Besluit van 1 september 1995, houdende wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van de opzet van de inspectie voor het brandweerwezen en regeling van enige andere onderwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer en Rampenbestrijding, van 28 maart 1995, nr. EB95/769;

Gelet op de artikelen 13, derde lid, 14, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en 17, eerste lid, van de Brandweerwet 1985 en artikel 21.7 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 21 april 1995, nr. W04.95.0165);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer en Rampenbestrijding, van 17 augustus 1995, nr. EB95/1005;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit bedrijfsbrandweren1 wordt als volgt gewijzigd:

A.

In de artikelen 2, onderdelen a en c, en 3, tweede en vierde lid, onderdelen d en e, vervallen telkens de aanduidingen van het Staatsblad.

B.

Artikel 2, onderdeel b, komt te luiden:

b. inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit risico's zware ongevallen;.

C.

Artikel 3, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. Onder verlettering van de onderdelen b en c tot a en b wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, dat als volgt luidt:

c. het bestuur van de regionale brandweer in wier grondgebied de inrichting is gelegen;.

3. In onderdeel d wordt «artikel 4 van de Hinderwet (Stb. 1981, 410)» vervangen door: artikel 8.2 van de Wet milieubeheer.

4. In onderdeel e wordt «de Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» en wordt de punt vervangen door een puntkomma.

5. Er wordt een nieuw onderdeel f toegevoegd, dat als volgt luidt:

f. Onze Minister van Defensie, indien de inrichting is gelegen op of deel uitmaakt van een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd terrein.

D.

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

Op een inrichting die is gelegen op of deel uitmaakt van een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd terrein, voor zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de staat is geboden, zijn de artikelen 1 tot en met 7 van toepassing met dien verstande dat:

a. Onze Minister van Binnenlandse Zaken in plaats van burgemeester en wethouders optreedt in de artikelen 3, eerste en vierde lid, aanhef en onderdeel d, en vijfde lid, 4, 5, eerste, derde en vierde lid, en 6, eerste en tweede lid,;

b. Onze Minister van Binnenlandse Zaken een exemplaar van het rapport, naast de in artikel 3, vierde lid, genoemde functionarissen en bestuursorganen, zendt aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een inrichting als bedoeld in de aanhef van dit artikel is gelegen.

E.

Artikel 9 vervalt.

F.

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. Paragraaf 1.1. wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanduidingen van het Staatsblad vervallen telkens.

b. In de eerste volzin wordt na «burgemeester en wethouders» ingevoegd: respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken, voor zover het gaat om een inrichting als bedoeld in artikel 8,.

c. In de tweede volzin wordt na «burgemeester en wethouders» ingevoegd: respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken.

d. Onder uitgangspunt c wordt in:

1°. de tweede en vierde volzin «de Hinderwet (Stb. 1981, 410)» en «de Hinderwet» vervangen door: de Wet Milieubeheer;

2°. de vijfde volzin «de Hinderwet» vervangen door: externe veiligheidswetgeving.

e. Uitgangspunt f komt te luiden:

f. Er wordt van uitgegaan dat bij de bepaling van de personeels- en materieelssterkte van de brandweer van de gemeente waarin de inrichting is gelegen, rekening is gehouden met de methodiek uit de Handleiding brandweerzorg, zoals neergelegd in de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 17 juni 1992, nr. EB92/1352.

2. In paragraaf 2.1. wordt in de tweede alinea «hinderwetplichtige inrichtingen» vervangen door «inrichtingen met een Wet milieubeheer-vergunning» en wordt in figuur 2.1.

«Hinderwetplichtige inrichtingen» vervangen door

«Inrichtingen met een Wet milieubeheer-vergunning».

3. In paragraaf 5 wordt in het schema «Hinderwetplichtige inrichtingen» vervangen door: Inrichtingen met een Wet milieubeheer-vergunning.

ARTIKEL II

Artikel 1 van het Besluit brandweerpersoneel2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt de zinsnede «de gemeentelijke brandweer, de regionale brandweer en de inspectie voor het brandweerwezen» vervangen door: de gemeente en werkzaam zijn bij de gemeentelijke brandweer dan wel zijn aangesteld bij de regionale brandweer.

2. Onderdeel b wordt als volgt gewijzigd:

a. In onder 1° wordt «de gemeentelijke brandweer» vervangen door: de gemeente en werkzaam bij de gemeentelijke brandweer.

b. In onder 2° wordt «het bestuur van de regionale brandweer;» vervangen door: het dagelijks bestuur van de regionale brandweer.

c. Onder 3° vervalt.

ARTIKEL III

Het Besluit draagbare blustoestellen3 wordt als volgt gewijzigd:

A.

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. De onderdelen c tot en met f worden geletterd tot de onderdelen b tot en met e.

B.

In de artikelen 4, tweede lid, 5, eerste en derde lid, en 10, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, wordt «de hoofdinspecteur» telkens vervangen door: Onze Minister.

C.

In artikel 8, eerste lid, vervalt de zinsnede «, op voordracht van de hoofdinspecteur,».

D.

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «, op voordracht van de hoofdinspecteur,».

2. Onder vernummering van het derde tot en met achtste lid tot het tweede tot en met zevende lid vervalt het tweede lid.

3. In het zesde lid wordt «de hoofdinspecteur» vervangen door: hij.

E.

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «, op voordracht van de hoofdinspecteur,».

2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot het tweede tot en met vierde lid vervalt het tweede lid.

3. In het tweede lid wordt «De hoofdinspecteur» vervangen door: Onze Minister.

ARTIKEL IV

In artikel 8 van het Rechtspositiebesluit adspirant-beroepsbrandweerofficieren4 wordt «de inspectie voor het brandweerwezen, bedoeld in artikel 19 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 87)» vervangen door: de directie Brandweer en Rampenbestrijding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

ARTIKEL V

Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer5 wordt als volgt gewijzigd:

A.

In artikel 8.1, onderdeel c, wordt «de districtsinspecteur voor het Brandweerwezen» vervangen door: het bestuur van de regionale brandweer waarin een gemeente als bedoeld onder a is gelegen.

B.

In artikel 8.2, onderdeel d, wordt «de districtsinspecteur voor het Brandweerwezen» vervangen door: het bestuur van de regionale brandweer waarin een gemeente als bedoeld onder a of b is gelegen.

ARTIKEL VI

Voor degenen als bedoeld in artikel VI van de wet van 10 juli 1995, houdende wijziging van de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en enige andere wetten in verband met wijziging van de opzet van de inspectie voor het brandweerwezen en regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 431), treedt Onze Minister van Binnenlandse Zaken op als het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 3, 4, 8 tot en met 10 en 12 van het Besluit brandweerpersoneel, voor zover het een bevordering betreft.

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de wet van 10 juli 1995, houdende wijziging van de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en enige andere wetten in verband met wijziging van de opzet van de inspectie voor het brandweerwezen en regeling van enige andere onderwerpen, in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 1 september 1995

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de negentiende september 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Op 10 juli 1995 is de wet, houdende wijziging van de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en enige andere wetten in verband met wijziging van de opzet van de inspectie voor het brandweerwezen en regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 431), tot stand gekomen. Deze wet en ook wijzigingen die zich hebben voorgedaan op het terrein van de externe veiligheidswetgeving, nopen tot aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur. Het onderhavige besluit bevat deze aanpassingen die technisch van aard zijn. Hieronder wordt op deze wijzigingen ingegaan.

In artikel 13, eerste lid, van de Brandweerwet 1985 is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toebedeeld de aanwezigheid van een bedrijfsbrandweer voor te schrijven voor inrichtingen die in geval van brand of ongevallen bijzonder gevaar kunnen opleveren voor de openbare veiligheid. Dit geldt in beginsel ook voor inrichtingen die zijn gelegen op of deel uitmaken van een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd terrein. Bij artikel I, onderdeel C, van de wet van 10 juli 1995 is aan artikel 13 een nieuw tweede lid toegevoegd. Daarin wordt bepaald dat de Minister van Binnenlandse Zaken het bestuursorgaaan is waarbij de bevoegdheid tot aanwijzing ligt bij inrichtingen die zijn gelegen op of deel uitmaken van een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd terrein, voor zover er gegevens in het spel zijn die de veiligheid van de staat zouden kunnen schaden. Hiermee is een einde gekomen aan de uitzonderingspositie van Defensie-inrichtingen, zoals was neergelegd in artikel 9 van het Besluit bedrijfsbrandweren.

Met het oog daarop vervalt in artikel I van het onderhavige besluit artikel 9 en regelt artikel 8 de situatie dat in bijzondere gevallen de bevoegdheid tot aanwijzing van een Defensie-inrichting als bedrijfsbrandweerplichtig niet bij burgemeester en wethouders ligt, maar bij de Minister van Binnenlandse Zaken.

Daarnaast is bij artikel I, onderdeel E, van de hierboven aangehaalde wijzigingswet de opzet van de inspectie voor het brandweerwezen veranderd. De districtsinspecties voor het brandweerwezen zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van die wet formeel opgeheven. De inspectiefunctie is geherstructureerd en aangepast aan de eisen van deze tijd. Dit heeft geleid tot een nieuwe formulering van artikel 19 van de Brandweerwet 1985. De wettelijk aan de inspectie voor het brandweerwezen opgedragen adviesfunctie ten behoeve van provincies, gemeenten etc. is hiermee beëindigd. Als gevolg hiervan dient in het Besluit bedrijfsbrandweren de aan de districtsinspecteur toegemeten rol van adviseur te vervallen.

Bovendien wordt in het nieuwe artikel 19 van de Brandweerwet 1985 niet meer gesproken van «inspectie voor het brandweerwezen». Ook worden bijvoorbeeld de woorden «de hoofdinspecteur of de districtsinspecteur voor het brandweerwezen» niet langer gehanteerd. De inspectiefunctie is toebedeeld aan de Minister van Binnenlandse Zaken die voor een goede vervulling daarvan een Inspectie brandweerzorg en rampenbestrijding – een stafafdeling van de directie Brandweer en Rampenbestrijding – tot diens beschikking heeft. Het verdwijnen van genoemde termen in artikel 19 maakt het noodzakelijk dat deze eveneens in het Besluit draagbare blustoestellen worden geschrapt dan wel vervangen door de Minister van Binnenlandse Zaken (zie artikel III van dit besluit).

Ook is overwogen om in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer de woorden «de districtsinspecteur voor het brandweerwezen» te vervangen door de Minister van Binnenlandse Zaken. Hiervan is echter afgezien omdat in de nieuwe opzet van de inspectie niet langer behoefte bestaat aan een structurele toezending van schriftelijke samenvattingen van risico-analyses als bedoeld in artikel 1d van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen en van exemplaren van rapporten inzake de externe veiligheid als bedoeld in artikel 4 van het Besluit risico's zware ongevallen. Mocht in verband met een onderzoek naar een brand, ongeval of ramp die behoefte toch aanwezig zijn, dan geeft het nieuwe artikel 19, derde lid, van de Brandweerwet 1985 voor de desbetreffende inrichting de verplichting informatie te verstrekken omtrent haar risico's voor de omgeving.

Daarentegen is van de gelegenheid gebruik gemaakt ook in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer duidelijk de rol van het bestuur van de regionale brandweer met betrekking tot de rampenbestrijding tot uitdrukking te brengen. De regionale brandweren fungeren als spil van de rampenbestrijdingsorganisatie. Deze spilfunctie komt tot uitdrukking in de opdracht aan de regionale brandweren de coördinatie bij de rampenbestrijding voor te bereiden (zie artikel 3, tweede lid, onderdeel 1°, onder e, van de Brandweerwet 1985). Met het oog daarop is het van belang dat zij over alle gegevens beschikken die nodig zijn om een goed inzicht te hebben in de risico's die hun gebied bedreigen. Vandaar dat bij artikel V van dit besluit in de artikelen 8.1 en 8.2 van het eerder aangehaalde besluit is bepaald dat het bestuur van een regionale brandweer een beknopte beschrijving van de hierbovenbedoelde risico-analyse en een rapport inzake de externe veiligheid krijgt toegezonden.

Tegen dezelfde achtergrond is bij artikel I, onderdeel C, in artikel 3, vierde lid, onder c, van het Besluit bedrijfsbrandweren bepaald dat een exemplaar van het rapport inzake de bedrijfsbrandweer wordt gezonden aan het bestuur van de regionale brandweer in wier grondgebied de inrichting is gelegen waarop dit rapport betrekking heeft.

Ook artikel 8 van het Rechtspositiebesluit adspirant-beroepsbrandweerofficieren is bij artikel IV van dit besluit aangepast in verband met het vervallen van de woorden «de inspectie voor het brandweerwezen» in artikel 19 van de Brandweerwet 1985. De in artikel 8 neergelegde inspanningsverplichting van de Minister van Binnenlandse Zaken tot plaatsing van adspirant-beroepsbrandweerofficieren geldt niet langer ten aanzien van de inspectie voor het brandweerwezen, maar ten aanzien van de directie Brandweer en Rampenbestrijding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

In artikel 3, vierde lid, van het Besluit bedrijfsbrandweren en in de daarbij behorende bijlage werd nog verwezen naar de Hinderwet. Nu de Hinderwet bij de invoering van de Wet Milieubeheer is ingetrokken, dienden genoemd artikellid en de bijlage aangepast te worden aan de terminologie van de Wet Milieubeheer. De onderdelen C, derde lid, en F van artikel I behelsen deze aanpassingen.

Daarnaast is door middel van artikel II van deze gelegenheid gebruik gemaakt om de definities in artikel 1 van het Besluit brandweerpersoneel, voor zover het betreft de gemeentelijke brandweer en de regionale brandweer, zuiverder te formuleren. Bovendien is dit artikel aangepast in verband met het vervallen van de woorden «de inspectie voor het brandweerwezen» in artikel 19 van de Brandweerwet 1985.

Tot slot is artikel VI in dit besluit opgenomen dat bepaalt dat de Minister van Binnenlandse Zaken optreedt als het bevoegd gezag, bedoeld in het Besluit brandweerpersoneel voor de functionarissen die:

– vóór de inwerkingtreding van artikel VI van de eerder aangehaalde wijzigingswet werkzaam waren bij de inspectie voor het brandweerwezen en aangesteld waren in een brandweerrang als bedoeld in artikel 2, eerste of derde lid, van het Besluit brandweerpersoneel alsmede

– na de inwerkingtreding van de wijzigingswet zonder onderbreking aangesteld zijn bij het Rijk en werkzaam zijn bij de directie Brandweer en Rampenbestrijding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onder D

In het oude artikel 8 was een regeling opgenomen met betrekking tot het toezicht op de naleving van het Besluit bedrijfsbrandweren. Deze materie is bij de eerder aangehaalde wijzigingswet ondergebracht in de artikelen 21 en 21a van de Brandweerwet 1985.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1990, 80, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 december 1993, Stb. 683.

XNoot
2

Stb. 1991, 276, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 december 1993, Stb. 683.

XNoot
3

Stb. 1986, 553, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 december 1993, Stb. 683.

XNoot
4

Stb. 1988, 241, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 december 1993, Stb. 738.

XNoot
5

Stb. 1993, 50, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 mei 1995, Stb. 257.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven