Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1995, 347 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1995, 347 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 20 december 1994, nr. 94041860/2496, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op de artikelen 51, tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs, 59, tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, 106, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 3.58, derde lid, en 3.72, derde lid, van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en F.15, eerste lid, van artikel II van de wet van 27 mei 1992 (Stb. 337);
Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 7 september 1994, nr. OR 94000434/Alg.);
De Raad van State gehoord (advies van 4 april 1995, No. W05.94.0768);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 13 juni 1995, nr. 95011604/2496, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 12a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding van onderdeel d wordt gewijzigd in onderdeel e.
2. Na onderdeel c wordt een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:
d. uitgaven voor nascholing ten behoeve van het personeel;.
Na artikel 75 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. De aanspraak op de vergoeding voor de uitgaven voor nascholing van het personeel, bedoeld in artikel 96f van de wet, ontstaat met ingang van de eerste schooldag van een nieuw geopende school.
2. Indien de situatie, bedoeld in artikel 9 van het Formatiebesluit WBO 1992, zich voordoet, ontstaat in afwijking van het eerste lid de aanspraak op de vergoeding voor de uitgaven voor nascholing ten hoogste acht weken voor de eerste schooldag van een nieuw geopende school.
1. Het Rijk verstrekt in de maanden januari en augustus van het uitkeringsjaar in verband met de kosten voor nascholing van het personeel aan het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk 7/12 gedeelte en 5/12 gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 96f van de wet, waarop het bevoegd gezag over dat jaar recht heeft.
2. Indien het eerste lid voor het eerst toepassing vindt op een school als bedoeld in artikel 76 omvat het bedrag, bedoeld in het eerste lid, tevens de vergoeding voor het tijdvak vanaf de datum waarop de aanspraak op de vergoeding is ontstaan, tot de eerste dag van de maand waarin de verstrekking plaats vindt.
Na artikel 76b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 1 november in verband met de terugstorting van niet bestede gelden voor nascholing, bedoeld in artikel 96g van de wet:
a. een opgave van de in de laatste drie jaren ontvangen vergoedingen voor nascholing,
b. een opgave van het bedrag dat het fonds, bedoeld in artikel 96g van de wet, omvat,
c. indien het bedrag, bedoeld onder onderdeel b, groter is dan het bedrag, bedoeld onder onderdeel a, een opgave van het verschil,
d. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de opgaven, bedoeld onder de onderdelen a, b en c, en
e. een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de opgaven, bedoeld onder de onderdelen a, b en c.
2. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 mei in verband met de terugstorting van niet bestede gelden voor nascholing, bedoeld in artikel 96g van de wet, vastgesteld:
a. de leidraad ten behoeve van de controle door de accountant,
b. de formulieren voor de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid onderdelen a, b en c, en
c. de formulieren betreffende de verklaringen, bedoeld in het eerste lid onderdelen d en e.
In de inhoudsopgave wordt na artikel 75 ingevoegd:
Hoofdstuk IVa. Vergoeding voor de uitgaven voor nascholing
Artikel 76. Aanvang van de bekostiging
Artikel 76a. Vergoeding voor nascholing
Artikel 76b. Omvang vergoeding.
In de inhoudsopgave wordt na artikel 76b ingevoegd:
Artikel 76c. Verstrekken gegevens i.v.m. de terugstorting van niet bestede nascholingsgelden.
Het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 10a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding van onderdeel d wordt gewijzigd in onderdeel e.
2. Na onderdeel c wordt een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:
d. uitgaven voor nascholing ten behoeve van het personeel;.
Na artikel 77 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. De aanspraak op de vergoeding voor de uitgaven voor nascholing van het personeel, bedoeld in artikel 93g van de wet, ontstaat met ingang van de eerste schooldag van een nieuw geopende school.
2. Indien de situatie, bedoeld in artikel 10 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, zich voordoet, ontstaat in afwijking van het eerste lid de aanspraak op de vergoeding voor de uitgaven voor nascholing ten hoogste acht weken voor de eerste schooldag van een nieuw geopende school.
1. Het Rijk verstrekt in de maanden januari en augustus van het uitkeringsjaar in verband met de kosten voor nascholing van het personeel aan het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk 7/12 gedeelte en 5/12 gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 93g van de wet, waarop het bevoegd gezag over dat jaar recht heeft.
2. Indien het eerste lid voor het eerst toepassing vindt op een school als bedoeld in artikel 77a omvat het bedrag, bedoeld in het eerste lid, tevens de vergoeding voor het tijdvak vanaf de datum waarop de aanspraak op de vergoeding is ontstaan, tot de eerste dag van de maand waarin de verstrekking plaats vindt.
Na artikel 77c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 1 november in verband met de terugstorting van niet bestede gelden voor nascholing, bedoeld in artikel 93h van de wet:
a. een opgave van de in de laatste drie jaren ontvangen vergoedingen voor nascholing,
b. een opgave van het bedrag dat het fonds, bedoeld in artikel 93h van de wet, omvat,
c. indien het bedrag, bedoeld onder onderdeel b, groter is dan het bedrag, bedoeld onder onderdeel a, een opgave van het verschil,
d. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de opgaven, bedoeld onder de onderdelen a, b en c, en
e. een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de opgaven, bedoeld onder de onderdelen a, b en c.
2. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 mei in verband met de terugstorting van niet bestede gelden voor nascholing, bedoeld in artikel 93h van de wet, vastgesteld:
a. de leidraad ten behoeve van de controle door de accountant,
b. de formulieren voor de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid onderdelen a, b en c, en
c. de formulieren betreffende de verklaringen, bedoeld in het eerste lid onderdelen d en e.
In de inhoudsopgave wordt na artikel 77 ingevoegd:
Hoofdstuk Va. Vergoeding voor de uitgaven voor nascholing
Artikel 77a. Aanvang van de bekostiging
Artikel 77b. Vergoeding voor nascholing
Artikel 77c. Omvang vergoeding.
In de inhoudsopgave wordt na artikel 77c ingevoegd:
Artikel 77d. Verstrekken gegevens i.v.m. de terugstorting van niet bestede nascholingsgelden.
Het Bekostigingsbesluit W.V.O.3 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 30 wordt de zinsnede «wordt onder school verstaan» vervangen door: wordt onder bevoegd gezag verstaan het bevoegd gezag van, en wordt «dagschool» telkens vervangen door: school.
In hoofdstuk 3 wordt na artikel 39 een nieuwe titel ingevoegd, luidende:
Het Rijk vergoedt de uitgaven voor nascholing van het personeel, bedoeld in artikel 96d.2 van de wet, met ingang van de eerste schooldag van een school waarvan het bekostigd onderwijs op grond van het bepaalde in afdeling l van titel III van de wet een aanvang neemt.
1. Onze Minister stelt het bedrag, bedoeld in artikel 96d.2 van de wet, vast.
2. Het Rijk verstrekt in de maanden januari en augustus van het uitkeringsjaar in verband met de kosten voor nascholing aan het bevoegd gezag onderscheidenlijk 7/12 gedeelte en 5/12 gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 96d.2 van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.
In artikel 48 wordt de zinsnede «wordt onder school verstaan een dagschool» vervangen door: wordt onder bevoegd gezag verstaan het bevoegd gezag van een school.
Na artikel 53 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister stelt het bedrag, bedoeld in artikel 96f.1 van de wet, vast.
2. Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de kosten voor nascholing aan het bevoegd gezag een gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 96f.1 van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.
Onder vernummering van de artikelen 56b en 56c tot onderscheidenlijk de artikelen 56c en 56d, wordt na artikel 56a een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister stelt na ontvangst van de beschikkingen van de desbetreffende regio's het bedrag, bedoeld in artikel 96f.3 van de wet, vast.
2. Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de kosten voor nascholing aan het bevoegd gezag een gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 96f.3 van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.
In artikel 58, tweede lid eerste volzin, wordt na «naar personeel en naar exploitatie» vervangen door: naar personeel, nascholing en exploitatie.
Voorafgaand aan artikel 63 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag van een school verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 1 mei in verband met de terugstorting van niet bestede gelden voor nascholing, bedoeld in artikel 99, vijfde lid, van de wet:
a. een opgave van de in de laatste drie jaren ontvangen vergoedingen voor nascholing,
b. een opgave van het bedrag dat het fonds, bedoeld in artikel 99, vijfde lid, van de wet, omvat,
c. indien het bedrag, bedoeld in onderdeel b, groter is dan het bedrag, bedoeld in onderdeel a, een opgave van het verschil,
d. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid en volledigheid van de opgaven, bedoeld in de onderdelen a, b en c, en
e. een verklaring van een door het bevoegd gezag aangewezen accountant omtrent de juistheid en volledigheid van de opgaven, bedoeld in de onderdelen a, b en c.
2. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks voor 1 januari in verband met de terugstorting van niet bestede gelden voor nascholing, bedoeld in artikel 99, vijfde lid, van de wet, vastgesteld:
a. de leidraad ten behoeve van de controle door de accountant,
b. de formulieren voor de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid onderdelen a, b en c, en
c. de formulieren voor de verklaringen, bedoeld in het eerste lid onderdelen d en e.
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 6b vervalt.
2. In het opschrift van hoofdstuk 3 wordt «dagscholen» vervangen door: scholen.
3. Na artikel 39 wordt ingevoegd:
Titel 1A. Vergoeding van uitgaven voor nascholing
Artikel 39a. Aanvang van de bekostiging
Artikel 39b. Vergoeding voor nascholing.
4. In het opschrift van hoofdstuk 4 wordt «dagscholen» vervangen door: scholen.
5. Na artikel 53 wordt ingevoegd:
Artikel 53a. Vergoeding nascholing.
6. Na artikel 56 wordt ingevoegd:
Paragraaf 2. Vergoeding.
7. De artikelen 56b en 56c worden vervangen door:
Artikel 56b. Vergoeding nascholing
Artikel 56c. Aanvullende vergoeding exploitatiekosten
Artikel 56d. Nadere voorschriften.
8. In het opschrift van artikel 63 wordt na «gegevens» ingevoegd: scholen v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o. en v.b.o.
In de inhoudsopgave wordt voorafgaand aan artikel 63 ingevoegd:
Artikel 62a. Verstrekking gegevens i.v.m. de terugstorting van niet bestede nascholingsgelden.
Het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O.4 wordt als volgt gewijzigd:
In het opschrift van titel 4 van hoofdstuk D wordt «personeels- en exploitatiekosten» vervangen door: personeels-, nascholings- en exploitatiekosten.
Na artikel D.30 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister stelt het bedrag, bedoeld in artikel 3.46a van de wet, vast.
2. Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de kosten voor nascholing aan het bevoegd gezag een gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.46a van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.
Na artikel H.7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister stelt het bedrag, bedoeld in artikel 3.62a, tweede lid, van de wet, vast.
2. Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de kosten voor nascholing aan het bevoegd gezag een gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.62a, tweede lid, van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.
Artikel H.12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «de personeels- onderscheidenlijk exploitatiekosten» wordt vervangen door: onderscheidenlijk de personeels-, nascholings- en exploitatiekosten.
2. Na de woorden «kosten voor het personeel» wordt ingevoegd: , voor de nascholing daarvan.
In artikel H.13 wordt «personeels- en exploitatiekosten» vervangen door: personeels-, nascholings- en exploitatiekosten.
De ministeriële regeling, bedoeld in artikel 62a van het Bekostigingsbesluit W.V.O., wordt voor de eerste keer vastgesteld voor 1 januari 1996.
1. Dit besluit treedt met uitzondering van de artikelen I, II, III, onderdelen L en N, en IV in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 augustus 1993.
2. De artikelen l onderdelen A, B en D, en II, onderdelen A, B en D, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werken terug tot en met 1 augustus 1993. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en evenmin binnen die termijn door of namens die Kamer de wens te kennen wordt gegeven dat de in het onderhavige besluit geregelde materie bij wet wordt geregeld.
3. De artikelen l, onderdelen C en E, en II, onderdelen C en E, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en evenmin binnen die termijn door of namens die Kamer de wens te kennen wordt gegeven dat de in het onderhavige besluit geregelde materie bij wet wordt geregeld.
4. Artikel III, onderdelen L en N, treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
5. Artikel IV treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 1994.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
Uitgegeven de dertiende juli 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Met ingang van 1 augustus 1993 is de wet van 7 juli 1993 (Stb. 405) tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met nascholing in werking getreden. Deze wet heeft bedoelde onderwijswetten zodanig gewijzigd dat daarin de hoofdzaken zijn geregeld met betrekking tot de toekenning van een vergoeding voor nascholing aan scholen voor primair en voortgezet onderwijs, aan scholen voor beroepsbegeleidend onderwijs en aan de landelijke organen voor het leerlingwezen. Een aantal onderwerpen, zoals het tijdstip van uitkering van de vergoeding en de verstrekking van gegevens, dient nog bij algemene maatregel van bestuur op grond van de verschillende onderwijswetten te worden geregeld.
Dit besluit strekt in eerste instantie daartoe via wijziging van de desbetreffende bekostigingsbesluiten en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. Voorts bevat het besluit nog enkele wijzigingen van technische en redactionele aard in die besluiten.
Het merendeel van de binnengekomen reacties is instemmend. De Onderwijsraad, het Nederlands Genootschap van Leraren, de Nederlandse Protestants Christelijke Schoolraad, de Katholieke Onderwijsvakorganisatie en de Protestants Christelijke Onderwijsvakorganisatie, de Raad voor de gemeentefinanciën, de Contactcommissie Primair Onderwijs (CCPO/VNG) alsmede het Interprovinciaal Overleg hebben te kennen gegeven zich in het ontwerp-besluit te kunnen vinden.
De Stichting Centraal Orgaan van de Landelijke Opleidingsorganen van het bedrijfsleven (het COLO) heeft twee samenhangende opmerkingen gemaakt. In de eerste plaats wijst het COLO erop dat voor de jaren 1993 en 1994 reeds bedragen per formatieplaats als grondslag voor de bekostiging van nascholing voor de landelijke organen voor het beroepsonderwijs zijn vastgesteld en tevens dat pas sinds 1993–1994 telgegevens beschikbaar zijn. De voorgestelde wijziging van de grondslag voor de bekostiging van nascholing van formatieplaats naar normatieve leerovereenkomsten zou volgens het COLO derhalve pas op zijn vroegst met ingang van 1 januari 1995 kunnen ingaan. In de tweede plaats wijst het COLO erop dat het aantal leerovereenkomsten een smalle basis vormt voor de bekostiging van nascholing aan de landelijke organen voor het beroepsonderwijs die naast leerlingwezentaken ook taken voor het m.b.o. hebben. Het COLO pleit er derhalve voor het aantal formatieplaatsen te handhaven als bekostigingsgrondslag.
Naar aanleiding van deze tweede opmerking van het COLO heeft heroverweging van het voorstel ertoe geleid dat als grondslag voor de bekostiging van nascholing geldt (zoals artikel 3.62a van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs al aangeeft) het aantal formatieplaatsen dat op grond van artikel 3.62 van die wet juncto artikel H.3 van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. door de rijksoverheid wordt bekostigd. Door deze heroverweging behoeft de eerste opmerking geen behandeling meer.
Het nieuw voorgestelde artikel H.7a voor het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. (opgenomen in artikel lV, onderdeel C, van het onderhavige besluit) is naar aanleiding van het vorenstaande aangepast.
Ingevolge artikel 96e, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs (WBO) is de grondslag van de omvang van de vergoeding voor nascholing de formatie, berekend op grond van artikel 96a, eerste lid, van die wet, te weten de formatie voor de vervulling van reguliere taken en de formatie voor speciale doeleinden. De omvang van de formatie wordt berekend aan de hand van het aantal leerlingen op de teldatum en vastgesteld op grond van de bepalingen van het Formatiebesluit WBO 1992.
Dit artikel komt in grote lijnen overeen met de artikelen 24a, 54 en 75 van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO, met dit verschil dat het in casu niet gaat om gegevens ten behoeve van de verrekening met de voorschotten, maar om gegevens ter bepaling van de hoogte van het bedrag dat eventueel in 's Rijks kas moet worden teruggestort. Wel voorziet het artikel erin dat de gegevens tegelijk met de gegevens ten behoeve van de afrekening worden overgelegd.
In verband hiermee zal de Regeling rijksvergoeding en leidraad accountantscontrole basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs 1992 (Uitleg OenW-Regelingen 1993, 14) moeten worden aangepast.
Op grond van artikel 96g derde volzin van de WBO wordt het gedeelte van de jaarlijkse vergoeding voor nascholing dat niet is uitgegeven, in een fonds ondergebracht. Het fonds mag ten hoogste een bedrag omvatten dat in de laatste drie jaren aan vergoeding is ontvangen. Het meerdere dient in 's Rijks kas te worden teruggestort; hiervoor is geen afzonderlijke opdracht aan het bevoegd gezag nodig, omdat dit rechtstreeks uit genoemde bepaling voortvloeit. In verband met de controle hierop verplicht het onderhavige artikelonderdeel het bevoegd gezag gegevens ter zake over te leggen. Uit deze gegevens kan het eventueel terug te storten bedrag worden afgeleid.
Het nieuwe artikel 76c heeft – evenals artikel 96g van de WBO – betrekking op kalenderjaren. De eerste keer dat gegevens dienen te worden verstrekt, is in 1996. In verband hiermee is de inwerkingtreding van het onderhavige artikel voorzien per 1 januari 1996. Gelet op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 7 juli 1993 (Stb. 405) beslaat het eerste tijdvak waarover gegevens dienen te worden ingezonden, 2 5/12 jaar.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel l onderdelen B en C.
Artikel III, onderdelen A, B, D, E en K
Deze technische wijzigingen vloeien voort uit de inwerkingtreding per 1 augustus 1993 van de wet van 27 mei 1992 (Stb. 336) betreffende de invoering van scholen voor v.a.v.o. en de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs.
Ingevolge artikel 85a van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) wordt de grondslag van de omvang van de vergoeding voor nascholing aan scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. gevormd door de formatie onderwijzend personeel. Het betreft allereerst de basisnorm onderwijzend personeel en de opslagen daarop in verband met de herbezetting arbeidsduurverkorting en formatieve fricties (artikelen 4, 7, 15, eerste lid en tweede lid onder b, en 16 van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.). Deze formatierekeneenheden zijn opgenomen in het zgn. maartoverzicht (artikel 32, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O.).
Artikel 85a van de WVO bepaalt dat tevens aanvullende formatie in aanmerking zal worden genomen, voor zover deze is aangewezen bij ministeriële regeling. Deze aanwijzing vindt jaarlijks plaats bij een regeling waarbij de bedragen voor nascholing worden vastgesteld.
In verband met het feit dat de vergoeding voor nascholing aan de maandelijkse lumpsum voor personeels- en exploitatiekosten wordt toegevoegd, vindt verstrekking maandelijks plaats.
Op grond van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 is de hoogte van de bijdrage voor personeels- en exploitatiekosten die het bevoegd gezag jaarlijks ontvangt, afhankelijk van de beslissing van de in de desbetreffende regio's van op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen samenwerkende gemeenten (artikel 21 van eerstgenoemde wet). De grondslag van de omvang van de vergoeding voor nascholing is op grond van artikel 95d.1 van de WVO afhankelijk van bovengenoemde bijdrage. Het bedrag, bedoeld in het voorgestelde artikel 56b, zal derhalve pas kunnen worden vastgesteld na ontvangst van de beschikkingen van de samenwerkende gemeenten.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel l onder B. Voor het voortgezet onderwijs zijn de relevante bepalingen artikel 99, vijfde lid, van de WVO en het nieuwe artikel 62a van het Bekostigingsbesluit W.V.O. Voor de goede orde wordt nog vermeld dat de gegevens in verband met de eventuele terugstorting van niet bestede nascholingsgelden voor het zelfde tijdstip dienen te worden ingeleverd als de gegevens ten behoeve van de afrekening van de overige kostensoorten.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel III, onderdeel F.
Opgemerkt zij nog dat voor het deeltijds m.b.o. het onderhavige besluit geen voorschriften bevat. Betaling van de vergoeding voor de nascholing ten behoeve van het deeltijds m.b.o. geschiedt op dezelfde wijze als voor de schoolsoort waaraan het deeltijds m.b.o. is verbonden.
De gegevens, bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. dienen voor de eerste keer te worden verstrekt voor 1 mei 1996. In verband hiermee dient de in dat artikel bedoelde regeling tijdig te worden vastgesteld. Hierin voorziet artikel V.
De in het tweede en derde lid genoemde artikelonderdelen treden in verband met de voorhangprocedure in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip; voor wat betreft het derde lid zal dit tijdstip op 1 januari 1996 worden vastgesteld. Met betrekking tot het vijfde lid wordt opgemerkt dat de inwerkingtreding van artikel IV samenhangt met het feit dat de wettelijke grondslag voor vergoeding van nascholingskosten ten behoeve van scholen voor beroepsbegeleidend onderwijs eerst in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs is opgenomen bij de wet van 22 december 1993 (Stb. 741) tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met schoonmaakkosten en aftrekposten van de vergoeding; deze wet is in werking getreden met ingang van 1 januari 1994.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 8 augustus 1995, nr. 151.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1995-347.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.