Besluit van 18 juli 1995, houdende vaststelling van een nieuw Formatiebesluit voor de scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. en wijziging van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., in verband met invoering van lump-sum-bekostiging, alsmede wijziging van een aantal besluiten in verband met het harmoniseren van de teldata (invoering lump-sum-bekostiging v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.; harmonisatie teldata)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 20 april 1995, nr. 95009693/3663, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 39, tweede lid, 77, vierde lid, 84, eerste lid, 85, eerste lid, 96r, 98a, 102b, achtste lid, en 106, eerste en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, en de artikelen 5 en 6 van de Les- en cursusgeldwet;

Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 16 februari 1995, nr. OR 94000674/S);

De Raad van State gehoord (advies van 6 juli 1995, nr. W05.95.0201);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 17 juli 1995, nr. 95019011/3663, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. FORMATIEBESLUIT W.V.O.

Het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.1 wordt vervangen door:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en wat het landbouwonderwijs betreft Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

wet: de Wet op het voortgezet onderwijs;

school: een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs;

scholengemeenschap: een scholengemeenschap bestaande uit twee of meer scholen;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend;

personeelscategorie: de in artikel 84 van de wet genoemde onderscheiden personeelscategorieën;

directie: het in artikel 84, eerste lid, onderdeel a, van de wet genoemde personeel;

ratio: de ratio, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

gemiddelde personeelslast: de gemiddelde personeelslast, bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de wet;

formatieplaats: een betrekking met de omvang van een volledige weektaak.

HOOFDSTUK II. DE AFZONDERLIJKE ELEMENTEN VAN DE BEREKENINGSSYSTEMATIEK

Artikel 2. Vast aantal formatieplaatsen voor leraren

Het in artikel 84, derde lid, van de wet, bedoelde vaste aantal formatieplaatsen in verband met de personeelscategorie van de leraren bedraagt, onverminderd artikel 6, tweede lid, voor de school of scholengemeenschap het aantal volgens onderstaande tabellen:

Vaste aantal formatieplaatsen categoriale school

School:Formatieplaatsen:
individueel v.b.o. met aantal afdelingen:  
1 of 21,70
3 of meer2,40
v.b.o. met aantal v.b.o.-afdelingen:  
1 of 21,70
3 of meer2,40
m.a.v.o. 1,95
h.a.v.o. 2,04
atheneum2,04
gymnasium2,04
lyceum3,23

In deze tabel wordt verstaan onder:

v.b.o.-afdelingen: afdelingen voor v.b.o., niet zijnde afdelingen voor individueel v.b.o.

Vaste aantal formatieplaatsen scholengemeenschappen

Scholengemeenschap:Formatieplaatsen:
 2,122,643,153,363,403,833,894,604,63
(i)v.b.o.-m.a.v.o.    x     
(i)v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.  x       
(i)v.b.o.-h.a.v.o.  x       
(i)v.b.o.-h.a.v.o.-v.w.o.  x       
(i)v.b.o.-v.w.o.  x       
(i)v.b.o.-m.a.v.o.-v.w.o.  x       
v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.-v.w.o. met aantal v.b.o.-afdelingen:          
– 1 of 2  x       
– 3, 4 of 5      x   
– 6 of meer        x
m.a.v.o.-h.a.v.o.x         
m.a.v.o.-h.a.v.o.-atheneum   x      
m.a.v.o.-h.a.v.o.-gymnasium   x      
m.a.v.o.-h.a.v.o.-lyceum       x  
m.a.v.o.-atheneumx         
m.a.v.o.-gymnasiumx         
m.a.v.o.-lyceum   x      
h.a.v.o.-atheneum x        
h.a.v.o.-gymnasium x        
h.a.v.o.-lyceum     x   

In deze tabel wordt verstaan onder:

1. (i.)v.b.o.: een school voor individueel v.b.o., onderscheidenlijk een school voor v.b.o. al dan niet met een of meer afdelingen voor individueel v.b.o.;

2. v.b.o.-afdelingen: afdelingen voor v.b.o. niet zijnde afdelingen voor individueel v.b.o.

Artikel 3. Leerlingafhankelijk aantal formatieplaatsen

  • 1. Het in artikel 84, tweede lid, onderdeel a, van de wet, bedoelde leerlingafhankelijke aantal formatieplaatsen wordt, onverminderd artikel 6, tweede lid, berekend door de desbetreffende ratio te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen van de school of scholengemeenschap. Een ratio is een breuk die de normatieve relatie weergeeft tussen enerzijds een formatieplaats van een bepaalde personeelscategorie en anderzijds een aantal leerlingen.

  • 2. De ratio directie/leerling is voor alle scholen en scholengemeenschappen 1/186,64.

  • 3. De ratio's leraar/leerling zijn voor scholen, voor scholengemeenschappen en voor afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs:

    Scholen:Ratio:
    v.b.o.1/21,74
    i.v.b.o.1/11,17
    h.a.v.o.1/25
    m.a.v.o.1/25
    atheneum1/25
    gymnasium1/25
    lyceum1/25
    Scholengemeenschappen:Ratio:  
    v.b.o.-m.a.v.o. 1/22,22  
    v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o. 1/21,60  
    v.b.o.-h.a.v.o. 1/21,60  
    v.b.o.-h.a.v.o.-v.w.o. 1/21,60  
    v.b.o.-v.w.o. 1/21,60  
    v.b.o.-m.a.v.o.-v.w.o. 1/21,60  
    v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.- v.w.o. 1/21,60  
    m.a.v.o.-h.a.v.o. 1/24,97  
    m.a.v.o.-h.a.v.o.-atheneum1/24,97  
    m.a.v.o.-h.a.v.o.-gymnasium1/24,97  
    m.a.v.o.-h.a.v.o.-lyceum1/24,97  
    m.a.v.o.-atheneum1/24,97  
    m.a.v.o.-gymnasium1/24,97  
    m.a.v.o.-lyceum1/24,97  
    h.a.v.o.-atheneum1/25  
    h.a.v.o.-gymnasium1/25  
    h.a.v.o.-lyceum1/25 
       
    Afdelingen: i.v.b.o.Ratio: 1/11,17 
  • 4. De ratio onderwijsondersteunend personeel/leerling is voor alle scholen en scholengemeenschappen 1/113,33.

Artikel 4. Opslagpercentages

  • 1. De in artikel 84, tweede lid, onderdeel b, van de wet, bedoelde opslag vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting bedraagt:

    a. voor de directie: 3,57% van het met toepassing van artikel 3, eerste en tweede lid, berekende aantal formatieplaatsen,

    b. voor de leraren: 3,57% van de som van het met toepassing van artikel 2, artikel 3, eerste en derde lid, alsmede het derde lid van dit artikel berekende aantal formatieplaatsen, en

    c. voor het onderwijsondersteunend personeel: 2,42% van het met toepassing van artikel 3, eerste en vierde lid, berekende aantal formatieplaatsen.

  • 2. De in artikel 84, tweede lid, onderdeel b, van de wet, bedoelde opslag wegens formatieve fricties bedraagt 1,90% van:

    a. het met toepassing van artikel 3, eerste en tweede lid, berekende aantal formatieplaatsen wat de personeelscategorie van de directie betreft,

    b. de som van het met toepassing van artikel 2, artikel 3, eerste en derde lid, alsmede het derde lid van dit artikel berekende aantal formatieplaatsen wat de personeelscategorie van de leraren betreft, en

    c. het met toepassing van artikel 3, eerste en vierde lid, berekende aantal formatieplaatsen wat de personeelscategorie van het onderwijsondersteunend personeel betreft.

  • 3. Behalve de in artikel 84, tweede lid, onderdeel b, van de wet, bedoelde opslagen wordt de omvang van de formatie, berekend met toepassing van artikel 2 en artikel 3, eerste en derde lid, met uitzondering van toepassing van artikel 6, tweede lid, ten behoeve van personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie verhoogd met:

    a. 4,2% voor een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, een scholengemeenschap waarvan deel uitmaken een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, of een scholengemeenschap waarvan deel uitmaken een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs en een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

    b. 3,6% voor een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

    c. 3,9% voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs en een scholengemeenschap waarvan deel uitmaken een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs;

    d. 5,1% voor een scholengemeenschap waarvan deel uitmaken een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, met uitzondering van een scholengemeenschap als bedoeld in onderdeel c.

Artikel 5. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

  • 1. In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van het aantal formatieplaatsen berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. Het percentage, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b, wordt verhoogd met 1,69%. Het percentage, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, wordt verhoogd met 1,05%.

  • 3. Het berekende aantal formatieplaatsen wordt verhoogd met 35% van het aantal formatieplaatsen dat overeenkomt met de verhoging, genoemd in het tweede lid.

  • 4. Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van het aantal formatieplaatsen, bedoeld in het tweede lid, voor zover:

    a. het bevoegd gezag voor de desbetreffende formatie personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen of, wat landbouwonderwijs betreft, van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel

    b. het bevoegd gezag door herbezetting van de desbetreffende formatie een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop.

    Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 5. Onze Minister kan op verzoek van het bevoegd gezag, welk verzoek wordt ingediend tussen 15 juli en 15 augustus, ontheffing verlenen van de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, indien:

    a. 1°. de formatie die ingevolge het tweede lid kan worden herbezet, overeenkomt met 4 uren of minder, en

    2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, of

    b. voor de desbetreffende formatie geen personeelslid in het eigen of het aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, of

    c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 6. Onze Minister stelt een commissie in die hem adviseert omtrent een verzoek op grond van het vijfde lid.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag dan wel binnen twee weken na het ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 6. Leerlingentelling

  • 1. Het in artikel 3, eerste lid, bedoelde aantal leerlingen is het aantal leerlingen van de school of scholengemeenschap dat als werkelijk schoolgaand was ingeschreven op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de in artikel 85 van de wet bedoelde vergoeding wordt vastgesteld.

  • 2. De som van het aantal formatieplaatsen, genoemd in artikel 2, en het aantal, berekend met toepassing van artikel 3, eerste en derde lid, wordt in verband met fluctuaties in de leerlingenaantallen gedurende de achtereenvolgende schooljaren vermenigvuldigd met de uitkomst van de formule

    Lt-1 + 0,32 (Lt-1 - Lt-2).

    -------------------------

    Lt-1

  • 3. In het tweede lid zijn Lt-1 en Lt-2 de aantallen leerlingen van de school of scholengemeenschap die als werkelijk schoolgaand waren ingeschreven op 1 oktober van het eerste schooljaar onderscheidenlijk op 1 oktober van het tweede schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de in artikel 85 van de wet bedoelde vergoeding wordt vastgesteld.

  • 4. Bij de vaststelling van het aantal leerlingen worden niet meegeteld:

    a. de leerlingen die reeds met goed gevolg eindexamen aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs hebben afgelegd en zich voorbereiden op het opnieuw afleggen van het eindexamen aan een gelijksoortige school, en

    b. de leerlingen die deelnemen aan het onderwijs in het kader van contractactiviteiten als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de wet.

  • 5. Bij de toepassing van het eerste lid juncto artikel 3, eerste en vierde lid, wordt uitgegaan van een aantal van ten minste 200 leerlingen.

  • 6. Onze Minister kan in verband met de aanvang of beëindiging van de bekostiging van een school, van een scholengemeenschap of van een afdeling voor voorbereidend beroepsonderwijs of individueel voorbereidend beroepsonderwijs, afwijken van het eerste tot en met vijfde lid.

Artikel 7. Afronding

  • 1. Ten behoeve van de berekening van de aantallen formatieplaatsen volgens de artikelen 2 tot en met 6 worden:

    a. de aan de hand van artikel 3 berekende aantallen formatieplaatsen,

    b. de som van de krachtens de artikelen 2 en 3, eerste en derde lid, berekende aantallen formatieplaatsen,

    c. de uitkomst van de in de artikelen 4 en 5 bedoelde vermenigvuldigingen, en

    d. de uitkomst van de berekening volgens artikel 6, tweede lid, uitgedrukt in een getal dat wordt afgerond op vier decimalen, waarbij de vierde decimaal indien de vijfde decimaal 5 of meer bedraagt naar boven wordt afgerond en indien deze minder dan 5 bedraagt naar beneden wordt afgerond.

  • 2. De uitkomst van de in artikel 6, tweede lid, genoemde formule wordt uitgedrukt in een getal dat wordt afgerond op twee decimalen, waarbij de tweede decimaal indien de derde decimaal 5 of meer bedraagt naar boven wordt afgerond en indien deze minder dan 5 bedraagt naar beneden wordt afgerond.

HOOFDSTUK III. WIJZE VAN BEPALING VAN DE VERGOEDING

Artikel 8. Bepaling vergoeding kosten personeel

  • 1. De vergoeding in verband met de kosten van het personeel wordt bepaald door het met toepassing van de artikelen 2 tot en met 7 berekende aantal formatieplaatsen voor de onderscheiden personeelscategorieën te vermenigvuldigen met de desbetreffende gemiddelde personeelslast en de uitkomsten bij elkaar op te tellen.

  • 2. De uitkomsten van deze vermenigvuldiging en de som van de bedragen voor de onderscheiden personeelscategorieën worden uitgedrukt in een bedrag dat wordt afgerond op twee decimalen, waarbij de tweede decimaal indien de derde decimaal 5 of meer bedraagt naar boven wordt afgerond en indien deze minder dan 5 bedraagt naar beneden wordt afgerond.

HOOFDSTUK IV. AANWIJZING SCHOOLSOORTEN IN KADER VERVANGINGSFONDS

Artikel 9. Aanwijzing schoolsoorten vervangingsfonds

De bevoegde gezagsorganen van scholen en van scholengemeenschappen zijn aangesloten bij de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98a van de wet.

HOOFDSTUK V. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10. Toepassing op cursussen

Onze Minister bepaalt de wijze waarop de hoofdstukken I tot en met III, alsmede artikel 85 van de wet toepassing vinden ten behoeve van een cursus, verbonden aan een school of scholengemeenschap, in verband met de aard, inhoud, omvang of duur van de cursus.

Artikel 11. Afwijking wegens bijzondere inrichting onderwijs

Ten behoeve van een school of scholengemeenschap met een bijzondere inrichting van het onderwijs kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag goedkeuren dat wordt afgeweken van de hoofdstukken I en II. Onze Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

HOOFDSTUK VI. CITEERTITEL

Artikel 12. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Formatiebesluit W.V.O.

ARTIKEL II. WIJZIGING BEKOSTIGINGSBESLUIT W.V.O.

Het Bekostigingsbesluit W.V.O.2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de begripsbepaling van «wet» vervalt de Staatsbladaanduiding.

2. De begripsbepaling van «accountant» wordt vervangen door:

«accountant»: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;.

B

In artikel 5 wordt «17, 45, 53, 56 en 57» vervangen door: 17, 39 en 53.

C

In artikel 17 wordt «15 september» vervangen door: 1 oktober.

D

Titel 1 van hoofdstuk 3 wordt vervangen door:

Paragraaf 1. Begripsbepaling

Artikel 30. Begripsbepaling hoofdstuk 3

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder school verstaan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs.

Paragraaf 2. Bevoorschotting

Artikel 31. Voorschot personeels- en exploitatiekosten
  • 1. Het Rijk verstrekt elke maand van het schooljaar in verband met de kosten voor het personeel en voor de voorzieningen ten behoeve van de exploitatie aan het bevoegd gezag een voorschot van een gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 96d, eerste lid, van de wet, waarop het vermoedelijk over dat schooljaar recht heeft.

  • 2. Onze Minister kan op het in het eerste lid bedoelde voorschot in mindering brengen:

    a. een bedrag aan verwachte inkomsten als bedoeld in artikel 96m, tweede lid, onderdeel b, van de wet,

    b. een bedrag aan verwachte inkomsten als bedoeld in artikel 96m, tweede lid, onderdeel d, van de wet,

    c. een bedrag als bedoeld in artikel 96m, tweede lid, onderdeel f, van de wet, en

    d. een bedrag als bedoeld in artikel 96o, eerste tot en met vierde lid, van de wet.

Artikel 32. Voorschot aanvullende vergoeding personeels- en exploitatiekosten

Artikel 31, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aanvullende vergoeding, bedoeld in artikel 96d, tweede lid, van de wet.

Artikel 33. Verstrekking gegevens voor bevoorschotting voor vergoeding van personeels- en exploitatiekosten
  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt de gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de vaststelling van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 96d van de wet.

  • 2. lngeval in de gegevens waarvan bij de vaststelling van de voorschotten, bedoeld in het eerste lid, is uitgegaan, wijzigingen optreden, doet het bevoegd gezag daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister.

Artikel 34. Nadere voorschriften

Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop de voorschotten, bedoeld in de artikelen 31 en 32, worden aangevraagd, vastgesteld en verstrekt.

Paragraaf 3. Beschikbaar gesteld bedrag

Artikel 35. Vaststelling van het bedrag voor personeels- en exploitatiekosten; mogelijkheid voorlopige vaststelling bedrag
  • 1. Onze Minister stelt het bedrag, bedoeld in artikel 96d, eerste lid, van de wet, vast, met inachtneming van artikel 39.

  • 2. Onze Minister kan, voorafgaand aan het vaststellen van het bedrag, bedoeld in artikel 96d, eerste lid, van de wet, een bedrag voorlopig vaststellen en op de voet van artikel 37 tot voorlopige verrekening overgaan.

Artikel 36. Vaststelling van de aanvullende vergoeding personeels- en exploitatiekosten

Onze Minister stelt het bedrag, bedoeld in artikel 96d, tweede lid, van de wet, vast.

Artikel 37. Verrekening van voorschotten met het beschikbaar gestelde bedrag
  • 1. Indien het bedrag aan voorschotten, bedoeld in de artikelen 31 en 32, in een schooljaar hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 35 onderscheidenlijk artikel 36, stort het bevoegd gezag binnen vier weken na vaststelling daarvan het verschil terug in 's Rijks kas, tenzij Onze Minister bepaalt dat verrekening plaats vindt met nog uit te keren voorschotten of vergoedingen.

  • 2. Indien het bedrag van de vergoeding hoger is dan de dienaangaande verstrekte voorschotten, vergoedt het Rijk binnen vier weken na vaststelling daarvan aan het bevoegd gezag het verschil.

E

De aanduiding van hoofdstuk 3, titel 2 en van paragraaf 1 van die titel vervallen.

F

Artikel 40 wordt vernummerd tot artikel 38.

G

Paragraaf 2 van hoofdstuk 3, titel 2, vervalt.

H

Onder vernummering van artikel 45 tot artikel 39, worden in artikel 39 de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «15 september» vervangen door: 1 oktober.

2. In het tweede lid wordt «artikel 47» vervangen door: artikel 37.

I

De aanduiding van hoofdstuk 3, titel 2, paragraaf 3, vervalt.

J

Onder vernummering van hoofdstuk 3, titel 1A, tot hoofdstuk 3, paragraaf 4, en van de artikelen 39a en 39b tot artikelen 40 en 41, worden deze paragraaf en artikelen geplaatst na artikel 39.

K

De artikelen 46 en 47 vervallen.

L

In artikel 53, eerste lid, onderdeel a, wordt «15 september» vervangen door: 1 oktober.

M

In de artikelen 59 en 73 vervalt de Staatsbladaanduiding.

N

Aan artikel 62 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister kan voor het financieel verslag een model vaststellen.

O

In de inhoudsopgave wordt de aanduiding van hoofdstuk 3, titel 1, tot en met de aanduiding van artikel 46 vervangen door:

Paragraaf 1. Begripsbepaling

Artikel 30. Begripsbepaling hoofdstuk 3

Paragraaf 2. Bevoorschotting

Artikel 31. Voorschot personeels- en exploitatiekosten

Artikel 32. Voorschot aanvullende vergoeding personeels- en exploitatiekosten

Artikel 33. Verstrekking gegevens voor bevoorschotting voor vergoeding van personeels- en exploitatiekosten

Artikel 34. Nadere voorschriften

Paragraaf 3. Beschikbaar gesteld bedrag

Artikel 35. Vaststelling van het bedrag voor personeels- en exploitatiekosten; mogelijkheid voorlopige vaststelling bedrag

Artikel 36. Vaststelling van de aanvullende vergoeding personeels- en exploitatiekosten

Artikel 37. Verrekening van voorschotten met het beschikbaar gestelde bedrag

Artikel 38. Vergoeding deel exploitatiekosten voorafgaand aan volledige bekostiging

Artikel 39. Vaststelling van het bedrag voor exploitatiekosten; mogelijkheid voorlopige vaststelling bedrag

Paragraaf 4. Vergoeding van uitgaven voor nascholing

Artikel 40. Aanvang van de bekostiging

Artikel 41. Vergoeding voor nascholing

ARTIKEL III. WIJZIGING BESLUIT ONDERWIJSVOORRANGSGEBIEDEN

Het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, onderdeel d, wordt «15 september» vervangen door: 1 oktober.

B

In artikel 5, tweede lid, wordt na «formatierekeneenheden» ingevoegd: onderscheidenlijk een bedrag.

C

In artikel 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt na «de scholen» ingevoegd: voor basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

2. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: De vergoeding van de personeelskosten van de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs omvat een bedrag.

3. In het tweede lid wordt de komma na «Wet op het basisonderwijs» vervangen door «en» en vervalt «en de Wet op het voortgezet onderwijs».

4. In het derde lid wordt de komma na «Wet op het basisonderwijs» vervangen door «en» en vervalt «, onderscheidenlijk artikel 85 van de Wet op het voortgezet onderwijs».

D

In artikel 7, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. «de artikelen 31 en 33 tot en met 39» wordt vervangen door: de artikelen 31, 33 tot en met 35 en 37.

2. «artikel 33, tweede lid, van dat besluit, het daar bedoelde bedrag» wordt vervangen door: artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van dat besluit, de daar bedoelde vermindering.

D

In artikel 8, tweede lid, onderdeel a, wordt «de artikelen 43, 44 en 47» vervangen door: de artikelen 33, 34 en 37.

ARTIKEL IV. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT W.C.B.O.

Het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O.4 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel G.4, tweede lid, tweede volzin, vervalt.

B

Artikel G.5 wordt vervangen door:

Artikel G.5. Formatie in verband met directie

Indien een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel G.2, is, in afwijking van artikel 3, tweede lid, van het Formatiebesluit W.V.O., de ratio directie/leerling 1/252,25.

C

Artikel G.6 vervalt.

D

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De aanduiding van artikel G.5 komt te luiden:

Artikel G.5. Formatie in verband met directie

2. De aanduiding van artikel G.6 komt te luiden:

Artikel G.6. (vervallen).

ARTIKEL V. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT LES- EN CURSUSGELDWET

Het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet5 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, wordt «15 september» telkens vervangen door: «1 oktober» en vervalt in het eerste lid, onderdelen c en d, telkens de Staatsbladaanduiding.

B

In artikel 10, eerste lid, wordt «15 september» vervangen door «1 oktober» en wordt «18 september» vervangen door «4 oktober».

ARTIKEL VI. WIJZIGING RECHTSPOSITIEBESLUIT ONDERWIJSPERSONEEL

Het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel6 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I-Q401, onderdeel i, wordt «15 september» vervangen door: 1 oktober.

B

In artikel I-S401, onderdeel c, wordt «15 september» vervangen door: 1 oktober.

ARTIKEL VII. OVERGANGSBEPALING ARTIKEL 8 FORMATIEBESLUIT W.V.O. IN RELATIE TOT SCHOOL-GPL

In afwijking van artikel 8 van het Formatiebesluit W.V.O. wordt wat de schooljaren 1996–1997 en 1997–1998 betreft de som van de in dat artikel bedoelde aantallen formatieplaatsen van de afzonderlijke personeelscategorieën vermenigvuldigd met de gemiddelde personeelslast van de school.

ARTIKEL VIII. OVERGANGSBEPALING FORMATIEVE FRICTIES SCHOOLJAREN 1996–1997 EN 1997–1998

In afwijking van artikel 4, tweede lid, van het Formatiebesluit W.V.O. bedraagt de opslag wegens formatieve fricties voor de schooljaren 1996–1997 en 1997–1998 1,20%.

ARTIKEL IX. VERHOGING PERSONELE VERGOEDING I.V.M. OVERGANGSRECHT BIJ LINEARISERINGSBESLUIT 1993

De op grond van het Formatiebesluit W.V.O. vastgestelde aantallen formatieplaatsen worden voor het schooljaar 1996–1997 door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen verhoogd voor scholen en scholengemeenschappen waarop wat dat schooljaar betreft artikel II, eerste lid, of artikel IV, eerste lid juncto tweede lid, onder b, van het Besluit van 6 april 1993 (Stb. 209), zoals luidend op 31 juli 1996, toepassing zou hebben gevonden indien het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. op 1 augustus 1996 nog van kracht zou zijn geweest, met overeenkomstige toepassing van die artikelen. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven voor de toepassing van de eerste volzin.

ARTIKEL X. VERHOGING PERSONELE VERGOEDING I.V.M. OMVANG EERSTEGRAADS FORMATIE

Voor zover op grond van artikel 26, onderdeel b, van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. ook na 31 juli 1996 aanspraak zou hebben bestaan op extra formatierekeneenheden, blijft die aanspraak in stand volgens de desbetreffende op 31 juli 1996 geldende voorschriften, met dien verstande dat de aanspraak wordt uitgedrukt in een aantal formatieplaatsen. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de toepassing van de eerste volzin.

ARTIKEL XI. OVERGANGSBEPALING GEWIJZIGDE TELDATUM FORMATIEBESLUIT W.V.O.

  • 1. In afwijking van artikel 6, eerste lid, van het Formatiebesluit W.V.O. wordt bij de toepassing van dat artikellid voor het schooljaar 1996–1997 in aanmerking genomen het aantal leerlingen dat op 15 september 1995 als werkelijk schoolgaand is ingeschreven.

  • 2. In afwijking van artikel 6, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. wordt bij de toepassing van dat artikellid voor het schooljaar 1996–1997 bij de onderdelen Lt-1 onderscheidenlijk Lt-2 van de in het tweede lid van dat artikel genoemde formule in aanmerking genomen het aantal leerlingen dat op 15 september 1995 onderscheidenlijk 15 september 1994 als werkelijk schoolgaand is ingeschreven.

  • 3. In afwijking van artikel 6, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. wordt bij de toepassing van dat artikellid voor het schooljaar 1997–1998 bij onderdeel Lt-2 van de in het tweede lid van dat artikel genoemde formule in aanmerking genomen het aantal leerlingen dat op 15 september 1995 als werkelijk schoolgaand is ingeschreven.

ARTIKEL XII. OVERGANGSBEPALING GEWIJZIGDE TELDATUM BEKOSTIGINGSBESLUIT W.V.O.

  • 1. In afwijking van artikel 17 van het Bekostigingsbesluit W.V.O. worden bij de toepassing van dat artikel voor het jaar 1996 de kenmerken van het gebouw op 15 september 1995 in aanmerking genomen.

  • 2. In afwijking van artikel 39 van het Bekostigingsbesluit W.V.O. worden voor de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 juli 1996 en het schooljaar 1996–1997 in aanmerking genomen het aantal leerlingen dat op 15 september 1995 als werkelijk schoolgaand is ingeschreven en de kenmerken van het gebouw op dat tijdstip.

  • 3. In afwijking van artikel 53, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. worden voor de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 juli 1996 en het schooljaar 1996–1997 in aanmerking genomen het aantal leerlingen dat op 15 september 1995 als werkelijk schoolgaand ls ingeschreven en de kenmerken van het gebouw op dat tijdstip.

ARTIKEL XIII. OVERGANGSBEPALING GEWIJZIGDE TELDATUM RECHTSPOSITIEBESLUIT ONDERWIJSPERSONEEL

  • 1. In afwijking van artikel I-Q401, onderdeel i, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wordt voor het schooljaar 1996–1997 bij de begripsomschrijving van y uitgegaan van het berekende aantal leerlingen op 15 september 1995.

  • 2. In afwijking van artikel I-S401, onderdeel c, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wordt voor het schooljaar 1996–1997 bij de begripsomschrijving van y uitgegaan van het berekende aantal leerlingen op 15 september 1995.

ARTIKEL XIV. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 1996, met uitzondering van de artikelen I, III en VI tot en met XI. De artikelen I, III en VII tot en met XI treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt ten aanzien van de artikelen I en VII tot en met XI niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Het in de tweede volzin bedoelde besluit wordt ten aanzien van artikel III niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het artikel III geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Artikel VI treedt in werking met ingang van 31 juli 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 18 juli 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de eerste augustus 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit houdt verband met de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 318) tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van lump-sum-bekostiging voor de personeels- en exploitatiekosten van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede in verband met decentralisatie van de rechtspositieregeling bij die scholen, behoudens een aantal op centraal niveau vast te stellen onderwerpen (regeling lump sum en decentralisatie rechtspositieregeling v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.).

Het besluit regelt allereerst de vaststelling van een herzien Formatiebesluit (artikel I).

Het besluit wijzigt voorts het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. (artikelen II tot en met IV).

In verband met de overgang naar een lump-sum-bekostiging wordt wat betreft de exploitatiekostenvergoeding overgestapt van bekostiging per kalenderjaar naar bekostiging per schooljaar.

Met betrekking tot het harmoniseren van verschillende teldata is eveneens een aantal bepalingen opgenomen (artikelen V en VI).

Harmonisatie van de teldata in het onderwijs heeft als primair doel het voorkomen van dubbele bekostiging. Juist in de fase waarin leerlingen uitstromen uit de ene onderwijssoort naar de andere, waarbij voor de onderscheiden onderwijssoorten verschillende teldata bestaan, kunnen zich in de praktijk dubbeltellingen voordoen.

Daarnaast beoogt de teldatumwijziging de duidelijkheid in het onderwijsveld te verhogen.

Thans worden schoolbesturen, vooral indien zij bevoegd gezag zijn van meer dan een onderwijssoort, geconfronteerd met verschillende teldata. Deze verschillen zijn slechts historisch verklaarbaar en hebben geen onderwijskundige dan wel specifieke budgettaire achtergrond.

De datum 1 oktober geldt reeds als teldatum voor het primair onderwijs en de hogescholen. Voor het voortgezet onderwijs betekent de harmonisatie een verschuiving van de teldatum van 15 september naar 1 oktober daaropvolgend. Voor de universiteiten zal een verschuiving van de teldatum van 1 december naar 1 oktober daaraanvoorafgaand worden gerealiseerd.

Voorts is voorzien in invoerings- en overgangsrecht bij zowel de invoering van de lump-sum-bekostiging en de overgang naar bekostiging per schooljaar wat betreft de exploitatiekostenvergoeding, als de harmonisatie van de teldata (artikelen VII tot en met XIII).

2. Het nieuwe Formatiebesluit

2.1. Inleiding

Vanwege de vele wijzigingen die noodzakelijk zijn in de regels voor de berekening van de personeelsvergoeding, is ervoor gekozen, een geheel nieuw Formatiebesluit vorm te geven dat het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. vervangt.

Omdat de W.V.O. zich naar verwachting met ingang van 1 januari 1996 alleen nog uitstrekt over v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o. en v.b.o. (het wetsvoorstel Wet educatie en beroepsonderwijs zal het m.b.o. en het v.a.v.o. dan uit de W.V.O. hebben gelicht), is ervoor gekozen dit nieuwe formatiebesluit aan te duiden als «Formatiebesluit W.V.O.».

De achtergronden van dit nieuwe besluit zijn uitgebreid toegelicht in de paragrafen 1 tot en met 3.2 van de memorie van toelichting bij de hiervoor in paragraaf 1 (Algemeen) genoemde wet. Daarnaar wordt kortheidshalve verwezen.

2.2. Hoofdkenmerken

De personele vergoeding wordt vastgesteld op de grondslag van het berekende personeelsbestand van een school (de Volumecomponent), vermenigvuldigd met een gemiddelde personeelslast (de Prijscomponent). Het declaratiekarakter van het voorheen geldende FBS-stelsel behoort daarmee tot het verleden.

Op deze twee componenten wordt kort ingegaan in onderscheidenlijk paragraaf 2.3 en paragraaf 2.4 van deze nota van toelichting.

De vastgestelde personele vergoeding heeft steeds betrekking op een schooljaar en wordt als één bedrag (in maandelijkse termijnen) uitgekeerd. Het bekostigingsniveau van een school wordt berekend aan de hand van gegevens die betrekking hebben op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de vergoeding is bestemd.

2.3. Volumecomponent

Het volume is het aantal formatieplaatsen waarmee de in paragraaf 2.4 bedoelde prijscomponent moet worden vermenigvuldigd.

Het volume wordt op de volgende wijze bepaald.

Grondslag is het genormeerde aantal volledige formatieplaatsen (fulltime equivalents: FTE's) per personeelscategorie. Een FTE staat gelijk met een volledige formatieplaats behorend tot een bepaalde personeelscategorie. Het aantal FTE's wordt bepaald op basis van een normatieve verhouding tussen een FTE en een aantal leerlingen: de zo genaamde ratio. De ratio's gaan uit van de formatieformules zoals deze bij de vereenvoudiging van de formatieformules per 1 augustus 1993 zijn bepaald in de vorm van coëfficiënten en vaste voeten (voor de opbouw van deze gegevens, zie de nota van toelichting op Staatsblad 1993, 209, toelichting bij artikel l, onderdelen B tot en met G). Aldus is sprake van een neutrale omzetting van de in formatierekeneenheden uitgedrukte formules.

Bij deze linearisering was in verband met het verschil in salarisschalen een onderscheid gemaakt tussen de coëfficient voor de directie van een zogenaamde eerstegraads- en tweedegraadsschool. In dit besluit is dat onderscheid niet meer van toepassing, omdat dit nu in de prijscomponent (de GPL) tot uitdrukking wordt gebracht.

De systematiek van de per 1 augustus 1993 ingevoerde vaste voeten voor de formatieberekening van het onderwijzend personeel (linearisering) is gehandhaafd. Nadat het aantal FTE's (op basis van de vaste voet en de ratio's) is berekend, vindt verhoging van dit aantal plaats met de opslagen voor frictie, ADV-herbezetting, de uitbreiding daarvan en het zogenaamde schoolprofielbudget.

Met betrekking tot een regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen (seniorenregeling) merken de ondergetekenden op dat hierbij van belang is dat de arbeidsvoorwaardenvorming met ingang van 1 augustus 1996 zal zijn gedecentraliseerd. Een regeling met betrekking tot de formatieve gevolgen van een seniorenregeling kan dan ook niet zonder meer worden opgenomen in het Formatiebesluit W.V.O. Het hangt immers af van de vraag of en zo ja, in welke vorm de overlegpartners die zijn betrokken bij de totstandkoming van de decentrale rechtspositieregeling c.q. de collectieve arbeidsovereenkomst, een speciale seniorenregeling overeenkomen. Indien dit wordt overeengekomen zal in het Formatiebesluit W.V.O. een voorziening worden opgenomen.

De ratio's voor het voorbereidend landbouwonderwijs als component van een agrarisch opleidingscentrum (AOC) zijn opgenomen in het Formatiebesluit dagscholen m.b.o.

2.4. Prijscomponent

De prijscomponent van het berekende personeelsbestand wordt gevormd door een gemiddelde personeelslast (GPL) per FTE.

De invoering van de lump-sum-bekostiging voor het personeel per 1 augustus 1996 vindt plaats op basis van een school-GPL, te hanteren tot 1 augustus 1998. Zie artikel X van de in paragraaf 1 (Algemeen) genoemde wet en de bij dat artikel behorende toelichting. Voor de volumecomponent geldt het nieuwe Formatiebesluit direct al met ingang van het schooljaar 1996–1997, met dien verstande dat – op grond van artikel VII van het onderhavige besluit – tot 1 augustus 1998 wordt uitgegaan van de som van het aantal FTE's van de afzonderlijke personeelscategorieën, omdat op alle categorieën eenzelfde school-GPL van toepassing is. Vanaf 1 augustus 1998 geldt, op grond van artikel 85 van de W.V.O., de systematiek van de landelijke GPL per personeelscategorie.

De landelijke GPL zal in ieder geval verschillen per personeelscategorie.

Voor de directie zullen in beginsel vier afzonderlijke GPL-bedragen worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor het onderwijzend personeel. Daarbij zal een onderscheid worden gemaakt naar de volgende groepen van scholen:

– categoriaal v.w.o., categoriaal h.a.v.o., lycea en scholengemeenschappen v.w.o./h.a.v.o.,

– m.a.v.o. en v.b.o., alsmede scholengemeenschappen m.a.v.o./v.b.o.,

– scholengemeenschappen v.w.o. of h.a.v.o. en m.a.v.o.,

– scholengemeenschappen v.w.o./h.a.v.o./m.a.v.o./v.b.o.

Voor het onderwijsondersteunend personeel zal één GPL worden vastgesteld.

Ten aanzien van de GPL van het onderwijzend personeel zal een leeftijdscorrectie worden toegepast, welke correctie-systematiek, zij het met jaarlijks wisselende leeftijden, in beginsel voor een periode van vijf jaar geldt.

2.5. Aanvullende vergoeding

De mogelijkheid tot het verstrekken van aanvullende budgetten voor bijzondere ontwikkelingen in het onderwijs, dan wel voor bijzondere omstandigheden aan een school, blijft onder de lump-sum-bekostiging bestaan. Daartoe is in artikel 85a van de W.V.O. een voorziening getroffen.

2.6. Overgangsformatie

Het besluit houdt rekening met op 1 augustus 1996 nog niet uitgewerkt overgangsrecht bij het vorige formatiebesluit. Het gaat hierbij om budgetten voor overgangsformatie bij de invoering van FBS en in het kader van de linearisering.

3. Wijziging overige besluiten (artikelen II tot en met VI van het besluit)

3.1. Wijziging Bekostigingsbesluit W.V.O.

Zoals gezegd wijzigt dit besluit ook het Bekostigingsbesluit W.V.O.

De nieuwe bekostigingsbepalingen vertonen grote gelijkenis aan die welke het Bekostigingsbesluit W.V.O. reeds bevat voor de scholen voor m.b.o. Op die scholen is sinds 1992 een stelsel van lump-sum-bekostiging van toepassing.

Uit artikel VII van de eerstgenoemde Wet van 31 mei 1995 (Stb. 318) vloeit voort dat de vergoeding van de exploitatiekosten vooralsnog plaatsvindt op de grondslag van artikel XV van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112). Artikel VII houdt in dat in artikel 96d van de W.V.O. de verwijzing naar artikel 86, eerste lid, van de wet (artikel 86 is nog niet in werking getreden en regelt dat de exploitatiekostenvergoeding wordt berekend op de grondslag van een programma van eisen) wordt vervangen door een verwijzing naar artikel XV.

Dit betekent ook dat daar waar het Bekostigingsbesluit W.V.O. met betrekking tot de exploitatiekosten verwijst naar artikel 96d, eerste lid, van de wet, die verwijzing vooralsnog betrekking heeft op artikel XV.

3.2. Wijziging Besluit onderwijsvoorrangsgebieden

In de tweede plaats is technisch aangepast het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden. Het systeem van formatierekeneenheden (fre's) dat de basis vormde voor de wijze van vergoeding van de personeelskosten in het voortgezet onderwijs, houdt met ingang van 1 augustus 1996 op te bestaan. De wijze van vergoeding bestaat daarom voortaan uit de uitkering van een bedrag.

In verband hiermee is tevens het tweede lid van artikel 5 aangepast, zodat ook in de begroting van het desbetreffende onderwijsvoorrangsgebied ten aanzien van de scholen voor voortgezet onderwijs wordt uitgegaan van een geldbedrag.

3.3. Wijziging Uitvoeringsbesluit W.C.B.O.

Het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. is gewijzigd wat de daarin geregelde bekostiging betreft van de directie van scholengemeenschappen waarin mede zijn verenigd een of meer scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, hoger algemeen voortgezet onderwijs, middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs met een school uit de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Als gevolg van de tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel invoering lump-sum-bekostiging en decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming (Kamerstukken II, 23 948) aangenomen motie van het kamerlid Cornielje (stuk nr. 19), is thans voor de directie van een dergelijke verticale scholengemeenschap de stapsgewijze formatieberekening van artikel G.5 juncto Bijlage I van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. vervangen door een ratio.

3.4. Wijziging Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet en Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel

Tot slot worden in het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet en het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel de teldata verschoven van 15 september naar 1 oktober.

4. Ontvangen reacties en advies Onderwijsraad

Het ontwerp-besluit is voor commentaar voorgelegd aan de artikel-3-organisaties en voor advies aan de Onderwijsraad. De Onderwijsraad bracht advies uit bij brief van 16 februari 1995 (kenmerk OR 94000674/S).

De Onderwijsraad heeft geconstateerd dat conform zijn eerder advies van 3 mei 1994 inzake het wetsvoorstel regeling lump sum en decentralisatie rechtspositieregeling v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. (Kamerstukken II 1994/95, 23 948) de beginselen van het lump-sum-bekostigingsstelsel in het wetsvoorstel – inmiddels vastgesteld en in het Staatsblad gepubliceerd – zijn vastgelegd. De ondergetekenden merken hierbij op dat een verdergaande stap is gezet door bij nota van wijziging de elementen van de vaststelling van de gemiddelde personeelslast in het wetsvoorstel verder uit te werken en te preciseren (zie het bij de Wet van 31 mei 1995, Stb. 318, opgenomen artikel 85 van de Wet op het voortgezet onderwijs).

Refererend aan zijn eerdergenoemde advies wijst de Raad op de financiële gevolgen van de invoering van de lump-sum-bekostiging. Daarbij wordt in het bijzonder, evenals door een aantal organisaties, de vraag gesteld naar de toereikendheid van het overgangsrecht. De Onderwijsraad vraagt zich daarbij af of de twee jaren waarin de vergoeding op basis van de school-GPL wordt berekend, voldoende is om toe te werken naar de landelijke-GPL en of de 3%-regeling de verschillen tussen het huidige en het toekomstige bekostigingssysteem kan weg werken.

De ondergetekenden merken hierover op dat in totaal ten minste sprake is van een periode van vier schooljaren waarin scholen zich kunnen voorbereiden op de aanvang van de bekostiging volgens de landelijke GPL. Deze periode vangt aan met het voorbereidingsjaar 1995–1996. Daarna volgen de jaren van de school-GPL en het jaar van de 3%-regeling, eventueel gevolgd door verdere overgangsrechtelijke voorzieningen. Alles bij elkaar een alleszins redelijke periode voor de voorbereiding, zo menen de ondergetekenden.

Voorts vraagt de Onderwijsraad of de jaarlijkse leeftijdscorrectie toereikend is om de salariskosten van personeel met een salarisschaal boven het maximum op te vangen. De landelijke GPL is afgeleid van de meting van de personele uitgaven in het schooljaar 1994–1995. Het effect van personele uitgaven boven het maximumsalaris behorende bij een salarisschaal is in deze meting verwerkt.

De Raad constateert dat steeds meer externen een claim leggen op het budget van de school. De Raad doelt hierbij op het vervangingsfonds en het in te stellen participatiefonds. Voor de financiële zorgen die de Raad als gevolg van een en ander in zijn advies schetst, vraagt hij bijzondere aandacht, te meer daar uit het rapport van de Normeringscommisie Voortgezet Onderwijs «Hoe komen de scholen rond» van mei 1994 zou blijken dat veel scholen niet uitkomen. Scholen mogen niet bij de start van de lump-sum-systematiek met een achterstand worden geconfronteerd.

De ondergetekenden willen allereerst wijzen op het volgende. Door de verantwoordelijkheid ten aanzien van vervanging alsmede ten aanzien van wachtgelden en overige werkloosheidsuitkeringen mede bij «het veld» zelf te beleggen, is beoogd te komen tot een betere beheersing van de desbetreffende kosten. De ondergetekenden voegen daaraan toe dat in dit kader tevens vermeld moet worden dat tegenover de premies van de eerdergenoemde fondsen vergoedingen staan van de overheid met het oog op deze premies, de zogenaamde opslagen.

Met betrekking tot de toereikendheid van de exploitatiekostenvergoeding en eventuele achterstanden merken de ondergetekenden op dat de zogenoemde BSM-vergoeding zal worden geëvalueerd. Uit deze evaluatie moet blijken of de exploitatiekostenvergoeding al dan niet toereikend is.

Ondanks de waardering dat een aantal onzekerheden is weggenomen, blijft er voor de Onderwijsraad nog te veel over om met een gerust hart de toekomst tegemoet te kunnen zien. Hij geeft om die reden en gezien de overgangstijd een evaluatie na twee jaar in overweging.

De ondergetekenden achten een periode van twee jaren te kort. Zij zijn van mening dat een evaluatie voor 1 augustus 2001 effectiever is. Deze uiterste datum is neergelegd in artikel XIV van de eerdergenoemde Wet van 31 mei 1995 (Stb. 318).

De Onderwijsraad en een aantal organisaties missen een opslagpercentage bij artikel 5 (thans: artikel 4) van het Formatiebesluit W.V.O. in verband met het schoolprofielbudget. Het schoolprofielbudget is steeds geregeld geweest door middel van een aanvullende ministeriële regeling, gebaseerd op artikel 12 van het oude Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. Gelet op het feit dat de desbetreffende regeling, de Regeling schoolprofielbudget v.w.o.-a.v.o.-v.b.o., begin 1995 is gewijzigd (zie Uitleg OCenW-Regelingen 1995, nr. 4) en dat daarbij tot en met het schooljaar 1999–2000 de opslagpercentages zijn vastgesteld, zijn deze nu ter vervanging van die regeling opgenomen in artikel 4 van het Formatiebesluit W.V.O.

5. Financiële gevolgen

Met betrekking tot de financiële gevolgen van dit besluit (waarbij alleen het nieuwe Formatiebesluit W.V.O. en de daaraan gekoppelde wijziging van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. relevant zijn) wordt, in navolging van de memorie van toelichting bij het in paragraaf 1 genoemde wetsvoorstel, het volgende opgemerkt.

De invoering van de lump sum per 1 augustus 1996 vindt wat de personele vergoeding betreft plaats op basis van de dan geldende formatiesleutels.

Gedurende twee schooljaren zal worden bekostigd op basis van de school-GPL. Daarna, dus met ingang van 1 augustus 1998, vindt het Formatiebesluit W.V.O. voor het eerst als zodanig toepassing, zodat de formatiesleutels worden gekoppeld aan de landelijke GPL, die wordt gecorrigeerd voor de gewogen gemiddelde leeftijd van het onderwijsgevend personeel van de school. Daarnaast is nog een overgangsregeling in de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 318) neergelegd voor scholen die er bij de overgang van de school-GPL naar de landelijke GPL meer dan 3% op achteruit gaan. In alle fasen van de invoering van de lump-sum-bekostiging is voor de rijksoverheid sprake van budgettaire neutraliteit.

Aan de overgang van de bekostigingsperiode van kalenderjaar naar schooljaar wat betreft de exploitatiekostenvergoeding, alsmede aan de harmonisatie van de teldata zijn geen financiële consequenties verbonden.

6. Artikelsgewijze toelichting

ARTIKEL I. FORMATIEBESLUIT W.V.O.

Artikel 1

Het woord «formatieplaats» heeft uitsluitend een berekeningsfunctie en staat los van de feitelijke personele bezetting van een school zoals vastgesteld door het bevoegd gezag. Een begripsomschrijving van «formatie» (het door het bevoegd gezag vastgestelde samenstel van functies voor het personeel in aantallen en niveaus) kan worden gemist, omdat het Formatiebesluit dit begrip niet hanteert en uitsluitend op de genormeerde formatie betrekking heeft.

Hoofdstuk II

Dit hoofdstuk volgt de volgorde van de berekeningselementen van artikel 84, tweede en derde lid, van de W.V.O. In het Formatiebesluit wordt niet ingegaan op de aanvullende vergoeding, aangezien deze is ondergebracht in artikel 85a van de W.V.O.

Artikel 2

Artikel 2 bevat een opsomming van de vaste aantallen formatieplaatsen voor de lerarenformatie. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de formatie voor de categoriale scholen en die voor de scholengemeenschappen.

Artikel 3

Dit artikel omschrijft het begrip «ratio» in het eerste lid en bevat voor de onderscheiden personeelscategorieën vervolgens de van toepassing zijnde ratio's.

De woorden «onverminderd artikel 6, tweede lid» in artikel 2 en het eerste lid van dit artikel geven voor alle duidelijkheid aan dat voor zover het de lerarenformatie betreft, de leerlingafhankelijke formatie niet als zodanig, maar te zamen met de vaste formatie onderworpen is aan het mechanisme van correctie wegens leerlingfluctuatie.

Directie/leerling-ratio's:

Het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. kende in artikel 3 voor de directieformatie twee formules: een voor de zogenaamde eerstegraads directie (artikel 3, tweede lid) en een voor de zogenaamde tweedegraads directie (artikel 3, eerste lid).

In het onderhavige besluit is dit onderscheid niet gehandhaafd en geldt één directie/leerling-ratio voor de beide categorieën.

Leraar/leerling-ratio's:

Het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. kende in de artikelen 4 tot en met 7 een berekening van het aantal fre's voor de lerarenformatie, waarvan onderdeel uitmaakte een vaste voet (C-waarde).

Deze formatiesleutels zijn in het onderhavige besluit omgezet naar een vaste voet (zie de in artikel 2 opgenomen tabellen) en ratio's leraar/leerling (artikel 3).

OOP/leerling-ratio's:

Het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. kende in artikel 8 een berekening van het aantal fre's voor de OOP-formatie.

In de plaats daarvan is nu het gemiddeld aantal fre's per FTE voor alle schoolsoorten berekend en normatief vastgesteld op 153. Dit aantal van 153 is gedeeld door de coëfficiënt 1,35 ( = 1,35 fre per leerling), genoemd in artikel 8 van het laatstgenoemde Formatiebesluit, waaruit als ratio 1/113,33 resulteert.

Voor deze formatieberekening blijft de ondergrens van 200 leerlingen uit het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. gehandhaafd (artikel 6, vijfde lid, van het Formatiebesluit W.V.O.).

Artikel 4

De woorden «met toepassing van» geven steeds aan dat de andere voor de berekening relevante artikelen, zoals artikel 6, onverkort blijven gelden. Dat dit het geval is, behoeft in het eerste en tweede lid niet expliciet te worden bepaald.

Ten aanzien van de opslag in verband met het schoolprofielbudget geldt dat deze wordt berekend over de lerarenformatie zónder dat toepassing wordt gegeven aan artikel 6.

Artikel 5

Met ingang van 1 augustus 1994 werden de tot dan geldende opslagpercentages in verband met arbeidsduurverkorting verhoogd, zodat extra formatieruimte vrij kwam. Aan het herbezetten van een gedeelte van deze extra ruimte (te weten het zogenaamde quotum van 65%) is een aantal voorwaarden verbonden; de belangrijkste daarvan is dat voor dit quotumgedeelte een wachtgeldgenietende dient te worden benoemd. Pas wanneer dit het geval is, ontvangt het bevoegd gezag de hiermee gepaard gaande vergoeding.

In artikel 5 is deze regeling, toegesneden op de situatie waarin sprake is van lump-sum-bekostiging, in het Formatiebesluit W.V.O. opgenomen.

Artikel 6

Het eerste lid ziet op de leerlingafhankelijke formatie voor alle personeelscategorieën. Het tweede lid betreft alleen de lerarenformatie.

Het derde lid is gekoppeld aan het tweede lid en ziet dus alleen op de lerarenformatie. Het vierde lid ziet zowel op het eerste lid als op het tweede juncto derde lid.

Het vijfde lid voorziet in een vaste ondergrens van 200 leerlingen in relatie tot artikel 3, vierde lid.

Het zesde lid maakt afwijking van het gehele artikel mogelijk.

Naar artikel 6, tweede lid, wordt verwezen in artikel 2 (de vaste lerarenformatie) en in artikel 3, eerste lid (de leerlingafhankelijke lerarenformatie).

Artikel 7

In dit artikel zijn de afrondingsregels neergelegd, onderscheiden naar berekeningsmoment.

Artikel 8

Dit artikel regelt de uiteindelijke vaststelling van de personele vergoeding. Het artikel vormt de uitwerking van de in de W.V.O. aangeduide en in de artikelen 2 tot en met 7 uitgewerkte grondslagen.

Artikel 9

Dit artikel stemt overeen met artikel 20 van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.

Artikel 10

Dit artikel stemt overeen met artikel 11 van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.

Artikel 11

Dit artikel stemt materieel overeen met artikel 14 van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.

ARTIKEL II. WIJZIGING BEKOSTIGINGSBESLUIT W.V.O.

Algemeen

Hoofdstuk 3 van het Bekostigingsbesluit W.V.O. viel oorspronkelijk uiteen in twee Titels:

– Titel 1, dat de vergoeding van kosten voor het personeel regelde, en

– Titel 2, dat betrekking had op de vergoeding van uitgaven voor exploitatie.

Omdat vanaf 1 augustus 1996 sprake is van een lump sum voor personeel en exploitatie te zamen, is Hoofdstuk 3 aangepast aan de systematiek van Hoofdstuk 4 van het Bekostigingsbesluit W.V.O., waarin voor de dagscholen voor m.b.o. op geïntegreerde wijze de vergoeding voor personeels- en exploitatiekosten is geregeld.

Ten slotte wordt nog opgemerkt dat uit Hoofdstuk 3 zijn geschrapt de bepalingen inzake het geautomatiseerde systeem van de salarisadministratie in het voortgezet onderwijs (het zo genaamde CASO), omdat onder het lump-sum-stelsel de overheid niet langer salarissen uitbetaalt doch een mede uit een personele vergoeding bestaande lump sum uitkeert aan het bevoegd gezag, dat vervolgens zelf (al dan niet door tussenkomst van een systeem als het CASO) de salarissen aan het personeel uitbetaalt.

ARTIKEL II, ONDERDEEL D

Artikel 30

Dit artikel stemt overeen met het oorspronkelijk artikel 30 en regelt het bereik van Hoofdstuk 3.

Artikel 31

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 49. In het artikel zijn samengevoegd de tot 1 augustus 1996 bestaande artikelen 33 en 41.

In verband met het gegeven dat ten aanzien van de uitkeringsperioden thans sprake is van het schooljaar voor de personeelsvergoeding en de exploitatievergoeding, omvat de bevoorschottingsregeling de beide vergoedingen. Voor deze twee vergoedingen wordt een maandelijks voorschot te zamen verstrekt.

Artikel 32

Dit artikel is materieel gelijk aan artikel 42 (oud) en artikel 50.

Artikel 33

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 43 (oud) en materieel gelijk aan 51. Voor de (niet meer geregelde) verhouding tot artikel XV van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van deze toelichting.

Artikel 34

Dit artikel is materieel gelijk aan de artikelen 44 en 52.

Artikel 35

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 53 en bevat voor de exploitatiekosten een koppeling met artikel 39.

Artikel 36

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 54.

Artikel 37

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 55.

ARTIKEL III. WIJZIGING BESLUIT ONDERWIJSVOORRANGSGEBIEDEN

Deze wijzigingen zijn reeds toegelicht in paragraaf 3.2.

ARTIKEL IV. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT W.C.B.O.

Onderdeel A

Deze wijziging betreft herstel van een omissie en staat als zodanig los van de invoering van lump-sum-bekostiging.

Onderdeel B

Artikel G.5 regelde oorspronkelijk de formatie voor de directie van een scholengemeenschap als in Hoofdstuk G geregeld, voor zover (met een adjunct-directeur) aangevuld vanuit het v.w.o., a.v.o. en v.b.o. Artikel G.6 bevatte de uitwerking daarvan voor de lerarenformatie (onderwijstaak directie). Daarbij werd afgeweken van het tot 1 augustus 1996 geldende Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.

Dat formatiebesluit is door het voorliggende besluit vervangen door het Formatiebesluit W.V.O.

Met de wijziging van artikel G.5 is een nieuwe formatieformule ten behoeve van de directie vastgesteld voor de scholen voor v.w.o., a.v.o. of v.b.o. in een scholengemeenschap met een of meer scholen uit de b.v.e.-sector. De nieuwe formule, uitgedrukt in een ratio conform de lump-sum-systematiek, leidt tot een grotere directie-omvang dan voorheen. Daarmee wordt een evenwichter verhouding verkregen ten opzichte van de formatie van de directie wat het BVE-deel betreft ten opzichte van de directie van de overige scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. Als gevolg van deze gunstiger formule kan wat het onderwijzend personeel betreft worden volstaan met de reguliere formatie die is opgenomen in het Formatiebesluit W.V.O.

De nieuwe formatieformule van de directie van het v.w.o./a.v.o./v.b.o. blijft in de overgangsperiode van de – dan tot wet verheven en in werking getreden – Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) zijn plaats houden in het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. Het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. is wat betreft voorschriften die (mede) van toepassing zijn op het voortgezet onderwijs, gebaseerd op de Wet op het voortgezet onderwijs. Dit heeft tot gevolg dat het Uitvoeringsbesluit voor die voorschriften ook na de inwerkingtreding van de WEB kan worden aangepast; de «bevriezing» naar de stand van zaken op 31 december 1995 heeft geen betrekking op deze v.o.-voorschriften. Door de afwijkende formatie van de directie thans op te nemen in bij voorbeeld het Formatiebesluit W.V.O. zou daarnaast afbreuk worden gedaan aan de inzichtelijkheid van Hoofdstuk G van het Uitvoeringsbesluit dat een beschrijving geeft van de specifieke voorschriften voor de diverse scholengemeenschappen. Bij de uitwerking van de uitvoeringsregelingen in het kader van de WEB zal worden bezien welke regeling geschikt is voor opneming van een directieformule voor de v.o.-component van een scholengemeenschap die bestaat uit een v.o.-school en een regionaal opleidingencentrum (ROC).

ARTIKEL VII. OVERGANGSBEPALING ARTIKEL 8 FORMATIEBESLUIT W.V.O. IN RELATIE TOT SCHOOL-GPL

Artikel VII kan niet los worden gezien van artikel X van de meergenoemde Wet van 31 mei 1995 (Stb. 318), waarin de school-GPL is geregeld. In de fase van de school-GPL wordt het totaal van de berekende formatie vermenigvuldigd met die GPL, dus in afwijking van de regeling voor de landelijke GPL, waarin ook artikel 8 van het Formatiebesluit W.V.O. een plaats heeft. Uit de systematiek van artikel X volgt dat de verwijzing in het Formatiebesluit naar de gemiddelde personeelslast steeds moet worden gelezen en toegepast als een verwijzing naar de school-GPL wat de schooljaren 1996–1997 en 1997–1998 betreft.

ARTIKEL VIII. OVERGANGSBEPALING FORMATIEVE FRICTIES SCHOOLJAREN 1996–1997 EN 1997–1998

Dit afwijkende percentage tijdens de periode van de school-GPL is de voortzetting van de Regeling van 27 januari 1994, kenmerk VQ/JP-93078894, houdende wijziging frictieopslag scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. voor schooljaren 1994–1995 tot en met 1997–1998 (Uitleg OenW-Regelingen 1994, nr. 8).

ARTIKEL IX. VERHOGING PERSONELE VERGOEDING I.V.M. OVERGANGSRECHT BIJ LINEARISERINGSBESLUIT 1993

Dit artikel handhaaft het ook na 31 juli 1996 nog toepasbare overgangsrecht van het zo genaamde lineariseringsbesluit (Besluit van 6 april 1993, Stb. 209).

ARTIKEL X. VERHOGING PERSONELE VERGOEDING I.V.M. OMVANG EERSTEGRAADS FORMATIE

Dit artikel behelst omzetting van de krachtens artikel 26, onderdeel b, van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o. toegekende formatie in verband met de eerstegraads formatie van het onderwijzend personeel.

ARTIKELEN XI TOT EN MET XIII. OVERGANGSBEPALINGEN GEWIJZIGDE TELDATA

Aangezien in de meeste gevallen de teldatum van een voorafgaand schooljaar/kalenderjaar bepalend is, en 1 oktober 1996 voor de eerste keer als de nieuwe teldatum zal worden gehanteerd, zijn overgangsbepalingen getroffen voor de situaties waarin de «oude» teldatum 15 september nog een rol speelt.

ARTIKEL XIV. INWERKINGTREDING

Regeling van het tijdstip van inwerkingtreding bij koninklijk besluit wat de hier genoemde artikelen betreft, houdt verband met de voorhangbepaling in artikel 84, vierde lid, en artikel 102b, elfde lid, van de W.V.O.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1993, 430, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 februari 1994, Stb. 93.

XNoot
2

Stb. 1992, 580, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 juni 1995, Stb. 347.

XNoot
3

Stb. 1993, 347.

XNoot
4

Stb. 1993, 382, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 juni 1995, Stb. 347.

XNoot
5

Stb. 1988, 268, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 februari 1995, Stb. 100.

XNoot
6

Stb. 1985, 110, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 juli 1995, Stb. 366.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 12 september 1995, nr. 176.

Naar boven