Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de sanctionering
van vormverzuimen in het Wetboek van Strafvordering te herzien en de bevoegdheden
van het openbaar ministerie om de telastelegging te wijzigen, te verruimen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 216, tweede lid, 261, eerste lid, 292, tweede lid, 297,
vijfde lid, 308, 345, tweede lid, tweede volzin, 357, tweede lid, 374, eerste
lid, 393, eerste lid, tweede volzin, 409, tweede lid, 472, eerste lid, en
484, onder 5, worden de woorden «op straffe van nietigheid» alsmede
de daarbij behorende komma's, geschrapt.
B
Het derde lid van artikel 164, de tweede volzin van het eerste lid van
artikel 362, het achtste lid van artikel 385, het zevende lid van artikel
386, het tweede lid van artikel 532, en artikel 590, vervallen.
C
In artikel 258, derde lid, vervalt het woord «woordelijk».
D
In het negende lid van artikel 280, worden de woorden «het vierde
tot en met zevende lid» vervangen door: het vierde, vijfde en zevende
lid.
E
Artikel 261, eerste lid, komt als volgt te luiden:
De dagvaarding behelst een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd,
met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn;
verder vermeldt zij de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar
gesteld.
F
In artikel 313, eerste lid, vervallen de woorden: voordat hij voor de
eerste maal overeenkomstig artikel 311 het woord voert.
G
Na artikel 359 wordt een nieuw artikel 359a ingevoegd, dat luidt:
Artikel 359a
1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen
zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan
niet uit de wet blijken, bepalen dat:
a. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim,
zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs
deze weg kan worden gecompenseerd;
b. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen,
niet mogen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde feit;
c. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim
geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen
van een behoorlijke procesorde voldoet.
2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met
het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim
en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
3. Het vonnis bevat de beslissingen vermeld in het eerste lid. Deze zijn
met redenen omkleed.
H
In artikel 415 wordt artikel 312 vervangen door 314.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Dit tijdstip kan voor de verschillende onderdelen van artikel I verschillend
worden vastgesteld.
ARTIKEL III
Artikel I, onder D en F, heeft geen gevolgen voor strafzaken die vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet reeds ter terechtzitting in
eerste aanleg aanhangig zijn gemaakt.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst
en dat alle ministers, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
XNoot
1Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 april 1995, Stb. 254.
XHistnoot
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1993/94, 1994/95, 23 705.
Handelingen II 1994/95, blz. 3605–3629; 3657.
Kamerstukken I 1994/95, 23 705 (236, 236a, 236b, 236c).
Handelingen I 1994/95, zie vergadering d.d. 12 september 1995.