Wet van 10 juli 1995 tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de jeugdhulpverlening te wijzigen enerzijds met het oog op de decentralisatie van bevoegdheden van het Rijk naar de provincie anderzijds in het belang van de vernieuwing van de pleegzorg;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De >Wet op de jeugdhulpverlening1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onder vernummering van het derde en vierde lid in het vierde en vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De provincie kan een reserve aanhouden ter bestrijding in de komende jaren van de kosten, bedoeld in artikel 10, derde lid. De totale reserve bedraagt ten hoogste 5% van de uitkering voor het jaar waarin de reserve wordt aangehouden.

2. Het (nieuwe) vierde lid komt te luiden:

  • 4. Binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar legt het provinciaal bestuur aan Onze ministers een verklaring over van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt of en in hoeverre de uitkering is besteed of gereserveerd voor het doel waarvoor zij is verstrekt.

3. Het (nieuwe) vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Voorzover niet uit een verklaring als bedoeld in het vierde lid blijkt dat een bedrag is besteed of gereserveerd voor het doel waarvoor het is verstrekt, of de aangehouden reservering als bedoeld in het derde lid meer dan 5% bedraagt, wordt het desbetreffende bedrag teruggevorderd.

4. Toegevoegd wordt een zesde lid luidende:

  • 6. Onze ministers kunnen in bijzondere gevallen besluiten dat een reserve van een hoger percentage dan in het derde lid bepaald, niet of niet geheel wordt teruggevorderd.

B

Artikel 27, zesde lid, vervalt.

C

In artikel 55 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Uitvoerders, rechtspersonen die een steunfunctie verzorgen, samenwerkingsverbanden en plaatsende instanties verstrekken desgevraagd alle inlichtingen en leggen desgevraagd alle bescheiden die voor een juiste uitoefening van hun taak noodzakelijk zijn te achten over aan:

    a. de ambtenaren van de Inspectie jeugdhulpverlening;

    b. de door Onze ministers aan te wijzen ambtenaren belast met de controle op de rechtmatige en doelmatige besteding van door Onze ministers verleende subsidies.

    Zij verlenen de bedoelde ambtenaren desgevraagd toegang tot de gebouwen waarin zij hun werkzaamheden verrichten.

2. Onder vernummering van het tweede in het derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Uitvoerders, rechtspersonen die een steunfunctie verzorgen, samenwerkingsverbanden en plaatsende instanties verstrekken desgevraagd alle inlichtingen en leggen desgevraagd alle bescheiden die voor een juiste uitoefening van hun taak noodzakelijk zijn te achten over aan de door gedeputeerde staten of door het bestuur van de regio die ingevolge artikel 4, derde lid, gelijk gesteld is met een provincie, aangewezen ambtenaren belast met de controle op de rechtmatige en doelmatige besteding van door gedeputeerde staten of door het bestuur van de regio verleende subsidie. Zij verlenen de bedoelde ambtenaren desgevraagd toegang tot de gebouwen waarin zij hun werkzaamheden verrichten.

D

Artikel 60, vijfde lid, vervalt.

E

Artikel 67, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 55, eerste en derde lid en 56 is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 1994.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te Tavarnelle, 10 juli 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Uitgegeven de veertiende september 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1989, 360, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 1995, Stb. 255.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95, 23 969;

Handelingen II 1994/95, blz. 5045;

Kamerstukken I 1994/95, 23 969 (279, 279a);

Handelingen I 1994/95, blz. 1426.

Naar boven