Besluit van 15 september 1995, houdende wijziging van het Besluit doeluitkering rampenbestrijding in verband met het invoeren van de brandweercompagnie en het aanpassen van bijlage 1 van dit besluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer en Rampenbestrijding, van 14 juli 1995, nr. EB95/1546;

Gelet op artikel 5, tweede lid, van de Brandweerwet 1985;

De Raad van State gehoord (advies van 15 augustus 1995, nr. W04.95.0364);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer en Rampenbestrijding, van 7 september 1995, nr. EB95/1870;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit doeluitkering rampenbestrijding1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6, onderdelen b en c, komt als volgt te luiden:

b. de brandweereenheden ten behoeve van de opleiding alsmede ten behoeve van de stalling en het onderhoud van het van rijkswege verstrekte materieel:

1°. per brandweercompagnie ten behoeve van interregionale bijstand f 40 120;

2°. per brandbestrijdingspeloton ten behoeve van interregionale bijstand f 1 000;

c. per commando rampterrein ten behoeve van de opleiding alsmede ten behoeve van de stalling en het onderhoud van het van rijkswege verstrekte materieel f 2 800;.

B

Artikel 8, eerste lid, onderdelen b en c, komt als volgt te luiden:

b. per brandweercompagnie ten behoeve van interregionale bijstand f 15 400;

c. per brandbestrijdingspeloton ten behoeve van interregionale bijstand f 1 300;.

C

In artikel 8, tweede lid, wordt «het eerste lid» vervangen door: het eerste lid, onderdelen a tot en met e.

D

Bijlage 1 wordt vervangen door de nieuwe bijlage 1, zoals opgenomen bij dit besluit.

ARTIKEL II

  • 1. Voor de periode van 1 april 1994 tot en met 31 maart 1995 zijn voor de Regionale brandweer Drenthe de normbedragen voor de onderdelen, bedoeld in de artikelen 6, onderdelen a, d, f en g, en 8, eerste lid, onderdelen a en e, gelijk aan de som van de normbedragen voor deze onderdelen, zoals deze werden bepaald voor de Brandweer-Hulpverlenings-Dienst Noord- en Midden-Drenthe, de Regionale Brandweerorganisatie Zuidwest Drenthe en de Brandweer-Hulpverlenings-Dienst Zuid-Oost Drenthe aan de hand van het Besluit doeluitkering rampenbestrijding zoals dit luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit, voor zover deze onderdelen niet eerder zijn samengevoegd tot één onderdeel.

  • 2. Voor de periode van 1 april 1994 tot en met 31 maart 1995 zijn voor de Regio Twente de normbedragen voor de onderdelen, bedoeld in de artikelen 6, onderdelen a, d, f en g, en 8, eerste lid, onderdelen a en e, gelijk aan de som van de normbedragen voor deze onderdelen, zoals deze werden bepaald voor de regionale brandweren Almelo, Midden-Twente en Enschede aan de hand van het Besluit doeluitkering rampenbestrijding zoals dit luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstande dat met ingang van 1 januari 1995 in bijlage 1 bij artikel 6, onderdeel d, onder 4o, voor de Regionale Brandweer Enschede in plaats van het cijfer «5» wordt gelezen: 6, voor zover deze onderdelen niet eerder zijn samengevoegd tot één onderdeel.

  • 3. Voor de periode van 1 januari 1995 tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit is voor de Hulpverleningsregio Haaglanden het normbedrag voor het onderdeel, bedoeld in artikel 6, onderdeel h, gelijk aan de som van de normbedragen voor dit onderdeel, zoals deze werden bepaald voor de regionale brandweren Delft en Haagland aan de hand van het Besluit doeluitkering rampenbestrijding zoals dit luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt voor zover het betreft:

a. artikel I, onderdeel D, voor zover het betreft het aantal dat genoemd is bij het onderdeel, bedoeld in artikel 6, onderdeel e, voor de regionale brandweer De Friese Wouden, terug tot en met 1 januari 1993;

b. artikel I, onderdeel D, voor zover het betreft de aantallen die genoemd zijn bij het onderdeel, bedoeld in artikel 6, onderdeel d, onder 4o, terug tot en met 1 januari 1995;

c. artikel I, onderdelen A, B en D, voor zover het betreft de aantallen die genoemd zijn bij de onderdelen, bedoeld in de artikelen 6, onderdelen b en c, en 8, eerste lid, onderdelen b tot en met d, terug tot en met 1 juli 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 september 1995

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de achtentwintigste september 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage 1, behorende bij de artikelen 7, eerste en derde lid, en 8, tweede lid, van het Besluit doeluitkering rampenbestrijding

NR.REGIONALE BRANDWEERArtikel 6 Artikel 8, eerste lid  
  ab-1b-2cd-1d-2d-3d-4egh a-1a-2a-3bcde
  Opera-tion. teamBrand-weer Comp.Brand-bestr. pelot.Com. Ramp terreinMeet-ploeg ParaatOnt-smet. MPOMeet-ploeg aanv. Meet-postenFunc-tiona-rissenBTFC Vox-typeSirenes Meet-ploeg ParaatOnt-smet. MPOMeet-ploeg aanv.Brand-weer Comp.Brand-bestr. pelot.Com. Ramp terreinOpera-tion. team
1Midden-Brabant1161811154543099 81111611
3West. Nrd-Brabant1131811264543076 81121311
4Gooi/Vechtstreek110181033543051 8101011
5Zeeland133181413175430122 81413311
 Idem         5410         
6Kop v. N-Holland1101811573543036 81151011
8Oost-Veluwe1111811243562057 81121111
10Zuid. Z-Holland12618116575430145 81162611
11Z.O. N-Brabant12318136855430158 81362311
12Rijnland114181444543086 8141411
13Zaanstreek113181014562038 8101311
16Midden-Holland113181764543045 8171311
19W-Veluwe Vallei110181343543048 8131011
20Rotterdam-Rijnmond14318134895620176 81344311
21Waterland111181023543026 8101111
22N-Kennemerland1111811335430  8111111
23Noord-Friesland11118129835430123 81291111
24West-Friesland1121811345430  8111211
26Breda1161811674 102 81161611
30Midden-Limburg11118114435430109 81141111
31N.W. Veluwe110181563562049 8151011
32Midden-IJssel1111811563543052 81151111
33Z.W.Friesland1101811753543042 81171011
34Groningen120181541595620213 81542011
35Twente130181371195430132 81373011
37Utrecht13618139985620140 81393611
39De Friese Wouden1101812373543076 81231011
41IJsselvecht11318132945620121 81321311
42Noord-Limburg11018112535430103 81121011
43Achterhoek1111811563543060 81151111
44Z. & M. Kennemerl. 1131811054543061 81101311
45Arnhem1131811494543079 81141311
46Haaglanden1301812138 186 81213011
48Nijmegen11018141135430103 8141011
50Eemland110181043562072 8101011
51Amsterdam13018126395430142 81263011
62Rivierenland111181443543042 8141111
65Flevoland1101811073543053 81101011
67Zuid-Limburg13018115795430284 81153011
0.1Drenthe130181481695430161 81483011
0.2N.O. N.-Brabant126181351055430171 81352611
Totalen4061714032040688277188 3839 3204068861714040

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt ertoe de artikelen 6, onderdelen b en c, en 8, eerste lid, onderdelen b en c, en tweede lid, van het Besluit doeluitkering rampenbestrijding (hierna afgekort als: BDUR) aan te passen en bijlage 1 die hoort bij dat besluit te vervangen door een nieuwe bijlage.

Op de eerste plaats noopt de invoering van de brandweercompagnieën tot aanpassing van de genoemde artikelen uit het BDUR en bijlage 1.

Bij circulaire van 20 augustus 1993, nr. EB93/1516, heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken de besturen van de regionale brandweren geïnformeerd over het feit dat er in de toekomst niet meer sprake zal zijn van afzonderlijke organisatie-eenheden voor brandbestrijding en voor redding, maar van in een geïntegreerd organisatorisch verband te vormen brandweercompagnieën. Waar tot dusver gesproken wordt over een brandbestrijdingcompagnie, een reddingspeloton en een onderhoud- en verzorgingsgroep, wordt in de nieuwe organisatie gesproken over een brandweercompagnie. Een brandweercompagnie bestaat uit twee brandweerpelotons en één ondersteuningspeloton en kan worden aangevuld met extra brandbestrijdingspelotons.

Bij dezelfde circulaire was een overzicht gevoegd over de verdeling van het totale aantal brandweercompagnieën en brandbestrijdingspelotons over de regionale brandweren. Nadien zijn er enkele verzoeken van regionale brandweren binnengekomen om een van dit overzicht afwijkend aantal brandweercompagnieën te kunnen formeren. Om deze verzoeken te kunnen beoordelen is door middel van de circulaire van 15 juli 1994, nr. EB94/1991, de besturen van de regionale brandweren verzocht zogenaamde invoeringsplannen aan de minister kenbaar te maken. Op basis van deze plannen heb ik bij mijn circulaire van 18 april 1995, nr. EB95/684, de verdeling van het totale aantal brandweercompagnieën en brandbestrijdingspelotons ten behoeve van interregionale bijstand over de regionale brandweren vastgesteld.

In dezelfde circulaire heb ik tevens gesteld dat ik zal bevorderen dat met ingang van 1 juli 1995 in de artikelen 6 en 8 van het BDUR de nieuwe organisatie-eenheden «brandweercompagnie en brandbestrijdingspeloton» en de daarbij behorende normbedragen zullen worden opgenomen en dat het verdelingsoverzicht in bijlage 1 zal worden verwerkt. Artikel I, onderdelen A, B en D, juncto artikel III, onderdeel c, van dit besluit strekt daartoe. Over dit overzicht en de normbedragen is met de Koninklijke Nederlandse Brandweervereniging en het College van Commandanten van Regionale Brandweren overleg gevoerd.

Op de tweede plaats is wijziging van bijlage 1 nodig om de aantallen commando's rampterrein met ingang van 1 juli 1995 in overeenstemming te brengen met de aantallen die de minister bij de hiervoor aangehaalde circulaire van 18 april 1995 heeft vastgesteld (zie artikel I, onderdeel D, juncto artikel III, onderdeel c). Zijn er vóór 1 juli 1995 per regionale brandweer één of meer commando's rampterrein noodzakelijk, na die datum is één commando rampterrein per regio toereikend. De reden hiervan is dat de brandweercompagnieën als eenheden zelfstandiger kunnen functioneren dan de oude brandbestrijdingscompagnieën en reddingspelotons en er daardoor minder commando's rampterrein nodig zijn.

Op de derde plaats dient bijlage 1 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1995 aangepast te worden omdat voor zes regionale brandweren het aantal meetposten binnen hun grondgebied met één of meer is toegenomen. Het betreft hier de Regionale Brandweren Zeeland, Westelijk Noord-Brabant, Twente, Arnhem, Nijmegen en Rivierenland. Hiervoor zij verwezen naar artikel I, onderdeel D, juncto artikel III, onderdeel b.

Op de vierde plaats is aanpassing van bijlage 1 nodig omdat:

a. de Brandweer-Hulpverlenings-Dienst Noord- en Midden-Drenthe, de Regionale Brandweerorganisatie Zuidwest Drenthe en de Brandweer-Hulpverlenings-Dienst Zuid-Oost Drenthe bij gemeenschappelijke regeling, zoals deze is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Drenthe bij besluit van 29 maart 1994, nr. WEB/10/94–3288, met ingang van 1 april 1994 zijn samengevoegd tot de Regionale brandweer Drenthe;

b. de regionale brandweren Almelo, Midden-Twente en Enschede bij gemeenschappelijke regeling, zoals deze is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel bij besluit van 10 mei 1994, nr. BAB 94/752, met ingang van 1 april 1994 zijn samengevoegd tot de Regio Twente;

c. de regionale brandweren Delft en Haagland bij gemeenschappelijke regeling, zoals deze is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 22 december 1994, nr. WEB/251123A, met ingang van 1 januari 1995 zijn samengevoegd tot de Hulpverleningsregio Haaglanden.

Voor vier operationele onderdelen van de rampenbestrijdingsorganisatie waarvoor het Rijk normbedragen vaststelt, dienen de samenvoegingen ertoe te leiden dat er op het moment van samenvoeging in plaats van één onderdeel per voormalige regionale brandweer, één onderdeel per nieuw gevormde regionale brandweer overblijft. Het betreft hier de volgende onderdelen: het operationeel team, de meetplanorganisatie, het regionaal commando centrum en de bedrijfstelefooncentrale. Gebleken is echter dat het voor de Regionale brandweer Drenthe en de Regio Twente op de datum van samenvoeging om organisatorische redenen niet goed mogelijk was te komen tot integratie van bijvoorbeeld de operationele teams tot één operationeel team. Om die reden is na overleg met deze twee regionale brandweren besloten dat:

– in (bijlage 1 van) het BDUR met terugwerkende kracht tot en met de datum van samenvoeging (dat is 1 april 1994) structureel wordt uitgegaan van de Regionale brandweer Drenthe en de Regio Twente en derhalve van het integreren van de genoemde operationele onderdelen;

– gedurende ten hoogste één jaar na de datum van samenvoeging een overgangsregeling (zie artikel II, eerste en tweede lid) geldt die inhoudt dat bij het bepalen van de normbedragen voor deze operationele onderdelen gehandeld wordt alsof er nog geen samenvoeging heeft plaatsgevonden, voor zover deze onderdelen niet eerder tot één onderdeel zijn samengevoegd.

Voor de Hulpverleningsregio Haaglanden is een dergelijke overgangsregeling overbodig omdat daar de operationele onderdelen op het moment van samenvoeging reeds geïntegreerd waren. Hierdoor wordt deze regionale brandweer overigens in verhouding tot de Regionale brandweer Drenthe en de Regio Twente niet benadeeld. Immers de bijdrage die op grond van de BDUR aan een regionale brandweer wordt verstrekt, wordt berekend aan de hand van normbedragen. De werkelijke kosten die worden gemaakt voor het desbetreffende onderdeel, worden derhalve niet vergoed. Dit betekent dat het voordeliger voor een regionale brandweer is te komen tot intregatie van de onderdelen tot één onderdeel dan de onderdelen in stand te laten en daarvoor een normbedrag van het Rijk te ontvangen.

Voor de Hulpverleningsregio Haaglanden is in artikel II, derde lid, wel een andere overgangsregeling getroffen. Van de voormalige regionale brandweer Delft maakten ook deel uit de gemeenten Bleiswijk, Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs. Deze gemeenten zijn niet toegetreden tot de Hulpverleningsregio Haaglanden, maar tot de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond. Een logische consequentie hiervan zou zijn geweest dat het normbedrag voor het onderhoud van de sirenes voor de Hulpverleningsregio Haaglanden verlaagd zou worden als gevolg van een vermindering van het aantal sirenes dat aanwezig is in de drie genoemde gemeenten en dat het normbedrag voor de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond dientengevolge verhoogd zou worden. Omdat laatstgenoemde regionale brandweer in het kader van het project Vernieuwing Waarschuwingsstelsel (zie circulaire van 3 november 1987, nr. Eproj.87/U1688) is aangemerkt als proefregio en volgens planning in augustus 1995 de nieuwe sirenes in dat gebied worden opgeleverd, is onderling afgesproken dat tot die tijd de Hulpverleningsregio Haaglanden het beheer voert over de sirenes in de drie genoemde gemeenten in plaats van de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond. In verband daarmee is in artikel II, derde lid, voor de Hulpverleningsregio Haaglanden een regeling getroffen die geldt tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Na de inwerkingtreding van dit besluit is het aantal sirenes in bijlage 1 structureel vastgesteld op een aantal dat de som is van de aantallen sirenes van de voormalige regionale brandweren Delft en Haagland.

Overigens zij in dit verband opgemerkt dat het beheer over de sirenes verschuift van een regionale brandweer naar het Rijk op het moment dat de nieuwe sirenes zijn opgeleverd. Alsdan vervalt ingevolge artikel 6, onderdeel h, van het BDUR ook het desbetreffende normbedrag.

Op de vijfde plaats is in bijlage 1 het aantal rampbestrijdingsfunctionarissen waarvoor de regionale brandweer De Friese Wouden een normbedrag als bedoeld in artikel 6, onderdeel e, ontvangt, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1993 teruggebracht van vier naar drie functionarissen (zie artikel I, onderdeel D, juncto artikel III, onderdeel a). Deze vermindering vloeit voort uit de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 18 februari 1988, nr. Eproj.87/U1850 die gericht was aan het dagelijks bestuur van de regionale brandweer De Friese Wouden. In die brief staat vermeld dat aan deze regionale brandweer voor de periode van vijf jaren, gerekend vanaf 1 januari 1988, boven de drie functionarissen die zonder meer voor een vergoeding van het Rijk in aanmerking komen, één extra functionaris wordt vergoed.

Met de inwerkingtreding van het BDUR op 1 januari 1993 was nagelaten om bijlage 1 met deze beslissing in overeenstemming te brengen. Vandaar dat bij dit besluit deze omissie met terugwerkende kracht is hersteld. Het verlenen van terugwerkende kracht daaraan is niet bezwaarlijk, omdat dit mede op instigatie van de regionale brandweer De Friese Wouden is geschied.

Op de zesde plaats is in bijlage 1 de kolom gemeenten vervallen en is in verband daarmee bij artikel I, onderdeel C, het tweede lid van artikel 8 van het BDUR aangepast. Hieraan liggen de volgende twee overwegingen ten grondslag. Het opnemen van de aantallen gemeenten is allereerst uit het oogpunt van wetgeving zeer arbeidsintensief. Immers bij handhaving van de kolom gemeenten leidt elke wijziging in het aantal gemeenten tot een wijziging van het besluit. Bovendien is de kolom gemeenten niet nodig. Het overzicht van de gemeenten die deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling inzake de brandweer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Brandweerwet 1985 is vanzelfsprekend bekend bij het bestuur van de regionale brandweer die bij die regeling is ingesteld. Ook de Minister van Binnenlandse Zaken kan over dit overzicht beschikken doordat ingevolge artikel 27, tweede en vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen dergelijke regelingen en de wijzigingen daarop per provincie worden geregistreerd en door een ieder kunnen worden ingezien en afschriften daarvan kunnen worden verkregen.

Tot slot zij nog het volgende opgemerkt. Artikel 5, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 legt de verplichting op de Raad voor de gemeentefinanciën te horen over het ontwerp van het onderhavige besluit. Gelet op het technische karakter van de wijzigingen heeft de raad evenwel bij brief van 21 juni 1995, nr. 570281, te kennen gegeven dat hij niet de noodzaak aanwezig acht om gehoord te worden. Daarom is hiervan afgezien.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1993, 717, gewijzigd bij besluit van 8 maart 1995, Stb. 150.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 10 oktober 1995, nr. 196.

Naar boven