6528
7 45367 5265 7 5072 7 6345
6 4440 6 5072 6 48986 6162
5 4352 5 4898 5 4728 5 5971
4 42494 4728 4 4536 4 5779
3 4138 3 4536 3 43523 5608
2 3945 2 4352 2 4138 2 5446
1 37661 4138 1 3945 1 5265
0 3584 0 3945 0 37660 5072
Niveaugroep IVe 
schaal 12 
(maandbedragen in guldens) 
  
10 7957 
9 7844 
8 7615 
7 7432 
6 7256 
5 7073 
4 6887 
3 6710 
2 6528 
1 6345 
0 6162 

HOOFDGROEP V

Niveaugroep VaNiveaugroepNiveaugroepNiveau- groepNiveaugroep Ve
 VbVcVd 
schaal 10schaal 11schaal 12schaal 13schaal 14
(maandbedragen in guldens)     
     
12 5971     
11 577911 6981    
10 560810 688710 7957   
9 5446 9 6710 9 7844  9 9505
8 5265 8 6528 8 7615 8 8641 8 9249
7 5072 7 6345 7 7432 7 8531 7 9001
6 48986 6162 6 7256 6 8301 6 8759
5 4728 5 59715 7073 5 8071 5 8531
4 4536 4 5779 4 68874 7844 4 8301
3 4352 3 5608 3 6710 3 76153 8071
2 4138 2 5446 2 6528 2 7432 2 7844
1 3945 1 5265 1 6345 1 7256 1 7615
0 3766 0 5072 0 6162 0 7073 0 7432
Niveaugroep Vf
schaal 15
(maandbedragen in guldens)     
     
9 10455    
8 10128    
7 9811    
6 9505    
5 9249    
4 9001    
3 8759    
2 8531    
1 8301    
0 8071    

HOOFDGROEP VI

Niveaugroep VIaNiveaugroep VIbNiveaugroep VIcNiveaugroep VId
schaal 13schaal 14schaal 15schaal 16
(maandbedragen in guldens)
 9 95059 104559 11499
8 86418 92498 101288 11140
7 85317 90017 98117 10792
6 83016 87596 95056 10455
5 80715 85315 92495 10128
4 78444 83014 90014 9811
3 76153 80713 87593 9505
2 74322 78442 85312 9249
1 72561 76151 83011 9001
0 70730 74320 80710 8759
Niveaugroep VIeNiveaugroep VIf 
schaal 17schaal 18  
(maandbedragen in guldens)    
    
9 126489 13912   
8 122538 13477   
7 118707 13056   
6 114996 12648   
5 111405 12253   
4 107924 11870   
3 104553 11499   
2 101282 11140   
1 98111 10792   
0 95050 10455  

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het bijgaande besluit bevat in hoofdstuk I een tweeledige aanpassing per 1 januari 1995 van de salarissen van het personeel van de sector Rijk en van de bezoldiging van enkele bij wet bezoldigde functionarissen. Enerzijds worden deze salaris- en bezoldigingsbedragen in overeenstemming gebracht met de aanpassing van de salarissen ingevolge de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP (Wet FVP/ABP), anderzijds vindt de formalisering plaats van een algemene salarisverhoging van 0,5%.

Hoofdstuk II van dit besluit bevat de regeling van een nieuwe tijdelijke toeslag, distorsietoeslag genaamd, voor het personeel van de sector Rijk.

Met betrekking tot de tweeledige salarisaanpassing merk ik het volgende op.

Ingevolge artikel 34 van de Wet FVP/ABP worden met ingang van 1 januari 1995 de salarissen van in beginsel het gehele overheidspersoneel aangepast met de percentages die worden vermeld in de bij die wet behorende tabel I.

Deze aanpassing is gedifferentieerd. Het betreft een verhoging met 4,84% voor de laagste salarisbedragen tot en met een verlaging met 0,9% voor de hoogste salarisbedragen. Bij het bijgaande besluit worden in de eerste plaats de salarisbedragen, opgenomen in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de bezoldigingsbedragen, opgenomen in enkele bezoldigingsregelingen welke bij wet (in formele zin) zijn vastgesteld in verband hiermee nader vastgesteld. In de tweede plaats gaat het om de formalisering van de algemene salarisverhoging van 0,5%, welke reeds op 22 september 1993 met de ondertekening van de Overeenkomst arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid voor de sector rijkspersoneel (contractperiode 01-04-93 – 31-03-95) was overeengekomen.

Deze twee maatregelen worden in het bijgaande besluit gecombineerd verwerkt. De berekening van de nieuwe bedragen heeft cumulatief plaatsgevonden in de volgorde, aangegeven in genoemd artikel 34: eerst is de aanpassing berekend waarop de Wet FVP/ABP doelt en daarna is de salarisverhoging van 0,5% toegepast.

Met betrekking tot de bezoldiging van enkele bij wet bezoldigde functionarissen teken ik nog het volgende aan. De in artikel 34 van de Wet FVP/ABP voorgeschreven aanpassing van de salarissen geldt ook ten aanzien van degenen die in burgerlijke overheidsdienst zijn en voor wie de bezoldiging is geregeld bij wet. Hierop is een uitzondering gemaakt voor onder meer degenen die politiek ambtsdrager zijn als bedoeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Voor de politieke ambtsdragers geldt de herstructurering van het bruto-netto-traject van de salarissen van het overheidspersoneel en de daaraan gekoppelde aanpassing van de salarissen niet rechtstreeks, maar op grond van artikel II van de Wet van 19 mei 1994 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening) (Stb. 418).

De aanpassing in het bijgaande besluit van de bij wet geregelde bezoldigingen betreft de bezoldigingen van de ministers en de staatssecretarissen, van de vice-president van de Raad van State en van de staatsraden, van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, alsmede van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman. Om de bedragen in de desbetreffende bezoldigingswetten bij algemene maatregel van bestuur te kunnen aanpassen, dient blijkens die bezoldigingsregelingen allereerst te worden bepaald dat de wijzigingen in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel een algemeen karakter dragen. Artikel III, eerste lid, voorziet hierin.

Bij die verklaring van algemeen karakter wordt een voorbehoud gemaakt voor wat betreft de pensioenen. Dit houdt verband met het volgende. Bij een verklaring van algemeen karakter zonder voorbehoud zou de vraag kunnen ontstaan of gelet op de desbetreffende artikelen van de pensioenwetten ook de pensioenen zouden moeten worden aangepast. In artikel 35, eerste lid, van de Wet FVP/ABP is evenwel bepaald dat de wijziging van de salarissen, bedoeld in artikel 34 van die wet geen algemene bezoldigingswijziging is als bedoeld in artikel A 8 van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Abp-wet) en artikel L 1 van de Algemene militaire pensioenwet. Voorts is in artikel II, tweede lid, van eerdergenoemde Wet van 19 mei 1994, Stb. 418, bepaald dat het in casu niet gaat om een algemene bezoldigingswijziging als bedoeld in de artikelen 105 en 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Het gemaakte voorbehoud sluit voor wat betreft de salariswijziging die verband houdt met de Wet FVP/ABP aan op evengenoemde bepalingen. Voor wat betreft de wijziging die verband houdt met de salarisverhoging van 0,5% wordt het voorbehoud gemaakt om buiten twijfel te stellen dat de pensioenen ook niet overeenkomstig laatstbedoelde salariswijziging behoren te worden aangepast. Tot en met 1994 waren de algemene salariswijzigingen van het burgerlijk rijkspersoneel relevant voor aanpassing van de pensioenen. Vanaf 1 januari 1995 geldt echter een andere systematiek, die is neergelegd in de hiervoor genoemde per 1 januari 1995 gewijzigde artikelen van pensioenwetten. Deze systematiek houdt in dat voor de aanpassing van de pensioenen niet meer uitsluitend de algemene salariswijziging van het burgerlijk rijkspersoneel relevant is, maar het gewogen gemiddelde van de algemene salarisverhogingen voor het (gehele) overheidspersoneel en het personeel, bedoeld in artikel B 2 van de Abp-wet.

Met betrekking tot de regeling van de distorsietoeslag merk ik het volgende op.

Het betreft hier een nieuwe, tijdelijke toeslagregeling voor het personeel van de sector Rijk. Deze regeling houdt verband met het volgende.

De hiervoor genoemde Wet FVP/ABP voorziet er – naast genoemde salarisaanpassing – onder meer ook in dat vanaf 1 januari 1995 op het salaris van het overheidspersoneel andere inhoudingen worden toegepast dan tot die datum plaatsvonden. Vervallen zijn het pensioenbijdrageverhaal in zijn oude vorm, alsmede de inhouding vereveningsbijdrage, bedoeld in de Inhoudingswet overheidspersoneel 1982. Vanaf 1 januari 1995 wordt een nieuw pensioenbijdrageverhaal toegepast, dat is opgebouwd uit een bijdrageverhaal voor de aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen en een bijdrageverhaal voor de aanspraak op bovenwettelijk invaliditeitspensioen.

Daarnaast zijn per die datum als nieuwe inhoudingen een VUT-bijdrageverhaal ingevoerd, alsmede pseudo-premies Ziektewet, Werkloosheidswet en Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering. Op bepaalde inkomensbestanddelen werden noch het oude pensioenbijdrageverhaal, noch de inhouding vereveningsbijdrage toegepast, terwijl daarop vanaf 1 januari 1995 wel de genoemde pseudo-premies moeten worden ingehouden. Het gaat hier met name om de inkomensbestanddelen die niet behoren tot het ambtelijk inkomen in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet, maar wel worden gerekend tot het begrip loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Onder meer betreft het – naast diverse andere toelagen en vergoedingen – de korte functioneringstoelage, bedoeld in artikel 12b, eerste lid, van het BBRA 1984 en de overwerkvergoeding, bedoeld in artikel 23 van het BBRA 1984.

Als gevolg van het nieuwe inhoudingsregime zullen deze inkomensbestanddelen vanaf 1 januari 1995 netto lager uitvallen. In het overleg met de centrales van overheidspersoneel in het Sectoroverleg Rijkspersoneel is overeengekomen om dit nadeel – aangemerkt als een distorsie – voor het personeel van de sector rijk door middel van een tijdelijke gewenningsregeling gedeeltelijk te compenseren. De distorsietoeslag zal niet worden toegekend aan degenen voor wie bedoeld nadeel niet optreedt. Dit zijn in de eerste plaats de personeelsleden die niet het ambtenaarschap in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet bezitten. Voor deze personeelsleden ontstaan niet de nadelige effecten in verband met de Wet FVP/ABP omdat voor hen reeds volgens het normale regime van de sociale zekerheidswetten de premies gelden. In de tweede plaats zijn dit de personeelsleden voor wie op jaarbasis gezien de maximale pseudo-premies reeds op het primaire financiële inkomen (salaris, vakantieuitkering en eindejaarsuitkering) worden toegepast, waardoor er geen nadelige effecten meer optreden op de inkomensbestanddelen die men daarnaast nog geniet. Dit is het geval indien het salaris bij volledige betrekking meer bedraagt dan (thans) f 5 743,77 per maand.

Deze distorsie-regeling wordt inmiddels reeds uitgevoerd op grond van de circulaire van 15 december 1994, AB94/U1450. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar het artikelsgewijze gedeelte van deze nota.

Artikelsgewijs

Artikel I

In onderdeel A van dit artikel wordt het minimumbedrag van de vakantieuitkering aan de salariswijzigingen aangepast. In de onderdelen B en C van dit artikel worden de salarisbedragen, opgenomen in de bijlagen A en B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, gewijzigd.

Artikel II

In dit artikel is aangegeven op welke wijze in voorkomend geval toelagen worden aangepast. De in het eerste lid van artikel II bedoelde richtlijnen van de Minister van Binnenlandse Zaken zijn vervat in de hiervoor genoemde circulaire van 15 december 1994.

Artikel III

In artikel III, eerste lid, wordt de in het algemene gedeelte bedoelde verklaring van algemeen karakter neergelegd, waarna in de volgende leden van dat artikel de bezoldigingsbedragen van enkele bij wet bezoldigde functionarissen worden gewijzigd.

Artikel IV en Artikel VII

In artikel IV worden de begrippen omschreven die voor de toekenning van de distorsietoeslag van belang zijn. De omschrijving van het begrip betrokkene bevat de in het algemene gedeelte van deze toelichting genoemde uitzonderingen. Het daarbij genoemde salarisbedrag van f 5 743,77 per maand is verkregen door uit te gaan van de per 1 januari 1995 geldende premieinkomensgrens voor de pseudo-premies ad f 74 646,00 per jaar en daarbij rekening te houden met een vakantieuitkering ter grootte van 8% en een eindejaarsuitkering ad 0,3%. In artikel VII wordt bepaald dat bij wijziging van de premieinkomensgrens het bedrag van f 5 743,77 door de Minister van Binnenlandse Zaken daaraan zal worden aangepast.

Bij de omschrijving van het begrip berekeningsbasis in artikel IV, onder b, zijn uitzonderingen gemaakt voor enkele inkomensbestanddelen. Het gaat hier onder meer om voorschotbetalingen, omdat in voorkomend geval de distorsietoeslag eventueel bij de definitieve afrekening aan de orde dient te komen.

Hoewel de vakantieuitkering wordt gerekend tot het ambtelijk inkomen in de zin van de Abp-wet en derhalve als zodanig geen deel uitmaakt van het begrip berekeningsbasis voor de distorsietoeslag, worden de uitbetaalde bedragen van de vakantieuitkering wel, ten overvloede, uitgezonderd. Dit houdt verband met administratief-technische overwegingen. Het over de vakantieuitkering verschuldigde pensioenbijdrageverhaal wordt berekend over de van maand tot maand op te bouwen aanspraak op vakantieuitkering en vervolgens maandelijks bij de uitbetaling van het salaris ingehouden. Bij de uitbetaling van de vakantieuitkering wordt dit pensioenbijdrageverhaal dan uiteraard niet meer toegepast. De over de vakantieuitkering verschuldigde pseudo-premies worden echter wel bij de uitbetaling daarvan toegepast. Administratief-technisch gezien onderscheidt de betaling van de vakantieuitkering zich dan niet van de inkomensbestanddelen die tot de berekeningsbasis voor de distorsietoeslag behoren; zij zouden in verband daarmee dan ook abusievelijk tot die berekeningsbasis kunnen worden gerekend. De uitzonderingen, vermeld in artikel IV, onderdeel b, onder 3° en 4°, houden verband met het gegeven dat de ambtenaar terzake van deze inkomsten jegens de werkgever aanspraak heeft op netto-bedragen. Aangezien de distorsietoeslag zelf beantwoordt aan de omschrijving van het begrip berekeningsbasis, maar uiteraard niet mede over zichzelf dient te worden berekend, is daarvoor onder 5° de uitzondering gemaakt.

Artikel V

In het overleg met de centrales van overheidspersoneel in het Sectoroverleg Rijkspersoneel is de hoogte van de toeslag voor de jaren 1995 tot en met 1997 bepaald op respectievelijk 5,7%, 4,4% en 2,2%. Deze toeslag zal telkens bij de uitbetaling in genoemde jaren van elk bedrag dat behoort tot de berekeningbasis worden toegekend. In genoemd overleg is voorts overeengekomen dat deze percentages gedurende de werkingsduur van de regeling, derhalve tot 1 januari 1998, niet zullen worden aangepast.

Artikel VI

Aangezien de toeslag wordt verleend over inkomensbestanddelen, die in ieder geval niet behoren tot het ambtelijk inkomen in de zin van de Abp-wet, behoort de toeslag zelf uiteraard niet tot zulk inkomen te gaan behoren.

Hiermee houdt artikel VI van het besluit verband.

Artikel VIII

In dit artikel wordt aan de in het besluit vervatte maatregelen terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 1995. Voor zover deze terugwerkende kracht betrekking heeft op de nadere vaststelling van de salaris- en bezoldigingsbedragen ingevolge de Wet FVP/ABP, stemt deze overeen met het bepaalde in artikel 37 van die wet.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1983, 571, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 juni 1994, Stb. 452.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven