Besluit van 17 augustus 1995 tot wijziging van het Mijnreglement 1964 en van het Mijnreglement continentaal plat (veiligheid en gezondheid van werknemers in de winningsindustrie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 21 februari 1995, nr. 95013268WJA/W;

Gelet op de richtlijnen nr. 89/391/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PbEG L 183) en nr. 92/91/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieë;n die delfstoffen winnen met behulp van boringen (PbEG L 348), op artikel 9, eerste en derde lid, van de Mijnwet 1903 en op artikel 26, eerste lid, onder b, van de Mijnwet continentaal plat;

De Raad van State gehoord (advies van 13 juni 1995, nr. W10.95.0084);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 14 augustus 1995, nr. 95053522 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Mijnreglement 19641 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt na de omschrijving van hetgeen wordt verstaan onder «mijnonderneming» ingevoegd:

arbeidsplaats: elke plaats die bestemd is als lokatie voor werkplekken, voor activiteiten en installaties die rechtstreeks of indirect verband houden met winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen, met inbegrip van eventuele verblijfsaccommodatie waartoe arbeiders in het kader van hun werk toegang hebben.

B

Na artikel 7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

Ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders tijdens alle werkzaamheden dient elke bemande arbeidsplaats te allen tijde onder toezicht te staan van een verantwoordelijke persoon die voldoende hoedanigheden en bekwaamheden bezit om deze functie te vervullen.

C

In artikel 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Zij dienen op gezette tijden de maatregelen die zijn genomen inzake de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders, met inbegrip van het in artikel 14g bedoelde veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, te onderzoeken om ervoor te zorgen dat de daarop betrekking hebbende bepalingen van dit besluit worden nageleefd.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De instructies moeten voor de betrokken arbeiders begrijpelijk zijn.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Voor elke arbeidsplaats moeten schriftelijke instructies worden opgesteld ter bepaling van de in acht te nemen regels ter garantie van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders en het veilig gebruik van materieel. Deze instructies moeten aanwijzingen bevatten betreffende het gebruik van noodapparatuur en de wijze waarop moet worden opgetreden ingeval zich op of nabij de arbeidsplaats een noodsituatie voordoet. Een ieder is verplicht hem gegeven instructies als in dit en het derde lid bedoeld op te volgen.

4. Na het vierde lid wordt, onder vernummering van het bestaande vijfde lid tot zesde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders moeten doelmatige voorzieningen in verband met voorlichting, opleiding, scholing en herscholing worden getroffen.

D

In artikel 8a wordt «hoofdstuk XIII» vervangen door: de bepalingen van dit besluit inzake de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op het werk.

E

Na artikel 9 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

  • 1. Arbeidsplaatsen moeten zodanig worden ontworpen, gebouwd, ingericht, bediend, gecontroleerd en onderhouden, dat zij aan de te verwachten omgevingskrachten weerstand kunnen bieden. Zij dienen een constructie en een stevigheid te hebben die zijn afgestemd op het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

  • 2. Arbeidsplaatsen moeten volgens ergonomische beginselen worden ontworpen en gebouwd, waarbij ermee rekening wordt gehouden dat de arbeiders de werkzaamheden op hun werkplek kunnen volgen.

  • 3. Arbeidsplaatsen moeten zodanig zijn ingericht, dat zij een afdoende bescherming tegen risico's bieden. Zij moeten schoon worden gehouden en alle gevaarlijke stoffen moeten op zodanige wijze worden verwijderd of beveiligd dat zij de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders niet in gevaar kunnen brengen.

  • 4. Bij de inrichting van de arbeidsplaatsen moet in voorkomend geval met gehandicapte arbeiders rekening worden gehouden. Dit geldt met name voor deuren, verbindingswegen, trappen, doucheruimten, wasruimten, toiletten en werkplekken die rechtstreeks door gehandicapte arbeiders worden gebruikt.

Artikel 9b

  • 1. De arbeiders of hun vertegenwoordigers worden voorgelicht over alle maatregelen die met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid op de arbeidsplaatsen worden getroffen. De informatie moet voor de betrokken arbeiders begrijpelijk zijn.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de arbeiders of hun vertegenwoordigers toegang hebben tot alle nodige informatie betreffende:

    a. de risico's voor de veiligheid en de gezondheid alsmede de beschermings- en preventiemaatregelen en -activiteiten, zowel voor de mijnonderneming in het algemeen als voor elk type werkplek en elke soort functie afzonderlijk;

    b. de maatregelen die krachtens de artikelen 176, 279 en 281, derde lid, zijn genomen.

Artikel 9c

  • 1. De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming wijzen een of meer arbeiders aan die zich met de activiteiten op het gebied van de bescherming tegen en de preventie van beroepsrisico's op de mijn- of boorwerken of bij mijnbouwkundige onderzoekingen zullen bezighouden, behoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 2. De aangewezen arbeiders mogen geen nadeel ondervinden van hun activiteiten op het gebied van de bescherming tegen en de preventie van beroepsrisico's. Zij moeten, ten einde de uit dit reglement voortvloeiende verplichtingen te kunnen nakomen, over voldoende tijd beschikken.

  • 3. Indien de mogelijkheden op de mijn- of boorwerken of bij mijnbouwkundige onderzoekingen onvoldoende zijn om deze beschermings- en preventieactiviteiten te organiseren, moet een beroep gedaan worden op deskundige personen of diensten van buiten de onderneming.

  • 4. Indien een beroep gedaan wordt op deskundigen als bedoeld in het derde lid, moeten de betrokken personen of diensten worden geïnformeerd over de factoren, waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij van invloed zijn op de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders, en toegang hebben tot alle in artikel 12, tweede lid, bedoelde informatie.

  • 5. In alle gevallen moeten:

    a. de aangewezen arbeiders over de benodigde capaciteiten en middelen beschikken,

    b. de in het derde lid bedoelde personen of diensten de nodige bekwaamheden hebben en over de nodige personele en professionele middelen beschikken en

    c. de aangewezen arbeiders en de geraadpleegde personen of diensten voldoende in aantal zijn om de beschermings- en preventieactiviteiten op zich te nemen, afhankelijk van de grootte van de mijn- of boorwerken en de risico's waaraan de arbeiders zijn blootgesteld, en afhankelijk van de verdeling van de risico's over het gehele mijn- of boorwerk.

  • 6. De in dit artikel bedoelde bescherming tegen en preventie van risico's voor de veiligheid en de gezondheid kan worden opgedragen aan de veiligheidsdienst, bedoeld in artikel 144, en de bedrijfsgeneeskundige dienst, bedoeld in artikel 223. De diensten moeten voor zover nodig samenwerken.

  • 7. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in het eerste en vijfde lid bepaalde.

F

In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onder vernummering van het bestaande eerste tot en met vierde lid tot tweede tot en met vijfde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Bij elke bemande arbeidsplaats moet een voldoende aantal arbeiders beschikbaar zijn die de voor de uitvoering van de hun opgedragen taken vereiste bekwaamheden, ervaring en opleiding dienen te bezitten. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in de eerste volzin bepaalde.

2. in het nieuwe tweede lid vervalt: bekwame en.

3. in het nieuwe derde lid wordt «eerste lid» vervangen door: tweede lid.

4. in het nieuwe vijfde lid wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

G

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

  • 1. De arbeiders moeten voldoende worden getraind in het uitvoeren van de handelingen die in noodgevallen moeten worden verricht.

  • 2. Arbeiders die werkzaam zijn op mijnbouwinstallaties moeten, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, ook worden getraind in het uitvoeren van de handelingen die op een specifieke arbeidsplaats moeten worden verricht. De in de eerste volzin bedoelde handelingen moeten voor de desbetreffende arbeidsplaats nader worden omschreven in het in artikel 14f bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument.

  • 3. Arbeiders die werkzaam zijn op mijnbouwinstallaties moeten worden getraind in de toepassing van overlevingstechnieken.

H

Na artikel 14 worden elf nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming zijn verplicht te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders inzake alle met het werk verbonden aspecten.

Artikel 14b

  • 1. De nodige maatregelen dienen te worden getroffen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders, met inbegrip van de maatregelen ter preventie van beroepsrisico's, voor informatie en opleiding alsmede voor de organisatie en de benodigde middelen. Deze maatregelen moeten worden aangepast, ten einde rekening te houden met gewijzigde omstandigheden en streven naar verbetering van bestaande situaties.

  • 2. Rekening houdend met de betrokken werkzaamheden:

    a. dienen de risico's voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders geëvalueerd te worden, met inbegrip van de keuze van de werkuitrusting, de chemische stoffen of preparaten en de inrichting van de arbeidsplaatsen; op grond van deze evaluatie en voor zover nodig moeten de preventieactiviteiten en de gebruikte werk- en produktiemethoden:

    1°. een betere bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders verzekeren;

    2°. geïntegreerd worden in het geheel van de activiteiten van de mijnonderneming of in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming en betrekking hebben op alle niveaus;

    b. dient, wanneer een arbeider met de uitvoering van een taak belast wordt, de bekwaamheid van de betrokken arbeider op het gebied van veiligheid en gezondheidsbescherming in aanmerking genomen te worden;

    c. dient ervoor gezorgd te worden dat over de planning en invoering van nieuwe technologieën overleg wordt gepleegd met de arbeiders of hun vertegenwoordigers, wat betreft de gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders van de keuzen inzake uitrusting, de arbeidsomstandigheden en de invloed van de omgevingsfactoren op het werk;

    d. dienen de nodige maatregelen genomen te worden opdat alleen arbeiders die passende instructies hebben gekregen tot de zones met ernstige en specifieke gevaren toegang hebben.

Artikel 14c

Bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 14b, eerste lid, bedoelde maatregelen worden de volgende algemene preventieprincipes in acht genomen:

a. het voorkomen van risico's;

b. het evalueren van risico's die niet kunnen worden voorkomen;

c. de bestrijding van de risico's bij de bron;

d. de aanpassing van het werk aan de mens, met name wat betreft de inrichting van de arbeidsplaats en de keuze van werkuitrusting en werk- en produktiemethoden, met name om monotone arbeid en tempogebonden arbeid draaglijker te maken en de nadelige gevolgen daarvan voor de gezondheid te beperken;

e. het rekening houden met de ontwikkeling van de techniek;

f. de vervanging van wat gevaarlijk is door dat wat niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is;

g. de planning van de preventie met het oog op een samenhangend geheel dat de volgende aspecten in de preventie integreert: techniek, organisatie van het werk, arbeidsomstandigheden, sociale betrekkingen en invloed van de omgevingsfactoren op het werk;

h. het geven van voorrang aan maatregelen inzake collectieve bescherming boven maatregelen inzake individuele bescherming;

i. het verstrekken van passende instructies aan de arbeiders.

Artikel 14d

Ter verzekering van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders worden de nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat:

a. de arbeidsplaatsen zodanig worden ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden dat arbeiders hun werk kunnen verrichten zonder gevaar voor hun veiligheid of gezondheid of de veiligheid of gezondheid van andere arbeiders;

b. wanneer bemande arbeidsplaatsen in gebruik zijn, toezicht wordt uitgeoefend door een verantwoordelijke persoon;

c. werkzaamheden waaraan een bijzonder risico is verbonden uitsluitend aan vakbekwaam personeel worden opgedragen en overeenkomstig de verstrekte instructies worden uitgevoerd;

d. alle veiligheidsinstructies voor alle betrokken arbeiders begrijpelijk zijn;

e. passende eerste-hulpvoorzieningen ter beschikking worden gesteld;

f. met regelmatige tussenpozen de nodige veiligheidsoefeningen worden gehouden.

Artikel 14e

De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming moeten:

a. beschikken over een evaluatie van de risico's voor de veiligheid en de gezondheid op het werk met inbegrip van de risico's voor de groepen arbeiders met bijzondere risico's;

b. de te nemen beschermende maatregelen en, indien nodig, de te gebruiken beschermingsmiddelen vaststellen, en dit schriftelijk vastleggen;

c. een lijst bijhouden van arbeidsongevallen die voor een arbeider hebben geleid tot een arbeidsongeschiktheid van meer dan één werkdag.

Artikel 14f

  • 1. De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming dienen voor de bij ministeriële regeling te omschrijven boorwerken, installaties en werkzaamheden een veiligheids- en gezondheidsdocument op te stellen en bij te houden, dat de materie, geregeld bij of krachtens de artikelen 9b, 14b, 14c en 14e, bestrijkt.

  • 2. Uit een veiligheids- en gezondheidsdocument moet met name blijken dat:

    a. de risico's voor de arbeiders op de arbeidsplaats zijn bepaald en geëvalueerd;

    b. afdoende maatregelen zullen worden genomen om te voldoen aan het bij en krachtens de in het eerste lid van dit artikel genoemde artikelen bepaalde;

    c. het ontwerp, gebruik en onderhoud, de bouw en verwijdering van de arbeidsplaatsen en de uitrusting veilig zijn.

  • 3. Een veiligheids- en gezondheidsdocument moet vóór de aanvang van het werk worden opgesteld en worden herzien wanneer een arbeidsplaats belangrijke wijzigingen, uitbreidingen of verbouwingen heeft ondergaan.

  • 4. Een veiligheids- en gezondheidsdocument wordt zonodig bijgewerkt door vermelding van de maatregelen die zijn getroffen om herhaling te voorkomen van ernstige bedrijfsongevallen of bedrijfsongevallen met dodelijke afloop, dan wel van situaties die een ernstig gevaar vormen.

Artikel 14g

De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming moeten een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem opstellen. Dit systeem omvat het geheel van beleid, organisatie, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie, doorlichting en verbetering dat wordt gehanteerd voor de beheersing van de veiligheid en de gezondheid.

Artikel 14h

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 14f dient uit een veiligheids- en gezondheidsdocument te blijken dat alle nodige maatregelen zijn genomen om de veiligheid en gezondheid van de arbeiders zowel in normale situaties als in noodsituaties te beschermen.

  • 2. Hiertoe moet het document het volgende bevatten:

    a. een opgave van de aan de arbeidsplaats verbonden specifieke risicobronnen, met inbegrip van elke activiteit op die plaats, die ongevallen kunnen teweegbrengen met ernstige gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de betrokken arbeiders;

    b. een evaluatie van de risico's van de onder a bedoelde specifieke bronnen;

    c. het bewijs dat afdoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen om onder a bedoelde ongevallen te vermijden, de uitbreiding van ongevallen te beperken en de arbeidsplaats in noodsituaties op een doelmatige en beheerste wijze te kunnen evacueren;

    d. het bewijs dat er een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem als bedoeld in artikel 14g gehanteerd wordt dat adequaat is om de voorschriften die betrekking hebben op de veiligheid en de bescherming van de gezondheid van de arbeiders, bij of krachtens dit reglement bepaald, zowel in gewone situaties als in noodsituaties na te leven.

  • 3. Bij de planning en de tenuitvoerlegging van alle in artikel 14d, onder a, bedoelde fasen dienen de in het desbetreffende veiligheids- en gezondheidsdocument vermelde procedures en uitvoeringsbepalingen in acht te worden genomen.

  • 4. De verschillende ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor de verschillende arbeidsplaatsen werken in voorkomend geval samen bij het opstellen van de veiligheids- en gezondheidsdocumenten als bedoeld in artikel 14f en het voorbereiden van de maatregelen die nodig zijn om de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders te garanderen.

Artikel 14i

  • 1. Wanneer er arbeiders van verschillende ondernemingen op een zelfde arbeidsplaats aanwezig zijn, moeten de bestuurders van die ondernemingen, onverminderd de andere bepalingen van dit reglement, samenwerken bij de uitvoering van de maatregelen inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid en elkaar wederzijds alsmede hun arbeiders of hun vertegenwoordigers van de beroepsrisico's op de hoogte stellen.

  • 2. De bestuurders van de betrokken mijnonderneming moeten de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid van de arbeiders coördineren. Zij preciseren in het in artikel 14f bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument het doel, de maatregelen en de wijze van uitvoering van deze coördinatie.

Artikel 14j

  • 1. De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming moeten:

    a. alle arbeiders die blootgesteld zijn of kunnen worden aan een ernstig of onmiddellijk gevaar zo spoedig mogelijk in kennis stellen van dat gevaar en van de getroffen of te treffen beschermingsmaatregelen;

    b. maatregelen nemen en de arbeiders instructies geven ten einde hun toe te staan, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar, hun activiteit stop te zetten of zich in veiligheid te stellen door de arbeidsplaats onmiddellijk te verlaten;

    c. zich er, behalve in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen van onthouden de arbeiders te verzoeken hun werk te hervatten in een werksituatie waarin nog een ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat.

  • 2. De arbeider die, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar zijn werkplek of een gevaarlijke zone verlaat, mag daar geen nadeel van ondervinden en moet worden beschermd tegen alle ongerechtvaardigde nadelige gevolgen daarvan.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde bestuurders zorgen ervoor dat elke arbeider, wanneer een ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen dreigt en het onmogelijk is contact op te nemen met de bevoegde hiërarchieke chef, rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige doeltreffende maatregelen kan nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen. Hun optreden mag dan voor hem geen enkel nadeel met zich brengen, tenzij hij ondoordacht heeft gehandeld of zich schuldig heeft gemaakt aan grove nalatigheid.

Artikel 14k

Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in de artikelen 14a tot en met 14j bepaalde.

I

Na artikel 18 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

  • 1. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, is toestemming vereist voor de uitvoering van gevaarlijke werkzaamheden en voor de uitvoering van gewoonlijk ongevaarlijke werkzaamheden die in combinatie met andere activiteiten ernstige risico's met zich mee kunnen brengen.

  • 2. De toestemming moet door de bestuurders van de betrokken mijnonderneming of in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming worden gegeven voor de aanvang van de werkzaamheden en daarbij dient te worden aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan en welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen voor, tijdens en na de werkzaamheden.

  • 3. Onze Minister kan regelen stellen ter zake van het in het eerste en tweede lid bepaalde.

J

Na hoofdstuk I wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA. RAADPLEGING VAN EN DEELNEMING DOOR DE ARBEIDERS

Artikel 18b

De bestuurders van de betrokken mijnonderneming of in artikel 12, eerste lid, bedoelde andere onderneming raadplegen over vraagstukken die betrekking hebben op de veiligheid en de gezondheid op het werk de betrokken arbeiders of hun vertegenwoordigers en geven hun het recht tot evenwichtige deelneming aan de behandeling daarvan en tot het doen van voorstellen daaromtrent.

Artikel 18c

De arbeiders, of hun vertegenwoordigers, met een specifieke taak op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders hebben toegang tot alle nodige informatie betreffende, en worden vooraf tijdig geraadpleegd over:

a. alle maatregelen die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de veiligheid en de gezondheid;

b. de aanwijzing van personen als bedoeld in de artikelen 9c, eerste lid, 176, eerste lid, onder c, 279, eerste lid, onder d, en 281, vierde lid, en van activiteiten als bedoeld in artikel 9c, eerste lid.

c. de toepassing van de artikelen 9b, tweede lid, 12, tweede lid, 14e en 278;

d. het aantal en de opleiding van de onder b bedoelde personen en het materiaal waarover zij kunnen beschikken;

e. de van de beschermings- en preventieactiviteiten van de Inspecteur-Generaal der Mijnen afkomstige informatie;

f. het eventuele beroep dat overeenkomstig artikel 9c, derde lid, wordt gedaan op deskundige personen of diensten van buiten de onderneming.

g. de opzet en organisatie van de in artikel 8, vijfde lid, bedoelde voorzieningen.

Artikel 18d

De in artikel 18c, aanhef, bedoelde arbeidersvertegenwoordigers hebben het recht de in artikel 18b bedoelde bestuurders te verzoeken passende maatregelen te nemen en hun in die zin voorstellen te doen, om alle risico's voor de arbeiders te ondervangen of de bronnen van gevaar uit te schakelen.

Artikel 18e

De in artikel 18c, aanhef, bedoelde arbeiders en vertegenwoordigers mogen geen nadeel ondervinden van hun in de artikelen 18c en 18d bedoelde activiteiten.

Artikel 18f

De in artikel 18b bedoelde bestuurders dienen de arbeidersvertegenwoordigers met een specifieke taak op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders gedurende voldoende tijd met behoud van loon vrij te stellen van werk en de nodige middelen ter beschikking te stellen om het deze vertegenwoordigers mogelijk te maken de uit dit reglement voortvloeiende rechten en taken uit te oefenen respectievelijk te vervullen.

Artikel 18g
  • 1. De arbeiders of hun vertegenwoordigers hebben het recht om zich tot de Inspecteur-Generaal der Mijnen te wenden, indien zij menen dat de door de in artikel 18b bedoelde bestuurders genomen maatregelen en ingezette middelen niet toereikend zijn om de veiligheid en de gezondheid op het werk te verzekeren.

  • 2. Tijdens bezoeken en inspecties door toezichthoudende ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen moeten de arbeidersvertegenwoordigers in de gelegenheid worden gesteld hun opmerkingen aan hen voor te leggen.

K

Na artikel 19 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

  • 1. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet iedere bemande arbeidsplaats worden uitgerust met:

    a. een audiovisueel systeem waarmee een alarmmelding zo nodig kan worden doorgestuurd naar elk bemand deel van de arbeidsplaats;

    b. een luidsprekersysteem dat duidelijk kan worden gehoord in alle delen van de installatie waar zich vaak arbeiders ophouden.

  • 2. Op mijnbouwinstallaties moeten de in het eerste lid bedoelde systemen in geval van nood operationeel kunnen blijven. Het akoestisch systeem moet worden aangevuld met communicatiesystemen die niet afhankelijk zijn van kwetsbare stroomvoorzieningsinstallaties.

  • 3. Op passende plaatsen moet alarm kunnen worden gegeven.

L

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

  • 1. Plaatsen, waar arbeid wordt of moet worden verricht of waar arbeiders, al dan niet in verband met hun arbeid, aanwezig plegen te zijn, moeten bereikt kunnen worden en verlaten kunnen worden via vluchtwegen en nooduitgangen die via de kortste weg leiden naar de open lucht, een veiligheidszone, een veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde plaatsen alsmede de wegen en doorgangen tot het bereiken en verlaten van die plaatsen moeten voldoende ruim zijn en worden vrij gehouden van al hetgeen de arbeid of de doorgang kan belemmeren of aanleiding kan geven tot ongevallen.

  • 3. Bij gevaar moeten alle werkplekken snel en optimaal veilig door de arbeiders kunnen worden ontruimd.

  • 4. Het aantal, de locatie en de afmetingen van de vluchtwegen en de nooduitgangen zijn afhankelijk van het gebruik, de uitrusting en de afmetingen van de arbeidsplaatsen, alsmede van het maximum aantal personen dat zich op deze plaatsen kan ophouden.

  • 5. De woon- en verblijfsruimten moeten ten minste twee afzonderlijke nooduitgangen hebben, die zover mogelijk van elkaar zijn gelegen en uitkomen in een veiligheidszone, een veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.

  • 6. Bij het uitvallen van de verlichting moeten de vluchtwegen en nooduitgangen die verlichting behoeven met een voldoende sterke noodverlichting zijn uitgerust.

  • 7. Voor zover daartoe aanleiding bestaat, moeten voorzieningen zijn getroffen tegen glijden, struikelen of vallen.

M

Na artikel 23 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

  • 1. Wegen met inbegrip van trappen, vaste ladders en laadplatforms, moeten zodanig berekend, gedimensioneerd en gelegen zijn dat zij gemakkelijk, veilig en overeenkomstig hun bestemming kunnen worden gebruikt en de arbeiders die in de buurt van die wegen werken, geen enkel risico lopen.

  • 2. Bij het bepalen van de afmetingen van voor verkeer van personen of goederen bestemde wegen, moet uitgegaan worden van het mogelijke aantal gebruikers en het soort werkzaamheden.

  • 3. Wanneer op wegen transportmiddelen worden gebruikt, moet een veilige afstand overblijven voor voetgangers.

  • 4. De voor voertuigen bestemde wegen moeten op voldoende afstand van deuren, poorten, doorgangen voor voetgangers, gangen en trappen liggen.

  • 5. Het tracé van de verkeers- en toegangswegen dient duidelijk te zijn afgebakend om de bescherming van de arbeiders te kunnen garanderen.

Artikel 23b

  • 1. Plaats, aantal en afmetingen van deuren en poorten en de materialen waarvan zij zijn vervaardigd, moeten worden bepaald door de aard en het gebruik van de betrokken lokalen of ruimten.

  • 2. Deuren van nooduitgangen moeten naar buiten kunnen worden geopend of, wanneer dit niet mogelijk is, schuifdeuren zijn.

  • 3. Deuren op het traject van vluchtwegen moeten gemarkeerd zijn. Zij mogen niet op slot zijn of op zodanige wijze gesloten zijn dat zij niet gemakkelijk en onmiddellijk kunnen worden geopend door iedereen die ze in geval van nood zou moeten gebruiken.

  • 4. Klapdeuren en -poorten moeten transparant zijn of van transparante panelen zijn voorzien. Op de transparante deuren moet op ooghoogte een signalering zijn aangebracht.

  • 5. Wanneer de transparante of lichtdoorlatende oppervlakken van deuren en poorten niet van veiligheidsmateriaal zijn vervaardigd en als het gevaar bestaat dat werknemers gewond raken als een deur of een poort breekt, moeten deze oppervlakken tegen indrukken worden beveiligd.

  • 6. Schuifdeuren moeten voorzien zijn van een veiligheidssysteem waardoor zij niet uit hun rails kunnen lopen of onverwacht kunnen omvallen.

  • 7. Deuren en poorten die naar boven toe opengaan, moeten voorzien zijn van een veiligheidssysteem waardoor zij niet onverwacht kunnen terugvallen.

  • 8. In de onmiddellijke nabijheid van poorten die hoofdzakelijk voor het verkeer van voertuigen zijn bestemd moeten zich, tenzij de doorgang voor voetgangers veilig is, deuren voor voetgangers bevinden die duidelijk zichtbaar zijn gesignaleerd en voortdurend vrij moeten blijven.

  • 9. Automatische deuren en poorten moeten zodanig functioneren dat zij voor de arbeiders geen risico's opleveren. Zij moeten zijn uitgerust met gemakkelijk herkenbare en toegankelijke noodstopvoorzieningen en moeten ook met de hand kunnen worden geopend, tenzij ze bij een energiestoring automatisch opengaan.

  • 10. Wanneer kettingen of soortgelijke voorzieningen worden gebruikt om te verhinderen dat een bepaalde ruimte wordt betreden, moeten de kettingen of soortgelijke voorzieningen goed zichtbaar zijn en op doelmatige wijze worden voorzien van verbods- of waarschuwingsborden.

N

Na artikel 24 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 24a

Ramen, bovenlichtvoorzieningen en voorzieningen voor luchtverversing die geopend, geregeld of beveiligd kunnen worden, moeten op zodanige wijze geconstrueerd zijn dat deze handelingen op veilige wijze kunnen worden uitgevoerd. In geopende stand mogen zij geen gevaar opleveren voor de arbeiders. Ramen, bovenlichtvoorzieningen en voorzieningen voor luchtverversing moeten zonder gevaar kunnen worden schoongemaakt.

Artikel 24b

  • 1. De oppervlakte, de hoogte en het luchtvolume van de werkruimten moeten toereikend zijn om de arbeiders in staat te stellen hun werk zonder gevaar voor veiligheid en gezondheid uit te voeren.

  • 2. De afmetingen van het vrije oppervlak van de werkplek moeten zodanig zijn dat de arbeider bij zijn taakuitoefening over voldoende bewegingsvrijheid beschikt en zijn werk op veilige wijze kan uitvoeren.

O

Artikel 36b wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, wordt toegevoegd: met inbegrip van gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders.

2. Onder het plaatsen van de aanduiding «1.» voor de bestaande tekst, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De voorbereiding van de plaatsing van mijnbouwinstallaties moet zodanig worden uitgevoerd dat de veiligheid en de stabiliteit ervan gewaarborgd zijn.

P

Na artikel 36p wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 36q

  • 1. Doelmatige maatregelen moeten worden genomen om:

    a. de evacuatiestations en de veilige verzamelpunten te beschermen tegen warmte en rook, en, zoveel mogelijk, tegen de gevolgen van explosies;

    b. de vluchtroutes van en naar de evacuatiestations en verzamelpunten te allen tijde bruikbaar te laten blijven;

    c. de evacuatiestations en de veilige verzamelpunten gemakkelijk bereikbaar te laten zijn vanuit de verblijfsaccommodatie en de werkruimten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde maatregelen moeten zodanig zijn dat ze de arbeiders lang genoeg bescherming bieden om, indien nodig, in alle veiligheid een evacuatie- en reddingsoperatie te kunnen organiseren en uitvoeren.

  • 3. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet een van de in het eerste lid bedoelde beschermde plaatsen zijn voorzien van afstandsbedieningssystemen voor noodgevallen zoals bedoeld in artikel 152a en van een communicatiesysteem waarmee een verbinding met de vaste wal en met hulpdiensten kan worden onderhouden.

Q

In artikel 97 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het eerste lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Er moet, voor zover mogelijk, voldoende daglicht kunnen binnenkomen en er dienen, rekening houdend met de klimatologische omstandigheden, de nodige voorzieningen voor een adequate kunstverlichting aanwezig te zijn om de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders te beschermen. De verlichtingsinstallaties in werkruimten en verbindingswegen moeten zodanig zijn aangebracht dat de verlichting geen ongevallenrisico's voor de arbeiders oplevert.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Arbeidsplaatsen waar arbeiders bij het uitvallen van de kunstverlichting aan bijzondere risico's zijn blootgesteld, moeten met een doelmatige en voldoende sterke noodverlichting zijn uitgerust.

R

Na artikel 97 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 97a

  • 1. Verlichtingsinstallaties moeten zodanig ontworpen zijn dat operationele bedieningsruimten, vluchtwegen, inschepingszones en gevaarlijke zones verlicht blijven.

  • 2. Wanneer arbeidsplaatsen slechts bij gelegenheid bemand zijn, geldt hetgeen in het eerste lid is voorgeschreven slechts voor de duur van de aanwezigheid van de arbeiders.

S

Artikel 106 komt te luiden:

Artikel 106

  • 1. Bij de keuze, de installatie, de ingebruikneming, de werking en het onderhoud van werktuigen, werktuigdelen, drijfwerken, gereedschappen, leidingen, ketels, reservoirs en andere toestellen moet rekening gehouden worden met de veiligheid en gezondheid van de arbeiders.

  • 2. Wanneer de apparatuur zich bevindt in een zone waar brand- of explosiegevaar als gevolg van de ontbranding van gassen, dampen of vluchtige vloeistoffen bestaat of kan bestaan, moet zij aangepast zijn aan gebruik in een dergelijke zone. Indien nodig moet zij worden voorzien van afdoende beschermingsmiddelen en systemen ter beveiliging bij defecten.

  • 3. De mechanische apparatuur en installaties moeten de nodige sterkte bezitten, vrij zijn van zichtbare gebreken en geschikt zijn voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd.

  • 4. Er moet een doelmatig plan worden opgesteld voor het systematisch inspecteren, het onderhouden en, in voorkomend geval, het beproeven van de apparatuur en installaties. Onderhoud, inspectie en beproeving van enig onderdeel van de apparatuur en installaties moet door een daartoe aangewezen deskundig persoon worden uitgevoerd. Er moeten doelmatige inspectie- en beproevingsrapporten worden opgesteld en naar behoren worden bijgehouden.

T

Artikel 113a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin vervalt.

2. In de tweede volzin wordt «107» vervangen door: 106.

U

Artikel 114 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in het laatste zinsdeel na «gevaar» toegevoegd: , met inbegrip van gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van arbeiders,.

2. Na het tweede lid worden, onder vernummering van het derde lid tot zesde lid, drie leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Wanneer de apparatuur zich bevindt in een zone waar brand- of explosiegevaar als gevolg van de ontbranding van gassen, dampen of vluchtige vloeistoffen bestaat of kan bestaan, moet zij zijn aangepast aan het gebruik in een dergelijke zone. Indien nodig moet zij worden voorzien van afdoende beschermingsmiddelen en systemen ter beveiliging bij defecten.

  • 4. De elektrotechnische apparatuur en installaties moeten voldoende kracht en vermogen hebben voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd.

  • 5. Er moet een doelmatig plan worden opgesteld voor het systematisch inspecteren, het onderhouden en, in voorkomend geval, het beproeven van de apparatuur en installaties. Onderhoud, inspectie en beproeving van enig onderdeel van de apparatuur en installaties moet door een daartoe aangewezen deskundig persoon worden uitgevoerd. Er moeten doelmatige inspectie- en beproevingsrapporten worden opgesteld en naar behoren worden bijgehouden.

V

Na artikel 147a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 147b

  • 1. Zones waar een bijzonder risico bestaat, moeten worden afgebakend en er moeten doelmatige waarschuwingsborden worden geplaatst.

  • 2. Arbeidsplaatsen waar door de aard van het werk gevarenzones, met inbegrip van valgevaar voor arbeiders of gevaar voor vallende voorwerpen, voorkomen, moeten zoveel mogelijk zijn uitgerust met voorzieningen die moeten beletten dat arbeiders deze zones zonder toestemming betreden.

  • 3. Er moeten doelmatige maatregelen worden getroffen om de arbeiders die de gevarenzone mogen betreden te beschermen.

  • 4. De gevarenzones moeten duidelijk zichtbaar worden aangegeven.

  • 5. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in de voorgaande leden bepaalde.

W

Aan artikel 148 wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de bestaande tekst, een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Wanneer arbeiders aanwezig zijn op arbeidsplaatsen die normaliter niet zijn bemand, moet er een doelmatig communicatiesysteem zijn.

X

Artikel 151 komt te luiden:

Artikel 151

  • 1. Op elke arbeidsplaats en voor elke activiteit moeten veilige werkmethoden worden toegepast.

  • 2. Een ieder is verplicht bij het verrichten van arbeid de zorgvuldigheid te betrachten, die noodzakelijk is, ten einde het optreden van gevaar te voorkomen.

  • 3. Doelmatige veiligheidsapparatuur moet steeds gebruiksklaar en in goede staat worden gehouden. Bij het onderhoud daarvan dient naar behoren rekening te worden gehouden met de uitgeoefende activiteiten.

Y

Na artikel 151 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 151a

  • 1. Op alle normaliter bemande arbeidsplaatsen moeten op gezette tijden veiligheidsoefeningen worden gehouden die er op gericht zijn:

    a. arbeiders, aan wie in noodgevallen concrete taken worden opgedragen waarbij noodapparatuur moet worden gebruikt, gehanteerd of bediend, hierin te trainen en hun bekwaamheid ter zake te controleren.

    b. alle bij de oefeningen gebruikte noodapparatuur te controleren, schoon te maken, en zonodig opnieuw op te laden of te vervangen en alle gebruikte draagbare apparatuur opnieuw naar de plaats te brengen waar zij zich normaliter bevindt.

  • 2. Op alle normaliter bemande arbeidsplaatsen die zich bevinden op mijnbouwinstallaties moeten tevens op gezette tijden veiligheidsoefeningen worden gehouden die erop gericht zijn na te gaan of de reddingsvaartuigen gebruiksklaar zijn.

  • 3. Door Onze Minister aangewezen personen moeten in voldoende mate zijn geoefend in het verrichten van bepaalde, door hem aan te geven, werkzaamheden of handelingen ter voorkoming of opheffing van gevaar. Onze Minister kan tevens aanwijzingen geven aangaande de registratie van de aangewezen personen en van de door hen gehouden oefeningen.

Z

Na artikel 152 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 152a

  • 1. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet bepaalde apparatuur in geval van nood vanaf geschikte locaties op afstand kunnen worden bediend.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde apparatuur moet systemen omvatten voor het isoleren en afblazen van putten, installaties en pijpleidingen.

  • 3. Ten behoeve van de afstandsbediening als bedoeld in het eerste lid moeten er controleposten op geschikte locaties zijn die in geval van nood kunnen worden gebruikt, indien nodig met inbegrip van controleposten op veilige verzamelpunten en in evacuatiestations.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde apparatuur moet ten minste systemen omvatten voor ventilatie, het in noodgevallen afsluiten van apparatuur die een ontbranding zou kunnen veroorzaken, het voorkomen van het ontsnappen van ontvlambare vloeistoffen en gassen, brandbeveiliging en putbewaking.

AA

Aan artikel 153 worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 7. Vloeren van ruimten moeten vrij zijn van hobbels, putten of gevaarlijke hellingen; zij moeten vast, stabiel en slipvrij zijn.

  • 8. Transparante of lichtdoorlatende wanden in ruimten of in de omgeving van werkplekken en wegen moeten duidelijk zijn gemarkeerd en van veiligheidsmaterialen zijn vervaardigd of op zodanige wijze van die werkplekken en wegen zijn afgescheiden dat de arbeiders niet met deze wanden in aanraking kunnen komen en ook niet gewond kunnen raken wanneer deze breken.

  • 9. Toegang tot daken die zijn vervaardigd van materialen die niet voldoende weerstand bieden is slechts toegestaan, indien uitrusting wordt verstrekt waardoor het betrokken werk veilig kan worden uitgevoerd.

AB

Artikel 175 komt te luiden:

Artikel 175

  • 1. Alle nodige doelmatige maatregelen moeten worden genomen ter voorkoming van brand- en ontploffingsgevaar.

  • 2. Wanneer arbeidsplaatsen worden ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, bediend of onderhouden, moeten doelmatige maatregelen worden genomen om brand op te sporen en te bestrijden, alsmede om te voorkomen dat brand en ontploffing zich verbreiden vanuit de bronnen die in het veiligheids- en gezondheidsdocument worden genoemd.

  • 3. Op mijnbouwinstallaties moeten zonodig brandbarrières worden aangebracht met het oog op de afscheiding van zones waar brandrisico bestaat.

  • 4. Er moet een brand- en explosiepreventieplan worden opgesteld met gedetailleerde gegevens over de vereiste apparatuur en de vereiste maatregelen.

  • 5. Doelmatige maatregelen moeten worden genomen voor het evalueren van de aanwezigheid en het meten van de concentratie van potentieel explosieve stoffen in de atmosfeer.

  • 6. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet bewakingsapparatuur voor het automatisch en continu registreren van de gasconcentraties op bepaalde plaatsen, automatische alarminstallaties en voorzieningen voor de automatische afsluiting van de stroomtoevoer naar elektrische installaties en voor het automatisch stopzetten van verbrandingsmotoren worden aangebracht.

  • 7. Van automatische metingen moeten de meetwaarden worden geregistreerd en bewaard.

  • 8. Op mijnbouwinstallaties moeten branddetectie- en brandbeschermingssystemen, inrichtingen voor brandblussing of branddoving en alarmsystemen zijn afgeschermd tegen ongelukken en wel op zodanige wijze dat hun functies in noodgevallen operationeel blijven. Zo nodig dienen dergelijke systemen in dubbele uitvoering te zijn aangebracht.

AC

Artikel 176 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt in de aanhef: « , onder goedkeuring van Onze Minister,».

2. In het eerste lid wordt, onder lettering van de onderdelen b en c tot c en d, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

b. een voldoende aantal doelmatige branddetectoren en alarmsystemen;.

3. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: In ieder geval moeten gedetailleerde gegevens zijn vermeld over de te nemen maatregelen om het ontstaan en de uitbreiding van branden te voorkomen, branden op te sporen en te bestrijden.

AD

Na artikel 176 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 176a

Niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen moeten gemakkelijk bereikbaar en te bedienen zijn en zo nodig tegen beschadiging zijn beveiligd.

AE

Artikel 223 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Onze Minister kan regelen stellen met betrekking tot de eisen waaraan een bedrijfsgeneeskundige dienst moet voldoen.

AF

In artikel 224 vervalt het vierde lid.

AG

Artikel 227 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder c, 2°, en in het derde lid vervalt telkens «, gehoord het in artikel 223, vierde lid, bedoelde college,».

2. Het zesde lid vervalt.

AH

Artikel 228 vervalt.

AI

Aan artikel 237 worden, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de bestaande tekst, drie leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Ramen, bovenlichtvoorzieningen en glazen wanden moeten zodanig geconstrueerd zijn dat, rekening houdend met het soort werk en de aard van de arbeidsplaats, overmatig zonlicht op de arbeidsplaats wordt vermeden.

  • 3. De arbeidsplaatsen waar feitelijk werkplekken zijn ingericht moeten voldoende thermisch geïsoleerd zijn, rekening houdend met de aard van de werkzaamheden en van de lichamelijke activiteit van de arbeiders.

  • 4. De temperatuur in de werkruimten moet gedurende de arbeidstijd zijn afgestemd op het menselijk organisme, rekening houdend met de werkmethoden en de door de arbeiders te leveren lichamelijke inspanningen.

AJ

Aan artikel 242 worden, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de bestaande tekst, vijf nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 2. In een lokaal, waarin personen arbeid plegen te verrichten, moet ervoor worden gezorgd dat, rekening houdend met de werkmethoden en de lichamelijke activiteit van de arbeiders, voldoende reine lucht aanwezig is.

  • 3. Indien een luchtverversingsinstallatie wordt gebruikt, moet deze altijd gebruiksklaar zijn. Storingen moeten door een controlesysteem worden gemeld als dat noodzakelijk is voor de gezondheid van de arbeiders.

  • 4. Indien airconditioningsinstallaties of mechanische ventilatie-installaties worden gebruikt moeten die op zodanige wijze functioneren dat de arbeiders niet aan hinderlijke tocht worden blootgesteld.

  • 5. Elke ongerechtigheid die via verontreiniging van de ingeademde lucht een onmiddellijk gevaar kan meebrengen voor de gezondheid van de arbeiders, moet snel worden verwijderd.

  • 6. De temperatuur van ontspanningruimten, ruimten voor het personeel in avond- en nachtdienst, sanitaire ruimten, kantines en eerste-hulpruimten moet op de specifieke bestemming van deze ruimten zijn afgestemd.

AK

Aan artikel 246, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Het oppervlak van vloeren, muren en plafonds van de ruimten moeten van zodanige aard zijn dat zij kunnen worden schoongemaakt en onderhouden ten einde passende hygiënische omstandigheden te verkrijgen.

AL

Na artikel 247 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 247a

  • 1. Wanneer de veiligheid of de gezondheid van de arbeiders, met name wegens de aard van de werkzaamheden of de omvang van het personeelsbestand, dat vereisen, moeten de arbeiders de beschikking hebben over een doelmatige en gemakkelijk toegankelijke verblijfsaccommodatie of recreatieverblijf.

  • 2. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 247b

  • 1. Op een bemande mijnbouwinstallatie moet een voldoende aantal naar de seksen der gebruikers gescheiden doelmatige slaapverblijven met voldoende doelmatige slaapplaatsen aanwezig zijn, alsmede een doelmatig eet- en recreatieverblijf.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verblijven mogen noch geheel noch gedeeltelijk aan hun bestemming worden onttrokken. Zij moeten in zindelijke toestand worden gehouden, zomede doelmatig worden geventileerd en voldoende zijn verwarmd.

  • 3. De toegang tot elk der slaapverblijven moet zijn voorzien van een duidelijk waarneembare aanduiding van de sekse der gebruikers, voor welke het bestemd is.

  • 4. Onze Minister kan van het tweede lid, eerste volzin, ontheffing verlenen.

AM

Artikel 248 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt in de eerste volzin «in de nabijheid van elke schachtinstallatie, welke voor personenvervoer wordt gebruikt,».

2. In het eerste lid vervalt de derde volzin.

3. In het derde lid wordt «een doelmatige was- of bad- en kleedgelegenheid» vervangen door: voldoende en doelmatige was-, bad- en kleedgelegenheid.

4. In het vijfde lid komt de eerste volzin te luiden: In de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde was- en badgelegenheden moet voldoende zuiver warm en koud stromend water aanwezig zijn.

AN

Artikel 249 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Het afvoersysteem moet in staat zijn schadelijke stoffen in de atmosfeer te verdunnen zonder risico's voor de arbeiders.

2. Aan het artikel worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Doelmatige maatregelen moeten worden genomen voor het evalueren van de aanwezigheid en het meten van de concentratie van schadelijke stoffen in de atmosfeer.

  • 6. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet bewakingsapparatuur voor het automatisch en continu registreren van de gasconcentraties op bepaalde plaatsen, automatische alarminstallaties en voorzieningen voor de automatische afsluiting van de stroomtoevoer naar elektrische installaties en voor het automatisch stopzetten van verbrandingsmotoren worden aangebracht.

  • 7. Van automatische metingen moeten de meetwaarden worden geregistreerd en bewaard.

AO

Na artikel 249 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 249a

  • 1. In zones waar personen kunnen worden blootgesteld aan een atmosfeer die schadelijk is voor de gezondheid moet een voldoende aantal doelmatige ademhalings- en reanimatieapparaten ter beschikking zijn. In dergelijke gevallen moet ervoor worden gezorgd dat er op de arbeidsplaats voldoende personen ter beschikking staan die deze apparatuur kunnen bedienen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde apparatuur moet naar behoren worden opgeslagen en onderhouden.

  • 3. Wanneer zwavelwaterstof of andere toxische gassen in de atmosfeer aanwezig zijn of kunnen zijn, moet op het desbetreffende bovengrondse werk of boorwerk een beschermingsplan aanwezig zijn met gedetailleerde gegevens over de beschikbare apparatuur en de preventieve maatregelen.

AP

Na artikel 278 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 278a

Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moeten verzamelpunten worden vastgesteld, moet een verlaatrol worden bijgehouden en moeten de hiervoor noodzakelijke maatregelen worden getroffen.

AQ

In artikel 279 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «door of vanwege de bestuurders van de betrokken mijnonderneming, onder goedkeuring van Onze Minister, aan te wijzen» vervangen door: geschikte en gemakkelijk bereikbare.

2. In het eerste lid wordt, onder lettering van de onderdelen c en d tot d en e, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

c. een voldoende aantal voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde doelmatige reddingmiddelen om de mijnbouwinstallatie of het boorwerk zo nodig onverwijld en op veilige wijze te kunnen verlaten;.

3. In het nieuwe onderdeel d wordt «onder a en b» vervangen door: onder a, b en c.

4. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Wanneer evacuatie moet geschieden langs moeilijke vluchtwegen of via plaatsen waar de lucht niet of mogelijk niet ingeademd kan worden, moet zelfreddingsapparatuur voor onmiddellijk gebruik op de werkplek ter beschikking van de arbeiders staan.

5. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt telkens voor «reddingsplan» ingevoegd: doelmatig.

6. Aan het zesde lid (nieuw) worden drie volzinnen toegevoegd, luidende: Het reddingsplan dat betrekking heeft op een mijnbouwinstallatie moet een noodplan omvatten voor gevallen waarin iemand overboord valt of de arbeidsplaats moet worden geëvacueerd. Het noodplan, dat moet zijn gebaseerd op het in artikel 14f bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument, moet voorzien in het gebruik van bijstandsboten (standby vessels) en helikopters en moet criteria bevatten voor de capaciteit en de reactietijd daarvan. De vereiste reactietijd moet in het veiligheids- en gezondheidsdocument van elke installatie zijn vermeld.

AR

Na artikel 279 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 279a

  • 1. Op een mijnbouwinstallatie moet voor elk veilig verzamelpunt een lijst worden opgesteld, bijgehouden en ter plaatse worden aangeplakt met de namen van de arbeiders voor wie dat verzamelpunt is bestemd.

  • 2. Een lijst met de namen van de arbeiders die in geval van nood speciale taken hebben moet worden opgesteld en bijgehouden en moet op doelmatige plaatsen worden aangeplakt. De namen van deze arbeiders moeten eveneens worden vermeld in de schriftelijke instructies, bedoeld in artikel 8, vierde lid.

Artikel 279b

De in artikel 279, zesde lid, bedoelde bijstandsboten moeten doelmatig zijn ontworpen en uitgerust en moeten voldoen aan de eisen in verband met evacuatie en redding.

AS

Artikel 281 komt te luiden:

Artikel 281

  • 1. Er moeten een of meer eerste-hulpposten worden ingericht overeenkomstig de omvang van het mijn- of boorwerk of van de installatie en de aard van de uitgevoerde werkzaamheden.

  • 2. De eerste-hulpposten moeten zijn voorzien van de nodige uitrusting, installaties en geneesmiddelen, en moeten gemakkelijk met draagbaren kunnen worden betreden. In deze ruimten moeten duidelijk zichtbare instructies voor eerste hulp bij ongevallen worden aangeplakt.

  • 3. Op alle plaatsen waar de werkomstandigheden dat vereisen moet eerste-hulpmateriaal aanwezig zijn. Dit materiaal moet duidelijk gesignaleerd, en gemakkelijk bereikbaar zijn.

  • 4. Er moet een voldoende aantal gespecialiseerde arbeiders aanwezig zijn om in alle omstandigheden eerste hulp te kunnen verlenen of in voorkomend geval een medische handeling uit te voeren onder de leiding van een arts die al dan niet lijfelijk aanwezig kan zijn. Deze arbeiders moeten worden getraind in het gebruik van de aanwezige eerste-hulpuitrusting.

ARTIKEL II

Het Mijnreglement continentaal plat2 wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

arbeidsplaats: elke plaats die bestemd is als lokatie voor werkplekken, voor activiteiten en installaties die rechtstreeks of indirect verband houden met winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen, met inbegrip van eventuele verblijfsaccommodatie waartoe arbeiders in het kader van hun werk toegang hebben.

B

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders tijdens alle werkzaamheden dient elke bemande arbeidsplaats te allen tijde onder toezicht te staan van een verantwoordelijke persoon die voldoende hoedanigheden en bekwaamheden bezit om deze functie te vervullen.

C

In artikel 7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Zij dienen op gezette tijden de maatregelen die zijn genomen inzake de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders, met inbegrip van het in artikel 13g bedoelde veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, te onderzoeken om ervoor te zorgen dat de daarop betrekking hebbende bepalingen van dit besluit worden nageleefd.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De instructies moeten voor de betrokken arbeiders begrijpelijk zijn.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Voor elke arbeidsplaats moeten schriftelijke instructies worden opgesteld ter bepaling van de in acht te nemen regels ter garantie van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders en het veilig gebruik van materieel. Deze instructies moeten aanwijzingen bevatten betreffende het gebruik van noodapparatuur en de wijze waarop moet worden opgetreden ingeval zich op of nabij de arbeidsplaats een noodsituatie voordoet. Een ieder is verplicht hem gegeven instructies als in dit en het derde lid bedoeld op te volgen.

4. Na het vierde lid wordt, onder vernummering van het bestaande vijfde lid tot zesde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders moeten doelmatige voorzieningen in verband met voorlichting, opleiding, scholing en herscholing worden getroffen.

D

In artikel 7a wordt «hoofdstuk XVI» vervangen door: de bepalingen van dit besluit inzake de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op het werk.

E

Na artikel 8 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. Arbeidsplaatsen moeten zodanig zijn ontworpen, gebouwd, ingericht, bediend, gecontroleerd en onderhouden dat zij aan de te verwachten omgevingskrachten weerstand kunnen bieden. Zij dienen een constructie en een stevigheid te hebben die zijn afgestemd op het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

  • 2. Arbeidsplaatsen moeten volgens ergonomische beginselen worden ontworpen en gebouwd, waarbij ermee rekening wordt gehouden dat de arbeiders de werkzaamheden op hun werkplek kunnen volgen.

  • 3. Arbeidsplaatsen moeten zodanig zijn ingericht, dat zij een afdoende bescherming tegen risico's bieden. Zij moeten schoon worden gehouden en alle gevaarlijke stoffen moeten op zodanige wijze worden verwijderd of beveiligd dat zij de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders niet in gevaar kunnen brengen.

  • 4. Bij de inrichting van de arbeidsplaatsen moet in voorkomend geval met gehandicapte arbeiders rekening worden gehouden. Dit geldt met name voor deuren, verbindingswegen, trappen, doucheruimten, wasruimten, toiletten en werkplekken die rechtstreeks door gehandicapte arbeiders worden gebruikt.

Artikel 8b

  • 1. De arbeiders of hun vertegenwoordigers worden voorgelicht over alle maatregelen die met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid op de arbeidsplaatsen moeten worden getroffen. De informatie moet voor de betrokken arbeiders begrijpelijk zijn.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de arbeiders of hun vertegenwoordigers toegang hebben tot alle nodige informatie betreffende:

    a. de risico's voor de veiligheid en de gezondheid alsmede de beschermings- en preventiemaatregelen en -activiteiten, zowel voor de mijnbouwonderneming in het algemeen als voor elk type werkplek en elke functie afzonderlijk;

    b. de maatregelen die krachtens de artikelen 133, 134, 187 en 191 zijn genomen.

Artikel 8c

  • 1. De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming wijzen een of meer arbeiders aan die zich met de activiteiten op het gebied van de bescherming tegen en de preventie van beroepsrisico's in de onderneming of op mijnbouwinstallaties zullen bezighouden, behoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 2. De aangewezen arbeiders mogen geen nadeel ondervinden van hun activiteiten op het gebied van de bescherming tegen en de preventie van beroepsrisico's. Zij moeten, ten einde de uit dit reglement voortvloeiende verplichtingen te kunnen nakomen, over voldoende tijd beschikken.

  • 3. Indien de mogelijkheden op de mijnbouwinstallatie onvoldoende zijn om deze beschermings- en preventieactiviteiten te organiseren, moet een beroep gedaan worden op deskundige personen of diensten van buiten de onderneming.

  • 4. Indien een beroep gedaan wordt op deskundigen als bedoeld in het derde lid, moeten de betrokken personen of diensten worden geïnformeerd over de factoren, waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij van invloed zijn op de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders, en toegang hebben tot alle in artikel 11, tweede lid, bedoelde informatie.

  • 5. In alle gevallen moeten:

    a. de aangewezen arbeiders over de benodigde capaciteiten en middelen beschikken,

    b. de in het derde lid bedoelde personen of diensten de nodige bekwaamheden hebben en over de nodige personele en professionele middelen beschikken en

    c. de aangewezen arbeiders en de geraadpleegde personen of diensten voldoende in aantal zijn om de beschermings- en preventieactiviteiten op zich te nemen, afhankelijk van de grootte van de mijnbouwinstallatie en de risico's waaraan de arbeiders zijn blootgesteld, alsmede de verdeling ervan over de gehele mijnbouwinstallatie.

  • 6. De in dit artikel bedoelde bescherming tegen en preventie van risico's voor de veiligheid en de gezondheid kan worden opgedragen aan de veiligheidsdienst, bedoeld in artikel 96, en de bedrijfsgeneeskundige dienst, bedoeld in artikel 146. De diensten moeten voor zover nodig samenwerken.

  • 7. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in het eerste en vijfde lid bepaalde.

F

In artikel 10 wordt, onder vernummering van het bestaande eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, een nieuw eerste lid ingevoegd, luidende :

  • 1. Bij elke bemande arbeidsplaats moet een voldoende aantal arbeiders beschikbaar zijn die de voor de uitvoering van de hun opgedragen taken vereiste bekwaamheden, ervaring en opleiding dienen te bezitten. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in de eerste volzin bepaalde.

G

Na artikel 10 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

  • 1. De arbeiders moeten worden getraind in het uitvoeren van de handelingen die in noodgevallen moeten worden verricht.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten arbeiders ook worden getraind in het uitvoeren van de handelingen die op een specifieke arbeidsplaats moeten worden verricht. De in de eerste volzin bedoelde handelingen moeten voor de desbetreffende arbeidsplaats nader worden omschreven in het in artikel 13f bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument.

  • 3. De arbeiders moeten worden getraind in de toepassing van overlevingstechnieken.

H

Na artikel 13 worden elf nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 13a

De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming zijn verplicht te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders inzake alle met het werk verbonden aspecten.

Artikel 13b

  • 1. De nodige maatregelen dienen te worden getroffen voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders, met inbegrip van de maatregelen ter preventie van beroepsrisico's, voor informatie en opleiding alsmede voor de organisatie en de benodigde middelen. Deze maatregelen moeten worden aangepast, ten einde rekening te houden met gewijzigde omstandigheden en streven naar verbetering van bestaande situaties.

  • 2. Rekening houdend met de betrokken werkzaamheden:

    a. dienen de risico's voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders geëvalueerd te worden met inbegrip van de keuze van de werkuitrusting, de chemische stoffen of preparaten en de inrichting van de arbeidsplaatsen; op grond van deze evaluatie en voor zover nodig moeten de preventieactiviteiten en de gebruikte werk- en produktiemethoden:

    1°. een betere bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders verzekeren;

    2°. geïntegreerd worden in het geheel van activiteiten van de mijnonderneming en betrekking hebben op alle niveaus;

    b. dient, wanneer een arbeider met de uitvoering van een taak belast wordt, de bekwaamheid van de betrokken arbeider op het gebied van veiligheid en gezondheidsbescherming in aanmerking genomen te worden;

    c. dient ervoor gezorgd te worden dat over de planning en invoering van nieuwe technologieën overleg wordt gepleegd met de arbeiders of hun vertegenwoordigers, wat betreft de gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders van de keuze inzake uitrusting, de arbeidsomstandigheden en de invloed van de omgevingsfactoren op het werk;

    d. dienen de nodige maatregelen genomen te worden opdat alleen arbeiders die passende instructies hebben gekregen tot de zones met ernstige en specifieke gevaren toegang hebben.

Artikel 13c

Bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 13b, eerste lid, genoemde maatregelen worden de volgende algemene preventieprincipes in acht genomen:

a. het voorkomen van risico's;

b. het evalueren van risico's die niet kunnen worden voorkomen;

c. de bestrijding van de risico's bij de bron;

d. de aanpassing van het werk aan de mens, met name wat betreft de inrichting van de arbeidsplaats en de keuze van werkuitrusting en werk- en produktiemethoden, met name om monotone arbeid en tempogebonden arbeid draaglijker te maken en de nadelige gevolgen daarvan voor de gezondheid te beperken;

e. het rekening houden met de ontwikkeling van de techniek;

f. de vervanging van wat gevaarlijk is door dat wat niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is;

g. de planning van de preventie met het oog op een samenhangend geheel dat de volgende aspecten in de preventie integreert: techniek, organisatie van het werk, arbeidsomstandigheden, sociale betrekkingen en invloed van de omgevingsfactoren op het werk;

h. het geven van voorrang aan maatregelen inzake collectieve bescherming boven maatregelen inzake individuele bescherming;

i. het verstrekken van passende instructies aan de arbeiders.

Artikel 13d

Ter verzekering van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders worden de nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat:

a. de arbeidsplaatsen zodanig worden ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden dat arbeiders hun werk kunnen verrichten zonder gevaar voor hun veiligheid of gezondheid of de veiligheid of gezondheid van andere arbeiders;

b. wanneer bemande arbeidsplaatsen in gebruik zijn, toezicht wordt uitgeoefend door een verantwoordelijke persoon;

c. werkzaamheden waaraan een bijzonder risico is verbonden uitsluitend aan vakbekwaam personeel worden opgedragen en overeenkomstig de verstrekte instructies worden uitgevoerd;

d. alle veiligheidsinstructies voor alle betrokken arbeiders begrijpelijk zijn;

e. passende eerste-hulpvoorzieningen ter beschikking worden gesteld;

f. met regelmatige tussenpozen de nodige veiligheidsoefeningen worden gehouden.

Artikel 13e

De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming moeten:

a. beschikken over een evaluatie van de risico's voor de veiligheid en de gezondheid op het werk met inbegrip van de risico's voor de groepen arbeiders met bijzondere risico's;

b. de te nemen beschermende maatregelen en, indien nodig, de te gebruiken beschermingsmiddelen vaststellen en dit schriftelijk vastleggen;

c. een lijst bijhouden van arbeidsongevallen die voor een arbeider hebben geleid tot een arbeidsongeschiktheid van meer dan één werkdag.

Artikel 13f

  • 1. De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming dienen voor de bij ministeriële regeling te omschrijven mijnbouwinstallaties en werkzaamheden een veiligheids- en gezondheidsdocument op te stellen en bij te houden, dat de materie, geregeld bij of krachtens de artikelen 8b, 13b, 13c en 13e, bestrijkt.

  • 2. Uit een veiligheids- en gezondheidsdocument moet met name blijken dat:

    a. de risico's voor de arbeiders op de arbeidsplaats zijn bepaald en geëvalueerd;

    b. afdoende maatregelen zullen worden genomen om te voldoen aan het bij en krachtens de in het eerste lid van dit artikel genoemde artikelen bepaalde;

    c. het ontwerp, gebruik en onderhoud, de bouw en verwijdering van de arbeidsplaats en de uitrusting veilig zijn.

  • 3. Een veiligheids- en gezondheidsdocument moet vóór de aanvang van het werk worden opgesteld en worden herzien wanneer de arbeidsplaats belangrijke wijzigingen, uitbreidingen of verbouwingen heeft ondergaan.

  • 4. Een veiligheids- en gezondheidsdocument wordt zonodig bijgewerkt door vermelding van de maatregelen die zijn getroffen om herhaling te voorkomen van ernstige bedrijfsongevallen of bedrijfsongevallen met dodelijke afloop, dan wel van situaties die een ernstig gevaar vormen.

Artikel 13g

De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming moeten een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem opstellen. Dit systeem omvat het geheel van beleid, organisatie, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie, doorlichting en verbetering dat wordt gehanteerd voor de beheersing van de veiligheid en de gezondheid.

Artikel 13h

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 13f dient uit een veiligheids- en gezondheidsdocument te blijken dat alle nodige maatregelen zijn genomen om de veiligheid en gezondheid van de arbeiders zowel in normale situaties als in noodsituaties te beschermen.

  • 2. Hiertoe moet het document het volgende bevatten:

    a. een opgave van de aan de arbeidsplaats verbonden specifieke risicobronnen, met inbegrip van elke activiteit op die plaats, die ongevallen kunnen teweegbrengen met ernstige gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de betrokken arbeiders;

    b. een evaluatie van de risico's van de onder a bedoelde specifieke bronnen;

    c. het bewijs dat afdoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen om onder a bedoelde ongevallen te vermijden, de uitbreiding van ongevallen te beperken en de arbeidsplaats in noodsituaties op een doelmatige en beheerste wijze te kunnen evacueren;

    d. het bewijs dat er een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem als bedoeld in artikel 13g gehanteerd wordt dat adequaat is om de voorschriften die betrekking hebben op de veiligheid en de bescherming van de gezondheid van de arbeiders, bij of krachtens dit reglement bepaald, zowel in gewone situaties als in noodsituaties na te leven.

  • 3. Bij de planning en de tenuitvoerlegging van alle in artikel 13d, onder a, bedoelde fasen dienen de in het desbetreffende veiligheids- en gezondheidsdocument vermelde procedures en uitvoeringsbepalingen in acht te worden genomen.

  • 4. De verschillende ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor de verschillende arbeidsplaatsen werken in voorkomend geval samen bij het opstellen van de veiligheids- en gezondheidsdocumenten als bedoeld in artikel 13f en het voorbereiden van de maatregelen die nodig zijn om de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders te garanderen.

Artikel 13i

  • 1. Wanneer er arbeiders van verschillende ondernemingen op een zelfde arbeidsplaats aanwezig zijn, moeten de bestuurders van die ondernemingen, onverminderd de andere bepalingen van dit reglement, samenwerken bij de uitvoering van de maatregelen inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid en elkaar wederzijds alsmede hun arbeiders of hun vertegenwoordigers van de beroepsrisico's op de hoogte stellen.

  • 2. De bestuurders van de betrokken mijnonderneming moeten de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid van de arbeiders coördineren. Zij preciseren in het in artikel 13f bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument het doel, de maatregelen en de wijze van uitvoering van deze coördinatie.

Artikel 13j

  • 1. De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming moeten:

    a. alle arbeiders die blootgesteld zijn of kunnen worden aan een ernstig of onmiddellijk gevaar zo spoedig mogelijk in kennis stellen van dat gevaar en van de getroffen of te treffen beschermingsmaatregelen;

    b. maatregelen nemen en de arbeiders instructies geven ten einde hun toe te staan, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar, hun activiteit stop te zetten of zich in veiligheid te stellen door de arbeidsplaats onmiddellijk te verlaten;

    c. zich er, behalve in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen van onthouden de arbeiders te verzoeken hun werk te hervatten in een werksituatie waarin nog een ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat.

  • 2. De arbeider die, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar zijn werkplek of een gevaarlijke zone verlaat, mag daar geen nadeel van ondervinden en moet worden beschermd tegen alle ongerechtvaardigde nadelige gevolgen daarvan.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde bestuurders zorgen ervoor dat elke arbeider, wanneer een ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen dreigt en het onmogelijk is contact op te nemen met de bevoegde hiërarchieke chef, rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige doeltreffende maatregelen kan nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen. Hun optreden mag dan voor hem geen enkel nadeel met zich brengen, tenzij hij ondoordacht heeft gehandeld of zich schuldig heeft gemaakt aan grove nalatigheid.

Artikel 13k

Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in de artikelen 13a tot en met 13j bepaalde.

I

Na artikel 17 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

  • 1. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, is toestemming vereist voor de uitvoering van gevaarlijke werkzaamheden en voor de uitvoering van gewoonlijk ongevaarlijke werkzaamheden die in combinatie met andere activiteiten ernstige risico's met zich mee kunnen brengen.

  • 2. De toestemming moet door de bestuurders van de betrokken mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming worden gegeven voor de aanvang van de werkzaamheden en daarbij dient te worden aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan en welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen voor, tijdens en na de werkzaamheden.

  • 3. Onze Minister kan regelen stellen ter zake van het in het eerste en tweede lid bepaalde.

J

Na hoofdstuk I wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA. RAADPLEGING VAN EN DEELNEMING DOOR DE ARBEIDERS

Artikel 17b

De bestuurders van de betrokken mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming raadplegen over vraagstukken die betrekking hebben op de veiligheid en de gezondheid op het werk de betrokken arbeiders of hun vertegenwoordigers en geven hun het recht tot evenwichtige deelneming aan de behandeling daarvan en tot het doen van voorstellen daaromtrent.

Artikel 17c

De arbeiders, of hun vertegenwoordigers, met een specifieke taak op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders hebben toegang tot alle nodige informatie betreffende, en worden vooraf tijdig geraadpleegd over:

a. alle maatregelen die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de veiligheid en de gezondheid;

b. de aanwijzing van personen als bedoeld in de artikelen 8c, eerste lid, 135, vierde lid, 187, eerste lid, en 191, derde lid, en van activiteiten als bedoeld in artikel 8c, eerste lid;

c. de toepassing van de artikelen 8b, tweede lid, 11, tweede lid, 13e en 185;

d. het aantal en de opleiding van de onder b bedoelde personen en het materiaal waarover zij kunnen beschikken;

e. de van de beschermings- en preventieactiviteiten van de Inspecteur-Generaal der Mijnen afkomstige informatie;

f. het eventuele beroep dat overeenkomstig artikel 8c, derde lid, wordt gedaan op deskundige personen of diensten van buiten de onderneming;

g. de opzet en organisatie van de in artikel 7, vijfde lid, bedoelde voorzieningen.

Artikel 17d

De in artikel 17c, aanhef, bedoelde arbeidersvertegenwoordigers hebben het recht de in artikel 17b bedoelde bestuurders te verzoeken passende maatregelen te nemen en hun in die zin voorstellen te doen, om alle risico's voor de arbeiders te ondervangen of de bronnen van gevaar uit te schakelen.

Artikel 17e

De in artikel 17c, aanhef, bedoelde arbeiders en vertegenwoordigers mogen geen nadeel ondervinden van hun in de artikelen 17c en 17d bedoelde activiteiten.

Artikel 17f

De in artikel 17b bedoelde bestuurders dienen de arbeidersvertegenwoordigers met een specifieke taak op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders gedurende voldoende tijd met behoud van loon vrij te stellen van werk en de nodige middelen ter beschikking te stellen om het deze vertegenwoordigers mogelijk te maken de uit dit reglement voortvloeiende rechten en taken uit te oefenen respectievelijk te vervullen.

Artikel 17g
  • 1. De arbeiders of hun vertegenwoordigers hebben het recht om zich tot de Inspecteur-Generaal der Mijnen te wenden, indien zij menen dat de door de in artikel 17b bedoelde bestuurders genomen maatregelen en ingezette middelen niet toereikend zijn om de veiligheid en de gezondheid op het werk te verzekeren.

  • 2. Tijdens bezoeken en inspecties door toezichthoudende ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen moeten de arbeidersvertegenwoordigers in de gelegenheid worden gesteld hun opmerkingen aan hen voor te leggen.

K

In artikel 31a wordt, onder vernummering van het bestaande eerste tot en met derde lid tot tweede tot en met vierde lid, een nieuw lid gevoegd, luidende:

  • 1. De voorbereiding van de plaatsing van mijnbouwinstallaties moet zodanig worden uitgevoerd dat de veiligheid en de stabiliteit ervan gewaarborgd zijn.

L

In artikel 32, eerste lid, wordt na «in het belang van de veiligheid» ingevoegd: en de gezondheid.

M

Na artikel 36 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 36a

  • 1. Doelmatige maatregelen moeten worden genomen om:

    a. de evacuatiestations en de veilige verzamelpunten te beschermen tegen warmte en rook, en, zoveel mogelijk, tegen de gevolgen van explosies;

    b. de vluchtroutes van en naar de evacuatiestations en verzamelpunten te allen tijde bruikbaar te laten blijven;

    c. de evacuatiestations en de veilige verzamelpunten gemakkelijk bereikbaar te laten zijn vanuit de verblijfsaccomodatie en de werkruimten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde maatregelen moeten zodanig zijn dat dat ze de arbeiders lang genoeg bescherming bieden om, indien nodig, in alle veiligheid een evacuatie- en reddingsoperatie te kunnen organiseren en uitvoeren.

  • 3. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen moet een van de in het eerste lid bedoelde beschermde plaatsen zijn voorzien van afstandsbedieningssystemen voor noodgevallen zoals bedoeld in artikel 39b en van een communicatiesysteem waarmee een verbinding met de vaste wal en met hulpdiensten kan worden onderhouden.

N

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

  • 1. Plaatsen, waar arbeid wordt of moet worden verricht of waar arbeiders, al dan niet in verband met hun arbeid, aanwezig plegen te zijn, moeten bereikt kunnen worden en verlaten kunnen worden via vluchtwegen en nooduitgangen die via de kortste weg leiden naar de open lucht, een veiligheidszone, een veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde plaatsen alsmede de wegen en doorgangen tot het bereiken en verlaten van die plaatsen moeten zo mogelijk voldoende ruim zijn en worden vrij gehouden van al hetgeen de de arbeid of de doorgang kan belemmeren of aanleiding kan geven tot ongevallen.

  • 3. Bij gevaar moeten alle werkplekken snel en optimaal veilig door de arbeiders kunnen worden ontruimd.

  • 4. Het aantal, de locatie en de afmetingen van de vluchtwegen en de nooduitgangen zijn afhankelijk van het gebruik, de uitrusting en de afmetingen van de arbeidsplaatsen, alsmede van het maximum aantal personen dat zich op deze plaatsen kan ophouden.

  • 5. De woon- en verblijfsruimten moeten ten minste twee afzonderlijke nooduitgangen hebben, die zover mogelijk van elkaar zijn gelegen en uitkomen in een veiligheidszone, een veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.

  • 6. Bij het uitvallen van de verlichting moeten de vluchtwegen en nooduitgangen die verlichting behoeven met een voldoende sterke noodverlichting zijn uitgerust.

  • 7. Voor zover daartoe aanleiding bestaat, moeten voorzieningen zijn getroffen tegen glijden, struikelen of vallen.

  • 8. Trappen, vaste ladders en laadplatforms, moeten zodanig berekend, gedimensioneerd en gelegen zijn dat zij gemakkelijk, veilig en overeenkomstig hun bestemming kunnen worden gebruikt en de arbeiders geen enkel risico lopen.

O

Na artikel 39 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 39a

  • 1. Plaats, aantal en afmetingen van deuren en poorten en de materialen waarvan zij zijn vervaardigd, moeten worden bepaald door de aard en het gebruik van de lokalen of ruimten.

  • 2. Deuren van nooduitgangen moeten naar buiten kunnen worden geopend of, wanneer dit niet mogelijk is schuifdeuren zijn.

  • 3. Deuren op het traject van vluchtwegen moeten gemarkeerd zijn. Zij mogen niet op slot zijn of op zodanige wijze gesloten zijn dat zij niet gemakkelijk en onmiddellijk kunnen worden geopend door iedereen die ze in geval van nood zou moeten gebruiken.

  • 4. Klapdeuren en -poorten moeten transparant zijn of van transparante panelen zijn voorzien. Op de transparante deuren moet op ooghoogte een signalering zijn aangebracht.

  • 5. Wanneer de transparante of lichtdoorlatende oppervlakken van deuren en poorten niet van veiligheidsmateriaal zijn vervaardigd en als het gevaar bestaat dat werknemers gewond raken als een deur of een poort breekt, moeten deze oppervlakken tegen indrukken worden beveiligd.

  • 6. Schuifdeuren moeten voorzien zijn van een veiligheidssysteem waardoor zij niet uit hun rails kunnen lopen of onverwacht kunnen omvallen.

  • 7. Deuren en poorten die naar boven toe opengaan, moeten voorzien zijn van een veiligheidssysteem waardoor zij niet onverwacht kunnen terugvallen.

  • 8. In de onmiddellijke nabijheid van poorten die hoofdzakelijk voor het verkeer van voertuigen zijn bestemd moeten zich, tenzij de doorgang voor voetgangers veilig is, deuren voor voetgangers bevinden die duidelijk zichtbaar zijn gesignaleerd en voortdurend vrij moeten blijven.

  • 9. Automatische deuren en poorten moeten zodanig functioneren dat zij voor de arbeiders geen risico's opleveren. Zij moeten zijn uitgerust met gemakkelijk herkenbare en toegankelijke noodstopvoorzieningen en moeten ook met de hand kunnen worden geopend, tenzij ze bij een energiestoring automatisch opengaan.

  • 10. Wanneer kettingen of soortgelijke voorzieningen worden gebruikt om te verhinderen dat een bepaalde ruimte wordt betreden, moeten de kettingen of soortgelijke voorzieningen goed zichtbaar zijn en op doelmatige wijze worden voorzien van verbods- of waarschuwingsborden.

Artikel 39b

Ramen en andere voorzieningen voor licht en voor luchtverversing die geopend, geregeld of beveiligd kunnen worden, moeten op zodanige wijze geconstrueerd zijn dat deze handelingen op veilige wijze kunnen worden uitgevoerd. In geopende stand mogen zij geen gevaar opleveren voor de arbeiders. Ramen en andere voorzieningen voor licht en voor luchtverversing moeten zonder gevaar kunnen worden schoongemaakt.

Artikel 39c

  • 1. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet elke bemande arbeidsplaats zijn uitgerust met:

    a. een audiovisueel systeem waarmee een alarmmelding zonodig kan worden doorgestuurd naar elk bemand deel van de arbeidsplaats;

    b. een luidsprekersysteem dat duidelijk kan worden gehoord op alle delen van de installatie waar zich vaak arbeiders ophouden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde systemen moeten in geval van nood operationeel kunnen blijven. Het luidsprekersysteem moet worden aangevuld met communicatiesystemen die niet afhankelijk zijn van kwetsbare stroomvoorzieningsinstallaties.

  • 3. De voorzieningen voor het slaan van alarm moeten op doelmatige plaatsen worden aangebracht.

P

In artikel 47 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het eerste lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Er moet, voor zover mogelijk, voldoende daglicht kunnen binnenkomen en er dienen, rekening houdend met de klimatologische omstandigheden, de nodige voorzieningen voor een adequate kunstverlichting aanwezig te zijn om de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders te beschermen. De verlichtingsinstallaties in werkruimten en verbindingswegen moeten zodanig zijn aangebracht dat de verlichting geen ongevallenrisico's voor de arbeiders oplevert.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Arbeidsplaatsen waar arbeiders bij het uitvallen van de kunstverlichting aan bijzondere risico's zijn blootgesteld, moeten met een doelmatige en voldoende sterke noodverlichting zijn uitgerust.

Q

Na artikel 47 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 47a

  • 1. Verlichtingsinstallaties moeten zodanig ontworpen zijn dat operationele bedieningsruimten, vluchtwegen, inschepingszones en gevaarlijke zones verlicht blijven.

  • 2. Wanneer arbeidsplaatsen slechts bij gelegenheid bemand zijn, geldt hetgeen in het eerste lid is voorgeschreven slechts voor de duur van de aanwezigheid van de arbeiders.

Artikel 47b

  • 1. De oppervlakte, de hoogte en het luchtvolume van de werkruimten moeten toereikend zijn om de arbeiders in staat te stellen hun werk zonder gevaar voor veiligheid en gezondheid uit te voeren.

  • 2. De afmetingen van het vrije oppervlak van de werkplek moeten zodanig zijn dat de arbeider bij zijn taakuitoefening over voldoende bewegingsvrijheid beschikt en zijn werk op veilige wijze kan uitvoeren.

R

Artikel 83 komt te luiden:

Artikel 83

  • 1. Bij de keuze, de installatie, de ingebruikneming, de werking en het onderhoud van werktuigen, werktuigdelen, drijfwerken, gereedschappen, leidingen, ketels, reservoirs en andere toestellen moet rekening gehouden worden met de veiligheid en gezondheid van de arbeiders.

  • 2. Wanneer de apparatuur zich bevindt in een zone waar brand- of explosiegevaar als gevolg van de ontbranding van gassen, dampen of vluchtige vloeistoffen bestaat of kan bestaan, moet zij aangepast zijn aan gebruik in een dergelijke zone. Indien nodig moet zij worden voorzien van afdoende beschermingsmiddelen en systemen ter beveiliging bij defecten.

  • 3. De mechanische apparatuur en installaties moeten de nodige sterkte bezitten, vrij zijn van zichtbare gebreken en geschikt zijn voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd.

  • 4. Er moet een doelmatig plan worden opgesteld voor het systematisch inspecteren, het onderhouden en, in voorkomend geval, het beproeven van de apparatuur. Onderhoud, inspectie en beproeving van enig onderdeel van de apparatuur moet door een daartoe aangewezen deskundig persoon worden uitgevoerd. Er moeten doelmatige inspectie- en beproevingsrapporten worden opgesteld en naar behoren worden bijgehouden.

S

Artikel 91a, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin komt te luiden: Artikel 19, eerste lid, is niet van toepassing op machines en veiligheidscomponenten.

2. In de tweede volzin wordt «84» vervangen door: 83.

T

Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in het laatste zinsdeel na «gevaar» toegevoegd: , met inbegrip van gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van arbeiders,

2. Na het tweede lid worden, onder vernummering van het derde lid tot zesde lid, drie leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Wanneer op een mijnbouwinstallatie de apparatuur zich bevindt in een zone waar brand- of explosiegevaar als gevolg van de ontbranding van gassen, dampen of vluchtige vloeistoffen bestaat of kan bestaan, moet zij zijn aangepast aan het gebruik in een dergelijke zone. Indien nodig moet zij worden voorzien van afdoende beschermingsmiddelen en systemen ter beveiliging bij defecten.

  • 4. De elektrotechnische apparatuur en installaties op een mijnbouwinstallatie moeten voldoende kracht en vermogen hebben voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd.

  • 5. Er moet een doelmatig plan worden opgesteld voor het systematisch inspecteren, het onderhouden en, in voorkomend geval, het beproeven van de apparatuur en installaties. Onderhoud, inspectie en beproeving van enig onderdeel van de apparatuur en installaties moet door een daartoe aangewezen deskundig persoon worden uitgevoerd. Er moeten doelmatige inspectie- en beproevingsrapporten worden opgesteld en naar behoren worden bijgehouden.

U

Na artikel 96c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 96d

Op alle normaliter bemande arbeidsplaatsen moeten op gezette tijden veiligheidsoefeningen worden gehouden die erop gericht zijn:

a. arbeiders aan wie in noodgevallen concrete taken worden opgedragen waarbij noodapparatuur moet worden gebruikt, gehanteerd of bediend, hierin te trainen en na te gaan of zij bekwaam zijn die taken te vervullen;

b. alle bij de oefeningen gebruikte noodapparatuur te controleren, schoon te maken en zo nodig opnieuw op te laden of te vervangen en alle gebruikte draagbare apparatuur opnieuw naar de plaats te brengen waar zij zich normaliter bevindt;

c. na te gaan of de reddingsvaartuigen gebruiksklaar zijn.

V

Na artikel 98 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 98a

  • 1. Zones waar een bijzonder risico bestaat, moeten worden afgebakend en er moeten doelmatige waarschuwingsborden worden geplaatst.

  • 2. Arbeidsplaatsen waar door de aard van het werk gevarenzones, met inbegrip van zones waar valgevaar voor arbeiders of gevaar voor vallende voorwerpen bestaat, voorkomen, moeten zoveel mogelijk zijn uitgerust met voorzieningen die moeten beletten dat arbeiders deze zones zonder toestemming betreden.

  • 3. Er moeten doelmatige maatregelen worden getroffen om de arbeiders die de gevarenzone mogen betreden, te beschermen.

  • 4. De gevarenzones moeten duidelijk zichtbaar worden aangegeven.

  • 5. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in de voorgaande leden bepaalde.

W

In artikel 101 worden, onder vernummering van het bestaande tweede lid tot vierde lid, twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Op elke arbeidsplaats en voor elke activiteit moeten veilige werkmethoden worden toegepast.

  • 3. Doelmatige veiligheidsapparatuur moet steeds gebruiksklaar en in goede staat worden gehouden. Bij het onderhoud daarvan dient naar behoren rekening te worden gehouden met de uitgeoefende activiteiten.

X

Aan artikel 103 worden vier nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Vloeren van ruimten moeten vrij zijn van hobbels, putten of gevaarlijke hellingen; zij moeten vast, stabiel en slipvrij zijn.

  • 5. De arbeidsplaatsen waar werkplekken zijn ingericht moeten voldoende thermisch geïsoleerd zijn, rekening houdend met de aard van het bedrijf en van de lichamelijke activiteit van de arbeiders.

  • 6. Transparante of lichtdoorlatende wanden in ruimten of in de omgeving van werkplekken moeten duidelijk zijn gemarkeerd en van veiligheidsmaterialen zijn vervaardigd of op zodanige wijze van die werkplekken zijn afgescheiden dat de arbeiders niet met deze wanden in aanraking kunnen komen en ook niet gewond kunnen raken wanneer deze breken.

  • 7. Toegang tot daken die zijn vervaardigd van materialen die niet voldoende weerstand bieden is slechts toegestaan, indien uitrusting wordt verstrekt waardoor het betrokken werk veilig kan worden uitgevoerd.

Y

Na artikel 104 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 104a

  • 1. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet er een afstandsbedieningsysteem voor noodgevallen worden geïnstalleerd. Dit systeem moet beschikken over controleposten op geschikte locaties die in geval van nood kunnen worden gebruikt, indien nodig met inbegrip van controleposten op veilige verzamelpunten en in evacuatiestations.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde apparatuur moet ten minste systemen omvatten voor ventilatie, het in noodgevallen afsluiten van apparatuur die een ontbranding zou kunnen veroorzaken, het voorkomen van het ontsnappen van ontvlambare vloeistoffen en gassen, brandbeveiliging en putbewaking.

Z

In artikel 135 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onder vernummering van het bestaande eerste tot en met derde lid tot tweede tot en met vierde lid, wordt een nieuw eerste lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Alle nodige doelmatige maatregelen moeten worden genomen om brand en ontploffing te voorkomen en om brand op te sporen, te bestrijden en de uitbreiding ervan tegen te gaan. Zonodig moeten brandbarrières worden aangebracht met het oog op de afscheiding van zones waar brandrisico bestaat.

2. Het nieuwe tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

1°. In de aanhef vervalt de zinsnede «, waar gevaar voor brand of ontploffing bestaat,».

2°. Onder lettering van de bestaande onderdelen a en b tot b en c, wordt een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidende:

a. een voldoende aantal branddetectie-, brandbeschermings- en alarmsystemen;.

3. Na het nieuwe vierde lid worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen moeten gemakkelijk bereikbaar en te bedienen zijn en zo nodig tegen beschadiging zijn beveiligd.

  • 6. Branddetectie- en brandbeschermingssystemen, inrichtingen voor brandblussing of branddoving en alarmsystemen moeten zijn afgeschermd tegen ongelukken en wel op zodanige wijze dat hun functies in noodgevallen operationeel blijven. Zo nodig dienen dergelijke systemen in dubbele uitvoering te zijn aangebracht.

AA

Artikel 136 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid wordt «brandbestrijdingsplan» telkens vervangen door: brandbeschermingsplan.

2. Het derde lid vervalt.

3. Na het tweede lid worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Het brandbeschermingsplan dient gedetailleerde gegevens te bevatten over de te nemen maatregelen voor bescherming tegen brand, voor brandmelding en voor bestrijding van het uitbreken en de uitbreiding van branden en moet op de mijnbouwinstallatie beschikbaar zijn.

  • 4. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter uitvoering van het derde lid.

  • 5. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bepalen dat bij de bestrijding van een brand geen door hem daarbij aan te geven brandblusmiddelen, welke de zee kunnen verontreinigen, mogen worden aangewend.

AB

Artikel 137 komt te luiden als volgt:

Artikel 137

  • 1. Er moet een explosiepreventieplan worden opgesteld met gedetailleerde gegevens over de vereiste apparatuur en de vereiste maatregelen.

  • 2. Doelmatige maatregelen moeten worden genomen voor het evalueren van de aanwezigheid en het meten van de concentratie van potentieel explosieve stoffen in de atmosfeer.

  • 3. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet bewakingsapparatuur voor het automatisch en continu registreren van de gasconcentraties op bepaalde plaatsen, automatische alarminstallaties en voorzieningen voor de automatische afsluiting van de stroomtoevoer naar elektrische installaties en voor het automatisch stopzetten van verbrandingsmotoren worden aangebracht.

  • 4. Van automatische metingen moeten de meetwaarden worden geregistreerd en bewaard.

AC

Artikel 143 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de tweede volzin.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Onze Minister kan regelen stellen met betrekking tot de eisen waaraan een bedrijfsgeneeskundige dienst moet voldoen.

AD

In artikel 144 vervalt het vijfde lid.

AE

Artikel 147 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder c, 2°, en in het derde lid vervalt telkens «, gehoord het in artikel 143, derde lid, bedoelde college,».

2. Het zesde lid vervalt.

AF

Artikel 148 vervalt.

AG

Aan artikel 156 worden, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de bestaande tekst, zeven nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 2. In besloten werkruimten moet ervoor worden gezorgd dat, rekening houdend met de werkmethoden en de door de arbeiders te leveren lichamelijke inspanningen, voldoende reine lucht aanwezig is.

  • 3. Indien een luchtverversingsinstallatie wordt gebruikt, moet deze altijd gebruiksklaar zijn. Storingen moeten door een controlesysteem worden gemeld als dat noodzakelijk is voor de gezondheid van de arbeiders.

  • 4. Indien airconditioningsinstallaties of mechanische ventilatie-installaties worden gebruikt moeten die op zodanige wijze functioneren dat de arbeiders niet aan hinderlijke tocht worden blootgesteld.

  • 5. Elke ongerechtigheid die via verontreiniging van de ingeademde lucht een onmiddellijk gevaar kan meebrengen voor de gezondheid van de arbeiders, moet snel worden verwijderd.

  • 6. De temperatuur van ontspanningruimten, ruimten voor het personeel in avond- en nachtdienst, sanitaire ruimten, kantines en eerste-hulpruimten moet op de specifieke bestemming van deze ruimten zijn afgestemd.

  • 7. De temperatuur in de werkruimten moet gedurende de arbeidstijd afgestemd zijn op het menselijk organisme, rekening houdend met werkmethoden, de aard van het werk en de door de arbeiders te leveren lichamelijke inspanningen. Hiertoe moeten de arbeidsplaatsen waar feitelijk werkplekken zijn ingericht voldoende thermisch geïsoleerd zijn.

  • 8. Ramen, bovenlichtvoorzieningen en glazen wanden moeten zodanig geconstrueerd zijn dat, rekening houdend met het soort werk en de aard van de arbeidsplaats, overmatig zonlicht op de arbeidsplaats wordt vermeden.

AH

Aan artikel 158, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Het oppervlak van vloeren, muren en plafonds van de ruimten moeten van zodanige aard zijn dat zij kunnen worden schoongemaakt en onderhouden ten einde passende hygiënische omstandigheden te verkrijgen.

AI

Artikel 159 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «ten minste één» vervangen door: voldoende en.

2. In het vierde lid komt de eerste volzin te luiden: In de in het eerste lid bedoelde was- en badgelegenheid moet voldoende zuiver warm en koud stromend water aanwezig zijn.

AJ

In artikel 160, eerste lid, wordt na «alsmede een» ingevoegd: gemakkelijk toegankelijk en.

AK

Artikel 163 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Het afvoersysteem moet in staat zijn schadelijke stoffen in de atmosfeer te verdunnen zonder risico's voor de arbeiders.

2. Aan het artikel worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Doelmatige maatregelen moeten worden genomen voor het evalueren van de aanwezigheid en het meten van de concentratie van schadelijke stoffen in de atmosfeer.

  • 6. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet bewakingsapparatuur voor het automatisch en continu registreren van de gasconcentraties op bepaalde plaatsen, automatische alarminstallaties en voorzieningen voor de automatische afsluiting van de stroomtoevoer naar elektrische installaties en voor het automatisch stopzetten van verbrandingsmotoren worden aangebracht.

  • 7. Van automatische metingen moeten de meetwaarden worden geregistreerd en bewaard.

AL

Na artikel 163 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 163a

  • 1. In zones waar personen kunnen worden blootgesteld aan een atmosfeer die schadelijk is voor de gezondheid moet een voldoende aantal doelmatige ademhalings- en reanimatieapparaten ter beschikking zijn. In dergelijke gevallen moet ervoor worden gezorgd dat er op de arbeidsplaats voldoende personen ter beschikking staan die deze apparatuur kunnen bedienen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde apparatuur moet naar behoren worden opgeslagen en onderhouden.

  • 3. Wanneer zwavelwaterstof of andere toxische gassen in de atmosfeer aanwezig zijn of kunnen zijn, moet er een beschermingsplan aanwezig zijn met gedetailleerde gegevens over de beschikbare apparatuur en de preventieve maatregelen.

AM

Na artikel 188 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 188a

  • 1. Voor elk veilig verzamelpunt moet een lijst worden opgesteld, bijgehouden en ter plaatse worden aangeplakt met de namen van de arbeiders voor wie dat verzamelpunt is bestemd.

  • 2. Een lijst met de namen van de arbeiders die in geval van nood speciale taken hebben moet worden opgesteld en bijgehouden en moet op doelmatige plaatsen worden aangeplakt. De namen van deze arbeiders moeten eveneens worden vermeld in de schriftelijke instructies, bedoeld in artikel 7, vierde lid.

AN

Artikel 189 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid wordt telkens voor «reddingsplan» ingevoegd: doelmatig.

2. Aan het derde lid worden drie volzinnen toegevoegd, luidende: Het reddingsplan moet een noodplan omvatten voor gevallen waarin iemand overboord valt of de arbeidsplaats moet worden geëvacueerd. Het noodplan, dat moet zijn gebaseerd op het in artikel 13f bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument, moet voorzien in het gebruik van bijstandsboten (standby vessels) en helikopters en moet criteria bevatten voor de capaciteit en de reactietijd daarvan. De vereiste reactietijd moet in het veiligheids- en gezondheidsdocument van elke installatie zijn vermeld.

AO

Na artikel 189 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 189b

De in artikel 189, derde lid, bedoelde bijstandsboten moeten doelmatig zijn ontworpen en uitgerust en moeten voldoen aan de eisen in verband met evacuatie en redding.

AP

Artikel 191 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Op een bemande mijnbouwinstallatie moeten op alle plaatsen waar de werkomstandigheden dat vereisen voldoende en doelmatige verband-, genees- en hulpmiddelen en draagbaren voor het transport van gewonden en zieken aanwezig zijn, alsmede een of meer doelmatige verblijven voor de voorlopige verzorging van gewonden en zieken, overeenkomstig de omvang van de installatie en de aard van de uitgevoerde werkzaamheden. Eerste-hulpmateriaal moet duidelijk gesignaleerd en gemakkelijk bereikbaar zijn.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Op een bemande mijnbouwinstallatie moet een voldoende aantal personen van voldoende bekwaamheid aanwezig zijn om in alle omstandigheden eerste hulp te kunnen verlenen of in voorkomend geval een medische behandeling uit te voeren onder de leiding van een arts, die al dan niet aanwezig kan zijn.

3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

ARTIKEL III

  • 1. De bestuurders van de betrokken mijnondernemingen en in de artikelen 12, eerste lid, van het Mijnreglement 1964 en 11, eerste lid, van het Mijnreglement continentaal plat bedoelde andere ondernemingen dienen ervoor zorg te dragen, dat met betrekking tot arbeidsplaatsen als bedoeld in de artikelen 1 van het Mijnreglement 1964 en 1, eerste lid, van het Mijnreglement continentaal plat, die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds in gebruik waren, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 4 november 1999, aan de bepalingen van dit besluit wordt voldaan. In de tussentijd gelden de artikelen I en II van dit besluit niet met betrekking tot die arbeidsplaatsen.

  • 2. Bij wijziging, uitbreiding of verbouwing van arbeidsplaatsen na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit treffen de in het eerste lid bedoelde bestuurders de nodige maatregelen opdat de wijziging, uitbreiding of verbouwing in overeenstemming is met het Mijnreglement 1964, onderscheidenlijk het Mijnreglement continentaal plat, zoals deze reglementen luiden na inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 17 augustus 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de eenentwintigste september 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

I.1 Inleiding

Deze algemene maatregel van bestuur, die wijzigingen bevat van het Mijnreglement 1964 (Mr64) en van het Mijnreglement continentaal plat (Mrcp), strekt hoofdzakelijk tot uitvoering van richtlijn nr. 92/91/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (PbEG L 348), hierna te noemen richtlijn 92/91/EEG. Deze richtlijn is de elfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, eerste lid, van richtlijn nr. 89/391/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PbEG L 183), de zogenaamde kaderrichtlijn. Ook de kaderrichtlijn wordt thans voor de mijnbouwsector geïmplementeerd.

I.2 Richtlijn 89/391/EEG

De kaderrichtlijn bevat algemene minimumvoorschriften betreffende de wijze waarop de lid-staten de veiligheid en gezondheid van werknemers op het werk dienen te waarborgen. De kaderrichtlijn houdt hoofdzakelijk het volgende in. In verband met de algemene zorgplicht van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden moet hij al die maatregelen nemen die nodig zijn voor de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Bij het uitvoeren van bedoelde arbeidsbeschermende maatregelen dient de werkgever in ieder geval de navolgende grondbeginselen in acht te nemen. De risico's in verband met arbeid dienen te worden geëvalueerd, zo mogelijk voorkomen en bij de bron te worden bestreden. Gevaarlijke stoffen, machines, toestellen en dergelijke moeten zoveel mogelijk vervangen worden door ongevaarlijke of minder gevaarlijke. Al deze maatregelen moeten volgens een vast plan en conform de stand van de techniek uitgevoerd worden, waarbij collectief beschermende maatregelen voorrang hebben boven individueel beschermende maatregelen. Het werk dient aan de mens te worden aangepast (artikelen 1, 5 en 6 van de kaderrichtlijn). De kaderrichtlijn dient tevens als grondslag voor richtlijnen die betrekking hebben op specifieke gevaren op het gebied van de gezondheid en de veiligheid in verband met de arbeid. Richtlijn 92/91/EEG is daar één van.

De kaderrichtlijn is voor Nederland uitgevoerd via de Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet). Doordat de mijnbouwsector in artikel 2, zesde lid, van de Arbo-wet van de werking van die wet is uitgezonderd, is de arbo-regelgeving ter implementatie van de kaderrichtlijn niet van toepassing op de mijnbouwsector. In verband daarmee wordt hierbij deze richtlijn afzonderlijk in de mijnwetgeving geïmplementeerd.

I.3 Richtlijn 92/91/EEG

Richtlijn 92/91/EEG bevat algemene minimumvoorschriften betreffende de wijze waarop de lid-staten de veiligheid en gezondheid moeten waarborgen van werknemers werkzaam in de winningsindustrieën die:

– delfstoffen winnen in eigenlijke zin, door middel van boorgaten of

– prospectiewerkzaamheden verrichten met het oog op de winning of

– delfstoffen gereed maken voor de verkoop, met uitzondering van werkzaamheden in verband met de verwerking van deze delfstoffen.

Richtlijn 92/91/EEG houdt hoofdzakelijk het volgende in. Zij legt, net als de kaderrichtlijn, aan de werkgever een aantal verplichtingen op met betrekking tot de veiligheid en gezondheid van de werknemers. De werkgever is bijvoorbeeld verplicht om te zorgen voor veilige arbeidsplaatsen (artikel 3, eerste lid, onder a), goede eerstehulpvoorzieningen (artikel 3, eerste lid, onder e), goede voorlichting van de werknemers (artikel 7) en brandbeveiliging (artikel 4). De werkgever dient voorts een zogeheten veiligheids- en gezondheidsdocument op te stellen en bij te houden, dat belangrijke verplichtingen van de werkgever bestrijkt (artikel 3, tweede lid). Daarnaast stelt deze richtlijn raadpleging en deelneming van de werknemers met betrekking tot de onderwerpen die in de richtlijn aan de orde komen verplicht (artikel 9).

De algemene verplichtingen zijn weergegeven in artikel 3 van de richtlijn. De artikelen 4 t/m 10 geven een aantal specifieke verplichtingen weer waaraan de werkgever moet voldoen. Daarnaast zijn er in een uit drie delen bestaande bijlage bij deze richtlijn verplichtingen opgenomen die gelden wanneer de kenmerken van de arbeidsplaats of de activiteit, de omstandigheden of een bijzonder risico zulks vereisen. Deel A van de bijlage bevat gemeenschappelijke voorschriften voor de onshore- en de offshore-sector; deel B bevat voorschriften die specifiek zijn toegesneden op de winning op het land; deel C bevat speciale voorschriften voor de winning in water. Het Mijnreglement 1964 is niet alleen van toepassing op het land, maar ook op de mijnbouw in binnenwateren zoals het IJsselmeer en de Waddenzee en in de Noordzee in de zone van 0 tot 3 mijl uit de kust (dit laatste is vastgelegd in het koninklijk besluit van 7 februari 1967, Stb. 74, tot uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Mijnwet continentaal plat). Er is voor gekozen om de bepalingen van deel C van de bijlage ook in het Mijnreglement 1964 te incorporeren en van toepassing te doen zijn op mijnbouwinstallaties in de zin van dat reglement. Een mijnbouwinstallatie wordt in artikel 1 van het Mijnreglement 1964 gedefinieerd als:

a. een op of boven de bodem van een oppervlaktewater geplaatste inrichting voor het door middel van een diepboring instellen van een mijnbouwkundig onderzoek of het winnen van delfstoffen;

b. een samenstel van op of boven de bodem van een oppervlaktewater geplaatste inrichtingen, waarvan er ten minste één aan de onder a gegeven omschrijving voldoet.

De bepalingen van richtlijn 92/91/EEG, die gebaseerd is op artikel 118A van het EG-verdrag, gelden naast en als verbijzondering van de bepalingen van de kaderrichtlijn. Bij deze gelegenheid wordt naast richtlijn 92/91/EEG ook de kaderrichtlijn in de mijnwetgeving geïmplementeerd.

I.4 Cullen-rapportage in relatie tot het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem en het veiligheids- en gezondheidsdocument

In 1988 heeft er een explosie plaats gevonden in de compressor-module van de mijnbouwinstallatie Piper-Alpha op het Engelse deel van het continentaal plat van de Noordzee. De Engelse regering heeft de rechter lord Cullen verzocht een onderzoek te leiden naar de oorzaken van deze ramp en te bezien hoe een dergelijke ramp in de toekomst kan worden voorkomen. Hoofdoorzaak van de ramp bleek het onvoldoende gestructureerd en systematisch beheersen van de omstandigheden die bepalend zijn voor de veiligheid en gezondheid binnen de onderneming als geheel. Met betrekking tot de mijnbouwinstallatie Piper-Alpha is er van te voren niet onderkend en geëvalueerd wat de mogelijke risico's waren die samenhingen met bepaalde activiteiten. Daarnaast is er door de onderneming onvoldoende nagedacht over te nemen maatregelen om de risico's te elimineren of te reduceren. In het Cullen-rapport is een reeks van aanbevelingen opgenomen. De voornaamste aanbevelingen zijn die aangaande het opstellen van een systeem voor de beheersing van de veiligheid binnen de onderneming als geheel (het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem) en het opstellen van een veiligheidsrapport dat toegespitst is op de betrokken installatie. Het rapport werd gepubliceerd op 12 november 1990. In Nederland zijn de aanbevelingen van lord Cullen bestudeerd door het Staatstoezicht op de Mijnen en besproken met de mijnbouwindustrie (werkgevers en werknemers). In dit overleg zijn die door lord Cullen gedane aanbevelingen geïdentificeerd die ook voor de Nederlandse delfstofwinning van belang kunnen zijn.

Op 18 december 1990 is door de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer een brief gestuurd met het rapport van de Inspecteur-Generaal der Mijnen over de ramp met de Piper-Alpha en een reactie op het rapport van lord Cullen (kamerstukken II 1990/91, 21 800, hoofdstuk XIII, nr. 38). De Minister van Economische Zaken heeft de Tweede Kamer meegedeeld te kunnen instemmen met de conclusies en de verdere aanbevelingen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen.

Inmiddels waren ook in EEG-verband reeds ontwikkelingen gaande om tot regelgeving te komen. De Europese Commissie heeft daarbij rekening gehouden met de Cullen-rapportage. Deze activiteiten hebben geleid tot richtlijn 92/91/EEG.

De kaderrichtlijn vormt de basis voor het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem. Relevant zijn met name de artikelen 5 en 6 van die richtlijn. In richtlijn 92/91/EEG wordt in deel A van de bijlage in punt 2.9 en in deel C van de bijlage in punt 1.1, onder d, gesproken van een controlesysteem. In Nederland wordt in de mijnbouw al gewerkt met een dergelijk systeem, het «veiligheids- en gezondheidszorgsysteem». Deze benaming is aangehouden in het onderhavige wijzigingsbesluit. In de Engelse versie van de richtlijn wordt de term «safety management system» gebezigd. In de Arbeidsomstandighedenwet wordt dit systeem als «Arbo-zorgsysteem» aangeduid.

Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem geeft aan hoe een onderneming in het algemeen de aspecten veiligheid en gezondheid voor de onderneming als geheel beheerst. Voor een goede beheersing is het belangrijk dat er een goed beleid en een goede organisatie zijn binnen de onderneming. Daarnaast moet er met een zekere regelmaat een interne doorlichting van het bedrijf plaatsvinden. Het is belangrijk dat de werkgever zijn onderneming op deze aspecten bekijkt en beoordeelt. Om de ondernemingen te verplichten een dergelijk systeem te hanteren worden de nieuwe artikelen 14g Mr64 en 13g Mrcp ingevoerd.

Het in de aanbevelingen van lord Cullen bedoelde veiligheidsrapport komt overeen met het in artikel 3, tweede lid, van richtlijn 92/91/EEG bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument. Het veiligheids- en gezondheidsdocument wordt door de onderneming opgesteld per installatie lokatie of specifieke soort van werkzaamheden.

In het veiligheids- en gezondheidsdocument, dat geregeld wordt in de nieuwe artikelen 14f Mr64 en 13f Mrcp, wordt aangegeven welke risico's zijn onderkend en worden de evaluatie en de analyse van deze risico's en concrete maatregelen die op de desbetreffende installatie of lokatie bijdragen aan de eliminatie van de genoemde risico's neergelegd. Ten slotte worden de resultaten vermeld van het toetsen van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem op het adequaat zijn voor de specifieke installatie of lokatie.

I.5 Financiële consequenties

Dit besluit zal geen financiële consequenties hebben voor het Rijk of enige lagere overheid. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft ten behoeve van de introductie van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem en het veiligheids- en gezondheidsdocument in 1992 een netto uitbreiding met twee formatieplaatsen gekregen. Het Staatstoezicht krijgt tot taak toezicht te houden op de naleving van dit besluit en medewerking te verlenen aan de uitvoering ervan. Het heeft daarvoor geen uitbreiding van formatieplaatsen meer nodig. Het is niet te verwachten dat dit besluit gevolgen heeft voor de werkdruk van het openbaar ministerie of de rechterlijke macht.

Met name het opstellen van veiligheids- en gezondheidsdocumenten kan financiële consequenties hebben voor ondernemingen. Naar aanleiding van het Cullen-rapport is door de mijnbouwindustrie reeds eind 1992 een aanvang gemaakt met het maken van veiligheids- en gezondheidsdocumenten voor bestaande installaties op zee en lokaties op het land. De systematische zorg voor veiligheid en gezondheid dwingt de oliemaatschappijen tot een betere bedrijfsvoering; dit leidt tot minder bedrijfsstoringen, ongevallen en dergelijke. De financiële kosten die gevolg zijn van ongevallen zijn zeer hoog, maar zijn moeilijk concreet aan te geven. De financiële lasten die voor de industrie voortvloeien uit deze algemene maatregel van bestuur worden gerechtvaardigd door het belang van de veiligheid en gezondheid van personen werkzaam in de winningsindustrie.

I.6 Implementatie

De implementatietermijn van richtlijn 92/91/EEG is afgelopen op 4 november 1994. Door de ingewikkeldheid van de materie is het helaas niet mogelijk gebleken de implementatie tijdig te realiseren. Ook andere EG-landen hebben hiermee te kampen. De kaderrichtlijn, waarvan de implementatietermijn afliep op 31 december 1992, is voor Nederland in algemene zin reeds geïmplementeerd in de arbeidsomstandighedenwetgeving. Krachtens artikel 2, zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is die wetgeving echter niet van toepassing op de mijnbouwsector, zodat afzonderlijke implementatie van de kaderrichtlijn alsnog dient plaats te vinden.

Het Mijnreglement 1964 en het Mijnreglement continentaal plat bevatten nu al een aanzienlijk aantal bepalingen die geheel of voor het overgrote deel overeenstemmen met hetgeen de richtlijn voorschrijft. Hierdoor zijn de bepalingen in deze algemene maatregel van bestuur nogal eens aanpassingen van bestaande artikelen.

In het Mijnreglement 1964 zijn de hoofdstukken I (algemene bepalingen), II (aanleg en inrichting van mijn- en boorwerken, bescherming van delfstoffen), IV (verlichting), V (werktuigen, gereedschappen, leidingen en toestellen), IX (de veiligheid), XI (maatregelen tegen brand en ontploffing), XIII (gezondheid en hygiëne), XV (ongevallen en reddingsmaatregelen) aangepast.

In het Mijnreglement continentaal plat zijn voor de implementatie wijzigingen aangebracht in de hoofdstukken I (algemene bepalingen), IV (mijnbouwinstallaties), X (werktuigen, gereedschappen, leidingen en toestellen), XII (de veiligheid), XV (maatregelen tegen brand en ontploffing), XVI (gezondheid en hygiëne) en XVIII (ongevallen en reddingsmaatregelen).

In beide mijnreglementen is een nieuw hoofdstuk IA opgenomen, dat de raadpleging van en deelneming door de werknemers regelt.

II. Toelichting op gebruikte begrippen

II.1 Algemeen

Er is naar gestreefd om zo dicht mogelijk bij de tekst van de richtlijn 92/91/EEG en de kaderrichtlijn te blijven. Hierdoor is een artikelsgewijze toelichting minder zinvol. Het staat de Nederlandse implementatie-wetgever niet vrij een eigen uitleg te geven aan de bepalingen van de richtlijnen.

II.2 Begrippen

Arbeidsplaats (artikelen 1 Mr64 en 1 Mrcp)

In de kaderrichtlijn en in richtlijn 92/91/EEG (artikel 2, onder b) wordt de term arbeidsplaats gebruikt. De definitie van dit begrip, dat tot nu toe in de mijnwetgeving niet voorkwam, wordt hier overgenomen. Het moge duidelijk zijn dat onder «arbeidsplaats» hier niet wordt verstaan datgene wat het in het spraakgebruik (de werkgelegendheid betreffende) veelal betekent, maar dat het hier gaat om een concrete, fysieke lokatie, waar al dan niet voordurend arbeid verricht wordt. Als arbeidsplaats kan bijvoorbeeld beschouwd worden een mijnbouwinstallatie. Zie ook hierna onder «Werkplek».

In richtlijn 92/91/EEG wordt gesproken van bemande en onbemande arbeidsplaatsen. In de richtlijn wordt echter niet bepaald wat onder bemand en onbemand moet worden verstaan. In de mijnreglementen, in een ander verband, staat dat onder een bemande mijnbouwinstallatie wordt verstaan: een mijnbouwinstallatie, waarop een of meer personen aanwezig plegen te zijn voor het verrichten van uitsluitend of in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het verrichten van incidentele onderhoudswerkzaamheden of bewakingsdiensten (artikelen 1 Mr64 en 1 Mrcp). Het ligt voor de hand dat dit criterium eveneens gehanteerd wordt bij de beantwoording van de vraag of een arbeidsplaats als bemand, danwel onbemand moet worden beschouwd.

Werkgever (diverse artikelen)

De term werkgever komt niet voor in de mijnreglementen. In de mijnreglementen zijn de bestuurders van de mijnondernemingen of van de in het eerste lid van de artikelen 12 Mr64 respectievelijk 11 Mrcp bedoelde andere ondernemingen meestal de geadresseerden van normen, ook als het gaat om normen ter bescherming van werknemers. Men kan ervan uitgaan dat deze mijnondernemingen of andere ondernemingen in de praktijk de werkgever zijn van werknemers die werkzaam zijn in de winningsindustrie.

Werknemer (diverse artikelen)

De term werknemer komt evenmin als de term werkgever in de mijnreglementen voor. Het is in de mijnreglementen de bedoeling om een ieder die werkzaam is (dus arbeid verricht) bij, op of in mijnbouwkundige werkzaamheden of installaties tegen de eventuele gevaren die zich bij mijnbouwactiviteiten kunnen voordoen te beschermen. In deze algemene maatregel van bestuur is aangesloten bij de terminologie van de mijnwetgeving. In plaats van het begrip werknemer uit de richtlijnen wordt in de mijnreglementen de term arbeider of persoon gebruikt. Daarmee worden in ieder geval alle werknemers, inclusief stagiaires en leerlingen, bestreken.

Welzijn

In deel A van de bijlage bij richtlijn 92/91/EEG, onder punt 16, wordt gesproken over «welzijn». Dit begrip wordt gehanteerd in de arbeidsomstandighedenwetgeving. Het welzijn is een vrij nieuw begrip dat in de tijden dat de Mijnwet 1903 en de Mijnwet continentaal plat werden opgesteld niet werd gehanteerd. In de mijnreglementen kan dit aspect derhalve niet als zodanig geregeld worden. Aangezien de richtlijn zich overigens zelf ook niet inlaat met het aspect «welzijn», maar zich beperkt tot veiligheid en gezondheid, is ervan afgezien in dezen de letterlijke tekst van deel A van de bijlage te volgen. De invulling die aan het begrip welzijn in dezen gegeven dient te worden kan in de mijnreglementen adequaat gerealiseerd worden onder de termen veiligheid en gezondheid.

Controlesysteem / veiligheids- en gezondheidszorgsysteem (artikelen 8 en 14g Mr64 en 7 en 13g Mrcp)

In deel A van de bijlage, in punt 8, van richtlijn 92/91/EEG wordt gesproken over een controlesysteem waardoor storingen moeten worden gemeld met betrekking tot de luchtverversing als dat noodzakelijk is voor de gezondheid van de werknemers. In die bijlage wordt in deel A, in punt 2.9 en in deel C, in punt 1.1, onder d, ook gesproken van een controlesysteem. Aangezien in Nederland al gewerkt wordt met een dergelijk systeem, is in het wijzigingsbesluit voor dit systeem de term aangehouden die dat in de Nederlandse praktijk heeft, te weten «veiligheids- en gezondheidszorgsysteem». Dit systeem omvat het geheel van beleid, organisatie, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie, doorlichting en verbetering dat wordt gehanteerd voor de beheersing van de veiligheid en de gezondheid binnen de onderneming als geheel. Zie ook hetgeen omtrent dit systeem is opgemerkt in paragraaf I.4 van deze nota van toelichting.

Ergonomie (artikelen 9a Mr64 en 8a Mrcp)

Dit begrip wordt ook gehanteerd in artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet. Ten behoeve van de toepassing van het in die wetsbepaling gehanteerde begrip ergonomie is een handboek opgesteld «Handboek Ergonomie; De stand van de ergonomie in de Arbowet» (Ir. P. Voskamp, Alphen aan de Rijn/Deurne 1991). Het ligt voor de hand dat dit handboek in de praktijk ook wordt gebruikt bij de hantering van het begrip ergonomie in de mijnwetgeving.

Gehandicapte werknemers (artikelen 9a Mr64 en 8a Mrcp)

In deel A, punt 20, van de bijlage van de richtlijn staat dat in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met gehandicapte werknemers. Deze bepaling is geïmplementeerd in de artikelen 9a, vierde lid, Mr64 en 8a, vijfde lid, Mrcp. Daarbij zij aangetekend dat deze nieuwe artikelleden in de praktijk slechts een beperkte betekenis zullen hebben in de winningsindustrie. De bestaande artikelen 11 Mr64 en 10 Mrcp bepalen dat werkzaamheden, van welker goede uitvoering de veiligheid of de gezondheid van de bij een mijnbouwkundig werk tewerkgestelde personen in belangrijke mate afhankelijk is, slechts mogen worden opgedragen aan daarvoor bekwame en lichamelijk en geestelijk geschikte, zomede betrouwbare personen. Het tweede lid van deze artikelen bepaalt dat, wanneer een persoon niet voldoet of niet meer voldoet aan bovengenoemde eisen, hij ontheven wordt van de werkzaamheden.

Offshore zullen er geen gehandicapte arbeiders worden toegelaten. Een handicap zou een snelle evacuatie van de mijnbouwinstallatie in de weg kunnen staan. Deze personen zullen dan ook niet door een keuring komen om offshore te kunnen gaan werken.

Preventiediensten (artikelen 9c Mr64 en 8c Mrcp)

Artikel 7 van de kaderrichtlijn bevat een regeling met betrekking tot bescherming tegen en preventie van beroepsrisico's. De werkgever moet zich laten bijstaan door deskundigen ten behoeve van de preventiezorg. De werkgever is in principe vrij om deze zorg organisatorisch gestalte te geven op een wijze die het best bij zijn onderneming past. De preventiezorg en de bijbehorende deskundigheid moeten gerelateerd zijn aan de in het bedrijf bestaande risico's. In de arbeidsomstandighedenwetgeving fungeren als preventiediensten de zogeheten arbodiensten (Besluit arbodiensten).

In de bestaande artikelen 144 Mr64 en 96 Mrcp ligt de basis voor de zogenaamde veiligheidsdiensten. In de artikelen 223 Mr64 en 143 Mrcp ligt de basis voor de gezondheidsdiensten. Deze diensten komen tezamen overeen met de in de kaderrichtlijn bedoelde preventiediensten. Het is daarom niet noodzakelijk dat er nieuwe diensten worden opgericht. In de mijnreglementen zijn de taken van deze diensten nauwkeurig omschreven.

Aldus is een systeem in de mijnreglementen opgenomen dat niet geheel overeenkomt met de vergelijkbare regeling in de Arbo-wetgeving. Dit vindt enerzijds zijn oorzaak in het feit, dat de Arbo-wetgeving verder gaat dan de kaderrichtlijn eist (zij heeft mede betrekking op terugdringing van ziekteverzuim en op aspecten als «zorg» en «welzijn»); een dergelijke ruimere regeling is thans voor de mijnwetgeving in het kader van deze implementatieactiviteit niet aan de orde. Anderzijds gaat de Arbo-voorziening niet ver genoeg: met name de reeds bestaande regeling van de veiligheidsdiensten in de mijnwetgeving is essentieel gezien de zich bij de mijnbouw voordoende specifieke risico's. Eenvoudig overstappen op Arbo-diensten zou een thans niet nodige wijziging van het systeem in de mijnwetgeving en bovendien een niet verantwoorde achteruitgang van het beschermingsniveau betekenen. Hierbij zij aangetekend, dat sinds enige tijd gewerkt wordt aan een wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet, waardoor deze wet mede van toepassing wordt op de mijnbouw. Bij gelegenheid van die wetswijziging, die naar verwachting op afzienbare termijn gerealiseerd zal worden, zullen de mijnreglementen op het punt van de arbeidsomstandigheden geheel herzien worden. Alsdan zal een definitieve regeling van de veiligheidsdiensten in relatie tot de Arbo-wetgeving in het leven geroepen worden.

De thans geregelde diensten kunnen eigen diensten zijn, dus gevormd vanuit het eigen personeel van een onderneming. Mogelijk is ook dat deskundigen van buiten de onderneming worden ingezet. Dit laatste is met name het geval bij kleine ondernemingen. Ook de richtlijn kent specifieke bepalingen met betrekking tot diensten van buiten de onderneming en diensten die bestaan uit personen werkzaam bij de onderneming.

Ten slotte wijs ik nog op het volgende. In de artikelen 223, zesde lid, Mr64 en 143, vijfde lid, Mrcp staat dat een bedrijfsgeneeskundige dienst moet voldoen aan de krachtens de Veiligheidswet 1934 voor dergelijke diensten gestelde eisen. Aangezien deze wet is opgegaan in de Arbeidsomstandighedenwet is het noodzakelijk om deze bepaling aan te passen. Zoals hierboven is toegelicht, wijkt de regeling in de mijnwetgeving inzake preventiediensten af van die in de Arbeidsomstandighedenwet. In die opzet is ervoor gekozen om de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid te geven om zelf regels te stellen met betrekking tot de eisen waaraan een geneeskundige dienst moet voldoen.

In de artikelen 223, 224, 227 en 228 Mr64 en 143, 144, 147 en 148 Mrcp wordt verwezen naar het College van Bijstand en Advies voor de Bedrijfsgeneeskunde. Dit college is inmiddels opgeheven en er is geen ander orgaan voor in de plaats gekomen. De verwijzingen in de genoemde artikelen naar het college zijn daarom geschrapt.

Schriftelijke evaluatie (artikelen 14e Mr64 en 13e Mrcp)

Uit de bewoordingen van de artikelen 6, derde lid, en 9, eerste lid, van de kaderrichtlijn kan worden afgeleid dat het hier een schriftelijke evaluatie betreft. Elke werkgever wordt verplicht om de gevaren op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn schriftelijk te inventariseren en te evalueren. Op basis hiervan dient de werkgever de nodige maatregelen te nemen ter vermijding van die gevaren. De schriftelijke inventarisatie en evaluatie dienen de basis te vormen van het door elke werkgever op te stellen en te hanteren veiligheids- en gezondheidszorgsysteem (te vergelijken met het Arbo-zorgsysteem).

In artikel 14e Mr64 respectievelijk 13e Mrcp wordt de mijnonderneming verplicht een lijst bij te houden van arbeidsongevallen. In de bestaande artikelen 278 Mr64 en 185 Mrcp worden de ondernemingen verplicht aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen de ongevallen te melden. De lijst van de artikelen 14e Mr64 en 13e Mrcp heeft een ander doel. Deze lijst wordt alleen opgesteld voor intern gebruik en hoeft dus niet naar de Inspecteur-Generaal te worden gestuurd. De kaderrichtlijn eist in artikel 9, eerste lid, onder c, dat op de lijst worden opgenomen arbeidsongevallen, die voor de werknemer hebben geleid tot een arbeidsongeschiktheid van meer dan drie werkdagen. In de mijnreglementen (artikelen 14e, onder c, Mr64 en 13e, onder c, Mrcp) wordt registratie geëist van gevallen waarbij de arbeidsongeschiktheid meer dan één werkdag heeft geduurd; dit sluit aan bij de reeds jaren in de mijnbouwsector bestaande praktijk. Het is wenselijk om de cijfers met betrekking tot ongevallen van de voorgaande jaren met de komende jaren te kunnen vergelijken; met het oog daarop zal de registratie zo gehandhaafd blijven.

Verwijdering van arbeidsplaatsen (artikelen 14f Mr64 en 13f Mrcp)

Het verwijderen van een mijnwerk is volgens de artikelen 136 e.v. Mr64 respectievelijk 68 e.v. Mrcp een wettelijke verplichting. Dit is noodzakelijk ter voorkoming van gevaar. Het verwijderen kan geschieden met behulp van uiteenlopende technieken en brengt veel grote risico's met zich mee. Een consistent veiligheidsbeleid vergt dat de totale systematiek ook de opruim- en verwijderingsfase omvat. De gevaarlijke technieken waarvan gebruik gemaakt wordt zijn onder meer het gebruik van springstoffen en het hanteren van erg zwaar industrieel materieel. De veiligheid omvat tevens de veiligheid in geologische zin.

Medezeggenschap (artikelen 18b t/m 18g Mr64 en 17b t/m 17g Mrcp)

In de mijnwetgeving is tot nu toe geen algemene bepaling opgenomen die betrekking heeft op medezeggenschap van arbeiders of hun vertegenwoordigers bij veiligheids- en gezondheidszaken.

In verschillende richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen die betrekking hebben op «de sociale dimensie» zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot medezeggenschap. De medezeggenschap is in de diverse richtlijnen alleen gericht op het specifieke onderwerp van de desbetreffende richtlijn. Door het opnemen van deze artikelen in het mijnreglement wordt de medezeggenschap met betrekking tot veiligheids- en gezondheidsaangelegenheden in zijn algemeenheid geregeld.

Communicatiemiddelen (artikelen 19a en 148 Mr64 en 39c Mrcp)

In de mijnreglementen zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot communicatiemiddelen tussen onder meer mijnbouwinstallaties en de vaste wal. Dit wordt ook wel het «intership» communicatiesysteem genoemd. In de delen B en C van de bijlage van richtlijn 92/91/EEG zijn aparte paragrafen opgenomen met betrekking tot communicatiemiddelen. Het systeem van paragraaf 3 in deel B (onshore) is een zogenaamd «intraship» communicatiesysteem dat alleen betrekking heeft op de communicatie op de installatie zelf. Ingevolge paragraaf 4 van deel C moet op alle mijnbouwinstallaties tevens communicatie met de vaste wal mogelijk zijn.

Artikelen uit de richtlijn met een «indien vereist»-bepaling (artikelen 19a, 152a, 175, 247a en 278a Mr64 en 104a, 137 en 160 Mrcp)

In het veiligheids- en gezondheidsdocument wordt op basis van een risico-identificatie, -evaluatie en -analyse door de mijnonderneming een opsomming gegeven van de specifieke eisen waaraan de installatie moet voldoen, op uiteenlopende gebieden, zodat de personen die werkzaam zijn op de installatie gezond en veilig kunnen werken. De basis voor deze eisen ligt in verschillende meer algemene artikelen van de mijnreglementen. Het veiligheids- en gezondheidsdocument stelt zelf geen voorschriften. Hierdoor is het niet mogelijk om in de mijnreglementen de clausulering op te nemen «indien het veiligheids- en gezondheidsdocument zulks vereist». Er is voor gekozen om deze clausule te vervangen door «wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen».

Wegen (artikelen 23 en 23a Mr64)

In deel A van de bijlage bij de richtlijn 92/91/EEG zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot wegen. Dit deel A is van toepassing op de onshore én de offshore. De bepalingen uit deel A gelden telkens als de kenmerken van de arbeidsplaats of de activiteit, de omstandigheden of een bijzonder risico zulks vereisen. Aangezien er op een mijnbouwinstallatie geen sprake is van «voor voertuigen bestemde wegen» e.d. is er derhalve geen activiteit of omstandigheid die vereist dat de verplichtingen in de punten 14.3, 14.4 en 14.5 van deel A in het Mijnreglement continentaal plat worden opgenomen. Alleen bepaling 14.1 is opgenomen en bepaling 14.2 met weglating van het woord «wegen».

Putbewaking (artikelen 31 Mr64 en 58 Mrcp)

In punt 5 van deel A van de bijlage bij richtlijn 92/91/EEG zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot putbewaking. De hier gebruikte term putbewaking is synoniem met de in de mijnreglementen gehanteerde term putbeveiliging. De beide mijnreglementen bevatten reeds bepalingen van dezelfde strekking als de genoemde bepalingen in de bijlage.

Veiligheidsapparatuur (artikelen 151 Mr64 en 101 Mrcp)

De term veiligheidsapparatuur is weinig helder. Uit de plaats en de strekking van de richtlijnbepalingen valt af te leiden dat het hier moet gaan om «beveiligingsapparatuur». In de algemene maatregel van bestuur is er voor gekozen om te spreken van «apparatuur» in algemene zin.

Veiligheidsoefeningen (artikelen 151a Mr64 en 96d Mrcp) en training voor noodgevallen (artikelen 11a Mr64 en 10a Mrcp)

Ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van arbeiders moeten doelmatige voorzieningen worden getroffen in verband met voorlichting, opleiding, scholing en herscholing. Tevens moet elke bemande arbeidsplaats beschikken over een voldoende aantal arbeiders die de voor de uitvoering van de hun opgedragen taken vereiste bekwaamheden, ervaring en opleiding bezitten.

Wanneer er bij vereiste bekwaamheden gesproken wordt over bijvoorbeeld het bestrijden van brand, het overleven op zee of ontsnapping uit een verongelukte helikopter, dan kunnen deze bekwaamheden slechts worden verworven bij de daarvoor speciaal ingerichte trainingscentra aan land, aangezien dergelijke situaties niet goed op een mijnbouwinstallatie kunnen worden gesimuleerd. Het in de artikelen 11a Mr64 en 10a Mrcp gehanteerde begrip trainen heeft dus de betekenis van trainen in een trainingscentrum. De artikelen 151a Mr64 en 96d Mrcp hebben betrekking op het oefenen op de lokatie van wat aan land is geleerd. Deze oefeningen worden met name gehouden om te bekijken of in een noodsituatie op de desbetreffende installatie de juiste handelingen worden verricht en of de veiligheidsapparatuur goed functioneert.

Afblazen (artikel 152a Mr64)

In punt 2, onder 2, tweede alinea, van deel B van de bijlage bij richtlijn 92/91/EEG wordt gesproken over apparatuur die systemen moeten omvatten voor onder andere het «aftappen» van putten. In Nederland wordt deze term niet gebruikt, maar wordt gesproken van «afblazen» van putten. In noodsituaties moet een put kunnen worden ingesloten. Indien de druk erg hoog wordt moet het leidingenstelsel worden afgeblazen. Hierdoor wordt de druk verlaagd of naar nul gebracht. Het gas kan dan de leidingen verlaten. Indien er gesproken wordt van aftappen, zou dat suggereren dat het hier gaat om het vrijkomen van vloeistoffen. Daar is echter geen sprake van.

Noodsystemen (artikelen 175 Mr64 en 135 Mrcp)

In punt 2.5 van deel C van de bijlage bij richtlijn 92/91/EEG wordt gesproken over noodsystemen. Uit de context van de richtlijn kan worden gehaald dat het hier gaat om branddetectie- en alarmsystemen. Uit punt 2.6 van deel C van de bijlage volgt dat de signalering in overeenstemming moet zijn met de nationale voorschriften die gebaseerd zijn op de richtlijn nr. 92/58/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (PbEG L 245). Deze nationale voorschriften zijn neergelegd in de artikelen 147a Mr64 en 96d Mrcp, waarbij de arbeidsomstandighedenwetgeving in dezen van overeenkomstige toepassing is verklaard.

Brandbestrijding (bestaande artikelen 176 Mr64 en 136 Mrcp)

In de genoemde artikelen zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het opstellen van een brandbestrijdingsplan. In deel B van de bijlage bij de richtlijn 92/91/EEG wordt gesproken van een brandbeveiligingsplan. In deel C, punt 2, onder 4, van de bijlage wordt echter gesproken van brandbeschermingsplan. De plannen uit de richtlijnbijlagen en het plan uit de mijnreglementen hebben alle betrekking op het bestrijden en het voorkomen van brand. Daarom kan ervan worden uitgegaan dat het hier om dezelfde soort van plannen gaat en is de terminologie in de betrokken artikelen van de mijnreglementen niet gewijzigd.

Werkplek (artikel 237 Mr64)

In dit artikel is punt 10.1 van deel A van de bijlage verwerkt. In de tweede alinea van deze bepaling wordt gesproken van arbeidsplaatsen waar werkplekken zijn ingericht. Deze bepaling is vrij onduidelijk. Er is voor gekozen om deze terminologie te veranderen in «arbeidsplaatsen waar feitelijke werkplekken zijn ingericht».

Als arbeidsplaats kan bijvoorbeeld beschouwd worden een mijnbouwinstallatie. Een feitelijke werkplek is dan bijvoorbeeld de radiokamer.

Monsterrol (artikelen 278a en 279a Mr64 en 188a Mrcp)

Onshore is er in het algemeen een verzamelpunt (safe assembly point) waarheen personen moeten gaan wanneer er een ramp dreigt of plaatsvindt en wanneer er een ontruimingsoefening wordt gehouden. Om te kunnen nagaan of alle personen op een dergelijk verzamelpunt aanwezig zijn wordt er een verlaatrol opgesteld. In richtlijn 92/91/EEG wordt gesproken van een «monsterrol». Indien deze term zou worden overgenomen, worden alleen personen geregistreerd die werkzaam zijn op de installatie. Personen die een bezoek brengen aan de installatie komen op een dergelijke lijst niet voor. Daarom is ervoor gekozen om in deze algemene maatregel van bestuur te spreken van een verlaatrol waarop iedereen die aanwezig is wordt geregistreerd.

Offshore is er in de praktijk sprake van een «personnel on board list». Hierop staan vermeld: de namen van personen met hun functies, de hut die hun is toegewezen, de reddingboot die hun is toegewezen, het verzamelpunt waarheen zij moeten gaan in geval van nood en hun taken in geval van nood. Daarnaast is er voor elk verzamelpunt op een mijnbouwinstallatie een lijst van personen voor dat specifieke verzamelpunt. Deze lijsten worden ook «musterlists» (monsterrol) genoemd. Op deze lijst staat wie de leiding heeft over de groep, en worden de namen van de personen die aanwezig moeten zijn op het verzamelpunt en speciale taken van bepaalde personen vermeld. In richtlijn 92/91 wordt in dit verband gesproken van de lijst met de namen van personen voor wie het verzamelpunt is bestemd.

Verbandmeester (artikelen 281, vierde lid, Mr64 en 191, derde lid, Mrcp)

Op grond van deze bepalingen kan de minister bij nadere regels aangeven voor welk aantal mijnbouwinstallaties een verbandmeester nodig is. In de praktijk is er per installatie een verbandmeester. Deze praktijk komt overeen met het gestelde in punt 9.2 van deel C van de bijlage bij de richtlijn 92/91/EEG.

Zwangere vrouwen en zogende moeders

De bepalingen in punt 19 van deel A van de bijlage bij richtlijn 92/91/EEG die betrekking hebben op zwangere vrouwen en zogende moeders zijn reeds geïmplementeerd; zie het koninklijk besluit van 10 mei 1994, Stb. 348, tot wijziging van het Mijnreglement 1964 en het Mijnreglement continentaal plat (regels inzake zwangere vrouwen en inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen), waarbij uitvoering is gegeven aan een aantal EEG-richtlijnen.

Arbeidsplaatsen in de open lucht

In punt 18 van deel A van de bijlage bij de richtlijn 92/91/EEG zijn aparte bepalingen opgenomen met betrekking tot arbeidsplaatsen in de open lucht. In de mijnreglementen wordt een dergelijk onderscheid niet gemaakt. De bepalingen gelden ook voor arbeidsplaatsen in de open lucht. De voorwaarden uit bedoeld punt 18 zijn in deze algemene bepalingen terug te vinden (zie transponeringstabel).

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

BIJLAGE

Transponeringstabel (31-7-1995)

92/91/EEGMr64MrcpNadere Regelen
Artikel 1    
Eerste lidbehoeft geen uitvoering   
Tweede lidbehoeft geen uitvoering   
Artikel 2 (definities)    
a. (delfstoffen)behoeft geen uitvoering   
b. (arbeidsplaatsen)11  
Artikel 3 (alg. bep.)    
Eerste lid (a t/m f)14d13d 
Tweede lid14f13fNR vg-document
Derde lid14i, 2e lid13i, 2e lid  
Vierde lid, 1e alinea146/27898/185NR melding bijz. voorvallen
Vierde lid, 2e alinea14f13f  
Artikel 4 (brand, etc.)175/249135/163 
Artikel 5 (vlucht/redding)279187–188  
Artikel 6 (communicatie)    
communicatiemiddelen:36o45 
waarschuwings- en alarmsystemen19a39c  
Artikel 7 (voorlichting)9b, 1e lid8b, 1e lid  
Artikel 8 (gezondheidstoezicht)   
Eerste en tweede lid223 t/m 231, 248a,143 t/m 149b  
Derde lidbehoeft geen uitvoering   
Artikel 9 (OR raadpl.)18b t/m 18g17b t/m 17g  
Artikel 10 (minimumvoorschr.)art. IIIart. III  
Artikel 11 (aanp. v. bijl.)behoeft geen uitvoering   
Artikel 12 (slotbep.)behoeft geen uitvoering  

Bijlage A

Gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor de onshore- en offshore-sector

1. Stabiliteit9a, 1e lid8a, 1e lid  
2. Organisatie en toezicht   
2.1.1. 9a, 3e lid8a, 4e lid  
2.1.2. 9a, 2e lid8a, 3e lid  
2.1.3. 147b, 1e lid98a, 1e lid  
2.2. Verantwoordelijke persoon   
1e alinea7a6a  
2e alineabehoeft geen uitvoering  
2.3. Toezicht   
1e alinea7a6a  
2e alineabehoeft geen uitvoering  
2.4. Bevoegde werknemers11, 1e lid10, 1e lid  
2.5. Voorl., opl. en scholing8, 5e lid7, 5e lid  
2.6. Schrift. instruc. 8, 4e lid7, 4e lid  
2.7. Veilige werkmethoden151, 1e lid101  
2.8. Werkvergunningen18a17a  
2.9. Regelm. onderzoek v.    
veiligh. en gezondh. maatr.8, 1e lid7, 1e lid   
3. Werktuigbouwk. en elektr. app. en instal.    
3.1. Algemeen    
elektr. installaties11492  
werktuigen10683/19  
3.2. Bijz. bepalingen    
Eerste alinea106, 3e lid83, 3e lid  
Tweede alinea114, 4e lid92, 4e lid  
4. Onderhoud    
4.1. Algemeen onderhoud    
Eerste alinea (elektr.)114, 5e lid92, 5e lidNR elektr. materieel
Eerste alinea (mechan.)106, 4e lid83, 4e lid  
4.2. Onderhoud van veiligh.ap. 151, 3e lid101, 3e lidNR putbeveiliging
5. Putbewaking3158NR putbeveiliging
6. Besch. tegen schad. atmosf. en expl.    
6.1.    
1e alinea175, 5e lid137, 2e lid  
2e alinea249, 6e lid163, 6e lid 
6.2. Besch. tegen schad. atmosf.    
6.2.1. 249, 1e lid163, 1e lidNR vg-document
6.2.2249a, 1e lid163a, 1e lid 
6.2.3249a, 3e lid163a, 3e lid  
6.3. Voorkoming van explosies    
6.3.1. 175, 1e lid137, 1e lid  
 179, 3e lid139, 3e lid  
6.3.2. «gevaar»175137 
6.3.3. «brand- en expl.preventie»175, 4e lid137, 1e lid  
7. Vluchtwegen en nooduitgangen   
7.1./.2./7.3. 2339NR uitgangen en wegen
7.4. 23b, 2e en 3e lid39a, 2e en 3e lid 
7.5. 147a96d  
7.6. 1e alinea23b, 3e lid39a, 3e lid  
7.6. 2e alinea23, 2e lid39, 2e lid  
7.7. 23, 6e lid39, 6e lid  
8. Luchtverversing in    
besl. ruimten242156 
9. Temperatuur in de ruimten    
9.1. 237/238155a  
9.2.242, 5e lid156, 5e lid  
9.3. 237, 2e lid155a, 6e lid  
10. Vloeren, muren etc.    
10.1    
Eerste alinea153, 7e lid103, 4e lid  
Tweede alinea237, 3e lid103, 5e lid  
10.2. 246, 1e lid158, 1e lid  
10.3 en 10.4153, 8e en 9e lid103, 6e en 7e lid  
11. Natuurl./kunstm. verlichting   
11.19747  
11.2. 9747  
11.3.9747  
11.4. 9747  
11.5. 97a47a 
12. Ramen en bovenlichtvoorz. 24a39c  
13. Deuren en poorten23b39b  
14. Wegen    
14.1. 2339  
14.2.23a, 1e lid39, 8e lid  
14.3. 23a, 2e lidbehoeft geen uitvoering
14.4. 23a, 4e lidbehoeft geen uitvoering
14.5. 23a, 5e lidbehoeft geen uitvoering
15. Gevarenzones   
15.1147b, 2e lid98a, 2e lid  
15.2147b, 3e lid98a, 3e lid  
15.3147b, 4e lid98a, 4e lid  
16. Afmetingen en luchtvolume van ruimten – bewegingsruimten op de werkplek    
16.1. 24b, 1e lid47b, 1e lid  
16.2. 24b, 2e lid47b, 2e lid  
17. Ontspanningsruimten   
17.1247a160  
17.2 t/m 17.4.   NR arbeiders in de winningsindustrie
18. Arbeidsplaatsen in de open    
luchtbehoeft geen uitvoering  
19. Zwangere vrouwen en    
zogende moeders291d139e 
20. Gehandicapte werknemers9a8a 

Bijlage B

Speciale minimumvoorschriften voor de onshore-sector

1. Brandmelding en -bestrijding    
1.1. 1e alinea175, 2e lid   
1.1. 2e alinea176, 1e lid   
1.2. 176, 1e lid NR VG-document NR gasflessen
1.3. 176a   
1.4. 176, 2e lid   
1.5.147a  
2. Afstandsbediening in noodgevallen152a, 1e en 2e lid   
3. Communicatie, algemeen en noodgevallen    
3.1. + 3.2. 19a  
3.3. 148, 2e lid   
4. Verzamelpunten en monsterrol278a  
5. Evacuatie- en reddingsmiddelen   
5.1. 11a, 1e lid  
5.2. + 5.3. 279   
6. Veiligheidsoefeningen151a   
7. Sanitaire voorzieningen   
7.1. Kleedkamers en garderobekasten248 NR arbeiders in de winningsindustrie
7.2. Doucheruimten en wastafels248 NR arbeiders in de winningsindustrie
7.3. Toiletten en wastafels233, 5e lid + 248 NR arbeiders in de winningsindustrie
8. Eerste-hulpposten en    
-uitrusting   
8.1281, 1e lid   
8.2281, 2e lid   
8.3281, 3e lid   
8.4281, 4e lid   
9. Wegen43  

Bijlage C

Speciale minimumvoorschriften voor de offshore-sector

1. Inleidende opmerking    
1.1. t/m 1.3.14h13h 
2. Brandmelding en -bestrijding    
2.1.175, 2e lid135, 1e lid  
2.2.176, 1e lid135, 6e lid  
2.3.176a135, 5e lid  
2.4.176, 2e lid136, 3e lid  
2.5.175135, 6e lid  
2.6.147a96d  
3. Afstandsbediening in noodgevallen152a104a 
4. Communicatie, alg. en in nood   
4.1.19a39cNR arbeiders in de winningsindustrie NR communicatiemiddelen
Derde gedachtenstreepje 4.1.36045 
4.2.19a, 2e lid39c, 2e lid  
4.3.19a, 3e lid39c, 3e lid  
4.4.36o45  
5. Verzamelpunten en monsterrol   
5.1. t/m 5.3.36q36a  
5.4. en 5.5.279a188a 
6. Evacuatie- en reddingsmiddelen   
6.1.11a, 1e en 2e lid10a, 1e en 2e lid  
6.2.11a, 3e lid10a, 3e lid  
6.3.279188 
6.4.279, 6e lid + 279b189, 3e lid + 188b  
6.5.279, 1e lid188, 1e lidNR arbeiders in de winningsindustrie
6.6.279188 
7. Veiligheidsoefeningen151a96d  
8. Sanitaire voorzieningen   
8.1. kleedkamers en garderobekasten248, 3e en 7e lid159, 1e en 2e lidNR arbeiders in de winningsindustrie
8.2. doucheruimten en wastafels  NR arbeiders in de winningsindustrie
8.3. toiletten en wastafels233, 5e lid en 248151, 1e lid en 159NR arbeiders in de winningsindustrie
9. Eerste-hulpposten en -uitrusting    
9.1.281, 1e lid191, 1e lid  
9.2. 281, 2e en 4e lid191, 3e lid  
9.3. 281, 3e lid191, 1e lid  
10. Verblijfaccommodatie   
10.1.23, 5e lid + 97, 4e lid + 98a, 1e en 3e lid + 175 + 247a + 248 + 24939, 5e lid + 47 + 135 + 159 + 160 + 163  
10.2.247a160NR arbeiders in de winningsindustrie
10.3248, 5e en 7e lid159, 2e lid en 4e lidNR arbeiders in de winningsindustrie
10.4.233,5e lid151, 1e lidNR arbeiders in de winningsindustrie
10.5.246158 
11. Helikopterverkeer  NR Helikopterdekken
12. Plaatsing van offshore-installaties veiligheid en stabiliteit   
    
12.1.36b32  
12.2.36b31a  
12.3.is dubbel met 12.1  
    
89/391/EEG   
Artikel 1 (doel)behoeft geen uitvoering  
Artikel 2 (werkingssfeer)behoeft geen uitvoering  
Artikel 3 (definities)behoeft geen uitvoering 
Artikel 4behoeft geen uitvoering  
Artikel 5 (alg. bepaling)14a, 8 juncto 1213a, 7 juncto 11  
Artikel 6 (alg.verpl. werkgevers)   
Eerste lid14b, 1e lid13b, 1e lid  
Tweede lid14c13C 
Derde lid14b, 2e lid13b, 2e lid  
Vierde lid14i13i 
Vijfde lid8a7a  
Artikel 7 (beschermings- en    
preventiediensten)9c8c 
7e lidbehoeft geen uitvoering; zie 92/91/EEG  
Artikel 8    
Eerste en tweede lidbehoeft geen uitvoering; zie 92/91/EEG 
derde, vierde en vijfde lid14j13j  
Artikel 9 (div.verpl. werkgevers)    
Eerste lid, onder a, b en c14e13e  
Eerste lid, onder d278185 
Tweede lidbehoeft geen uitvoering  
Artikel 10 (voorl.v/d werknemers)   
Eerste lid, onder a en b9b, 2e lid8b, 2e lid  
Tweede lid12, 2e lid11  
Derde lid9b en 18c8b en 17c  
Artikel 11 (raadpl./deeln.werkn.)18b t/m 18g17b t/m 17g  
Artikel 12 (opleiding v/d werkn.)art. 8art. 7  
Artikel 13 (verpl.v/d werkn.)   
13.1. en 13.2. 151101  
Artikel 14 (gezondh.toezicht)Zie artikel 8 van 92/91/EEG  
 223 t/m 231, 248A143 t/m 149b  
Artikel 15 (risicogroepen)229 e.v.149 e.v.  
Artikel 16 (bijz. richtl.)behoeft geen uitvoering  
Artikel 17 (comité)behoeft geen uitvoering 
Artikel 18 (slotbepalingen)behoeft geen uitvoering 
Mr64Mrcp92/91/EEG89/391/EEG
112, onder b  
7a6aA2.2. + A2.3.  
8 A2.5., A2.6. en A2.9.  
8a7a 6, 5e lid
9a8aA1., A2.1.1., A2.1.2 en A20  
9b8b710, 1e lid en 3e lid
9c8c 7
1110A2.4.  
11a B5.1.  
11a10aC6.1. en C6.2.  
14a13a 5, 1e lid
14b, 1e lid13b, 1e lid 6, 1e lid
14b, 2e lid13b, 2e lid 6, 3e lid
14c13c 6, 2e lid
14d13d3, 1e lid  
14e13e 9, 1e lid, onder a,b en c
14f13f3, 2e en 4e lid  
14g139A2.9 en C1.1. sub d5 en 6
14h13hC1.1., C1.2. en C1.3.  
14i13i3, 3e lid6, 4e lid
14j13j 8, 3e, 4e en 5e lid
14k13k 
18a17aA2.8. 
18b t/m 18g17b t/m 17g911
 19A3.1 
19a B3.1., B3.2. en C4.2.  
 39cC4.1., C4.2., en C4.3.  
2339A7.1, 7.2, 7.3, 7.6, 2e alinea, 7.7  
23a39A14.2. 
23a, 2e lidbehoeft geen uitvoeringA14.3. (1e al.)  
23a, 3e lidbehoeft geen uitvoeringA14.3. (2e al.)  
23a, 4e lidbehoeft geen uitvoeringA14.4.  
23a, 5e lidbehoeft geen uitvoeringA14.5. 
23b39aA7.4, A7.6 (2e al.), A13.1 t/m 13.6, A13.7 (1e al.), A13.8 t/m A13.10  
24a39cA12.1. en A12.2.  
24b47bA16.1. en A16.2.  
36b31aC12.2.  
36b32C12.1.  
36q36aC5.1., C5.2. en C5.3.  
9747A11.1, A11.2., A11.3. en A11.4.  
97a47aA11.5. 
106 A3.1. en A4.1.  
 83A3.1.  
11492A3.1. en A3.2.  
147b98aA2.1.3., A15.1., A15.2. en A15.3.  
148, 2e lid B3.3.  
151101A2.7. en A4.2.  
151a B6 
151a96dC7  
152a B2  
152a104aC3.1., C3.2.  
153103A10.1. en A10.3.  
 135C2.1., C2.2, C2.3  
175135C2.5.  
 136C2.4.  
175137A6.1., A6.3.3. (en B1.1. voor MR64)  
176 B1.2.  
176a B1.3. 
237155aA9.1.  
237103A9.3., A10.1. (2e al.) 
238 B1.3.  
241a155aA8.1. en A8.2.  
242, 2e-4e lid156, 2e-4e lidA8.1. en A8.2.  
242, 5e lid156, 5e lidA9.2.  
246158A10.2.  
247a160A17.1. 
247a160C10.1. (1e al.)  
248 B7.1. t/m B7.3. 
249a163aA6.2.2. en A6.2.3.  
278a B4  
279188, 188b, 189B5.2. en B5.3., C6.3. en C6.4.  
279a188aC5.4. en C5.5.  
279b188b/189C6.4.  
281 B8.1. en C9.2.  
 191C9.2. en C9.3.  
Artikel III 10 

XNoot
1

Stb. 1964, 538, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 maart 1995, Stb. 164.

XNoot
2

Stb. 1983, 83, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 maart 1995, Stb. 164.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 10 oktober 1995, nr. 196.

Naar boven