Beschikking van de Minister van Justitie van 31 augustus 1995, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 26 april 1995, Stb. 250

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel II van hoofdstuk 13 van de wet van 26 april 1995, Stb. 250:

Besluit:

de tekst van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 26 april 1995, Stb. 250, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 31 augustus 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de zevende september 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN DE WET VAN 27 JUNI 1990 (STB. 324), HOUDENDE REGELING VAN DE ORGANISATIE VAN DE TOEPASSING EN DE UITVOERING VAN DE BUITENGEWOON-PENSIOENWETTEN VOOR VERZETSDEELNEMERS EN ZEELIEDEN-OORLOGSSLACHTOFFERS EN DE UITKERINGSWETTEN VOOR OORLOGSGETROFFENEN ALSMEDE WIJZIGING VAN ENIGE ANDERE WETTEN (WET OP DE PENSIOEN- EN UITKERINGSRAAD), ZOALS LAATSTELIJK GEWIJZIGD BIJ DE WET VAN 26 APRIL 1995, STB. 250

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    a. Onze minister:. Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;

    b. de Raad: de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in artikel 2;

    c. een Kamer: een Kamer als bedoeld in artikel 11;

    d. het bureau: het bureau, bedoeld in artikel 14.

  • 2. Onder «toepassing» onderscheidenlijk «uitvoering» van de in artikel 3 genoemde wetten wordt verstaan het nemen van beschikkingen op aanvragen op grond van die wetten onderscheidenlijk het voorbereiden en uitwerken van die beschikkingen.

Artikel 2

  • 1. Er is een Raad, die rechtspersoonlijkheid bezit, genaamd de Pensioen- en Uitkeringsraad.

  • 2. De Raad heeft zijn zetel ter plaatse door Onze minister te bepalen.

Artikel 3

De Raad is belast met de toepassing en de uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Stb. 1986, 386), de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Stb. 1984, 94), de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Stb. 1986, 575), de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1986, 576) en de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 1986, 360).

§ 2. Bevoegdheden en interne organisatie

Artikel 4

De organen van de Raad zijn het bestuur, de Kamers en de direkteur.

Artikel 5

  • 1. Het bestuur van de Raad wordt gevormd door:

    a. een voorzitter, tevens lid;

    b. de voorzitters van elk der Kamers als leden;

    c. twee andere bestuursleden.

  • 2. De voorzitter en de leden van het bestuur, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden, op voordracht van Onze minister, bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 3. De voorzitter en de leden, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden benoemd voor een periode van vier jaren.

Artikel 6

Het bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan en kan, eveneens uit zijn midden, een tweede plaatsvervangend voorzitter aanwijzen.

Artikel 7

Het bestuur mag alleen beraadslagen en besluiten indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is. Wanneer het vereiste aantal leden niet aanwezig is wordt op de gebruikelijke wijze een nieuwe vergadering uitgeschreven voor een tijdstip, dat ten minste zeven dagen later is gelegen. In die vergadering beraadslaagt en besluit het bestuur ongeacht het aantal aanwezige leden.

Artikel 8

  • 1. Het bestuur is belast met alle taken van de Raad, die niet bij of krachtens de wet aan andere organen zijn opgedragen.

  • 2. Het bestuur draagt zorg voor een goede uitvoering van deze wet en beschikt daartoe over alle bevoegdheden, die niet bij of krachtens de wet aan anderen zijn opgedragen.

Artikel 9

  • 1. Het bestuur stelt regels met betrekking tot de werkwijze van de organen van de Raad en van het bureau. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze minister.

  • 2. Het bestuur stelt, in overeenstemming met de desbetreffende Kamer, regels met betrekking tot het nemen van beschikkingen als bedoeld in artikel 12, onder b, door de direkteur. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze minister.

Artikel 10

De voorzitter van het bestuur vertegenwoordigt de Raad in en buiten rechte, behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 12, onderdeel c.

Artikel 11

  • 1. De Raad kent drie Kamers, belast met de in artikel 12 genoemde taken ter zake van onderscheidenlijk de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945, met de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 en met de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers en de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet.

  • 2. De omvang en samenstelling van elk der Kamers worden bij algemene maatregel van bestuur geregeld.

  • 3. De voorzitters van elk der Kamers worden, op voordracht van Onze minister, bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen. Benoeming geschiedt steeds voor een periode van vier jaren.

  • 4. De leden en plaatsvervangende leden van elk der Kamers worden benoemd, geschorst en ontslagen door Onze minister. Benoeming geschiedt, gehoord de in artikel 27 bedoelde organisaties en instellingen, steeds voor een periode van vier jaren, met dien verstande dat elke twee jaar de helft van het aantal leden aftreedt overeenkomstig een door de desbetreffende Kamer vast te stellen rooster. De zittingsduur van het lid, dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid, in wiens plaats dit lid is benoemd.

Artikel 12

Elk der Kamers is, binnen haar taakgebied, belast met:

a. het vaststellen van richtlijnen met betrekking tot de wetstoepassing;

b. het, met inachtneming van de in artikel 9 bedoelde regels, nemen van beschikkingen ter zake van pensioenen, erkenningen, uitkeringen, vergoedingen en tegemoetkomingen als bedoeld bij of krachtens één der in artikel 3 genoemde wetten;

c. het voeren van het verweer in beroepsprocedures met betrekking tot de onder b bedoelde beschikkingen;

d. het ten behoeve van de besluitvorming van het bestuur ontwikkelen van de in artikel 9, tweede lid, bedoelde regels;

e. het adviseren aan het bestuur inzake de door de Raad uit te brengen adviezen met betrekking tot voorgenomen regelgeving. Indien het advies van een Kamer afwijkt van het advies, zoals dat door het bestuur wordt vastgesteld, wordt het advies van die Kamer bij het advies van het bestuur gevoegd.

Artikel 13

Het bestuur stelt regels met betrekking tot de vergoeding, die kan worden toegekend aan de voorzitter en de overige leden van het bestuur en aan de leden en de plaatsvervangende leden van de Kamers. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze minister.

Artikel 14

  • 1. Aan de Raad is ter ondersteuning van zijn werkzaamheden een bureau verbonden, aan het hoofd waarvan een direkteur is gesteld.

  • 2. De direkteur van het bureau is tevens algemeen secretaris van het bestuur van de Raad en van elk der Kamers. Hij kan, in overeenstemming met de desbetreffende voorzitter, een andere medewerker van het bureau aanwijzen die in zijn plaats de functie van secretaris van het bestuur of één der Kamers vervult.

Artikel 15

  • 1. Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat de direkteur van het bureau. De overige medewerkers van het bureau worden benoemd, geschorst en ontslagen door de direkteur.

  • 2. De bezoldiging en de verdere rechtspositie van de direkteur en de overige medewerkers van het bureau zijn overeenkomstig de regels, zoals die gelden voor degenen die door het Rijk zijn aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn met dien verstande dat, waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door het bestuur. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen zonodig van de in de vorige volzin bedoelde regels afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 16

Indien het bestuur besluit werkzaamheden, die de uitvoering van deze wet of een der in artikel 3 genoemde wetten betreffen, door derden te laten uitvoeren behoeft dat besluit de goedkeuring van Onze minister.

§ 3. Toezicht

Artikel 17

Onze minister is belast met het toezicht op de uitvoering van de in artikel 3 genoemde wetten en deze wet. Hij belast door hem aan te wijzen personen met de uitoefening daarvan. Een van dezen dan wel een door hem aan te wijzen plaatsvervanger is in elk geval gerechtigd tot het bijwonen van de vergaderingen van het bestuur.

Artikel 18

De Raad brengt, volgens door Onze minister te stellen regels en behoudens bij die regels te bepalen uitzonderingen, de besluiten welke hij neemt, ter kennis van Onze minister. Ook overigens verstrekt de Raad aan Onze minister alle gevraagde inlichtingen over zijn beleid en over de bedrijfsvoering.

Artikel 19

Onze minister kan de Raad aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking tot de uitvoering van de in artikel 3 genoemde wetten.

Artikel 20

  • 1. Onze minister kan, indien hij daartoe aanleiding aanwezig acht, van de Raad inzage of overlegging vorderen van de bescheiden, die tot enige beschikking van de Raad met betrekking tot de toepassing van een der in artikel 3 genoemde wetten hebben geleid. Desgevraagd verstrekt de Raad Onze minister schriftelijk inlichtingen omtrent de achtergronden, die tot zodanige beschikking hebben geleid.

  • 2. Onze minister voert, indien hij daartoe aanleiding aanwezig acht, ter zake overleg met de Raad. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, besluit de Raad of de oorspronkelijke beschikking blijft gehandhaafd dan wel wordt herzien. Van dit besluit doet de Raad terstond, met redenen omkleed, mededeling aan Onze minister.

Artikel 21

De Raad zendt vóór 1 juli van elk jaar een verslag omtrent zijn werkzaamheden in het laatst verstreken kalenderjaar aan Onze minister. Deze zendt het aan beide Kamers der Staten-Generaal en stelt het algemeen verkrijgbaar.

§ 4. Financiële bepalingen

Artikel 22

  • 1. Het bestuur stelt de begroting en de rekening van de Raad vast met betrekking tot de in artikel 3 genoemde wetten en deze wet. De begroting wordt ingediend vóór 1 september van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop deze betrekking heeft. Zij behoeft, voorzover zij betrekking heeft op deze wet, de goedkeuring van Onze minister.

  • 2. Het boekjaar van de Raad loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 23

  • 1. De kosten van de pensioenen, uitkeringen, vergoedingen en tegemoetkomingen die worden verstrekt op grond van de in artikel 3 genoemde wetten komen ten laste van het Rijk.

  • 2. De kosten, gemoeid met de uitvoering van deze wet, komen ten laste van 's Rijks kas, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels en voor zover zij het totaal der goedgekeurde begroting, bedoeld in artikel 22, eerste lid, niet overschrijden.

Artikel 24

  • 1. Het bestuur zendt binnen drie maanden na het verstrijken van een boekjaar de rekening over dat boekjaar, voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aan Onze minister.

  • 2. De accountant, die de in het eerste lid bedoelde verklaring afgeeft, rapporteert binnen drie maanden na afloop van het boekjaar aan Onze minister omtrent de toepassing en uitvoering van de artikel 3 genoemde wetten en de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3. Onze minister kan regels stellen omtrent de in de rekening te verwerken gegevens, de wijze van verantwoording door de Raad en de controle door de accountant.

  • 4. De Raad en de in het tweede lid bedoelde accountant werken mee aan de door de accountantsdienst van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur in te stellen onderzoeken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van die dienst.

Artikel 25

De Raad verstrekt desgevraagd aan Onze minister de door deze verlangde financiële en daarmee samenhangende gegevens.

§ 5. Overige bepalingen

Artikel 26

Vervallen.

Artikel 27

Het bestuur pleegt periodiek, doch ten minste eenmaal per jaar, overleg met de besturen van de organisaties en instellingen welke regelmatig zijn betrokken bij de uitvoering van deze wet en de in artikel 3 genoemde wetten.

§ 6. Wijzigingen andere wetten

Artikel 28

De Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;

b. de Raad: de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad.

B

1. In de artikelen 3, tweede lid, en 20, vierde lid, worden de zinsneden «De Uitkeringsraad bedoeld in artikel 23» onderscheidenlijk «De Uitkeringsraad, bedoeld in artikel 23,» gewijzigd in: De Raad.

2. In artikel 22, eerste lid, wordt de zinsnede «de Uitkeringsraad bedoeld in artikel 23» gewijzigd in: de Raad.

C

Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden:

III. Advisering.

D

De artikelen 23 tot en met 28 vervallen.

E

In het eerste lid van artikel 29 komt onderdeel a te luiden:

a. de Raad;.

F

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de Uitkeringsraad» gewijzigd in: de Raad.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien de belanghebbende in het buitenland is gevestigd wordt de aanvraag, tenzij de Raad in het desbetreffende land een eigen vertegenwoordiging heeft, schriftelijk ingediend bij het hoofd der Nederlandse diplomatieke dan wel consulaire vertegenwoordiging in wiens ambtsgebied of ressort hij gevestigd is. Deze zendt de op de aanvraag betrekking hebbende bescheiden door aan de Raad.

G

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt de zinsnede «De Uitkeringsraad kan, op verzoek van de belanghebbende» gewijzigd in: De Raad kan, in overeenstemming met de belanghebbende.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien de belanghebbende in het buitenland is gevestigd, wordt het rapport opgesteld onder verantwoordelijkheid van de instantie, waarbij de aanvraag op grond van artikel 30, vierde lid, moet worden ingediend.

3. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Indien een aanvraag betrekking heeft op een vergoeding of tegemoetkoming behoeft het in het eerste lid bedoelde rapport slechts te worden opgesteld indien de Raad dat nodig acht.

H

In de artikelen 32, 32a en 33 alsmede in de hoofdstukken V en VI worden de zinsneden «de Uitkeringsraad» onderscheidenlijk «De Uitkeringsraad» telkens gewijzigd in «de Raad» onderscheidenlijk «De Raad».

I

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de Uitkeringsraad» gewijzigd in: de Raad.

2. Van het tweede lid komen de tweede en derde volzin achtereenvolgens te luiden:

Het bezwaarschrift wordt, tenzij de Raad in het desbetreffende land een eigen vertegenwoordiging heeft, ingediend bij het hoofd van de Nederlandse diplomatieke dan wel consulaire vertegenwoordiging in wiens ambtsgebied of ressort de aanvrager gevestigd is. Deze zendt het bezwaarschrift toe aan de Raad en voegt daaraan de gegevens toe, die van belang zijn voor de beslissing op het bezwaarschrift.

3. In het vierde lid wordt de zinsnede «De Uitkeringsraad» gewijzigd in: De Raad.

J

Van artikel 44, tweede lid, komt de tweede volzin te luiden:

Het klaagschrift wordt ingediend bij het hoofd van de Nederlandse diplomatieke dan wel consulaire vertegenwoordiging in wiens ambtsgebied of ressort hij gevestigd is, tenzij de Raad in het desbetreffende land een eigen vertegenwoordiging heeft, in welk geval het klaagschrift aldaar wordt ingediend. De instantie, waar het klaagschrift op grond van de vorige volzin moet worden ingediend, zendt het toe aan de Centrale Raad van Beroep en voegt daaraan de gegevens toe die van belang zijn voor de beslissing op het klaagschrift.

K

In artikel 45 alsmede in hoofdstuk VIII worden de zinsneden «de Uitkeringsraad» onderscheidenlijk «De Uitkeringsraad» telkens gewijzigd in «de Raad» onderscheidenlijk «De Raad».

L

De artikelen 6, 53 en 54 vervallen.

Artikel 29

De Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;

b. de Raad: de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad.

B

Van artikel 3, zesde lid, vervalt de zinsnede: , genoemd in artikel 46,.

C

Artikel 6 vervalt.

D

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Naar keuze van de belanghebbende worden de in het eerste en tweede lid bedoelde rapporten opgesteld door de Stichting Pelita, de Stichting Burger-oorlogsgetroffenen of de Raad dan wel, in overeenstemming met de belanghebbende, door een andere door de Raad aan te wijzen instelling of instantie.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Indien een aanvraag betrekking heeft op een vergoeding of tegemoetkoming behoeft het in het eerste lid bedoelde rapport slechts te worden opgesteld indien de Raad dat nodig acht.

E

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: bedoeld in artikel 48, .

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde tot vijfde en zesde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, dat luidt:

  • 4. Indien een aanvraag betrekking heeft op een vergoeding of tegemoetkoming behoeft het in het eerste lid bedoelde rapport slechts te worden opgesteld indien de Raad dat nodig acht.

3. In het zesde lid wordt de aanduiding «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

F

De artikelen 46 tot en met 48 vervallen.

G

Hoofdstuk IX en artikel 77 vervallen.

Artikel 30

De Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk» wordt gewijzigd in: Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.

2. Na de begripsomschrijving van Onze Minister wordt een begripsomschrijving ingevoegd, luidende:

«de Raad»: de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad; .

B

Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onder de voorwaarden en naar de regelen, bij of krachtens deze wet gesteld, wordt buitengewoon pensioen verleend aan deelnemers aan het verzet, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen.

C

Het Vierde Hoofdstuk vervalt.

D

Artikel 45 vervalt.

E

In het Eerste, Tweede, Vijfde, Zesde en het Achtste tot en met Elfde Hoofdstuk worden de zinsneden «de Buitengewone Pensioenraad» onderscheidenlijk «De Buitengewone Pensioenraad» telkens vervangen door «de Raad» respectievelijk «De Raad».

Artikel 31

De Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk» wordt gewijzigd in: Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.

2. Na de begripsomschrijving van Onze Minister wordt een begripsomschrijving ingevoegd, luidende:

«de Raad»: de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad; .

B

Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onder de voorwaarden en naar de regelen, bij of krachtens deze wet gesteld, wordt buitengewoon pensioen verleend aan zeelieden, alsmede hun nagelaten betrekkingen.

C

Hoofdstuk 3A vervalt.

D

Artikel 38 vervalt.

E

In het Eerste tot en met Vijfde en het Zevende tot en met Negende Hoofdstuk worden de zinsneden «de Buitengewone Pensioenraad» onderscheidenlijk «De Buitengewone Pensioenraad» telkens vervangen door «de Raad» respectievelijk «De Raad».

Artikel 32

De Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt onderdeel b te luiden:

b. de Raad: de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad; .

B

De artikelen 4, 24, 52 en 53 vervallen.

C

In artikel 25, vijfde lid, wordt «het Algemeen burgerlijk pensioenfonds» vervangen door: de Raad.

D

In het Eerste, Tweede, het Vierde tot en met Zesde en het Achtste tot en met Twaalfde Hoofdstuk worden de zinsneden «de Buitengewone Pensioenraad» onderscheidenlijk «De Buitengewone Pensioenraad» telkens vervangen door «de Raad» respectievelijk «De Raad».

Artikel 33

In artikel IV, derde lid, van de wet van 30 juni 1954, Stb. 313, wordt de zinsnede «de Buitengewone Pensioenraad» telkens vervangen door: de Pensioen- en Uitkeringsraad.

Artikel 34

In de Wet verbetering rechtspositie verzetsmilitairen (Stb. 1976, 19) wordt in de artikelen 1, eerste lid, onder b, ten tweede, en 3, tweede lid, de zinsnede «de Buitengewone Pensioenraad» telkens vervangen door: de Pensioen- en Uitkeringsraad.

§ 7. Overgangsbepalingen

Artikel 35

Gedurende de periode, dat de in artikel 9, eerste en tweede lid, bedoelde regels nog niet tot stand zijn gekomen blijven de door de Uitkeringsraad, de Raad uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers onderscheidenlijk de Buitengewone Pensioenraad gestelde regels, hoe ook genaamd, van overeenkomstige toepassing. Deze bepaling blijft van kracht tot uiterlijk 1 januari 1992.

Artikel 36

  • 1. In afwijking van artikel 11, tweede, derde en vierde lid, zijn de voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van de Kamers dezelfden als de voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van onderscheidenlijk de Uitkeringsraad, de Raad uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers en de Buitengewone Pensioenraad, die als zodanig waren benoemd op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet. Deze bepaling blijft van kracht tot de maatregel, bedoeld in artikel 11, tweede lid, tot stand zal zijn gekomen, doch uiterlijk tot 1 januari 1992.

  • 2. In zoverre de in het eerste lid bedoelde leden en plaatsvervangende leden zullen worden herbenoemd geschiedt dat, in afwijking van artikel 11, vierde lid, bij koninklijk besluit.

Artikel 37

Voor het jaar 1990 wordt de in artikel 22, eerste lid, genoemde datum gesteld op de eerste dag van de tweede maand na de datum, waarop deze wet in werking treedt.

Artikel 38

  • 1. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn de ambtenaren van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, van wie de naam is vermeld op een lijst, die als bijlage is gevoegd bij een sociaal contract met betrekking tot de totstandkoming van de Raad en waarbij Onze minister partij is, van rechtswege in dienst van de Raad.

  • 2. De overgang van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren vindt plaats in dezelfde salarispositie, op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als voor elk van die ambtenaren gold bij het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur onderscheidenlijk het Algemeen burgerlijk pensioenfonds.

  • 3. Voor zoveel nodig in afwijking van het tweede lid gaan de verplichtingen, die zijn aangegaan in een sociaal contract als bedoeld in het eerste lid, over op de Raad.

Artikel 39

  • 1. Bezittingen, rechten en verplichtingen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, die kennelijk zijn verworven onderscheidenlijk aangegaan ten behoeve van de uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 of noodzakelijk zijn voor een ordentelijke voortgang van de uitvoering gaan, voor zover zij zijn opgenomen in een door Onze minister in overeenstemming met het bestuur van dat fonds op te stellen lijst en voor zoveel nodig voorzien van in die lijst op te nemen garanties, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet over op de Raad.

  • 2. Onze minister vergoedt aan het Algemeen burgerlijk pensioenfonds de ingevolge het eerste lid aan de Raad toegescheiden bezittingen tegen de boekwaarde op de datum van inwerkingtreding van deze wet. Met deze vergoeding worden de toegescheiden schulden voor hun nominale bedrag verrekend.

Artikel 40

  • 1. Archiefbescheiden van de Uitkeringsraad, de Raad uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers en de Buitengewone Pensioenraad gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet over naar de Raad, voor zover zij niet overeenkomstig het bepaalde in de Archiefwet 1962 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

  • 2. Archiefbescheiden van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, voor zover betrekking hebbend op de uitvoering van de in artikel 3 genoemde wetten, gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet over naar de Raad.

Artikel 41

De Uitkeringsraad, de Buitengewone Pensioenraad, de Raad uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers en het Algemeen burgerlijk pensioenfonds dragen, ieder voor zijn verantwoordelijkheid, zorg voor de voortzetting en afsluiting van de administratie, het bestandsbeheer en het kasbeheer ter zake van de in artikel 3 genoemde wetten en dienen binnen een half jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet, overeenkomstig de bepalingen in en krachtens de in artikel 3 genoemde wetten, zoals die luidden op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, bij Onze minister een finale verantwoording in. Voor de uitvoering van het in de vorige volzin bepaalde blijven de in die volzin genoemde Raden in stand tot twee maanden na de datum, waarop de verantwoording is ingediend.

Artikel 42

Verplichtingen, die door Onze minister voor de datum van inwerkingtreding van deze wet kennelijk zijn aangegaan ten behoeve van de totstandkoming van de Raad, gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet over op de Raad, voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald.

Artikel 43

Alle rechten en verplichtingen, die zijn verworven onderscheidenlijk aangegaan door de Uitkeringsraad, de Raad uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers en de Buitengewone Pensioenraad gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet over op de Raad, voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald.

Artikel 44

Wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de Uitkeringsraad, de Raad uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers of de Buitengewone Pensioenraad betrokken is, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet voortgezet met betrokkenheid van de Raad.

Artikel 45

Over geschillen omtrent de toepassing van de artikelen 38 tot en met 42 wordt bij koninklijk besluit beslist, voor zover zij niet behoren tot die, vermeld in artikel 112, eerste lid, van de Grondwet of tot die, waarvan de beslissing op grond van artikel 112, tweede lid, van de Grondwet is opgedragen aan hetzij de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren.

§ 8. Slotbepalingen

Artikel 46

De door een Kamer dan wel door het bestuur vastgestelde richtlijnen als bedoeld in artikel 12 alsmede de regels, bedoeld in de artikelen 9, eerste en tweede lid, en 13 worden in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd.

Artikel 47

Gedurende twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld in verband met de invoering daarvan.

Artikel 48

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 49

Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad.

Naar boven