Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 1995, 34 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 1995, 34 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 31 oktober 1994, directie arbeidsvoorwaardenbeleid, afdeling beleid en management postactieven, nr. PAV6302/94024660;
Gelet op artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
De Raad van State gehoord (advies van 23 december 1994 No. W07.94.0661);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 13 januari 1995, nr. PAV6302/95000587, directie arbeidsvoorwaardenbeleid, afdeling beleid en management postactieven;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder betrokkene: de militair die voor bepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht.
1. Een betrokkene die op de datum van ontslag werkloos is in de zin van de Werkloosheidswet heeft recht op een uitkering overeenkomstig de normen en voorwaarden welke bij of krachtens die wet zijn vastgesteld, voor zover hierna niet anders is bepaald.
2. Onze Minister van Defensie beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag van de betrokkene.
1. Indien een betrokkene op of na de datum van zijn ontslag uit hoofde van arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft of krijgt op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging, wordt de uitvoering van artikel 2 opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.
2. De betrokkene die in het genot is van een uitkering ingevolge artikel 2 en die wegens ziekte verhinderd wordt arbeid te verrichten, ontvangt gedurende de tijd van bedoelde verhindering, doch ten hoogste gedurende een tijdvak van 52 weken een uitkering overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Ziektewet.
3. De betrokkene, bedoeld in het tweede lid, die na afloop van het in dat lid genoemde tijdvak van 52 weken arbeidsongeschikt is, ontvangt zolang die ongeschiktheid duurt, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, een uitkering overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Indien de betrokkene niet te kennen heeft gegeven dat hij in aanmerking wenst te worden gebracht voor een verlaging van de pensioenbijdrage, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, is de hoogte van het vervolgdagloon bedoeld in artikel 21b van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, gelijk aan het dagloon bedoeld in artikel 21 van die wet.
De loongerelateerde uitkeringen ingevolge artikel 2 en artikel 3, tweede en derde lid, bedragen 70% van het dagloon, bedoeld in de artikelen 44 tot en met 46 van de Werkloosheidswet en de Coördinatiewet Sociale Verzekering, met dien verstande dat het bedrag van de uitkeringen niet daalt beneden het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of indien betrokkene jonger is dan 23 jaar, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet en vervolgens gedeeld door 21,75. Hetzelfde minimum geldt als niveau voor de niet-loongerelateerde uitkeringen bedoeld in artikel 2.
Indien de betrokkene tijdens het genot van de uitkering, bedoeld in artikel 2 of artikel 3, tweede of derde lid, overlijdt, bestaat aanspraak op een eenmalige uitkering overeenkomstig artikel 35 van de Ziektewet, of artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 8 van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht 19821 vervalt. Het blijft van kracht voor de voor 1 februari 1995 ontslagen militair, bedoeld in genoemd artikel.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
Uitgegeven de zesentwintigste januari 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Met betrekking tot het niveau van de individuele wachtgeldaanspraken bij de overheid heeft in het kader van de begrotingsvoorbereiding 1992 een heroverwegingsonderzoek plaatsgevonden. Uit dat onderzoek is gebleken dat het gemiddelde niveau van de aanspraken bij de overheid beduidend hoger is dan het gemiddelde niveau van de vergelijkbare uitkeringen in de marktsector. Dit heeft zowel betrekking op de hoogte van de uitkeringen als op de duur van de uitkeringen. Ook enkele andere onderdelen van de regeling leiden in het algemeen tot een gunstiger uitkeringsresultaat.
Het kabinet heeft reeds in de Rijksbegroting 1992 voorgesteld om te komen tot een marktconforme wachtgeldregeling voor het gehele overheidspersoneel. In het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken werd hierover echter geen overeenstemming bereikt. Wel werd in de centrale overeenkomst 1992–1993 vastgelegd dat in de verschillende sectoren aanpassingen in de wachtgeldregelingen kunnen worden besproken, waarbij een scheiding kan worden aangebracht tussen de wettelijke en bovenwettelijke aanspraken. Als wettelijke regeling in dit verband moet de Werkloosheidswet (WW) worden aangemerkt. De bovenwettelijke aanspraken komen tot stand in de sectorale arbeidsvoorwaardenonderhandelingen en kunnen worden vergeleken met de bovenwettelijke aanspraken, zoals die in de marktsector in (een deel van de) cao's worden neergelegd.
In de sector Defensie zijn in het kader van het arbeidsvoorwaardenoverleg 1993 de wachtgeldregelingen voor het defensiepersoneel aan de orde gesteld. Afgesproken is om voor wat betreft de wachtgeldaanspraken van militairen aangesteld voor bepaalde tijd over te gaan naar een regeling conform de WW. In het betreffende arbeidsvoorwaardenakkoord is weliswaar gesteld, dat wat niveau en duur betreft op het WW-regime zal worden overgegaan, bedoeld is echter de gehele WW-systematiek van toepassing te verklaren. Opgemerkt wordt dat een WW-conforme regeling tot 1 april 1991 voor deze categorie militair personeel heeft bestaan. Bij de invoering van de eerste fase WW-bodem is er destijds voor gekozen om tot een verdere stroomlijning van de werkloosheidsregelingen voor het militair personeel te komen. Om die reden zijn de militairen aangesteld voor bepaalde tijd per 1 april 1991 onder het regime van de Militaire wachtgeldregeling 1961 gebracht. Achteraf bezien is daarmede de marktconformiteit van de regeling geweld aangedaan. Het is noch in belang van betrokkene – een lager uitkeringsniveau stimuleert het aanvaarden van werk – noch in belang van de Defensie-organisatie – kostenaspect – om de huidige kwaliteit van de voorziening te continueren.
Met het voorliggende besluit wordt de overgang gerealiseerd naar het in de marktsector geldende werkloosheidsregime voor het militair personeel aangesteld voor bepaalde tijd. De voornaamste verschillen tussen de WW en de Militaire wachtgeldregeling 1961 betreffen de hoogte van de uitkeringen en de uitkeringsduur. De hoogte van de wachtgelduitkering bedraagt de eerste 3 maanden 90%, de volgende 9 maanden 80% en de resterende periode 70% van de laatste bezoldiging. Deze percentages worden ingevolge de Wet van 20 december 1984, houdende aanpassing van uitkeringspercentages van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel, onderwijspersoneel en daarmee gelijk te stellen personeel (Stb. 657) verhoogd met 3%. De hoogte van de WW-uitkering bedraagt gedurende de loondervingsfase 70% van het laatstverdiende loon en gedurende de vervolguitkeringsfase 70% van het minimum loon. De wachtgeldregeling kent voor ouderen met een lange ambtelijke diensttijd een langere uitkeringsduur dan de WW. Voor jongeren met een korte ambtelijke diensttijd is de uitkeringsduur van de wachtgeldregeling sinds de invoering van de WW-bodem gelijk danwel nagenoeg gelijk met de uitkeringsduur van de WW. Het voornaamste gevolg van het WW-conform gaan voor deze categorie militairen is de verlaging van het uitkeringspercentage.
Qua inhoud van het voorliggende besluit zijn twee varianten denkbaar. In de eerste plaats in het mogelijk inhoudelijk een geheel nieuwe regeling te creëren. Dit zou grotendeels neerkomen op een kopie van de WW. In de tweede plaats kan een rechtstreekse verwijzing naar de WW worden getroffen. In het onderhavige besluit is voor deze laatste variant gekozen. De volgende overwegingen hebben daartoe de doorslag gegeven. Het onderhavige besluit moet worden gezien als een tijdelijke regeling. Het is immers de bedoeling, dat op een nader te bepalen tijdstip, dat waarschijnlijk na 1-1-96 komt te liggen, de WW rechtstreeks van toepassing wordt op het gehele overheidspersoneel, dus ook op deze categorie defensiepersoneel. Op het tijdstip dat de WW van toepassing wordt kan dit besluit worden ingetrokken. Om voor een relatief korte tijd een geheel nieuwe regeling te creëren is vanuit dereguleringsoogpunt weinig efficiënt. Ook het voor deze wijziging geldende artikel 8 van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht 1982 verwijst voor de aanspraken naar een andere regeling, nl. de Militaire wachtgeldregeling 1961. Tenslotte heeft ook meegewogen, dat voor 1-4-91 een nagenoeg gelijkluidend artikel in die regeling stond, zoals het nu voorgestelde artikel 2.
Aangezien nu nog niet vaststaat op welk tijdstip de WW van toepassing zal worden op het overheidspersoneel wordt dat moment voor deze categorie militairen, gezien de gemaakte afspraken in het arbeidsvoorwaardenoverleg 1993, niet afgewacht. Door dit besluit zal een toekomstige conversie naar de WW op een eenvoudige wijze kunnen geschieden aangezien dit besluit al van de normen en voorwaarden van die wet uitgaat.
Hiervoor is al aangegeven dat er voor is gekozen de WW in principe van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit betekent, dat alle bepalingen gegeven in dan wel krachtens de Werkloosheidswet die de normen en voorwaarden regelen ter verkrijging van een werkloosheidsuitkering van overeenkomstige toepassing zijn op het militair personeel aangesteld voor bepaalde tijd. Wel biedt dit basisartikel de mogelijkheid om hiervan af te wijken.
In dit artikel wordt een aantal zaken geregeld dat voor een goede aansluiting moet zorgen tussen de rechtspositie van het militair personeel en het regime van de WW. Daarnaast wordt een aantal aanspraken verankerd, dat een uitkeringsgerechtigde krachtens de WW wel heeft om dat hij verzekerd is in de zin van de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Toeslagenwet, terwijl de gewezen militair met een werkloosheidsuitkering dit niet is.
In het eerste lid is bepaald, dat de rechtspositionele aanspraak inzake de doorbetaling van de bezoldiging ingeval van ziekte bij ontslag voor gaat. Na afloop van deze periode kan eerst aanspraak op een werkloosheidsuitkering ontstaan.
In het tweede en derde lid is de aanspraak op een voorziening neergelegd, in het geval de belanghebbende tijdens de duur van de uitkering ziek, danwel arbeidsongeschikt wordt. Ook hier wordt voor de toepassing daarvan verwezen naar de betreffende wetten in de marktsector. Op dit punt is sprake van een verbetering van de aanspraken voor militairen aangesteld voor bepaalde tijd. Onder het regime van de Militaire wachtgeldregeling 1961 bestond voor de onderhavige categorie deze aanspraak in mindere mate. Dit wordt nu geheel marktconform geregeld. Tenslotte is vastgelegd, dat indien de belanghebbende in actieve dienst heeft geopteerd voor de reparatie van het zogenaamde IP-hiaat, deze reparatie doorwerkt naar de eventuele WAO-vervangende uitkering.
Voor de loongerelateerde uitkeringen wordt aangesloten bij de dagloonbepalingen van de WW en de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Zowel de aldaar genoemde componenten als maxima zijn dus onverkort van toepassing. Dit betekent tevens, dat de Wet van 20 december 1984, houdende aanpassing van uitkeringspercentages van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel, onderwijspersoneel en daarmee gelijk te stellen personeel (Stb. 657) niet van toepassing is op dit besluit. Bij een toekomstige wijziging van die wet zal de verwijzing naar de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht 1982 worden geschrapt, aangezien die regeling niet meer de basis is voor de werkloosheidsuitkering. De toepassing van de normen en voorwaarden van de WW betekent eveneens, dat de uitkeringen welke op basis van dit besluit worden verstrekt, worden aangepast conform het bepaalde in artikel 46 van de WW, zoals dat artikel bij wet van 14 november 1991 tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en van een aantal andere sociale zekerheidswetten, houdende vaststelling van een stelsel van koppeling van minimumloon en uitkeringen aan de loonontwikkeling met de mogelijkheid van afwijking (Stb. 624) is aangepast. De waardevastheid van de uitkering wordt daarbij losgelaten ten faveure van de algemeen geldende aanpassingssystematiek. In dit artikel is tevens een minimum garantie neergelegd. Dit ter voorkoming, dat de uitkering van de gewezen militair beneden het sociaal minimum daalt. Een uitkeringsgerechtigde krachtens de WW heeft die garantie ingevolge de Toeslagenwet. Deze wet is zoals opgemerkt niet van toepassing op het defensiepersoneel. Zowel voor de loongerelateerde als niet-loongerelateerde uitkering is daarom in dit artikel een minimum garantie neergelegd die een gelijksoortige voorziening als de Toeslagenwet beoogt. Opgemerkt wordt, dat de hier gegeven garantie iets verder gaat dan die van de Toeslagenwet, er wordt geen rekening gehouden met de eventuele inkomsten van een partner.
Hier is de aanspraak neergelegd op de zogenaamde uitkering bij overlijden, waarvoor wordt verwezen naar de betreffende bepaling in de Ziektewet.
In deze artikelen wordt de oude regeling ingetrokken en zijn overgangsbepalingen vastgelegd, zodat de aanspraken van het voor 1 februari 1995 ontslagen militair blijven gelden conform de oude regeling.
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 14 februari 1995, nr. 32.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1995-34.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.