Besluit van 26 juni 1995, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren in verband met de overgang van de invordering van de verontreinigingsheffing rijkswateren naar de rijksbelastingdienst

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 maart 1995, nr. RH 192992, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 20 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

De Raad van State gehoord advies van 2 juni 1995, nr. W09.95.0136;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 22 juni 1995, nr. RH 199551, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren1 wordt als volgt gewijzigd:

A

1. In artikel 2, onderdeel b, vervalt «(Stb. 1981, 573)».

2. In onderdeel c vervalt « (Stb. 1959, 301)».

3. Onderdeel h vervalt en de onderdelen i, j, k, l en m worden geletterd h, i, j, k en l.

B

1. In artikel 19, eerste lid, aanhef, vervalt «en de Invorderingswet 1990 (Stb. 221)».

2. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «, de directeur».

3. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt «, alsmede het hoofd inning verontreinigingsheffing rijkswateren» en «en van de Controller van de Rijkswaterstaat».

4. In het tweede lid vervalt «(Stb. 1983, 61)».

C

Artikel 23 wordt vervangen door:

Artikel 23

  • 1. De verontreinigingsheffing rijkswateren wordt ingevorderd als ware die heffing een rijksbelasting in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990, en geschiedt door de zorg van de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van die wet, alsmede door de overige in die wet genoemde functionarissen.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is met betrekking tot voorlopige aanslagen in de verontreinigingsheffing rijkswateren artikel 9, vierde lid, onderdeel a en slot, van die wet van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

  • 1. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden de taken en bevoegdheden van het hoofd inning verontreinigingsheffing rijkswateren met betrekking tot de invordering van belastingaanslagen, met inbegrip van de daarop betrekking hebbende invorderingsrente, inzake de verontreinigingsheffing rijkswateren, waarvan het aanslagbiljet, onderscheidenlijk de kennisgeving ter zake, is verzonden door het hoofd inning verontreinigingsheffing rijkswateren, overgedragen aan de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990.

  • 2. Van de in het eerste lid bedoelde overdracht doet het hoofd inning verontreinigingsheffing rijkswateren mededeling aan de betrokken belastingschuldigen.

  • 3. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden de werkzaamheden die met betrekking tot de invordering inzake de in het eerste lid bedoelde posten door het hoofd inning verontreinigingsheffing rijkswateren, onderscheidenlijk door het hoofd van het bureau verontreinigingsheffing rijkswateren, zijn verricht, geacht te zijn verricht door de ontvanger, onderscheidenlijk de directeur, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990.

  • 4. De invordering met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde posten geschiedt met toepassing van artikel 23, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 26 juni 1995

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de zesde juli 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op basis van artikel 20 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) geschiedt de heffing en invordering van de verontreinigingsheffing rijkswateren (de verontreinigingsheffing) in beginsel door of vanwege de minister van Verkeer en Waterstaat. Ingevolge het eerste lid van het voornoemde artikel kan de invordering van de verontreinigingsheffing mede geschieden door de ontvanger van de rijksbelastingdienst. De wetgever heeft daarmee de mogelijkheid willen scheppen om de invordering geheel of ten dele te doen verrichten door de rijksbelastingdienst (Kamerstukken II, 1988/89, 21 135, nr. 3, blz. 34 en 36). Voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit werd van deze mogelijkheid gebruik gemaakt in de vorm van een zekere taakverdeling, neergelegd in artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren (Uitvoeringsbesluit). Ingevolge genoemd artikel 23 geschiedde de invordering in eerste aanleg van de verontreinigingsheffing door het onder de minister van Verkeer en Waterstaat ressorterende hoofd inning verontreinigingsheffing rijkswateren (hoofd inning) en de zogenaamde dwanginvordering van de verontreinigingsheffing door de ontvanger van de rijksbelastingdienst.

Uit doelmatigheidsoverwegingen kwam het ons wenselijk voor om ook de invordering in eerste aanleg van de verontreinigingsheffing door de rijksbelastingdienst te laten uitvoeren. We hebben daartoe bepaald dat de invordering in eerste aanleg van de verontreinigingsheffing in de loop van dit jaar aan de rijksbelastingdienst wordt overgedragen. De invordering in eerste aanleg van belastingaanslagen, waarvan het aanslagbiljet door het hoofd inning is verzonden, zal door de rijksbelastingdienst worden voortgezet. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor nadere vaststellingen van de belastingschuld, zoals verminderingen ingevolge daartoe strekkende uitspraken op bezwaar, alsmede voor kennisgevingen terzake van verschuldigd geworden invorderingsrente. De overdracht van de invorderingstaken leidt tot een kostenbesparing. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat behoeft niet langer een eigen invorderingsapparaat en een eigen vorderingenadministratie ten behoeve van de verontreinigingsheffing te handhaven. Dit leidt tot een jaarlijkse besparing van f 150 000,–. De rijksbelastingdienst voert de invordering in eerste aanleg van de verontreinigingsheffing, naast de dwanginvordering van de verontreinigingsheffing, uit en verzorgt tevens de daarvoor benodigde vorderingenadministratie. De jaarlijkse meerkosten voor de rijksbelastingdienst bedragen ongeveer f 75 000,–. De jaarlijkse besparing voor het Rijk door de voorgestelde wijze van invordering bedraagt per saldo f 75 000,–.

In samenhang met de overdracht van alle invorderingstaken ter zake van de verontreinigingsheffing aan de rijksbelastingdienst zijn afspraken gemaakt omtrent zowel organisatorische maatregelen rond de overgang van de invordering als de vergoeding van de daarmee samenhangende kosten. Voorts zullen in verband met een en ander enige wettelijke regelingen worden aangepast. Naast het onderhavige besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit betreft het enkele aanpassingen op het gebied van de kwijtschelding van belasting in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, die tegelijk met dit besluit in werking treden. Voorts gaat het om artikel 20 van de Wvo. Nu besloten is de invordering van de verontreinigingsheffing structureel en bij uitsluiting van elk ander bestuursorgaan op te dragen aan de ontvanger der rijksbelastingdienst en aan de overige met de uitvoering van de Invorderingswet 1990 belaste funktionarissen, te weten de directeur en de belastingdeurwaarder van de rijksbelastingdienst, dient genoemd artikel 20 daarmee in overeenstemming te worden gebracht. Tevens zal in het aan te passen artikel 20 worden neergelegd hetgeen op basis van de huidige tekst van dat artikel in verbinding met het nieuwe artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit is bepaald met betrekking tot de voor de invordering geldende regels, namelijk dat de ten behoeve van het rijk geheven heffingen en rechten, als bedoeld in artikel 17 van de Wvo zullen worden ingevorderd als waren die heffingen en rechten rijksbelastingen in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990 en dat die invordering geschiedt door de zorg van de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van die wet alsmede door de overige in die wet genoemde functionarissen. Immers omdat de rijksbelastingdienst de verontreinigingsheffing meeneemt in een reeds omvangrijk pakket in te vorderen belastingmiddelen, is het gewenst dat de daarbij in acht te nemen wettelijke bepalingen en beleidsregelingen uniform zijn.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A

Na de overgang van de gehele invordering van de verontreinigingsheffing rijkswateren naar de rijksbelastingdienst treedt de Controller van de Rijkswaterstaat niet langer op als het hoofd inning verontreinigingsheffing rijkswateren. Artikel 2, onderdeel h, is derhalve komen te vervallen.

B

Aangezien de gehele invordering van de verontreinigingsheffing rijkswateren voortaan geschiedt door de in de Invorderingswet 1990 genoemde functionarissen is het opnemen in artikel 19 van transformatiebepalingen met betrekking tot deze functionarissen niet langer noodzakelijk.

C

De strekking van het nieuwe artikel 23, eerste lid, is hiervoor in het algemeen deel van de toelichting reeds belicht. Het nieuwe tweede lid komt inhoudelijk overeen met het derde lid zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit. De redactie van dit artikel is aanmerkelijk bekort door de verwijzing naar artikel 9, vierde lid, onderdeel a en slot, van de Invorderingswet 1990.

Artikel II

Ingevolge het eerste lid is de ontvanger van de rijksbelastingdienst bevoegd de invordering in eerste aanleg van de belastingaanslagen met inbegrip van de daarop betrekking hebbende invorderingsrente, terzake waarvan het hoofd inning de aanslagbiljetten, onderscheidenlijk de kennisgevingen, heeft verzonden, voort te zetten. De in het eerste lid bedoelde voorziening is getroffen teneinde te bewerkstelligen dat de door het hoofd inning aangevangen invordering in eerste aanleg van de bovenbedoelde posten na de inwerkingtreding van dit besluit kan worden voortgezet. Het hoofd inning meldt op basis van het tweede lid aan de betrokken belastingschuldigen dat de ontvanger van de rijksbelastingdienst in zijn plaats treedt.

Ingevolge het derde lid gelden invorderingshandelingen verricht door het hoofd inning en het hoofd van het bureau verontreinigingsheffing rijkswateren na de inwerkingtreding van dit besluit als handelingen van de ontvanger onderscheidenlijk van de directeur van de rijksbelastingdienst. Op grond van het derde lid wordt bewerkstelligd dat invorderingsmaatregelen van het hoofd inning onderscheidenlijk van het hoofd van het bureau verontreinigingsheffing rijkswateren hun werking blijven behouden na de inwerkingtreding van dit besluit.

In het vierde lid is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde belastingaanslagen worden ingevorderd met toepassing van artikel 23, tweede lid, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit. Op deze wijze wordt voorkomen dat een belastingschuldige ter zake van één en dezelfde belastingaanslag zou kunnen worden geconfronteerd met een strenger invorderingsregime. Op grond van het bovenbedoelde artikel waren namelijk enkele artikelen van de Invorderingswet 1990 niet van toepassing met betrekking tot de invordering van belastingaanslagen ter zake van de verontreinigingsheffing.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1985, 377, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 december 1994, Stb. 890.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vijfde lid jo. vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven