Besluit van 18 juli 1995, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW in verband met aanvullende eisen met het oog op de inschrijving

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 14 maart 1995, nr. 95003875/4709, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 7.26, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 3 februari 1995, nr. OR 94000673/3T);

De Raad van State gehoord (advies van 2 juni 1995, nr. W05.95.0131);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 5 juli 1995, nr. 95016364/4709, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit WHW1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

2. In onderdeel f wordt na «artikel 1.1,» ingevoegd: eerste lid.

B

In artikel 2.1, eerste lid onderdeel f, wordt «artikel 7.51, vijfde lid» vervangen door: artikel 7.51, vierde lid.

C

In artikel 2.2, tweede en derde lid, wordt «de artikelen 15 tot en met 17 van die wet» telkens vervangen door: de artikelen 15 tot en met 16a van die wet.

D

Afdeling 2 van hoofdstuk 3 komt te luiden:

AFDELING 2. AANVULLENDE EISEN MET HET OOG OP DE INSCHRIJVING

Artikel 3.6. Aanwijzing h.b.o.-opleidingen

De opleidingen in het hoger beroepsonderwijs ten aanzien waarvan het eerste lid van artikel 7.26 van de wet toepassing kan vinden, zijn, ingedeeld naar de onderdelen van het register, genoemd in artikel 3.1:

a. binnen het onderdeel onderwijs:

1°. opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening,

2°. opleiding voor het getuigschrift muziekonderwijs A algemene muzikale vorming,

3°. opleiding voor het getuigschrift muziekonderwijs B schoolmuziek,

4°. opleiding expressie door woord en gebaar,

5°. opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in tekenen,

6°. opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in handvaardigheid,

7°. opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in textiele werkvormen,

8°. opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Arabisch,

9°. opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Turks,

10°. opleiding voor het docentschap dans,

11°. opleiding voor het docentschap drama,

12°. opleiding voor het docentschap mime, en

13°. tweedegraads lerarenopleiding verpleegkunde;

b. binnen het onderdeel techniek:

1°. opleiding maritiem officier, en

2°. opleiding kunst en techniek;

c. binnen het onderdeel gedrag en maatschappij:

opleiding creatieve therapie;

d. binnen het onderdeel gezondheidszorg:

1°. opleiding voor logopedie,

2°. opleiding tot verpleegkundige in de maatschappelijke gezondheidszorg, en

3°. opleiding van kader in de gezondheidszorg;

e. binnen het onderdeel economie:

opleiding hoger hotelonderwijs;

f. binnen het onderdeel taal en cultuur:

alle opleidingen binnen het subonderdeel opleidingen op het gebied van de kunst.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen, voordat dertig dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in het onderhavige besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 18 juli 1995

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij a.i.,

J. J. C. Voorhoeve

Uitgegeven de zeventiende augustus 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

In de inhoudsopgave komt afdeling 2 te luiden:

Afdeling 2. Aanvullende eisen met het oog op de inschrijving.

Artikel 3.6. Aanwijzing h.b.o.-opleidingen.

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1.1. Inleiding

Op 1 oktober 1993 is in werking getreden het Uitvoeringsbesluit WHW. Op die datum bevatte het besluit nog slechts de bepalingen op grond van artikel 6.13, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) inzake het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO). Zoals in de toelichting op dat besluit werd aangegeven, zal het Uitvoeringsbesluit WHW nog enige andere regelingen op basis van de WHW omvatten. Thans zijn in dat besluit naast de bepalingen inzake het CROHO bepalingen opgenomen ten aanzien van persoonlijke omstandigheden bij studie-advies en bijzondere omstandigheden in verband met studievoortgangscontrole (Stb. 1994, 642). Het onderhavige besluit betreft de regeling ten aanzien van de aanvullende eisen met het oog op de inschrijving.

1.2. Aanvullende eisen met het oog op de inschrijving

1. Afdeling 2 van hoofdstuk 3 geeft uitwerking aan hetgeen is gesteld in artikel 7.26, tweede lid, van de WHW. Het geeft de opleidingen aan, waarbij aan aspirant-studenten bij ministeriële regeling omschreven eisen kunnen worden gesteld voor de inschrijving bij deze opleidingen. Deze eisen worden gesteld in aanvulling op de vooropleidingseisen, genoemd in artikel 7.24 van de WHW.

De aanvullende eisen betreffen specifieke eisen die worden gesteld ten aanzien van de uitoefening van het beroep of de beroepen waarop een opleiding voorbereidt, dan wel eisen die samenhangen met de organisatie en inrichting van het onderwijs.

2. Tot het tijdstip, waarop de ministeriële regeling met betrekking tot de aanvullende eisen op grond van artikel 7.26, eerste lid, van de WHW voor de in dit besluit vermelde opleidingen in werking treedt, blijft ten aanzien van deze opleidingen van toepassing het bepaalde in de Tijdelijke regeling h.b.o.-opleidingen (Uitleg OenW-Regelingen 1991, 18a, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 19 april 1993, Uitleg OenW-Regelingen 13a). Dit is neergelegd in artikel 16.15, vierde lid, van de WHW.

3. In deze afdeling van het Uitvoeringsbesluit WHW zijn de bij de inwerkingtreding van de WHW in opleidingen omgezette studierichtingen opgenomen, waarvoor op grond van het bepaalde in de Tijdelijke regeling h.b.o.-opleidingen aanvullende eisen gelden, met dien verstande dat aan deze afdeling de opleiding maritiem officier, de opleiding tot verpleegkundige in de maatschappelijke gezondheidszorg, de opleiding van kader in de gezondheidszorg en de tweedegraads lerarenopleiding verpleegkunde zijn toegevoegd.

Voor de uitoefening van het beroep van maritiem officier is namelijk een verklaring vereist, waaruit blijkt dat de beginnend beroepsbeoefenaar medisch geschikt is voor de uitoefening van het beroep. Met name met het oog op de stage zullen de aankomende studenten voor de opleiding maritiem officier derhalve moeten beschikken over een dergelijke medische verklaring in aanvulling op de vooropleidingseisen, genoemd in artikel 7.24 van de WHW. Voor de genoemde verpleegkundige opleidingen gold in de Tijdelijke regeling h.b.o.-opleidingen als aanvullende c.q. afwijkende vooropleidingseis het bezit van één van de in de regeling aldaar opgenomen diploma's die feitelijk waren gericht op de vervulling van een functie in de gezondheidszorg. De WHW kent geen mogelijkheid om afwijkende vooropleidingseisen te stellen met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 16.3, derde lid, en 16.10, zesde lid. In die bepalingen zijn wettelijk afwijkende vooropleidingseisen geregeld, omdat het daar opleidingen betreft die voortbouwen op de desbetreffende vooropleidingen; zie ook punt 4 van deze paragraaf. De opleiding tot verpleegkundige in de maatschappelijke gezondheidszorg, de opleiding van kader in de gezondheidszorg en de tweedegraads lerarenopleiding verpleegkunde richten zich op een specialisatie waarvoor in feite specifieke eisen aan de student gesteld worden aan de kennis of vaardigheden op het gebied van de gezondheidszorg. Het ligt derhalve in de rede om voor deze opleidingen het stellen van aanvullende eisen aan de studenten mogelijk te maken.

4. Enkele in opleidingen omgezette studierichtingen zijn niet in dit besluit opgenomen, omdat op grond van artikel 16.3, derde lid, en 16.10, zesde lid, van de WHW voor deze opleidingen de Tijdelijke regeling h.b.o.-opleidingen op het punt van de afwijkende vooropleidingseisen van toepassing blijft. Het gaat hier om de voormalige deeltijdse studierichtingen maatschappelijk werk (hbo-mw) en arbeidsmarktpolitiek/personeelsbeleid (hbo-ap/pb) en de opleiding voor het staatsdiploma handvaardigheid (handenarbeid) B, onderscheidenlijk de voormalige deeltijdse hogere kaderopleiding pedagogiek.

Evenmin zijn de opleidingen genoemd in artikel 7.4, vierde en vijfde lid, van de wet in dit besluit opgenomen, omdat op grond van het bepaalde in artikel 7.31 van de wet een specifiek toelatingsregime geldt.

5. De ministeriële regeling, waarin de aanvullende eisen worden opgenomen, zal in overwegende mate aansluiten bij de eisen die zijn opgenomen in de Tijdelijke regeling h.b.o.-opleidingen.

1.3. Financiële gevolgen

Aan de uitvoering van het onderhavige besluit zijn geen financiële consequenties verbonden.

1.4. Commentaar en advies

De HBO-Raad heeft op het ontwerp-besluit gereageerd bij brief van 11 januari 1995, kenmerk BS.08.WHO/94.0253. De Raad stemt met het ontwerp in.

De Onderwijsraad heeft op 3 februari 1995 advies uitgebracht over het ontwerp-besluit (kenmerk OR 94000673/3T). De Raad acht het wenselijk dat de nota van toelichting bij het besluit volledige informatie verschaft over de verschillen tussen het ontwerp-besluit en de Tijdelijke regeling h.b.o.-opleidingen die overgangsrechtelijk (artikel 16.15, vierde lid, WHW) voor wat betreft de aanvullende eisen tot de inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7.26, eerste lid, van de WHW, nog geldt. De Raad mist deze informatie met betrekking tot de opleiding tot verpleegkundige in de maatschappelijke gezondheidszorg en de opleiding van kader in de gezondheidszorg waarvoor de Tijdelijke regeling h.b.o.-opleidingen thans geen aanvullende eisen stelt. In paragraaf 1.2 is op dit punt nader ingegaan. Voor het overige stemt de Onderwijsraad met het ontwerp-besluit in.

Artikelsgewijs

Artikel I onderdelen B en C

De artikelen 2.1 en 2.2 bevatten een onjuiste verwijzing naar artikelen van onderscheidenlijk de WHW en de Wet op de studiefinanciering. Deze onderdelen strekken tot herstel hiervan.

Artikel I onderdeel D

In het nieuwe artikel 3.6 van het Uitvoeringsbesluit WHW zijn vermeld de opleidingen ten aanzien waarvan bij ministeriële regeling aanvullende eisen kunnen worden gesteld aan aanstaande studenten, naast de in de WHW opgenomen vooropleidingseisen. In paragraaf 1.2 van het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven waarop de keuze voor de opleidingen is gebaseerd.

Artikel II

De inwerkingtreding van dit besluit vindt plaats bij koninklijk besluit. De reden hiervoor is dat dit besluit, alvorens in werking te kunnen treden, op grond van artikel 7.26, derde lid, van de WHW, eerst nog voor een termijn van dertig dagen aan de beide kamers der Staten-Generaal dient te worden overgelegd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1993, 487, gewijzigd bij besluit van 11 augustus 1994, Stb. 642.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 12 september 1995, nr. 176.

Naar boven