Besluit van 18 juli 1995, houdende wijziging van de Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken van 4 juli 1995, nr. 951595, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen1 wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 4, eerste lid, onderdeel 1e. a, wordt toegevoegd: In afwijking van het vorenstaande wordt eventuele Nederlandse voordiensttijd die voor de helft in aanmerking is genomen bij de vaststelling van het vorenbedoeld pensioen jaar voor jaar meegeteld als diensttijd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Tavarnelle, 18 juli 1995

Beatrix

De Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

J. J. C. Voorhoeve

De Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,

J. J. C. Voorhoeve

De Minister van Financiën a.i.,

J. J. C. Voorhoeve

Uitgegeven de zeventiende augustus 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

De Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen, hierna aan te duiden als de Toeslagregeling, beoogt de pensioenrisico' s die ambtenaren en leerkrachten die in het verleden vanuit Nederlandse dienst zijn uitgezonden naar Suriname of de Nederlandse Antillen, vervolgens zijn overgegaan in dienst van die respectievelijke overheden en zich na pensionering uit die dienst wederom in Nederland hebben gevestigd, te ondervangen. Dit geschiedt door een aanvulling (toeslag) van het genoten Surinaamse of Nederlands-Antilliaanse pensioen te garanderen tot aan het pensioen dat een Nederlandse ambtenaar in een gelijkwaardige functie en met een gelijk aantal dienstjaren geniet.

Voor de berekening van de toeslag is het noodzakelijk de werkelijke Surinaamse of Nederlands-Antilliaanse diensttijd om te rekenen naar (fictieve) Nederlandse diensttijd.

De uitgezonden ambtenaar of leerkracht die in Surinaamse of in Nederlands-Antilliaanse dienst treedt en vóór die indiensttreding Nederlandse dienstjaren heeft, kan deze Nederlandse diensttijd inkopen voor het Surinaamse of voor het Nederlands-Antilliaanse pensioen. Bij die inkoop wordt de ingekochte diensttijd voor de helft gerekend tot Surinaamse of Nederlands-Antilliaanse diensttijd. De op deze wijze berekende Surinaamse of Nederlands-Antilliaanse diensttijd wordt vervolgens vermenigvuldigd met de breuk 40/30 en de uitkomst wordt aangemerkt als het fictieve aantal Nederlandse dienstjaren. De breuk 40/30 wordt als omrekeningsfactor toegepast onder andere omdat het maximale pensioenpercentage op de Nederlandse Antillen reeds na 30 dienstjaren wordt bereikt en in Nederland eerst na 40 dienstjaren.

In 1985 heeft de Bond van Gepensioneerden van de Nederlandse Antillen en Aruba (BGNAA) te Rotterdam verzocht om de breuk 40/30 te wijzigen in 40/20. De BGNAA wees erop dat uitgezonden Nederlandse ambtenaren (die in Nederlandse dienst zijn gebleven) hun diensttijd, doorgebracht tussen de keerkringen, dubbel mochten tellen (dubbeltelling betekent een omrekeningsfactor 40/20). Voorts merkte de BGNAA op dat er geen reële mogelijkheid heeft bestaan om de diensttijd (van 30 dienstjaren) te volbrengen waarbij het maximale pensioenpercentage in Nederlands-Antilliaanse dienst zou kunnen worden gehaald. Dit laatste wordt ondermeer veroorzaakt door de eerdergenoemde halvering van Nederlandse diensttijd vóór de overgang in Nederlands-Antilliaanse (of Surinaamse) dienst en door het feit dat de reguliere ontslagleeftijd op de Nederlandse Antillen 55 jaar is. Het verzoek van de BGNAA werd aanvankelijk afgewezen, maar in 1990 wendde de BGNAA zich ter zake tot de Commissie voor de Verzoekschriften uit de Tweede Kamer.

De Commissie voor de Verzoekschriften heeft het adres van de BGNAA daarna doorgezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken.

Bij brief van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 20 december 1994, kenmerk AB94/1518 (Kamerstukken II 1994–1995, 23 954, nr. 31) is vervolgens, mede namens de Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, aan de voorzitter van de Commissie voor de Verzoekschriften uit de Tweede Kamer de bereidheid uitgesproken de Toeslagregeling te herzien. Genoemde Commissie oordeelde dat daarmee genoegzaam is voldaan aan het adres van de BGNAA (Kamerstukken II 1994–1995, 23 954, nr. 45).

De herziening houdt in dat de Nederlandse voordiensttijd volledig, dat wil zeggen jaar voor jaar, wordt meegeteld met 40/30 x de zuivere in Nederlands-Antilliaanse (of Surinaamse) dienst doorgebrachte jaren voor de berekening van de totale fictieve Nederlandse diensttijd van de desbetreffende ambtenaren en leerkrachten. Per saldo zal daarmee het fictieve aantal Nederlandse dienstjaren van deze ambtenaren en leerkrachten hoger en dus gunstiger uitvallen. Deze herziening van de Toeslagregeling zal ingaande 1 januari 1995 worden toegepast.

De Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

J. J. C. Voorhoeve

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijksttal

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Stb. 1967, 260, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 september 1984, Stb. 448.

Naar boven