Besluit van 18 september 1995 tot wijziging van het Besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 april 1995, nr. MJZ 25495028, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 94/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 1994 tot veertiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PbEG L 365), en op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

De Raad van State gehoord (advies van 18 juli 1995, nr. W08.95.0222);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 september 1995, nr. MJZ95007843, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Onder aanduiding van de huidige tekst als tweede lid, wordt in artikel 1 een lid ingevoegd, luidende:

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder steenkoolteerdestillaten: stoffen of preparaten die een of meer van de stoffen of preparaten met Cas-nummer 8001-58-9, 61789-28-4, 84650-04-4, 90640-84-9, 65996-91-0, 90640-80-5, 65996-85-2, 8021-39-4 of 122384-78-5 bevatten.

B

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma, wordt na dat onderdeel een onderdeel toegevoegd dat als volgt luidt:

c. stoffen en preparaten die uitsluitend zijn bestemd voor het verrichten van onderzoek in laboratoria.

2. Na artikel 1a, eerste lid, wordt, onder vernummering van het tweede tot derde lid, een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2. Voor de toepassing van § 4 wordt in het eerste lid, onderdeel a, «een staat die geen partij is bij de op 2 mei 1992 te Oporto tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132)» gelezen als: een staat buiten de Europese Unie.

C

Artikel 2, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor het toepassen van pentachloorfenol en preparaten die pentachloorfenol bevatten als stof voor synthese of omzetting in industriële installaties voor zover geen emissie van pentachloorfenol plaatsvindt, mits de stof of de preparaten geen grotere verontreiniging aan hexachloordibenzoparadioxine bevatten dan 4 ppm.

D

Artikel 3a, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt.

1. Aan het slot van onderdeel b, onder 3°, wordt het woord «en» vervangen door een punt.

2. Onderdeel c vervalt.

E

Onder vernummering van de paragrafen 4 en 5 tot respectievelijk 5 en 6, wordt na § 3 een paragraaf ingevoegd, die luidt:

§ 4. Steenkoolteerdestillaten en daarmee behandeld hout

Artikel 4a

Het is verboden een steenkoolteerdestillaat toe te passen bij de behandeling van hout, indien dit destillaat:

a. benzo(a)pyreen bevat in een concentratie van 0,005 of meer gewichtsprocent, of

b. met water extraheerbare fenolen bevat in een concentratie van 3 of meer gewichtsprocent.

Artikel 4b

Het is verboden een steenkoolteerdestillaat dat bestemd of geschikt is voor de behandeling van hout, uit te voeren naar een lid-staat van de Europese Unie, indien niet wordt voldaan aan de in die staat geldende eisen:

a. met betrekking tot de concentraties benzo(a)pyreen of met water extraheerbare fenolen in dat destillaat, of

b. met betrekking tot de verpakking of aanduiding van dat destillaat.

Artikel 4c
  • 1. Het is verboden hout, al dan niet verwerkt in een produkt, in Nederland in te voeren, in handelsvoorraden voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen, indien dit hout is behandeld met een steenkoolteerdestillaat:

    a. dat benzo(a)pyreen bevat in een concentratie van 0,005 of meer gewichtsprocent, of

    b. dat met water extraheerbare fenolen bevat in een concentratie van 3 of meer gewichtsprocent.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor hout, waarvan wordt aangetoond dat het zal worden uitgevoerd naar een lid-staat van de Europese Unie en voldoet aan de in die staat met betrekking tot dit hout geldende eisen.

Artikel 4d
  • 1. Het in artikel 4c, eerste lid, gestelde verbod geldt niet voor hout dat met behulp van een industrieel procédé is behandeld met een steenkoolteerdestillaat:

    a. dat benzo(a)pyreen bevat in een concentratie van minder dan 0,05 gewichtsprocent, en

    b. dat met water extraheerbare fenolen bevat in een concentratie van minder dan 3 gewichtsprocent.

  • 2. Het is verboden hout als bedoeld in het eerste lid, al dan niet verwerkt in een produkt, toe te passen:

    a. anders dan in grootschalige toepassingen in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf;

    b. anders dan voor bestemmingen in de buitenlucht;

    c. indien dit zal leiden tot verontreiniging van voedsel dat bestemd is voor mensen of dieren, of

    d. indien dit hout met de huid in aanraking kan komen.

Artikel 4e
  • 1. Artikel 4c is niet van toepassing op hout, al dan niet verwerkt in een produkt:

    a. dat voor 20 juni 1996 met een steenkoolteerdestillaat is behandeld en voor die datum is toegepast;

    b. waarop duidelijk is aangegeven dat het gaat om hout als bedoeld in onderdeel a, en

    c. waarvan kan worden aangegeven waar, wanneer, door wie, en met welk doel het hout eerder is toegepast, of waarvan op een andere wijze kan worden aangetoond dat het hout eerder is toegepast.

  • 2. Het is verboden hout als bedoeld in het eerste lid toe te passen:

    a. anders dan voor bestemmingen in de buitenlucht;

    b. indien dit zal leiden tot verontreiniging van voedsel dat bestemd is voor mensen of dieren, of

    c. op een openbare plaats voor vrijetijdsbesteding.

Artikel 4f

Onze Minister kan regels stellen omtrent de methoden volgens welke het gehalte van benzo(a)pyreen en van met water extraheerbare fenolen in steenkoolteerdestillaten of daarmee behandeld hout wordt vastgesteld.

F

Artikel 3b wordt vernummerd tot artikel 5.

G

Artikel 3c vervalt.

H

De artikelen 4 en 5 (oud) worden vernummerd tot respectievelijk 6 en 7.

I

In de artikelen 4b en 4c, tweede lid, wordt «een lid-staat van de Europese Unie» vervangen door: een lid-staat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

ARTIKEL II

De tekst van het Besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 20 juni 1996, met uitzondering van artikel I, onderdeel I, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en met dien verstande, dat de beperkingen ten aanzien van tweedehands hout, opgenomen in artikel 4e, eerste lid, onderdelen b en c, eerst gelden met ingang van 20 juni 1997.

  • 2. Onder vernummering van artikel 1a, derde lid, tot tweede lid, vervalt artikel 1a, tweede lid (oud), op het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, bedoeld in het eerste lid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 18 september 1995

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de achtentwintigste september 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

§ 1. Inleiding

De onderhavige algemene maatregel van bestuur strekt tot wijziging van het Besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen.

Deze wijziging is nodig in verband met de implementatie van richtlijn nr. 94/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 1994 tot veertiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PbEG L 365) (hierna te noemen: de wijzigingsrichtlijn). De wijzigingsrichtlijn moet op 20 december 1995 zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving; de implementatiemaatregelen moeten uiterlijk op 20 juni 1996 in werking treden.

De wijzigingsrichtlijn bevat 12 punten (punt 29 tot en met 40), waarvan er één ten dele door dit besluit wordt geïmplementeerd. Het gaat om punt 32, inzake steenkoolteerdestillaten. De overige punten worden geïmplementeerd in de Warenwetregeling algemene chemische produktveiligheid.

De wijzigingsrichtlijn bevat onder punt 32 onder meer eisen voor steenkoolteerdestillaten die benzo(a)pyreen en met water extraheerbare fenolen bevatten en worden gebruikt voor houtverduurzaming. Deze eisen kunnen niet worden geïmplementeerd in de genoemde Warenwetregeling, omdat deze voor wat betreft de met water extraheerbare fenolen uitsluitend strekken tot bescherming van het milieu. Dit belang is niet genoemd in artikel 3 van de Warenwet.

In de Nederlandse terminologie worden de steenkoolteerdestillaten die onder de werkingssfeer van punt 32 van de wijzigingsrichtlijn vallen veelal onderscheiden in creosoot en carbolineum. Creosoot wordt in Nederland alleen in de professionele sector toegepast en wordt gebruikt om hout door middel van een vacuüm- en drukmethode te impregneren. Carbolineum wordt alleen met de kwast opgebracht en onder meer aan het grote publiek verkocht. De Nederlandse termen carbolineum en creosoot dekken samen in ieder geval de steenkoolteerdestillaten in de zin van punt 32 van de wijzigingsrichtlijn (daarin opgesomd onder a tot en met j); er zijn daarnaast nog destillaten die wel onder de term carbolineum of creosoot vallen, maar niet onder de wijzigingsrichtlijn.

In deze toelichting wordt allereerst ingegaan op de risico's voor mens en milieu van benzo(a)pyreen en met water extraheerbare fenolen (§ 2). Vervolgens wordt aangegeven hoe punt 32 van de wijzigingsrichtlijn in de Nederlandse wetgeving wordt geïmplementeerd (§ 3). In § 4 wordt ingegaan op het beroep op artikel 100A, vierde lid, van het EG-verdrag, dat Nederland voor wat betreft de wijzigingsrichtlijn heeft gedaan. § 5 betreft de effecten van dit besluit voor het bedrijfsleven, terwijl in § 6 wordt ingegaan op de handhaafbaarheid van dit besluit. Ten slotte wordt in § 7 ingegaan op de verhouding met andere Nederlandse wetgeving.

Dit besluit is, in afwijking van artikel 61, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, niet voorgepubliceerd. Het besluit strekt uitsluitend tot uitvoering van een bindend besluit van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, zodat deze voorpublikatie op grond van artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht achterwege kan blijven.

§ 2. Risico's voor mens en milieu

Creosoot en carbolineum bestaan grotendeels uit polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). Tot deze groep PAK behoort een aantal toxische, persistente en bioaccumulerende stoffen. Benzo(a)pyreen is daarvan de best onderzochte PAK, voornamelijk vanwege de carcinogene eigenschappen van deze stof. Daarnaast is benzo(a)pyreen mutageen en voor de voortplanting vergiftig. Benzo(a)pyreen wordt in verband met volksgezondheids- en arbeidshygiënische aspecten vaak gebruikt als indicator voor de blootstelling aan PAK. Tevens is benzo(a)pyreen een persistente PAK en kan zich ophopen in het milieu. De selectieve destillatie die wordt toegepast om te komen tot lagere concentratiegrenzen voor benzo(a)pyreen, heeft als bijkomend positief effect dat de concentraties van een aantal fysisch-chemisch nauw verwante carcinogene PAK eveneens verlaagd worden.

Punt 32 van de wijzigingsrichtlijn ziet niet op alle PAK; de groep PAK bevat naast benzo(a)pyreen nog andere toxische, persistente en bioaccumulerende stoffen. De slechte afbreekbaarheid van PAK in het algemeen leidt tot ophoping in het milieu. Zo worden de grenswaarden voor PAK op de meeste plaatsen in de waterbodem overschreden. Een belangrijke bron voor deze PAK-belasting is het toepassen van gecreosoteerd hout als oeverbeschoeiing. Het is daarom wenselijk dat voor alle PAK de milieubelasting zo minimaal mogelijk is. In overleg met de branche wordt op dit moment gewerkt aan minimalisering van alle PAK-emissies uit gecreosoteerd hout.

De wateroplosbare fenolen zijn een risico voor het aquatische milieu. Fenolen zijn zeer giftig voor bepaalde waterorganismen.

§ 3. Implementatie van punt 32 van de wijzigingsrichtlijn

In punt 32 van de wijzigingsrichtlijn worden eisen gesteld aan:

a. de concentratie benzo(a)pyreen, die in een steenkoolteerdestillaat maximaal mag zijn:

1. 0,005 gewichtsprocent (punt 32.1, eerste alinea, onderdeel a), of

2. 0,05 gewichtsprocent, indien het steenkoolteerdestillaat wordt gebruikt voor de behandeling van hout in een industriële installatie (punt 32.i, eerste alinea, onderdeel a): in dit geval gelden voor het destillaat verpakkingsvoorschriften (punt 32.i, tweede alinea);

b. de concentratie met water extraheerbare fenolen, die in een steenkoolteerdestillaat maximaal 3 gewichtsprocent mag zijn (punt 32.1, eerste alinea, onderdeel b, en punt 32.i, eerste alinea, onderdeel b);

c. het in de handel brengen van hout dat met een niet toegelaten steenkoolteerdestillaat is behandeld (punt 32.1, tweede alinea), en

d. de toepassing van hout dat is behandeld met een steenkoolteerdestillaat dat meer dan 0,005 gewichtsprocent benzo(a)pyreen bevat (punt 32.ii), of dat tweedehands hout is (punt 32.iii).

Ad a. Concentratie benzo(a)pyreen in steenkoolteerdestillaten

1. Een maximumconcentratie van 0,005 gewichtsprocent benzo(a)pyreen

Voor het maximumgehalte benzo(a)pyreen in creosoot en carbolineum worden regels gesteld bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Op grond van bijlage 1, onderdeel 1, onderdeel b, van de Beschikking samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen (SIVEB-beschikking), wordt voor creosoot en carbolineum geëist dat het maximum gehalte aan benzo(a)pyreen 0,005 gewichtsprocent is.

In aanvulling op de SIVEB-beschikking bepaalt het onderhavige besluit in artikel I, onderdeel E, artikel 4a, dat voor steenkoolteerdestillaten die niet onder de werking van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 vallen de door de wijzigingsrichtlijn voorgeschreven maximumconcentratiegrens van 0,005 gewichtsprocent benzo(a)pyreen geldt. Gedacht kan worden aan een steenkoolteerdestillaat dat als verf en niet als bestrijdingsmiddel op de markt wordt gebracht.

De Bestrijdingsmiddelenwet 1962 is niet van toepassing op bestrijdingsmiddelen die kennelijk bestemd zijn voor uitvoer of doorvoer, mits wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regelen. In het Besluit uitvoer bestrijdingsmiddelen, dat in werking is getreden op 1 maart 1995, wordt als eis gesteld, dat het bestrijdingsmiddel niet verboden mag zijn in het land waarvoor het is bestemd. De wijzigingsrichtlijn is hier slechts op van toepassing voor zover het gaat om uitvoer naar een andere lid-staat van de Europese Unie. Deze verplichting is in artikel I, onderdeel E, artikel 4b, geïmplementeerd voor de gevallen waarop de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 niet ziet.

2. Een maximumconcentratie van 0,05 gewichtsprocent benzo(a)pyreen

Op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 mag in Nederland geen steenkoolteerdestillaat op de markt worden gebracht dat meer dan 0,005 gewichtsprocent benzo(a)pyreen bevat. Dat betekent dat de voorschriften die de wijzigingsrichtlijn stelt aan destillaten die meer benzo(a)pyreen bevatten (punt 32.i, eerste en tweede gedachtenstreepje) niet geïmplementeerd behoeven te worden.

Dat is slechts anders als het destillaat kennelijk bestemd is om te worden uitgevoerd naar een andere lid-staat van de Europese Unie: dan dient te worden voldaan aan de voorschriften van de staat waar het produkt naar wordt uitgevoerd. Dit wordt geregeld in het Besluit uitvoer bestrijdingsmiddelen en artikel I, onderdeel E, artikel 4b, van het onderhavige besluit.

Ad b. Concentratie met water extraheerbare fenolen

Deze bepalingen zijn voor wat betreft bestrijdingsmiddelen geïmplementeerd in bijlage 1, onderdeel 1, onderdeel b, van de SIVEB-beschikking. In aanvulling daarop geldt artikel I, onderdeel E, artikelen 4a en 4b, van het onderhavige besluit voor steenkoolteerdestillaten die bij voorbeeld als verf op de markt worden gebracht.

Ad c. In de handel brengen van hout dat met een niet toegelaten steenkoolteerdestillaat is behandeld

Artikel I, onderdeel E, artikel 4c, bepaalt dat hout dat met een steenkoolteerdestillaat is behandeld dat 0,005 of meer gewichtsprocent benzo(a)pyreen of 3 of meer gewichtsprocent met water extraheerbare fenolen bevat, niet op de markt mag worden gebracht.

Artikel I, onderdeel E, artikel 4d, betreft hout dat is behandeld met een steenkoolteerdestillaat dat 0,005 of meer gewichtsprocent, maar minder dan 0,05 gewichtsprocent benzo(a)pyreen bevat. Daarbij zij aangetekend dat dit steenkoolteerdestillaat niet in Nederland mag worden toegepast op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, zodat het in de praktijk uitsluitend zal gaan om hout dat in het buitenland is behandeld.

Ad d. Toepassing van hout dat met een steenkoolteerdestillaat is behandeld

Het gaat hier om de punten 32.ii, tweede alinea, en 32.iii van de wijzigingsrichtlijn, geïmplementeerd in respectievelijk artikel 4d en artikel 4e.

Transponeringstabel

Onderdelen punt 32 van de wijzigingsrichtlijnImplementatie
  
omschrijving stoffenbijlage 1, onderdeel 1, onder b, SIVEB-beschikking
 artikel 1, tweede lid, besluit
32.1, eerste alinea, onder a  
– destillaat dat in Nederland wordt toegepast  
– voor zover regels gesteld op basis Bestrijdingsmiddelenwet 1962bijlage 1, onderdeel 1, onder b, SIVEB-beschikking
– overig4a, onder a, besluit
– destillaat dat in andere lid-staat EU wordt toepast4b besluit Besluit uitvoer bestrijdingsmiddelen
32.1, eerste alinea, onder b  
– destillaat dat in Nederland wordt toegepast  
– voor zover regels gesteld op basis Bestrijdingsmiddelenwet 1962bijlage 1, onderdeel 1, onder b, SIVEB-beschikking
– overig4a, onder b, besluit
– destillaat dat in andere lid-staat EU wordt toepast4b besluit Besluit uitvoer bestrijdingsmiddelen
32.1, tweede alinea4c besluit
32.i, eerste alinea, onder a4d, eerste lid, onder a, besluit
32.i, eerste alinea, onder b4d, eerste lid, onder b, besluit
32.i, tweede alinea  
– in Nederland op de marktbehoeft geen implementatie
– export4b besluit Besluit uitvoer bestrijdingsmiddelen
32.ii, eerste alinea4d, tweede lid, onder a, besluit
32.ii, tweede alinea4d, tweede lid, besluit
32.iii, eerste zin4e, eerste lid, besluit
32.iii, tweede zin4e, tweede en derde lid, besluit

§ 4. Het beroep op artikel 100A, vierde lid, van het EG-verdrag

De Nederlandse regering heeft de Europese Commissie bij brief van 9 maart 1995, No. 1965, medegedeeld, dat er in Nederland ten tijde van de totstandkoming van de wijzigingsrichtlijn reeds enige jaren eisen golden voor de stoffen en preparaten waar het in dit besluit om gaat.

Voor creosoot en carbolineum gelden op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 toelatingseisen en aan de toelating verbonden voorwaarden. De eisen die in dat kader zijn gesteld, zijn over het algemeen strenger dan de eisen die zijn opgenomen in de wijzigingsrichtlijn. De verder gaande Nederlandse eisen hebben betrekking op het volgende.

a. Concentratiegrens voor benzo(a)pyreen in creosoot en carbolineum. Hierop is in § 3 ingegaan.

b. Toegelaten toepassingen van creosoot en van carbolineum en daarmee behandeld hout. De wijzigingsrichtlijn stelt geen eisen aan het gebruik van nieuw hout dat is behandeld met een steenkoolteerdestillaat dat minder dan 0,005 gewichtsprocent benzo(a)pyreen bevat.

In de Nederlandse toelatingen op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 worden voor met carbolineum en creosoot behandeld hout wettelijke gebruiksvoorschriften gesteld, dus ongeacht de concentratie benzo(a)pyreen of met water extraheerbare fenolen in het distillaat.

Aangezien de wijzigingsrichtlijn is gebaseerd op artikel 100A van het EG-verdrag en zelf geen bepalingen ter zake bevat, dient voor de toepassing van de strengere Nederlandse maatregelen een beroep te worden gedaan op artikel 100A, vierde lid, van het EG-verdrag. Volgens dit artikel – juncto artikel 36 van het EG-verdrag – mag een lid-staat, ook na harmonisatie, verder gaande nationale maatregelen toepassen, mits deze maatregelen worden gerechtvaardigd door gewichtige eisen die verband houden met bij voorbeeld de bescherming van gezondheid, arbeidsmilieu of milieu. De maatregelen mogen echter niet discriminatoir zijn, noch een verkapte beperking van de handel tussen de lid-staten vormen.

De Nederlandse regering is van mening dat ten aanzien van de eisen voor de toelating van creosoot en carbolineum en de aan de toelating verbonden voorwaarden, gebaseerd op de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, aan deze criteria wordt voldaan.

Op het belang voor het milieu is in § 2 ingegaan. De verdergaande Nederlandse maatregelen zijn noodzakelijk in verband met de hier te lande bestaande milieuverontreiniging met PAK. Overigens zijn de maatregelen eveneens van belang voor de bescherming van het arbeidsmilieu en de gezondheid.

Bij de maatregelen wordt geen onderscheid gemaakt tussen het Nederlandse bedrijfsleven en elders gevestigde producenten en handelaren, in die zin dat elders gevestigden worden benadeeld.

De conclusie van de Nederlandse regering is dan ook dat voor wat betreft deze maatregelen is voldaan aan de criteria van artikel 100A, vierde lid, EG-verdrag. Nederland heeft in de eerdergenoemde brief van 9 maart 1995 een beroep gedaan op dit artikel om de Nederlandse maatregelen te kunnen blijven toepassen.

Voor alle duidelijkheid zij vermeld dat het Nederlandse beroep op artikel 100A, vierde lid, EG-verdrag, slechts betrekking heeft op de eisen voor de toelating van creosoot en carbolineum en de aan de toelating verbonden voorwaarden, gebaseerd op de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Het beroep heeft dus geen betrekking op het onderhavige besluit: dit besluit strekt uitsluitend ter implementatie van die bepalingen van de wijzigingsrichtlijn die niet worden bestreken door het bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 bepaalde.

§ 5. Effecten voor het bedrijfsleven

Voor het Nederlandse bedrijfsleven zijn slechts geringe effecten te verwachten, omdat er geen wijzigingen worden aangebracht in de eisen aan de nationale produktie van creosoot en gecreosoteerd hout. Wel worden er nu ook eisen gesteld aan de import van behandeld hout. Naar schatting wordt per jaar ongeveer 20% van het in Nederland gebruikte verduurzaamde hout ingevoerd. Het gecreosoteerde hout vormt daar slechts een klein deel van; het overgrote deel van het ingevoerde verduurzaamde hout is gezouten. De eisen aan ingevoerd hout gaan minder ver dan de eisen voor het in Nederland behandelen van hout.

§ 6. Wetgevingstoets en handhaafbaarheid

In deze nota van toelichting wordt aangegeven wat de doelstelling is van het onderhavige besluit. Het strekt er – zoals hiervoor gezegd – toe de wijzigingsrichtlijn in het Nederlandse recht om te zetten. Om wille van de begrijpelijkheid van de regeling is tevens een aantal technische wijzigingen aangebracht (artikel I, onderdelen B, C, D, F, G en H). Vanwege dit grote aantal wijzigingen is bepaald dat de integrale tekst van het Besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen in het Staatsblad wordt geplaatst.

Er worden door dit besluit noch nieuwe organen, noch nieuwe bestuursinstrumenten in het leven geroepen. Op de gevolgen van het besluit voor het bedrijfsleven is in § 5 ingegaan. Voor burgers en non-profit-instellingen zullen uit dit besluit geen bijzondere lasten voortvloeien.

Voor de controle op de uitvoering van het besluit zal primair de Inspectie Milieuhygiëne verantwoordelijk zijn. Naar verwachting zal te zijner tijd voor de handhaving van de diverse in voorbereiding zijnde besluiten ten aanzien van PAK – waaronder het onderhavige besluit en het Besluit PAK-houdende coatings Wet milieugevaarlijke stoffen – en de handhaving van de bestaande regels op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet, een inzet van deze dienst van twee tot drie mensjaren nodig zijn.

Het toezicht op de naleving zal zich primair richten op de handelingen met behandeld hout. Immers, toezicht op de naleving van de eisen aan steenkoolteerdestillaten (artikel I, onderdeel E, de artikelen 4a en 4b) zal minder aandacht vergen, omdat het hier slechts om een zeer klein aantal gevallen zal gaan: meestal zal (de toepassing van) het steenkoolteerdestillaat onder de werking van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 vallen. De normen van de wijzigingsrichtlijn op dit punt zullen dan ook vooral op basis van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 worden gehandhaafd. Daarbij zij aangetekend dat overtreding van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 niet op dezelfde wijze strafbaar is gesteld als overtreding van het onderhavige besluit. Als het verbod om een niet-toegelaten bestrijdingsmiddel te verkopen, voorhanden of in voorraad te hebben of te gebruiken is overtreden, is dat strafbaar gesteld als misdrijf als dat opzettelijk is gedaan en overigens als overtreding. Daarentegen is overtreding van het verbod om een toegelaten bestrijdingsmiddel dat niet aan de wettelijke eisen voldoet te verkopen, en voor zover voor de handel bestemd, voorhanden of in voorraad te hebben, als overtreding strafbaar gesteld.

Overtreding van het onderhavige besluit is steeds een misdrijf indien opzettelijk begaan en overigens een overtreding.

Het toezicht op de naleving van het verbod om bepaald behandeld hout in Nederland in te voeren, in handelsvoorraden voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen, zal vorm krijgen door het uitvoeren van controles bij producenten (op basis van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962), importeurs en tussenhandel (op basis van het onderhavige besluit).

Van de betrokken bedrijven, dit zullen naar verwachting houthandelaren zijn, die een beroep doen op de uitzondering voor export, gesteld in artikel I, onderdeel E, artikel 4c, tweede lid, wordt verwacht dat zij een goede administratie voeren, waaruit desgewenst kan worden aangetoond welk hout voor Nederland bestemd is en welk hout geëxporteerd zal worden.

Het toezicht op de naleving van het verbod om bepaald behandeld nieuw hout toe te passen (artikel I, onderdeel E, artikel 4d, tweede lid), zal vorm krijgen doordat administratieve controles worden uitgevoerd bij degenen die het hout opslaan, met name de houthandelaren. Daarnaast kan ook controle bij de gebruiker plaatsvinden, zoals bij degenen die spoorbiels van behandeld hout plaatsen. De mate van de handhavingsinspanning zal in eerste instantie worden bepaald door de signalen die worden ontvangen vanuit de markt voor gecreosoteerd hout. Dergelijke signalen kunnen ook worden gegeven door bij voorbeeld gemeentelijke instanties die toezicht houden op de naleving van het Besluit houtbewerkende bedrijven milieubeheer, als zij verdachte partijen gecreosoteerd hout hebben aangetroffen. Indien nodig zullen de Inspectie Milieuhygiëne en de andere betrokken overheden te zijner tijd afspraken maken over samenwerking op dit punt.

De handhaving van de eisen met betrekking tot behandeld hout zal niet eenvoudig zijn. In CEN-verband is men bezig met het opstellen van een viertal normen. Deze zullen betrekking hebben op de monstername van steenkoolteerdestillaat, de bepaling van benzo(a)pyreen, de bepaling van wateroplosbare fenolen in steenkoolteerdestillaat en de extractie van steenkoolteerdestillaat uit hout. Het vooruitzicht is dat het vaststellen van deze normen nog enige jaren in beslag zal nemen. Behandeld hout, dat is voorzien van het KOMO-certificaat Houtverduurzaming onder vacuüm en druk, voldoet in ieder geval aan de eisen, gesteld in dit besluit. Er is een toenemend aantal bedrijven in het buitenland dat verduurzaamd hout produceert voorzien van een KOMO-certificaat.

De in artikel I, onderdeel E, artikel 4e, eerste lid, gestelde eisen voor het op de markt brengen van tweedehands hout zullen in de regel afdoende zijn om bij controle vast te kunnen stellen dat het daadwerkelijk tweedehands hout betreft en geen nieuw behandeld hout. Controle door middel van zintuiglijke waarnemingen zal veelal afdoende zijn. Bij twijfel zal door middel van het verstrekken van de gegevens, genoemd in artikel I, onderdeel E, artikel 4e, eerste lid, onderdeel c, aangetoond moeten worden dat het daadwerkelijk tweedehands hout betreft. Bij de verkoop van tweedehands hout gaat het met name om biels voor de tuinsector.

Lasten van betekenis voor het justitieel apparaat zal het besluit naar verwachting niet opleveren.

§ 7. Verhouding met andere Nederlandse wetgeving

Zoals in § 3 is uiteengezet, vult dit besluit de regels aan die gelden voor steenkoolteerdestillaten in of op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Op grond van artikel 71, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, kan dit besluit niet gelden voor produkten voor zover daarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (bij voorbeeld in de SIVEB-beschikking). Voor een nadere toelichting op de verhouding tussen dit besluit, het geregelde bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en de wijzigingsrichtlijn zij verwezen naar § 3 en, voor wat betreft de handhaving, naar § 6. Wel wordt hieronder nog ingegaan op de regels voor export van steenkoolteerdestillaten.

Krachtens artikel 1a is het Besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen niet van toepassing op stoffen en preparaten die zijn bestemd voor uitvoer naar een land dat geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Dat betekent niet dat de export naar zo'n land niet door de Nederlandse wetgeving wordt gereguleerd.

Bestrijdingsmiddelen mogen op grond van artikel 2, onderdeel b, van het Besluit uitvoer bestrijdingsmiddelen slechts worden uitgevoerd als het middel niet verboden is in het land waarvoor het is bestemd. In dit verband geldt een administratieverplichting.

Voorts is op bepaalde stoffen van toepassing het Besluit in- en uitvoer milieugevaarlijke stoffen, vastgesteld ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1992 betreffende de in- en uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen (PbEG L 251). Op grond van artikel 5 van dat besluit is het verboden bepaalde stoffen en preparaten uit te voeren naar landen buiten de Europese Economische Ruimte, indien die landen daarvoor geen toestemming hebben verleend. Het gaat om stoffen die zijn vermeld in bijlage II bij de genoemde verordening. Op die bijlage staan thans geen steenkoolteerdestillaten vermeld; de bijlage wordt echter van tijd tot tijd aangepast.

Op dit moment is een Besluit PAK-houdende coatings Wet milieu-gevaarlijke stoffen in voorbereiding (voorgepubliceerd in Staatscourant 1995, 22). Te zijner tijd zal worden bezien of het, uit oogpunt van inzichtelijkheid van regelgeving, wenselijk is om dat besluit en de regels betreffende PAK uit het Besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen in één besluit te integreren. Omdat het bij het ontwerp-Besluit PAK-houdende coatings Wet milieugevaarlijke stoffen niet gaat om EG-implementatie en in het onderhavige besluit wel, is voorshands gekozen voor een apart besluit voor de onderhavige materie.

Het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen (BKSP), gebaseerd op richtlijn nr. 90/394/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (PbEG L 196) strekt tot verregaande bescherming tegen blootstelling aan kankerverwekkende stoffen in het beroep. Op grond van dit besluit zijn werkgevers verplicht de toepassing van kankerverwekkende stoffen zo veel mogelijk te vermijden, met name, voor zover dat technisch uitvoerbaar is, door deze stoffen te vervangen. Het onderhavige besluit ligt in het verlengde van het BKSP.

Wel is er een duidelijk onderscheid in de werkingssfeer van beide besluiten. Met name heeft dit besluit betrekking op elke toepassing van hout dat met een steenkoolteerdestillaat is behandeld, terwijl het BKSP betrekking heeft op de toepassing door een werknemer. De strekking van dit besluit is, conform de Wet milieugevaarlijke stoffen, immers de bescherming van mens en milieu, terwijl het BKSP strekt tot bescherming van werknemers. In gevallen waarop beide besluiten van toepassing zijn, zal aan de strengste norm moeten worden voldaan. Dit mede in het licht van de in de toekomst vast te leggen wettelijke grenswaarde voor PAK-blootstelling op basis van het BKSP.

Over de verhouding met de Wet verontreiniging oppervlaktewateren kan het volgende gezegd worden.

Bij de uitspraak van 20 april 1994, AB 1995, 679, heeft de Raad van State uitgemaakt dat het aanbrengen van gecreosoteerde palen in een oppervlaktewater vergunningplichtig is op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Immers, ten gevolge van de aanwezigheid van deze palen in water kunnen er door uitloging verontreinigende stoffen in het water komen.

Door het onderhavige besluit wordt die situatie niet gewijzigd. In het besluit zijn algemene regels opgenomen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar het compartiment waar het gecreosoteerde hout wordt toegepast. Bij vergunningen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt daarentegen naar de gevolgen voor het aquatisch milieu gekeken, waarbij de plaatselijke situatie in acht wordt genomen en waarbij toetsing aan het vigerende waterkwaliteitsbeleid plaatsvindt. Met andere woorden: dit besluit bepaalt de gevallen waarin gecreosoteerd hout in ieder geval niet mag worden toegepast, terwijl in vergunningen op grond van de Wet oppervlaktewateren nog nadere beperkingen aan die toepassing kunnen worden gesteld.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I

Onderdeel A

Onderstaand staat per Cas-nummer de bijbehorende officiële naamgeving uit de wijzigingsrichtlijn en het EINECS-nummer genoemd:

a. Cas-nr. 8001-58-9: creosoot,

EINECS-nr. 232-287-5;

b. Cas-nr. 61789-28-4: creosootolie,

EINECS-nr. 263-047-8;

c. Cas-nr. 84650-04-4: destillaten (koolteer), naftaleenoliën,

EINECS-nr. 283-484-8;

d. Cas-nr. 90640-84-9: creosootolie, acenafteenfractie,

EINECS-nr. 292-605-3;

e. Cas-nr. 65996-91-0: destillaten (koolteer), bovenste,

EINECS-nr. 266-026-1;

f. Cas-nr. 90640-80-5: antraceenolie,

EINECS-nr. 292-602-7 ;

g. Cas-nr. 65996-85-2: teerzuren, kool, ruw,

EINECS-nr. 266-019-3;

h. Cas-nr. 8021-39-4: creosoot, hout,

EINECS-nr. 232-419-1;

i. Cas-nr. 122384-78-5: extractieresiduen (kool),

lage-temperatuurkoolteerolie alkalische,

EINECS-nr. 310-191-5.

Onderdeel E

Artikel 4a

Hierop is in het algemeen deel van de toelichting (§ 3, onder ad a, punt 1) reeds ingegaan.

Artikelen 4b en 4c

In deze artikelen is gekozen voor een formulering die verwijst naar de wetgeving van het land waarheen geëxporteerd wordt, omdat ook andere lid-staten van de Europese Unie wellicht strengere wetgeving dan de wijzigingsrichtlijn zullen toepassen. Dit kan met name het geval zijn in Duitsland en Denemarken, die evenals Nederland tegen de wijzigingsrichtlijn hebben gestemd. Hetzelfde geldt voor Zweden. Indien Zweden ten tijde van het aannemen van de wijzigingsrichtlijn al tot de Europese Unie was toegetreden, zou deze staat tegen de wijzigingsrichtlijn hebben gestemd.

Een zelfde verplichting geldt overigens op grond van artikel 2, onderdeel b, van het Besluit uitvoer bestrijdingsmiddelen voor de export van als houtverduurzamingsmiddel op de markt gebrachte steenkoolteerdestillaten, ook naar landen buiten de Europese Unie.

Zoals ook in § 6 van het algemeen gedeelte van deze toelichting is gesteld, wordt van de betrokken bedrijven verwacht dat zij een goede administratie voeren, waaruit desgewenst kan worden aangetoond welk hout voor Nederland bestemd is en welk hout geëxporteerd zal worden. De regelgeving van het betreffende land zal veelal kunnen blijken uit de produkteisen die worden gesteld door de afnemer. Als dergelijke eisen ontbreken, zal het bedrijf zich er anderszins van moeten vergewissen, dat het door hem te leveren behandelde hout voldoet aan de eisen van de ontvangende EU-lid-staat.

Artikel 4d

Artikel 4d betreft hout dat is behandeld met een steenkoolteerdestillaat dat minder dan 0,05 gewichtsprocent benzo(a)pyreen bevat en maximaal 3 gewichtsprocent wateroplosbare fenolen (als het hout is behandeld met een steenkoolteerdestillaat dat minder dan 0,005 gewichtsprocent benzo(a)pyreen bevat, valt het onder artikel 4c). Dit mag worden geïmporteerd en vervolgens worden toegepast door professionele gebruikers, waarbij er enige beperkingen voor het toepassingsgebied gelden. Voor in Nederland behandeld hout is deze uitzondering – gelet op de betreffende bepalingen in en op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en artikel 71, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen – in de praktijk niet van toepassing.

Aangezien handelingen met niet eerder toegepast hout strafbaar zijn als het gebruikte steenkoolteerdestillaat de in dit artikel aangegeven concentratie benzo(a)pyreen of met water extraheerbare fenolen overschrijdt, is het verstandig een garantie te vragen aan de leverancier, dat het hout voldoet aan de hier gestelde eisen. Behandeld hout dat het KOMO-keur draagt, voldoet in ieder geval aan de hier verwoorde eisen van de wijzigingsrichtlijn.

Het hout, bedoeld in het eerste lid, mag uitsluitend worden toegepast voor grootschalige toepassingen in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf, en mag zijn bestemming niet binnenshuis vinden, zie tweede lid, onderdelen a en b. Hierbij kan gedacht worden aan toepassing bij spoorwegen of omheiningen van grote terreinen. Het hout mag dus niet worden gebruikt door of ten behoeve van particulieren, bij voorbeeld voor de omheining van een particuliere tuin. Overigens is deze laatste toepassing ook verboden op grond van het criterium dat het hout niet met de huid in aanraking mag komen, zie tweede lid, onderdeel d. In de wijzigingsrichtlijn wordt als voorbeeld hiervan genoemd: speelplaatsen en andere openbare plaatsen voor vrijetijdsbesteding buitenshuis.

Bovendien mag toepassing niet leiden tot verontreiniging van voedsel dat bestemd is voor mensen of dieren, zie tweede lid, onderdeel c. Hieronder vallen de vervaardiging en reparatie van kweekbakken, verpakkingen of andere materialen die in aanraking kunnen komen met voedsel dat bestemd is voor mensen of dieren. Dit geldt voor zowel de onbewerkte produkten als de tussen- en eindprodukten.

Artikel 4e

Omdat de wijzigingsrichtlijn niet omschrijft wanneer hout moet worden aangemerkt als tweedehands, is hieraan een uitwerking gegeven in artikel 4e, eerste lid. Eerder behandeld hout, waaronder wordt verstaan hout dat voor de implementatiedatum van de wijzigingsrichtlijn is behandeld en gebruikt, mag als tweedehands produkt op de markt worden gebracht. Het hout dient ook – door middel van bij voorbeeld een sticker of stempel op het hout – als zodanig te worden aangeboden.

Bovendien gelden er nog enige beperkingen ten aanzien van het toepassingsgebied van dit hout. Een voorbeeld van een toepassing van tweedehands hout als bedoeld in het eerste lid, die niet is toegestaan op grond van het vierde lid, is toepassing op een speelplaats. Op een speelplaats is het risico te groot dat het hout met de huid in aanraking komt.

Behandeld hout dat voldoet aan de eisen van artikel 4c of 4d, mag zonder beperkingen als bedoeld in artikel 4e, eerste lid, als tweedehands produkt op de markt gebracht worden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XNoot
1

Stb. 1992, 455, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 juni 1995, Stb. 361.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 10 oktober 1995, nr. 196.

Naar boven