Besluit van 27 juni 1995, houdende regelen inzake een typekeuring voor cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders ten aanzien van de eigenschappen en onderdelen die bepalend zijn voor de door deze toestellen veroorzaakte verontreiniging van de buitenlucht door stikstofoxiden (Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 februari 1994, nr. MJZ01294002, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 13, eerste lid en tweede lid, onder d, en 17 van de Wet inzake de luchtverontreiniging en artikel 15.31 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 1994, nr. W08.94 0066);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 juni 1995, nr. MJZ 20695026, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. cv-ketel: het geheel van een ketellichaam en een brander van een uitsluitend met vloeibare of gasvormige brandstoffen gestookte en voor indirecte verwarming van één of meer ruimten bestemde installatie, dat de verbrandingswarmte op water overbrengt, met een nominale belasting van ten hoogste 900 kW;

    b. luchtverwarmer: toestel al dan niet bestemd voor aansluiting op een kanalensysteem, waarin uit vloeibare brandstof of gas in een verbrandingskamer ontwikkelde warmte via een scheidingswand zonder stromend tussenmedium wordt overgedragen op mechanisch getransporteerde lucht, welke lucht bestemd is voor de verwarming van één of meer ruimten in een gebouw, met een nominale belasting van ten hoogste 900 kW;

    c. voorzetbrander: brander die als aparte eenheid wordt gemaakt en verhandeld en die voor of in een cv-ketel of luchtverwarmer kan worden geplaatst, met een nominale belasting van ten hoogste 900 kW;

    d. volledig voorgemengde brander: brander waarbij het verbrandingsproces begint nadat alle voor de verbranding benodigde lucht met het gas is gemengd;

    e. atmosferische brander: volledig of gedeeltelijk voorgemengde brander waarbij de verbranding plaatsvindt in een laminaire vlam en die wordt toegepast als integraal onderdeel van de cv-ketel of luchtverwarmer;

    f. ventilatorbrander: volledig of gedeeltelijk voorgemengde brander waarbij de verbranding plaatsvindt in één vlamfront en die als produkt zelfstandig toepasbaar is voor verscheidene typen cv-ketels of luchtverwarmers;

    g. nominale belasting: belasting, uitgedrukt in kW, op de onderste verbrandingswaarde van de te gebruiken brandstof, waarvoor het toestel volgens opgave van de fabrikant of importeur bestemd is;

    h. keuringsinstantie: in Nederland gevestigde instelling die krachtens artikel 17 van de Wet inzake de luchtverontreiniging door Onze Ministers is aangewezen om typegoedkeuringen als bedoeld in artikel 3 te verlenen en die voldoet aan NEN-EN 45 011;

    i. fabrikant: degene die in de uitoefening van een bedrijf cv-ketels, luchtverwarmers of voorzetbranders in Nederland vervaardigt;

    j. importeur: degene die in de uitoefening van een bedrijf cv-ketels, luchtverwarmers of voorzetbranders in Nederland invoert;

    k. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken te zamen.

  • 2. Voor het bij of krachtens dit besluit bepaalde worden cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders geacht tot eenzelfde type te behoren, indien zij onderling geen wezenlijke verschillen vertonen wat betreft de eigenschappen of onderdelen die bepalend zijn voor de door deze toestellen veroorzaakte verontreiniging van de buitenlucht door stikstofoxiden.

Artikel 2

  • 1. Het is de fabrikant of de importeur verboden de door hem vervaardigde onderscheidenlijk ingevoerde cv-ketels, luchtverwarmers of voorzetbranders ten verkoop in voorraad te hebben, ten verkoop aan te bieden, te verkopen, te vervoeren of af te leveren indien die toestellen:

    a. niet behoren tot een type waarvoor door een keuringsinstantie overeenkomstig artikel 3 een typegoedkeuring is verleend, of

    b. behoren tot een type waarvoor door een keuringsinstantie overeenkomstig artikel 3 een typegoedkeuring is verleend, doch niet op duidelijk zichtbare en duurzame wijze overeenkomstig door Onze Ministers vastgestelde regels door de fabrikant of de importeur zijn voorzien van een symbool van typegoedkeuring.

  • 2. De in het eerste lid gestelde verboden gelden niet indien de in de aanhef van dat lid genoemde handelingen geschieden met het oog op het buiten Nederland in de handel brengen van de cv-ketels, luchtverwarmers of voorzetbranders.

  • 3. Het is de fabrikant of de importeur verboden een cv-ketel, luchtverwarmer of voorzetbrander te voorzien van een symbool als bedoeld in het eerste lid, onder b, of een symbool dat de indruk kan wekken een zodanig symbool te zijn, indien het betrokken toestel niet behoort tot het goedgekeurde type waarop dat symbool betrekking heeft.

Artikel 3

Een keuringsinstantie verleent voor een type een typegoedkeuring indien:

a. zij bij een keuring, verricht volgens de krachtens artikel 5, eerste lid, gestelde regels, heeft vastgesteld dat het betrokken type cv-ketel, luchtverwarmer of voorzetbrander voldoet aan artikel 4, eerste lid, of

b. de aanvrager bij de aanvraag een of meer bewijsstukken overlegt:

1°. die afgegeven zijn door een instelling, gevestigd in een andere lid-staat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in een andere staat waarmee de Europese Unie een wederzijdse erkenningsovereenkomst heeft afgesloten die op cv-ketels, luchtverbranders of voorzetbranders van toepassing is, welke instelling in staat is tot het op onafhankelijke, betrouwbare en deskundige wijze verrichten van keuringen van cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders, en

2°. waaruit blijkt dat die instelling, bij een keuring, verricht volgens de krachtens artikel 5, eerste lid, gestelde regels of volgens regels die ten minste gelijkwaardig zijn, heeft vastgesteld dat het betrokken type cv-ketel, luchtverwarmer of voorzetbrander voldoet aan de in artikel 4, tweede lid, genoemde waarden of aan waarden die ten minste gelijkwaardig zijn.

Artikel 4

  • 1. Bij een keuring als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, wordt goedkeuring verleend wanneer voor een type brander de in het tweede lid genoemde waarden, die worden berekend op basis van NOx-uitworpnormen in mg/m3 bij 3% zuurstof, niet worden overschreden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde waarden bedragen:

    a. voor atmosferische branders en luchtverwarmers 157 als gemiddelde waarde en 210 als ten hoogste toegelaten waarde;

    b. voor ventilatorbranders 105 als gemiddelde waarde en 140 als ten hoogste toegelaten waarde;

    c. voor volledig voorgemengde atmosferische branders en ventilatorbranders, in afwijking van de onderdelen a en b, 70 als gemiddelde waarde en 90 als ten hoogste toegelaten waarde.

Artikel 5

  • 1. Bij regeling van Onze Ministers worden regels gesteld met betrekking tot:

    a. de meetmethode die bij de keuring van een toestel wordt gehanteerd;

    b. de uiterste waarden van de meetomstandigheden waaronder een toestel wordt gekeurd;

    c. de wijze waarop de meetresultaten worden getoetst aan de in artikel 4, tweede lid, genoemde waarden, en

    d. de wijze waarop de keuringsinstantie controleert of de toestellen overeenkomstig het goedgekeurde type worden geproduceerd.

  • 2. Indien met betrekking tot de in het eerste lid genoemde onderwerpen een Europese norm wordt vastgesteld, verwijzen Onze Ministers in de krachtens het eerste lid vastgestelde regels naar die norm.

  • 3. Onze Ministers stellen, gehoord de keuringsinstanties, het tarief vast voor de vergoeding die door de aanvrager is verschuldigd ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag om een typegoedkeuring als bedoeld in artikel 3. Het tarief heeft geen betrekking op de keuring als bedoeld in artikel 3, onderdeel a.

Artikel 6

Tegelijkertijd met de bekendmaking van de beslissing op de aanvraag om typegoedkeuring zendt een keuringsinstantie een afschrift van de door haar genomen beslissing aan Onze Ministers.

Artikel 7

  • 1. De fabrikant of de importeur van een cv-ketel, een luchtverwarmer of voorzetbrander die behoort tot een goedgekeurd type, is gehouden de keuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, in de gelegenheid te stellen te controleren of tot het desbetreffende type behorende toestellen beantwoorden aan de in artikel 4 bedoelde waarden.

  • 2. Bij een controle als bedoeld in het eerste lid wordt eerst één exemplaar van de tot het desbetreffende type behorende toestellen gekeurd aan de hand van de krachtens artikel 5, eerste lid, vastgestelde regels.

  • 3. Indien bij de keuring, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld dat het betrokken exemplaar niet beantwoordt aan de in artikel 4 bedoelde waarden, worden drie andere exemplaren van de tot het desbetreffende type behorende toestellen gekeurd aan de hand van de krachtens artikel 5, eerste lid, vastgestelde regels.

  • 4. De te keuren exemplaren worden door de keuringsinstantie willekeurig uit de bij de fabrikant of de importeur aanwezige toestellen van hetzelfde type gekozen.

Artikel 8

  • 1. De keuringsinstantie trekt een op grond van artikel 3 door haar verleende typegoedkeuring van een type in indien in het kader van een controle als bedoeld in artikel 7 wordt vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 5, eerste lid, gestelde regels met betrekking tot de controle of de toestellen overeenkomstig het goedgekeurde type worden geproduceerd.

  • 2. Tegelijkertijd met de bekendmaking van de beslissing tot intrekking van een typegoedkeuring zendt de keuringsinstantie een afschrift van deze beslissing aan Onze Ministers.

Artikel 9

Ten aanzien van cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders die op het tijdstip waarop dit besluit ten aanzien van hen in werking treedt, reeds vervaardigd en hier te lande aanwezig zijn, wordt dit besluit eerst drie maanden na dat tijdstip van toepassing.

Artikel 10

  • 1. Dit besluit treedt ten aanzien van toestellen met gas als brandstof op 1 januari 1996 in werking.

  • 2. Voor de overige toestellen treedt dit besluit in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende categorieën toestellen verschillend kan worden gesteld.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 27 juni 1995

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de elfde juli 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Achtergronden en doelstellingen van de regeling

In het Nationaal Milieubeleidsplan-Plus (NMP+)1 wordt aangegeven dat de uitworp van met name stikstofoxiden (NOx) in het jaar 2000 drastisch moet zijn teruggebracht ten opzichte van de uitworp in 1985. De uitworp door de huishoudens bedroeg toen 24 kiloton, circa 4% van de totale uitworp, zijnde 544 kiloton van deze stof. In het NMP+ zijn de beleidsdoelstellingen uit het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP) aangescherpt tot eenç voorgenomen reduktie voor NOx van ongeveer zestig procent, afhankelijk van de mogelijkheid de uitworp terug te brengen. Voor de sector «huishoudens» houdt dat in dat de inspanning erop gericht moet zijn een uitworp van ten hoogste 9 kiloton NOx in het jaar 2000 te realiseren.

Omdat het meeste effect bereikt wordt bij de grootste uitworpbron in de huishoudens, te weten ruimteverwarming, is besloten in eerste instantie een beleid voor cv-ketels te ontwikkelen en uit te voeren. Centrale verwarming met gas als brandstof draagt in de sector huishoudens voor ongeveer zeventig procent bij aan de uitworp van NOx.

Overigens blijkt uit het NMP en het NMP+ dat ook de andere bronnen fors terug moeten in de uitworp van NOx: de totale uitworp zal immers in het jaar 2000 nog maar 238 tot 243 kiloton mogen bedragen. In 2010 moet zelfs de uitworp met 80 tot 90% zijn gereduceerd ten opzichte van het niveau van 1980 en mag dan nog slechts 110 kiloton bedragen.

Dat er mogelijkheden zijn om de uitworp van NOx van met gas gestookte cv-ketels te verlagen is al enige tijd bekend. Omdat een NOx-arme en energiezuinige ketel technisch ingewikkelder is en daardoor duurder, werkt het marktmechanisme hier contraproduktief. Om met name de technische ontwikkeling van NOx-arme en energiezuinige cv-ketels te bevorderen en daarnaast de aankoop van die ketels te stimuleren is vanaf eind 1990 subsidie verleend voor dergelijke ketels. De meest recente regeling op dit terrein is het Besluit subsidies energiezuinige en emissie-arme verwarmingstoestellen. Het belangrijkste doel van de subsidiëring – de beschikbaarheid op de markt van voldoende energiezuinige en NOx-arme cv-ketels – is reeds enige tijd geleden bereikt. Er zijn sinds medio juni 1993 geen bijdragen meer verleend op basis van laatstgenoemd besluit; het besluit is bij besluit van 14 februari 1994 (Stb. 147) ingetrokken. Met een en ander is aan een belangrijke voorwaarde om dwingend – door middel van een typekeuring – uitworpeisen voor te kunnen schrijven, voldaan. Aangezien er nog steeds andere, «vuile» cv-ketels verkrijgbaar zijn op de markt, en het streven erop gericht is dat uitsluitend nog cv-ketels worden verhandeld, die voldoen aan bepaalde milieu-eisen, wordt een meer dwingend instrument geïntroduceerd dan dat van de subsidie. Teneinde te bewerkstelligen dat àlle in gebruik te nemen cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders in geringere mate verontreiniging van de buitenlucht door NOx veroorzaken, wordt met dit besluit overgegaan op een verplichte typekeuring; deze typekeuring is overigens ook al in het Bestrijdingsplan Verzuring2 aangekondigd.

Belangrijk onderdeel van de onderhavige typekeuringsregeling is het verbod voor fabrikanten en importeurs tot het – kortweg gezegd – verhandelen van cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders, die niet behoren tot een goedgekeurd type. Het tijdstip voor invoering van een regeling als de onderhavige is gunstig. De geschatte levensduur van huishoudelijke cv-ketels is ongeveer vijftien jaar, zodat in veel huizen voor de tweede maal sinds het aardgas in Nederland zijn intrede heeft gedaan, de cv-ketels met als brandstof aardgas aan vervanging toe zijn. Dit is een reden te meer om nu met deze regeling te komen, opdat de vervangende ketels een zo gering mogelijke uitworp van NOx hebben. Bovendien vindt in toenemende mate vervanging van andere verwarmingsapparatuur door cv-ketels plaats.

2. Reikwijdte van de regeling; andere voorgenomen regelgeving met betrekking tot uitworpnormen voor verwarmingstoestellen

De capaciteitsgrens voor huishoudelijke cv-ketels ligt bij ongeveer 50 kW. Boven die grens is er sprake van cv-ketels voor de grotere gebouwen in de utiliteitssector, kleine bedrijven en dergelijke. In dit soort gebouwen worden fabrieksmatig geassembleerde cv-ketels geïnstalleerd, maar vooral boven 200 kW ook ketels die door de installateur worden samengesteld uit een warmtewisselaar, een regelblok en een voorzetbrander. Op dit segment van de markt worden ook luchtverwarmers aangeboden. Daarom worden in deze regeling tevens eisen gesteld aan luchtverwarmers en voorzetbranders.

Er is in het besluit een bovengrens gelegd bij 900 kW. De reden hiervoor is dat de gebruikte en te gebruiken technieken bij cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders met een belasting die ligt onder bedoelde bovengrens, vergelijkbaar van aard zijn en bij deze technieken sprake is van overeenkomstige uitworpeigenschappen en overeenkomstige mogelijkheden tot vermindering van de uitworp.

In het buitenland wordt overigens ook bij kleine cv-ketels soms een aparte voorzetbrander geplaatst door de installateur ter vervanging van de oorspronkelijke brander. Om te voorkomen dat dit zich in Nederland ook gaat voordoen zonder dat er eisen zijn ten aanzien van de toelaatbare luchtverontreiniging, is in het besluit geen ondergrens voor de nominale belasting opgenomen.

Deze typekeuringsregeling zal, zo ligt in de bedoeling, gevolgd worden door andere regelgeving op het gebied van de kleine verwarmingstoestellen. Het ligt in het voornemen ook voor de overige warmtebronnen in huis zoals gevelkachels en gashaarden normen ten aanzien van luchtverontreiniging vast te stellen. Daarbij geldt mede als motief dat voorkomen moet worden dat de marktverhoudingen voor huishoudelijke verwarmingstoestellen worden verstoord. Onderzoek zal worden gestart naar de mogelijkheden en de gevolgen van het stellen van eisen aan de uitworp van NOx bij deze warmtebronnen.

Om te voorkomen dat het tengevolge van prijsverhogingen van met name cv-ketels met daaraan gekoppeld een warmwatervoorziening aantrekkelijk zou worden over te gaan op warmwatertoestellen waaraan geen eisen zijn gesteld, ligt het voorts in de rede ook voor die toestellen uitworpnormen op te stellen.

3. Europeesrechtelijke aspecten

De typekeuringsregeling is verenigbaar met het Europese recht. Er is thans (nog) geen Europese regelgeving op het onderhavige terrein, dat wil zeggen, er zijn thans nog niet in Europees kader eisen geformuleerd met het oog op de beperking van de uitworp van NOx in de buitenlucht.

Er is wel een EEG-richtlijn vastgesteld, die mede betrekking heeft op met aardgas gestookte cv-ketels: richtlijn nr. 90/396/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake gastoestellen (PbEG L 196). Deze richtlijn is in Nederland uitgevoerd in het Besluit gastoestellen. De richtlijn bevat echter bepalingen over de veiligheid van gastoestellen en in beperkte mate ook over energiebesparing. In het kader van deze richtlijn zijn (nog) geen NOx-normen opgesteld. Deze zouden overigens uitsluitend kunnen worden geformuleerd ter bescherming van het binnenmilieu. Daarnaast bestaat richtlijn nr. 92/42/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe oliegestookte en gasgestookte centrale-verwarmingsketels (PbEG L 167) – in Nederland uitgevoerd in het Besluit rendementseisen cv-ketels. Eisen ten aanzien van een ten hoogste toegelaten uitworp van NOx zijn in laatstbedoelde richtlijn niet opgenomen.

Bij gebreke aan communautaire regelgeving op het hier aan de orde zijnde terrein is het toegestaan nationale regelgeving tot stand te brengen, zij het binnen de grenzen die het EG-verdrag daaraan stelt. Van belang is hier met name artikel 30, waarin onder meer maatregelen met gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen verboden worden. Door het Europese Hof van Justitie is het begrip maatregelen van gelijke werking ingevuld in het zogenoemde Dassonville-arrest (HvJEG 11 juni 1974, (8/74) Jur. 1974, p. 851): iedere handelsregeling der Lid-Staten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren. Bij afwezigheid van een communautaire regeling achtte het Hof een nationale maatregel ter bescherming van in casu de consument, die in feite een handelsbelemmerend effect heeft, op zichzelf met het verbod van artikel 30 verenigbaar, mits zij redelijk is en niet willekeurig discriminerend. In het zogenoemde Cassis-de-Dijonarrest (HvJEG 20 februari 1979, (120/78) Jur. 1979, p. 649) is het Hof nader ingegaan op de regelingsbevoegdheid van de Lid-Staten bij gebreke van harmonisatie. In die situatie is volgens het Hof nationale regelgeving aanvaardbaar indien deze regelgeving noodzakelijk is om belangen te beschermen die als zodanig voorrang behoren te krijgen op de eisen van het vrije goederenverkeer. Daarvoor moeten die belangen van voldoende gewicht zijn. Voorwaarden zijn verder dat de regeling geldt zonder onderscheid voor nationale en ingevoerde produkten en dat de regeling voor de behartiging van de betrokken belangen noodzakelijk is en niet onevenredig belastend. In het zogenoemde Deense-flessenarrest (HvJEG, 20 september 1988 (302/86) Jur. 1988, p. 4607) heeft het Hof aanvaard dat het milieubelang van voldoende gewicht is om voorrang te krijgen op het vrije verkeer van goederen.

Toetsing van de onderhavige regeling aan de hiervoor beschreven voorwaarden levert het volgende op. Zoals gesteld, bestaat er geen communautaire regeling inzake aan cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders te stellen uitworpeisen. Blijkens het Deense-flessen-arrest kan het milieubelang een inbreuk op het vrije goederenverkeer rechtvaardigen. Met het besluit is een duidelijk milieubelang gediend: vermindering van de uitworp van NOx in de buitenlucht en daarmee het terugdringen van de verzuring. In paragraaf 1 is uiteengezet dat een typekeuringsregeling als middel noodzakelijk is ter bereiking van de gestelde doelen. Voor reeds op het moment van inwerkingtreding van het besluit in Nederland aanwezige cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders is een overgangsregeling getroffen; deze houdt in dat gedurende een overgangsperiode van drie maanden nadat het besluit voor die toestellen van kracht is geworden, deze toestellen, ook al hebben zij niet een typegoedkeuring, toch nog «vrij» verhandeld kunnen worden. Zoals in de toelichting op artikel 10 zal worden uiteengezet, zijn de fabrikanten en importeurs steeds tijdig op de hoogte gebracht van de beslissende momenten in de totstandkoming van dit besluit zodat deze voldoende tijd hebben gekregen de reeds in Nederland aanwezige voorraden, onderdelen en gereed produkt tijdig te verwerken en te verhandelen. Aldus wordt bereikt dat de regeling niet onevenredig belastend uitwerkt.

Tenslotte is de typekeuringsregeling noch formeel noch materieel discriminerend. De regeling geldt in gelijke mate voor alle cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders, ongeacht waar zij zijn geproduceerd: in Nederland, in andere Lid-Staten van de Europese Unie of daarbuiten. Bovendien zullen ook instellingen in andere Lid-Staten van de Europese Unie en instellingen in andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (thans: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) technische keuringen kunnen verrichten, die kunnen leiden tot de verlening in Nederland van een typegoedkeuring. Hetzelfde geldt voor instellingen in landen, waarmee de Europese Unie een wederzijdse erkenningsovereenkomst heeft afgesloten die op de keuring van cv-ketels van toepassing is.

Een buitenlandse producent zal derhalve in eigen land het toestel voor een technische keuring kunnen aanbieden en hij zal daarmee ten opzichte van de Nederlandse fabrikanten niet voor extra lasten, verbonden aan een technische keuring in Nederland, komen te staan. De verwachting is overigens gerechtvaardigd, dat in de (Europese) landen waarin uitworpeisen ten aanzien van stikstofoxiden zijn gesteld met betrekking tot de onderhavige apparatuur, de in die landen verrichte technische toelatingskeuringen zonder meer voldoende basis zullen vormen voor het afgeven in Nederland van de hier vereiste administratieve toelating (in het besluit typegoedkeuring genoemd).

Ten slotte kan worden opgemerkt dat het bedrag dat voor een administratieve toelating zal moeten worden betaald, uitsluitend de werkelijke kosten van die toelating zal dekken. Er zal dus geen sprake zijn van een met het EG-Verdrag onverenigbare heffing. Ook gelet op deze omstandigheid is de typekeuringsprocedure verenigbaar te achten met het Europese recht.

Voor het stelsel van dit besluit is het uit artikel 3 voortvloeiende onderscheid tussen administratieve toelatingen en technische keuringen van groot belang. De administratieve toelatingen dienen bij één Nederlandse instelling te worden geconcentreerd, teneinde een goede registratie van de goedgekeurde typen te waarborgen, deze typen te voorzien van een goedkeuringsnummer, en daarmede de handhaving mogelijk te maken. De technische keuringen kunnen als gezegd ook door buitenlandse instellingen worden verricht.

Opgemerkt zij nog dat van Nederlandse zijde pogingen in het werk worden gesteld een typekeuringsregeling als de onderhavige in Europees verband ingevoerd te krijgen. Dit zou wellicht kunnen door wijziging van bovenvermelde EEG-Richtlijn inzake gastoestellen. Daarbij zou tevens de werkingssfeer van deze richtlijn verbreed kunnen worden tot alle verwarmingstoestellen voor huishoudelijk gebruik. Het aanpassen van een richtlijn is echter een tijdrovende zaak met bovendien een onzekere afloop. Gelet op de doelstellingen in het NMP en NMP+ kan daarop niet worden gewacht.

Het ontwerp van het besluit zoals het is voorgepubliceerd in de Staatscourant, is bij de Europese Commissie op grond van richtlijn nr. 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109) genotificeerd. Tevens is het ontwerp van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 5 van het besluit, waarin de regels inzake de keuring zijn opgenomen, genotificeerd bij de Europese Commissie. Naar aanleiding van enkele opmerkingen van de Commissie is de mogelijkheid van keuringen door instellingen in andere landen verruimd en zijn enkele wijzigingen aangebracht in de regeling van de wijze waarop de keuring plaatsvindt (de keuringsregels). Mede gelet op het commentaar van de Europese Commissie is voorts de mogelijkheid geopend tot het in het buitenland keuren volgens ten minste gelijkwaardige regels.

Bij de totstandkoming van deze maatregel is verder regelmatig overleg gevoerd met de branche-organisaties; de daarin vertegenwoordigde importeurs konden langs die weg ook tijdig de betrokken buitenlandse fabrikanten informeren.

4. Toezicht op de naleving van het besluit

Het toezicht wordt in de eerste plaats uitgeoefend door de keuringsinstanties in Nederland. Die kunnen op grond van dit besluit steekproeven bij de fabrikant of de importeur uitvoeren om te controleren of de bij de fabrikant of importeur aanwezige, te verhandelen toestellen, behorend tot een bepaald goedgekeurd type, voldoen aan het besluit. Is dat niet het geval dan trekken zij de eerder verleende typegoedkeuring in (zie de artikelen 7 en 8).

Voorts kunnen op grond van artikel 90, eerste lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging juncto artikel 18.5 van de Wet milieubeheer de daartoe aangewezen ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van dit besluit, bijvoorbeeld door controle-bezoeken aan een fabrikant of importeur een onderzoek van bij hem aanwezige toestellen, nagaan of er toestellen door de betrokken fabrikant of importeur in Nederland verhandeld worden, die kennelijk niet behoren tot of op essentiële onderdelen afwijken van een goedgekeurd type of die niet zijn voorzien van het vereiste symbool van typegoedkeuring dan wel ten onrechte voorzien zijn van een symbool van typegoedkeuring. Tegen het overtreden van de in artikel 2 van dit besluit gestelde verboden kan strafrechtelijk worden opgetreden: handelen in strijd met bedoelde verboden is strafbaar op grond van artikel 92, eerste lid, onder a, van de Wet inzake de luchtverontreiniging.

5. Gevolgen van het besluit voor bedrijfsleven, burgers en non- profitinstellingen

De fabrikanten zullen een vergoeding zijn verschuldigd ter zake van het verkrijgen van een typegoedkeuring, zowel waar het gaat om de kosten van de administratieve toelating als om de kosten van de technische keuring. De betrokken ministers zullen een tarief vaststellen voor de administratieve toelating; deze vergoeding zal in eerste aanleg ongeveer f 1500,– bedragen.

Het tarief voor de technische keuring zal door de markt worden bepaald. Reden van het onderscheid is dat alleen een door de ministers aangewezen instelling de administratieve toelating mag verrichten, terwijl het aan de andere kant de keuze van de fabrikant is door welke instelling hij de technische keuring laat verrichten.

Ten aanzien van de nationale en internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven wordt opgemerkt dat, aangezien de regeling betrekking heeft op alle cv-ketels, ongeacht de herkomst en afgezien van de vermogensgrens, het bedrijfsleven op gelijke wijze zal worden beïnvloed, voor zover cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders op de Nederlandse markt worden gebracht. Voor de overgrote meerderheid van de fabrikanten zijn overigens de eisen die zijn opgenomen in artikel 4 van het besluit met geringe inspanning haalbaar en in de praktijk veelal reeds gerealiseerd.

Het besluit zal naar verwachting in het algemeen geen nadelige gevolgen hebben voor de afzet in het buitenland van Nederlandse ketels. Dat geldt in elk geval ook voor de kortere termijn voor die Nederlandse fabrikanten die slechts één type cv-ketel, luchtverwarmer of voorzetbrander maken. Aan de uitworpnorm die zal gaan gelden met ingang van het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, zal in het algemeen op eenvoudige wijze door aanpassing van de brander kunnen worden voldaan.

Voor de burgers en non-profitinstellingen voorziet de regeling niet in directe verplichtingen of lastenverzwaringen. Wel kan enig indirect financieel nadeel ontstaan in die zin dat de aanschaf van een cv-ketel, luchtverwarmer of voorzetbrander die aan de uitworpeisen voldoet, in het algemeen duurder is, afhankelijk van de betreffende eisen. Daar kan tegenover staan dat de cv-ketel in sommige gevallen, afhankelijk van het type, een hoger rendement zal hebben en dientengevolge een geringer energieverbruik. Dit vertaalt zich dan in lagere brandstofkosten, zodat het de vraag is of het gebruik van een dergelijke warmtebron in alle gevallen leidt tot hogere kosten. Een identieke redenering geldt voor ondernemingen die een cv-ketel kopen.

6. Inspraak

Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging zoals deze wet luidde vóór 1 maart 1993, is aan de toenmalige Centrale Raad voor de milieuhygiëne een ontwerp van het besluit ter advisering voorgelegd. De Raad heeft blijkens zijn brief van 17 november 1992, nr L-92/1086 besloten geen advies over het ontwerp uit te brengen. Hetzelfde ontwerp was eerder ten behoeve van de inspraak ingevolge het derde lid van genoemd artikel voorgepubliceerd in de Staatscourant van 23 juli 1992 (nr. 140). Naar aanleiding van die publikatie zijn commentaren ontvangen van de n.v. Nederlandse Gasunie, de vereniging van ondernemingen in de metaal-, electronica- en electrotechnische industrie en aanverwante sectoren (FME) en van Rendamax b.v..

In één van de commentaren wordt ingegaan op de in het kader van de typekeuring voor te schrijven testmethode.

Aan de in het commentaar geuite wensen ter zake wordt volledig tegemoet gekomen met de keuze voor de voor het Gaskeur schone verbranding gehanteerde meetmethode, zie ook de toelichting op de artikelen 4 en 5.

In een commentaar van de Gasunie wordt naast een aantal technische opmerkingen een tweetal principiële opmerkingen gemaakt. De eerste betreft het feit dat het besluit voor cv-ketels met gas als brandstof het eerst in werking treedt, waarmee de inspanningen van de gasindustrie als het ware worden gestraft, mede omdat de reduktietechnieken voor deze brandstof het verst zijn gevorderd. Daarom wordt aangedrongen op een spoedige inwerkingtreding van het besluit voor de overige brandstoffen.

Omdat de met gas gestookte cv-ketels ongeveer 98 % van de markt vormen en vanwege de reeds geleverde inspanningen van de gasindustrie is besloten eerst het besluit in te laten gaan voor deze categorie ketels. Het is de bedoeling het besluit voor de met olie gestookte cv-ketels eveneens zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.

Het tweede principiële bezwaar geldt het feit dat het onderhavige besluit zich richt tot fabrikanten en importeurs, maar niet op installateurs. Een particulier zou in het buitenland een niet goedgekeurde cv-ketel kunnen kopen en die in Nederland kunnen laten aansluiten.

De laatste mogelijkheid zal inderdaad blijven bestaan. Na afweging van de voor- en nadelen ervan, is afgezien om in het besluit terzake een regeling te treffen. Belangrijk argument in dezen is dat het prijspeil in Nederland, gelet op de hevige concurrentie, zodanig is dat naar verwachting de geschetste mogelijkheid slechts zelden zal worden gebruikt. Bovendien is het zeer de vraag of een installateur bereid zal zijn de niet goedgekeurde cv-ketel op het gasnet aan te sluiten.

In het commentaar van de FME wordt gepleit voor een langere periode voor het verkopen van cv-ketels die ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit hier te lande aanwezig zijn en die niet behoren tot een goedgekeurd type of bij verscherping van de eisen op een bepaald moment niet meer zouden behoren tot een goedgekeurd type. Aangedrongen wordt voor beide situaties in het besluit een overgangstermijn van (minimaal) een jaar vast te leggen.

Met betrekking tot de eerste situatie kan worden verwezen naar de toelichting op artikel 9. Daar wordt aangegeven dat conform de daarover gemaakte afspraken met de fabrikanten er een «gewenningsperiode» voor hen is geweest van meer dan één jaar tussen het moment dat de notificatieprocedure bij de Europese Commissie was afgerond en het tijdstip waarop het besluit van toepassing wordt op reeds geproduceerde cv-ketels.

Aanscherping van de normen komt in haar algemeenheid tot stand in goed overleg met fabrikanten en importeurs. Het wordt, gelet op een en ander, niet nodig geoordeeld om voor toekomstige aanscherpingen een minimum-overgangstermijn in het besluit vast te leggen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Bij de omschrijvingen van de verschillende begrippen is zo veel mogelijk aangesloten bij het hiervoor reeds genoemde Besluit rendementseisen cv-ketels en het Besluit subsidies energiezuinige en emissie-arme verwarmingstoestellen.

Uit de begripsbepalingen onder a en b blijkt dat toestellen voor vaste brandstoffen niet onder dit besluit vallen. Het gebruik van die brandstoffen voor ruimteverwarming in cv-ketels raakt steeds meer in onbruik en het is niet te verwachten dat daarin verandering komt.

De in dit artikel onder a, b en c, opgenomen definities van cv-ketel, luchtverwarmer en voorzetbrander zijn zo geformuleerd dat een zeer groot deel van de verwarmingstoestellen door de onderhavige regeling bestreken wordt. Bedoelde definities zijn zodanig ruim dat bij voorbeeld ook die verwarmingstoestellen waaraan een warmwatervoorziening is gekoppeld, onder de regeling vallen.

Kachels die direct in één ruimte warmte leveren door convectie of straling, zoals gevelkachels, moederhaarden en gashaarden, en warmwatertoestellen die geen deel uitmaken van een cv-ketel of luchtverwarmer vallen buiten de onderhavige regeling.

In de definities is een bovengrens gelegd bij een nominale belasting van 900 kW (belasting, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de te gebruiken brandstof), omdat voor cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders waarvan de nominale belasting groter is dan 900 kW een apart regime geldt of gaat gelden. Stookinstallaties met een nominale belasting vanaf 2250 kW (of 2500 kW bij een belasting, berekend op de bovenste verbrandingswaarde) zijn aan normen onderworpen ingevolge het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A of ingevolge het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B. Voor stookinstallaties met een nominale belasting tussen 900 kW en 2250 kW zullen die besluiten nog met vergelijkbare eisen worden aangevuld.

In het onderhavige besluit wordt uitgegaan van de onderste verbrandingswaarde, terwijl in het Besluit subsidies energiezuinige en emissie-arme verwarmingstoestellen nog de bovenste verbrandingswaarde wordt gehanteerd. Gekozen is voor de onderste verbrandingswaarde, omdat inmiddels in Europees verband is afgesproken die verbrandingswaarde als uitgangspunt te hanteren. Het verschil tussen bovenste en onderste verbrandingswaarde berust op een verschil in berekeningswijze. Bij de bovenste verbrandingswaarde wordt ook de warmte die ontstaat als de in de rookgassen aanwezige waterdamp wordt gecondenseerd bij de berekening meegenomen. Bij de onderste verbrandingswaarde gebeurt dat niet.

De definities van volledig voorgemengde brander, atmosferische brander en ventilatorbrander, opgenomen in de onderdelen d, e en f, hangen samen met de verschillen in uitworpnormen zoals opgenomen in artikel 4.

Om als keuringsinstantie als bedoeld in onderdeel h te worden aangewezen dient een instelling in staat te zijn tot het op onafhankelijke, betrouwbare en deskundige wijze verrichten van keuringen van de onderhavige toestellen volgens de regels en voorschriften, gesteld bij of krachtens dit besluit. Dit houdt in dat een instelling met betrekking tot het verrichten van keuringen van cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders in elk geval zal moeten voldoen aan de voor keuringsinstellingen toepasselijke norm, NEN-EN-45011 dan wel vergelijkbare internationale documenten (ISO-/IEC-guides).

Vooralsnog komt alleen GASTEC n.v. (voorheen het VEG-gasinstituut) in aanmerking om als keuringsinstantie te worden aangewezen. GASTEC n.v. verricht voor Nederland ook reeds de overige relevante keuringen – zoals het onderzoek met betrekking tot de veiligheid – van cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders.

Naast het verlenen van typegoedkeuringen kan een keuringsinstantie controleren of de in de handel te brengen toestellen die behoren tot een door haar goedgekeurd type, inderdaad beantwoorden aan de gestelde emissienormen (zie de toelichting bij de artikelen 7 en 8).

Artikel 2

Als bewijs dat een cv-ketel, luchtverwarmer of voorzetbrander behoort tot een goedgekeurd type moet ingevolge het eerste lid, onder b, een symbool van typegoedkeuring op elke cv-ketel e.d. op duidelijke en duurzame wijze zijn aangebracht (te denken valt hierbij aan een goed zichtbaar en duurzaam plaketiket of een ingeslagen merkteken). Bij ministeriële regeling zullen met betrekking tot het aanbrengen van het symbool regels worden gesteld.

Mede omdat het uit concurrentie-overwegingen niet wenselijk is eisen te stellen voor produkten die bestemd zijn voor aflevering in het buitenland, is in het tweede lid vastgelegd dat de verboden, geformuleerd in het eerste lid, niet gelden voor handelingen met het oog op het buiten Nederland in de handel brengen van cv-ketels e.d..

Artikel 3

Een (Nederlandse) keuringsinstantie verleent een typegoedkeuring indien bij een technische keuring, verricht volgens de krachtens artikel 5, eerste lid, gestelde regels, door haar wordt vastgesteld dat het betrokken toestel voldoet aan de in artikel 4 opgenomen emissienormen. Zij verleent ook een typegoedkeuring indien aan haar documenten worden overgelegd, waaruit blijkt dat een in een andere Lid-Staat van de Europese Unie gevestigde keuringsinstelling dan wel een instelling, gevestigd in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in een staat waarmee een wederzijdse erkenningsovereenkomst is afgesloten, naar aanleiding van een technische keuring, verricht volgens dezelfde of ten minste gelijkwaardige regels, tot het oordeel is gekomen dat het toestel voldoet aan bovenbedoelde of daaraan gelijkwaardige emissienormen.

Onderdeel b verwijst naar buitenlandse instellingen, die in staat zijn tot het op onafhankelijke, betrouwbare en deskundige wijze verrichten van keuringen van cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders. Laatstbedoelde criteria betekenen in de praktijk dat die instellingen met betrekking tot het verrichten van keuringen van cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders veelal zullen voldoen aan de voor hen toepasselijke norm NEN-EN-45011.

Opgemerkt zij nog dat het aanvragen van een typegoedkeuring voor een met gas gestookt toestel in het kader van dit besluit plaats zal kunnen vinden te zamen met het aanvragen van andere voor het betreffende toestel benodigde keuringen.

In dit besluit is geen beroepsvoorziening opgenomen; tegen een beslissing van een keuringsinstantie tot weigering van een typegoedkeuring of tot intrekking daarvan kan ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging beroep worden ingesteld.

Artikel 4 en 5

In artikel 4 zijn de emissienormen opgenomen.

Het tweede lid maakt een onderscheid tussen de gemiddelde waarden en de ten hoogste toegelaten waarden. Wat gemiddelde waarden zijn spreekt voor zich; tijdens de metingen mag bij elk der gemeten belastingniveaus de gemeten waarde de ten hoogste toegelaten waarde niet overschrijden.

De in het tweede lid van dit artikel opgenomen emissienormen zullen op termijn worden aangescherpt. In overleg met de fabrikanten en importeurs is afgesproken dat aanscherping van de emissienormen in beginsel per 1 januari 2000 zal plaatsvinden.

Zodra op Europees niveau een richtlijn met betrekking tot de uitworp van gasvormige verontreinigingen tot stand komt, zullen de grenswaarden daaruit met de bijbehorende keuringsregels in de plaats worden gesteld van de tot dan toe gehanteerde normen en regels.

Artikel 5 bepaalt dat de betrokken ministers bij ministeriële regeling keuringsregels vaststellen.

Mocht op zeker moment een Europese norm op dit terrein worden vastgelegd, dan zal die norm in de ministeriële regeling worden overgenomen. Dat is met zoveel woorden bepaald in het tweede lid. Tot dat moment zullen de keuringsregels zo veel mogelijk aansluiten bij de op Europees niveau dan ontwikkelde kennis. Met betrekking tot de keuringsregels kan nog worden opgemerkt dat voorlopig de meetmethode zal worden voorgeschreven, die wordt gebruikt voor het Gaskeur schone verbranding, althans het deel van die methode dat betrekking heeft op het bepalen van de uitworp van NOx. Daaraan is toegevoegd het voorschrift dat tijdens de metingen bij elk der gemeten belastingniveaus de gemeten waarden de ten hoogste toegelaten waarde niet mogen overschrijden.

In grote lijn is voor de uitworp van NOx aangesloten bij de emissiewaarden voor nieuwe ketels, zoals voorgesteld door de projectgroep Normering Emissie cv-ketels. Deze door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in het leven geroepen projectgroep, waarin onder andere zitting hadden vertegenwoordigers van genoemd ministerie, de Gasunie, GASTEC n.v. en de branche-organisaties, heeft in juni 1990 een definitief rapport uitgebracht. De hieronder opgenomen tabel is overgenomen uit dat rapport.

Ten hoogste toegelaten uitworp NOx in delen per miljoen (ppm) bij 0% zuurstof

Ingangsdata1 januari 19931 januari 1997
Toegepaste techniek  
atmosferische branders90701
ventilatorbranders90402
volledig voorgemengde branders 40

1 Te zijner tijd zal moeten blijken of 40 ppm haalbaar is voor alle ketels.

2 Streefwaarde bij toepassing van rookgasrecirculatie.

In overleg met de fabrikanten en importeurs zijn inmiddels nadere afspraken gemaakt over de tot 2000 te hanteren normen. Deze wijken enigszins af van de hierboven genoemde, omdat een andere eenheid is overeengekomen. Deze eenheid sluit beter aan bij de bestaande Nederlandse wetgeving op dit terrein. Tevens is dit de in Europees verband afgesproken eenheid. De normen zullen voortaan in milligrammen per kubieke meter worden uitgedrukt, bij 3% zuurstof. Voorts is een ten hoogste toegelaten waarde opgenomen die bij geen der gemeten belastingniveaus mag worden overschreden. Ten aanzien van de grenswaarde voor ventilatorbranders is de norm scherper, omdat de techniek sinds 1990 is voortgeschreden, waardoor de grenswaarde voor ventilatorbranders zonder bezwaar op een lager niveau kon worden vastgesteld.

Ter vergelijking van de verschillende eenheden dient de volgende staat:

NOx uitworpnormen in mg/m3 bij 3% zuurstofgemiddelde waardeten hoogste toegelaten waarde
atmosferische branders157 (90 ppm)1210 (120 ppm)
ventilatorbranders105 (60 ppm)140 (80 ppm)
luchtverwarmers157 (90 ppm)210 (120 ppm)
volledig voorgemengd: atmosferische branders en ventilatorbranders70 (40 ppm)90 (50 ppm)

1 PPM bij 0% zuurstof

Thans reeds is overeengekomen dat deze waarden met ingang van 1 januari 2000 zullen worden aangescherpt, zoals ik hierboven reeds heb opgemerkt. In beginsel zal alsdan een voor alle typen branders, ongeacht de gebruikte techniek, gelijke waarde worden vastgesteld. Over de hoogte van deze waarde zal naar verwachting uiterlijk in 1997 overeenstemming worden bereikt.

Artikelen 7 en 8

In artikel 7 is de steekproefsgewijze controle door een keuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, bij de fabrikant of importeur geregeld. Deze controle heeft tot doel vast te stellen of de geproduceerde of geïmporteerde toestellen die behoren tot een bepaald goedgekeurd type evenals de eerder ten behoeve van de typegoedkeuring aangeboden exemplaren voldoen aan de normen. Indien toestellen worden vervaardigd onder een gecertificeerd kwaliteitssysteem zal deze controle niet of slechts in zeer beperkte mate uitgevoerd hoeven te worden. Artikel 8 bepaalt wanneer naar aanleiding van de resultaten van een steekproefcontrole de typegoedkeuring wordt ingetrokken.

Artikel 9

Teneinde fabrikanten en importeurs in de gelegenheid te stellen de eventueel bestaande voorraad die nog niet aan de eisen voldoet, in de handel te brengen, is deze overgangsbepaling in het leven geroepen. Met de in dit artikel opgenomen overgangstermijn kan worden volstaan, omdat de fabrikanten en importeurs steeds tijdig in kennis zijn gesteld van de opvolgende fasen van besluitvorming ter zake van het besluit. Zo werden zij zo spoedig mogelijk op de hoogte gebracht van de positieve afronding van de notificatie van het besluit bij de Europese Commissie. Tussen laatstbedoeld moment en het moment waarop het besluit ten aanzien van reeds hier te lande aanwezige toestellen van toepassing wordt, ligt overeenkomstig de daarover gemaakte afspraken met de industrie een periode van meer dan één jaar.

Artikel 10

Omdat de techniek met betrekking tot de vermindering van luchtverontreiniging bij cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders, gestookt met gas, het verst is gevorderd en de met gas gestookte toestellen de grootste bijdrage leveren in de uitworp door de huishoudens van NOx, zal het besluit voor die categorieën het eerst in werking treden, namelijk per 1 januari 1996.

Voor de cv-ketels, luchtverwarmers en voorzetbranders, gestookt met een andere brandstof dan gas, zal dit tijdstip later liggen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 8 augustus 1995, nr. 151.

XNoot
1

Kamerstukken II 1989/90, 21 137, nr. 20.

XNoot
2

Kamer II 1989/90, 18 225, nr. 31.

Naar boven