Besluit van 28 juni 1995, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit accijns

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 18 mei 1995, nr. WV 95/352 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op richtlijn nr. 94/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, Richtlijn 92/81/EEG betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën en Richtlijn 92/82/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (PbEG L 365) en op de artikelen 2, derde lid, 2a, tweede lid, 2b, vierde lid, 2g, eerste lid, 56, derde lid, 64, eerste lid en 80, eerste lid van de Wet op de accijns;

De Raad van State gehoord (advies van 20 juni 1995, nr. W06.95.0262);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 22 juni 1995, nr. WV 95/473M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Uitvoeringsbesluit accijns1 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A.

In artikel 1, eerste lid, wordt na «51, tweede lid,» ingevoegd: 56, derde lid,.

B.

In artikel 2a worden na het vijfde lid twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing indien een accijnsgoed in het kader van het in dat lid bedoelde brengen wordt geplaatst onder de communautaire douaneregeling douanevervoer.

  • 7. Indien de aangifte tot de in het zesde lid bedoelde plaatsing van het accijnsgoed onder de communautaire douaneregeling douanevervoer wordt gedaan met gebruikmaking van het enig document, dient:

    a. in vak 33 van het enig document de desbetreffende GN-code te worden ingevuld;

    b. in vak 44 van het enig document duidelijk te worden aangegeven dat het vervoer van accijnsgoederen onder schorsing van accijns betreft;

    c. een kopie van het eerste exemplaar van het enig document door de verzender bij zijn administratie te worden bewaard.

C.

Artikel 3 wordt vervangen door:

Artikel 3.

  • 1. Het brengen, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een derde land dient, behoudens in de gevallen waarin dit brengen geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 2. Het geleidedocument wordt opgemaakt door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht.

  • 3. Indien het terugzendingsexemplaar van het geleidedocument niet wordt terugontvangen voorzien van de op grond van de wettelijke bepalingen inzake de douane vereiste aantekening dat de daarin omschreven accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten, stelt de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn verzonden de inspecteur daarvan in kennis uiterlijk binnen drie maanden na de datum van verzending van de accijnsgoederen.

  • 4. Het brengen, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een derde land, dient in de gevallen waarin dit geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, te kunnen worden aangetoond met een voor uitvoer afgetekend exemplaar van de op grond van de wettelijke bepalingen inzake de douane vereiste aangifte ten uitvoer.

  • 5. Indien het brengen, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een derde land, geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer ten behoeve waarvan gebruik wordt gemaakt van het enig document, is artikel 2a, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

D.

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

D.1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Het brengen, bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een belastingentrepot naar een in Nederland gevestigd geregistreerd bedrijf of naar een niet-geregistreerd bedrijf dient, behoudens in de gevallen waarin dit brengen geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

D.2. Het tweede lid wordt vervangen door:

  • 2. De vergunninghouder van het in het eerste lid bedoelde geregistreerde bedrijf of niet-geregistreerde bedrijf legt het derde en vierde exemplaar van het geleidedocument, voorzien van de in het derde lid bedoelde vermeldingen, ter visering over bij de in artikel 53a van de wet bedoelde aangifte. Na het doen van aangifte draagt hij zorg voor terugzending van het derde exemplaar van het geleidedocument, en wel uiterlijk binnen twee weken na afloop van de maand waarin de accijnsgoederen door hem zijn ontvangen.

D.3. In het vierde lid wordt «waarop hij de door hem ter zake van de ontvangst van de accijnsgoederen verschuldigde accijns voldoet» vervangen door: waarop hij de door hem ter zake van de ontvangst van de accijnsgoederen verschuldigde accijns heeft voldaan.

D.4. Na het vierde lid worden een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien het brengen, bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een belastingentrepot naar een in Nederland gevestigd geregistreerd bedrijf of naar een niet-geregistreerd bedrijf geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, kan dit brengen worden aangetoond door middel van de ter zake aanvaarde aangifte voor douanevervoer.

E.

Aan artikel 3b wordt na het derde lid een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing met betrekking tot het vervoer van andere minerale oliën dan bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de wet.

F.

Artikel 3c wordt als gevolgd gewijzigd:

F.1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Het brengen, bedoeld in artikel 2g, eerste lid, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een belastingentrepot naar een accijnsgoederenplaats dient, behoudens de gevallen waarin dit brengen geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

F.2. Na het derde lid, wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Ingeval geen overeenstemming bestaat als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, tussen de ontvangen accijnsgoederen en de gegevens met betrekking tot die accijnsgoederen op het geleidedocument, dient terugzending als bedoeld in het tweede lid plaats te vinden na visering door de inspecteur.

F.3. Na het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien het brengen, bedoeld in artikel 2g, eerste lid, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een belastingentrepot naar een accijnsgoederenplaats geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, kan dit brengen worden aangetoond door middel van de ter zake aanvaarde aangifte voor douanevervoer.

G.

Na artikel 3c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3d.

  • 1. In afwijking van de artikelen 2a en 3c behoeft het door middel van een pijpleiding brengen van minerale oliën vanuit een accijnsgoederenplaats naar een belastingentrepot, alsmede het door middel van een pijpleiding brengen van minerale oliën vanuit een belastingentrepot naar een accijnsgoederenplaats niet te worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 2. Van het brengen, bedoeld in het eerste lid, dient door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats maandelijks een opgaaf te worden verstrekt aan de inspecteur.

H.

In artikel 6a wordt «bedoeld in de artikelen 2, 2a, 3a en 3c» vervangen door: bedoeld in de artikelen 2, 2a, 3, 3a en 3c.

I.

In artikel 6b wordt «bedoeld in de artikelen 3b en 31a» vervangen door: bedoeld in de artikelen 3b, 31a en 34a.

J.

Na artikel 15 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a.

  • 1. Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en de invoer van minerale oliën die in hoogovens met het oog op chemische reductie worden ingespoten als toevoeging aan de steenkool, die wordt gebruikt als voornaamste brandstof, wordt verleend, indien degene die de minerale oliën betrekt in het bezit is van een vergunning van de inspecteur waaruit blijkt dat hij de desbetreffende goederen met vrijstelling mag betrekken met inachtneming van de in het tweede lid opgenomen voorwaarden.

  • 2. In de in het eerste lid bedoelde vergunning kunnen nadere technische en administratieve voorwaarden worden gesteld ter vaststelling van de betrokken hoeveelheid minerale oliën ter zake waarvan vrijstelling wordt gevraagd.

K.

In artikel 18, vierde lid, wordt «De artikelen 56, derde tot en met zesde lid» vervangen door: De artikelen 56, vijfde tot en met achtste lid.

L.

Na artikel 34 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34a.

  • 1. Het vervoer van accijnsgoederen waarvan in Nederland de accijns is geheven, via het grondgebied van een andere lid-staat naar een bestemming in Nederland dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 2. De verzender van de in het eerste lid bedoelde accijnsgoederen dient de inspecteur voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen in kennis te stellen van de verzending.

  • 3. De geadresseerde van de in het eerste lid bedoelde accijnsgoederen dient de inspecteur in kennis te stellen van de ontvangst van de goederen.

  • 4. Het vervoer van accijnsgoederen die in een andere lid-staat zijn uitgeslagen dan wel ingevoerd en waarvan in Nederland de accijns niet is geheven via het grondgebied van Nederland naar een bestemming in die andere lid-staat, dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 5. Artikel 34, derde lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing.

M.

Na artikel 39 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a.

  • 1. De inspecteur kan toestaan dat de vervoerder of de eigenaar, bedoeld in artikel 56, derde lid, van de wet, zekerheid stelt in plaats van de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats, indien hiertoe een gezamenlijk verzoek van die vervoerder of eigenaar en die vergunninghouder wordt ingediend.

  • 2. In het verzoek worden vermeld:

    a. de naam en het adres van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats en de naam en het adres van de vervoerder of de eigenaar van de goederen;

    b. het accijnsnummer van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats;

    c. het btw-identificatienummer van de vervoerder of de eigenaar van de goederen.

N.

In artikel 42, onderdeel a, wordt «artikel 3c, tweede, derde en vierde lid» vervangen door: artikel 3c, tweede, derde, vierde en vijfde lid. Tevens wordt «en 34, eerste lid,» vervangen door: , 34, eerste lid, en 34a.

O.

In de artikelen 2a, eerste en vierde lid, onderdeel d, 3b, tweede lid, 8, tweede lid, onderdeel d, 9b, eerste lid, 9d, eerste lid, 19a, eerste lid, 21a, eerste lid, 31a, eerste en tweede lid, onderdelen a en b, en 31b, tweede lid, wordt «Lid-Staat» telkens vervangen door: lid-staat.

P.

In artikel 9e, eerste en derde lid, wordt «Lid-Staten» telkens vervangen door: lid-staten.

ARTIKEL II

In het Uitvoeringsbesluit verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten2 wordt in de artikelen 3, eerste lid, 5, eerste lid, 11, tweede lid, onderdeel d, 14, vijfde lid, 15, eerste lid, 16, eerste lid, en 24 «Lid-Staat» telkens vervangen door: lid-staat.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 2 mei 1995 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de accijns (Kamerstukken II 1994/95, nr. 24 153) tot wet wordt verheven en in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavernelle, 28 juni 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste juni 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1. Inleiding

Door de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet op de accijns (Stb. 1995, 331) wordt de Wet op de accijns – hierna de wet – aangepast aan de zogenoemde tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns1. Deze wetswijziging heeft tevens tot gevolg dat het Uitvoeringsbesluit accijns – hierna het besluit – op onderdelen moet worden aangepast. Daarnaast bevat de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns een aantal bepalingen die leiden tot wijziging van het besluit op basis van reeds bestaande delegatiebepalingen in de wet. Het onderhavige wijzigingsbesluit past het besluit aan aan de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns.

Bij de regeling tot vaststelling van regels ter uitvoering van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 december 1992 tot wijziging van de richtlijnen 92/12/EEG en 92/81/EEG (accijns) (Stcrt. 252) is de zogenoemde eerste bezemrichtlijn accijns2 geïmplementeerd. Waar nodig zijn de desbetreffende bepalingen uit deze ministeriële regeling bij de Wet van 4 februari 1994 tot wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen (Stb. 87) in de wet opgenomen. De bepalingen van die regeling die nog moeten worden opgenomen in het besluit, betreffen de bij de eerste bezemrichtlijn accijns aangebrachte wijziging van artikel 5 van de horizontale richtlijn accijns3 met betrekking tot het vervoer van accijnsgoederen via het grondgebied van landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). Artikel 5 van de horizontale richtlijn accijns is in de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns wederom aangepast en wordt in het onderhavige wijzigingsbesluit in het Uitvoeringsbesluit accijns geïmplementeerd. Hiermee zijn tevens de desbetreffende bepalingen uit de vorengenoemde regeling in het besluit opgenomen. Ik maak van de gelegenheid gebruik tevens artikel 5 (met betrekking tot het vervoer van minerale oliën door middel van een pijpleiding) van de eerderbedoelde regeling neer te leggen in het besluit.

1.2. Hoofdlijnen wijzigingen

De in het onderhavige besluit opgenomen wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op de wijze waarop het intracommunautaire vervoer van accijnsgoederen van en naar een accijnsgoederenplaats moet worden aangetoond. In beginsel dient een dergelijke overbrenging te worden aangetoond door middel van een geleidedocument. De accijnsgoederen die zich echter onder een douaneregeling bevinden worden geacht zich onder schorsing van accijns te bevinden, hetgeen betekent dat de accijnsbepalingen inzake het vervoer van accijnsgoederen niet van toepassing zijn. De verzekering van de heffing van onder meer de accijns vindt in die gevallen plaats met gebruikmaking van de douaneregeling. Deze in artikel 5 van de zogenoemde horizontale richtlijn accijns omschreven procedure is bij de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns (artikel 1, eerste lid, onderdeel a) gewijzigd in die zin dat de douaneregeling uitvoer van dit principe is uitgesloten. Deze douaneregeling is, in tegenstelling tot bij voorbeeld de communautaire douaneregeling douanevervoer, geen bewaakte regeling, dat wil zeggen dat er geen douanetechnische controle plaatsvindt op de daadwerkelijke uitvoer en bovendien wordt er in het kader van deze regeling geen zekerheid gesteld. Om die reden is in de gewijzigde horizontale richtlijn accijns bepaald dat de overbrenging van accijnsgoederen die bestemd zijn voor een derde land dient te geschieden met gebruikmaking van het geleidedocument,

indien dit vervoer plaatsvindt over het grondgebied van een andere lid-staat. De communautaire douanewetgeving is met ingang van 7 januari 1995 in vergelijkbare zin aangepast (artikel 793 van de

Toepassingsverordening Communautair Douanewetboek4, dat wil zeggen dat aldaar rekening is gehouden met het feit dat in die gevallen het brengen van de accijnsgoederen naar het kantoor van uitgang (het douanekantoor vanwaar de goederen de EU verlaten) wordt aangetoond door middel van het geleidedocument en dat de goederen alsdan niet langer vergezeld behoeven te gaan van de aangifte ten uitvoer. Hoewel de horizontale richtlijn accijns zich in beginsel beperkt tot het intracommunautaire verkeer met en via andere lid-staten, geef ik er vanuit een oogpunt van uniformiteit de voorkeur aan gebruik te maken van de mogelijkheid deze (gewijzigde) regeling eveneens van toepassing te laten zijn op het brengen van een accijnsgoed naar een derde land zonder dat dit geschiedt over het grondgebied van een andere lid-staat. Om die reden is in het ingevolge artikel I, onderdeel C, gewijzigde artikel 3 van het besluit bepaald dat het brengen van een accijnsgoed naar een derde land in alle gevallen, dus ook bij rechtstreekse uitvoer vanuit Nederland, dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument. In de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns is voorts bepaald dat in de situaties waarin het vervoer plaatsvindt met gebruikmaking van de communautaire douaneregeling douanevervoer, bij voorbeeld indien de accijnsgoederen worden vervoerd via het grondgebied van landen van de EVA, dan wel naar een EVA-land, via één of meer niet tot de EVA behorende derde landen (artikel 1, eerste lid, onderdeel b) of indien de accijnsgoederen ingevolge de douanewetgeving dienen te worden vervoerd naar het kantoor van uitgang met gebruikmaking van de communautaire douaneregeling douanevervoer (artikel 1, eerste lid, onderdeel a), de accijnsgoederen worden geacht zich te bevinden onder schorsing van accijns. Ingeval accijnsgoederen worden geplaatst onder de communautaire douaneregeling douanevervoer behoeft het overbrengen derhalve niet te worden aangetoond door middel van een geleidedocument. De met deze regelingen samenhangende wijzigingen van het besluit zijn opgenomen in artikel I, onderdelen B, C, D, F en H.

In de vorengenoemde Wet tot wijziging van de Wet op de accijns is binnen de definitie van minerale oliën een afbakening gemaakt van die minerale oliën die niet zijn onderworpen aan de formaliteiten van de horizontale richtlijn accijns. Hiertoe is artikel 5, derde lid, onderdeel d, van de wet aangepast. Het besluit is in overeenstemming met deze wijziging aangepast (artikel I, onderdeel E).

In het in artikel 1, tweede lid, van de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns aan artikel 7 van de horizontale richtlijn accijns toegevoegde zevende en achtste lid is een regeling opgenomen voor het overbrengen van veraccijnsde goederen via het grondgebied van een andere lid-staat naar de lid-staat van waaruit de goederen zijn verzonden. Teneinde de frauderisico's te beperken is dit vervoer gebonden aan nadere voorwaarden, zoals het gebruik van een vereenvoudigd geleidedocument en het vooraf melden aan de inspecteur. Hierdoor ontstaat een betere controle op het vervoer van die goederen en is de mogelijkheid beperkt dat die goederen in de andere lid-staat op de markt komen zonder dat de accijns van die lid-staat wordt geheven. In samenhang hiermee is een nieuw artikel 34a in het besluit opgenomen (artikel I, onderdeel L). Met betrekking tot het vervoer van accijnsgoederen die onder de schorsingsregeling tussen twee in dezelfde lid-staat gelegen belastingentrepots of accijnsgoederenplaatsen worden vervoerd via het grondgebied van een andere lid-staat, is ingevolge artikel 1, zevende lid, van de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns artikel 18, eerste tot en met vijfde lid, van de horizontale richtlijn accijns van toepassing verklaard. Die goederen

moeten worden vervoerd onder dekking van een geleidedocument. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het besluit dient het brengen van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een andere accijns- goederenplaats te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument, ongeacht het gevolgde traject. Artikel 1, zevende lid, van de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns vergt derhalve geen aanpassing van het besluit.

De tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns geeft, vooruitlopend op nader geharmoniseerde regelgeving, voorschriften over de wijze waarop met verliezen en tekorten moet worden omgegaan. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns dient door de bevoegde autoriteiten aantekening te worden gemaakt op het terugzendingsexemplaar van het geleidedocument van de tekorten bedoeld in artikel 14, derde lid, van de horizontale richtlijn accijns en van de verliezen die niet op grond van artikel 14, eerste lid, van die richtlijn zijn vrijgesteld. Het gaat daarbij onder meer om andere verliezen dan die welke als gevolg van overmacht en ongeval zijn opgetreden en om andere verliezen dan die welke inherent zijn aan de aard van de produkten. Met betrekking tot geregistreerde en niet-geregistreerde bedrijven is bepaald dat het derde en het vierde exemplaar van het geleidedocument in alle gevallen ter visering aan de inspecteur dienen te worden overgelegd (artikel I, onderdeel D.2.). De vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats dient het terugzendingsexemplaar slechts terug te zenden na visering door de inspecteur indien er geen overeenstemming is tussen de ontvangen goederen en de gegevens op het geleidedocument (artikel I, onderdeel F.2.).

Ten slotte bevat het onderhavige besluit nog twee bepalingen die samenhangen met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de accijns. Het betreft een nieuw artikel 39a, waarin is bepaald dat de vervoerder of de eigenaar, bedoeld in artikel 56, derde lid, van de wet zekerheid kan stellen in plaats van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats indien hiertoe gezamenlijk met die vergunninghouder een verzoek is ingediend (artikel I, onderdeel M). Ingevolge artikel I, onderdeel J, wordt een nieuw artikel 15a ingevoegd in het besluit. In laatstgenoemd artikel is bepaald dat de vrijstelling van de accijns ter zake van de uitslag en de invoer van minerale oliën die in hoogovens met het oog op chemische reductie worden ingespoten als toevoeging aan de steenkool, die wordt gebruikt als voornaamste brandstof, slechts wordt verleend indien degene die de minerale oliën betrekt in het bezit is van een vergunning.

1.3. Overige aspecten

De wijzigingen vloeien voort uit richtlijn nr. 94/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, Richtlijn 92/81/EEG betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën en Richtlijn 92/82/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (PbEG L 365).

Aan het voorstel zijn geen budgettaire gevolgen verbonden.

Zowel voor de belastingplichtige als voor de Belastingdienst treedt per saldo geen administratieve lastenverzwaring op. Voor de uitvoering van de wet worden geen nieuwe organen of bestuursinstrumenten in het leven geroepen. Er treden geen personele gevolgen op voor de Belastingdienst. Gelet op de aard van het voorstel verwacht ik dat het justitiële apparaat niet zal worden geconfronteerd met een grotere werkdruk.

2. Toelichting op de artikelen

Artikel I

Onderdeel B (artikel 2a)

In artikel 2a is voorzien in de wijze waarop het overbrengen van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een in een andere lid-staat gevestigd belastingentrepot dan wel naar een in een andere lid-staat gevestigd geregistreerd of niet-geregistreerd bedrijf moet worden aangetoond. Een dergelijke overbrenging dient in beginsel te worden aangetoond door middel van een geleidedocument. In het nieuwe zesde lid is hierop een uitzondering gemaakt voor het geval de overbrenging geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer. De communautaire douanewetgeving schrijft de toepassing van deze regeling voor in de gevallen waarin het accijnsgoed wordt overgebracht via het grondgebied van een land dat geen deel uitmaakt van de Europese Unie.

Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het vervoer over het grondgebied van een land dat deel uitmaakt van de EVA en over het grondgebied van andere landen, niet zijnde EU-lid-staten.

Bij vervoer over het grondgebied van een land dat deel uitmaakt van de EVA wordt in alle gevallen gebruik gemaakt van de regeling intern communautair douanevervoer als bedoeld in artikel 163 van de Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302). De documenten die in het kader van deze regeling worden gehanteerd zijn de zogenoemde documenten T2, welke worden opgemaakt op basis van het zogeheten formulier enig document.

Bij vervoer over het grondgebied van een land dat geen deel uitmaakt tot de EU en evenmin partij is bij de EVA wordt gebruik gemaakt van andere documenten dan die voorzien voor de regeling intern communautair douanevervoer (bijvoorbeeld Carnet TIR of Carnet ATA).

Indien gebruik wordt gemaakt van het formulier enig document (bij vervoer over een EVA-land) zijn in het zevende lid aanwijzingen gegeven over de gegevens die op dat formulier moeten worden vermeld, naast die welke reeds uit hoofde van de douanewetgeving moeten worden vermeld. De in artikel 5, tweede lid, van de horizontale richtlijn accijns opgenomen verplichting met betrekking tot het exemplaar nr. 5 van het enig document zal op korte termijn onderwerp vormen van overleg met de Commissie van de Europese Gemeenschappen, omdat, gelet op de samenhang met de communautaire douanewetgeving ter zake, de geadresseerde feitelijk niet in staat is aan deze verplichting te voldoen. Het hierbedoelde exemplaar komt namelijk niet in het bezit van de geadresseerde, maar wordt door de douane-administratie van de lid-staat van bestemming teruggezonden aan die van de lid-staat van verzending.

Onderdeel C (artikel 3)

Zoals vermeld in paragraaf 1.2. van deze nota dient het vervoer van accijnsgoederen die onder de communautaire douaneregeling uitvoer zijn geplaatst naar het kantoor van uitgang te geschieden met gebruikmaking van het geleidedocument. De daadwerkelijke uitvoer in het kader van de accijnswetgeving dient dan ook te worden aangetoond met een voor uitvoer afgetekend exemplaar van het geleidedocument (eerste lid).

Om te voorkomen dat het vervoer naar het kantoor van uitgang plaats moet vinden met gebruikmaking van twee documenten (normaliter dient ingevolge de douanewetgeving aan het kantoor van uitgang ook het derde exemplaar van de aangifte ten uitvoer te worden overgelegd en afgetekend), is in de douanewetgeving met ingang van 7 januari 1995 geregeld dat het derde exemplaar van de aangifte ten uitvoer reeds volledig administratief wordt afgehandeld op het kantoor van uitvoer, de plaats waar de aangifte ten uitvoer wordt gedaan. Op deze wijze behoeft het vervoer slechts te geschieden onder geleide van één enkel document, namelijk het geleidedocument dat in het kader van de accijnswetgeving is voorgeschreven. Op deze regeling bestaat een uitzondering. Indien het vervoer ingevolge de douanewetgeving dient plaats te vinden met gebruikmaking van de communautaire douaneregeling douanevervoer, bij voorbeeld bij uitvoer naar een land dat deel uitmaakt van de EVA, geschiedt de controle op de uitvoer in eerste instantie op basis van het voor uitvoer afgetekende derde exemplaar van de aangifte ten uitvoer (vierde lid). Deze aangifte dient te worden gedaan voorafgaande aan die voor de communautaire douaneregeling douanevervoer en wordt ingevolge de douanewetgeving voor uitvoer afgetekend op de plaats waar dit douanevervoer start. De controle op de verzekering van de heffing van de accijns geschiedt vervolgens aan de hand van die regeling douanevervoer.

In het vijfde lid is artikel 2a, zevende lid, houdende enkele aanwijzingen inzake de invulling van het enig document dat na aanvaarding door de douane dienst doet als document T2, van overeenkomstige toepassing verklaard.

Onderdelen D en F (artikelen 3a en 3c)

In de artikelen 3a en 3c is de situatie geregeld waarin accijnsgoederen vanuit een belastingentrepot gevestigd in een andere lid-staat van de EU worden gebracht naar een geregistreerd of niet-geregistreerd bedrijf (artikel 3a) of naar een accijnsgoederenplaats (artikel 3c) hier te lande. Dit overbrengen dient, net als in de omgekeerde situatie waarin accijnsgoederen onder schorsing van accijns vanuit Nederland naar een andere lid-staat worden overgebracht, in beginsel te worden aangetoond met een geleidedocument. Ook hier geldt echter dat het mogelijk is dat een gedeelte van het vervoer plaatsvindt over het grondgebied van een derde land. In die gevallen dient dit vervoer te geschieden met gebruikmaking van de communautaire douaneregeling douanevervoer. Alsdan vervalt de verplichting om het overbrengen aan te tonen met een geleidedocument aangezien de heffing van de accijns wordt verzekerd door middel van de procedures in het kader van de communautaire douaneregeling douanevervoer.

Onderdeel E (artikel 3b)

Ingevolge artikel 5, derde lid, van de wet zijn andere minerale oliën dan bedoeld in het vierde lid van dat artikel niet onderworpen aan de formaliteiten van de horizontale richtlijn accijns. Op grond van artikel 5, derde lid, onderdeel d, van de wet wordt ontheffing verleend van het verbod die minerale oliën te vervaardigen buiten een accijnsgoederenplaats of voorhanden te hebben zonder dat zij overeenkomstig de bepalingen van de wet in de heffing zijn betrokken. In artikel 3b, tweede lid, is bepaald dat het vervoer van een accijnsgoed dat in een andere lid-staat is uitgeslagen dan wel ingevoerd en waarvan in Nederland de accijns niet is geheven dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument. Het betreft hier het zogenoemde vereenvoudigd geleidedocument bedoeld in verordening (EEG) nr. 3649/92 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 betreffende een vereenvoudigd geleidedocument voor het intracommunautaire verkeer van accijnsprodukten die in de Lid-Staat van verzending tot verbruik zijn uitgeslagen (PbEG L 369). Voorafgaand aan de verzending dient de inspecteur daarvan in kennis te worden gesteld en dient zekerheid te worden gesteld (artikel 3b, derde lid). Ook voor dat vervoer behoeft ingevolge het bij de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns in de structuurrichtlijn minerale oliën ingevoegde artikel 2 bis niet te worden voldaan aan de formaliteiten van de horizontale richtlijn accijns. Het onderhavige onderdeel strekt ertoe de desbetreffende minerale oliën uit te zonderen van de verplichtingen ingevolge artikel 3b, tweede en derde lid.

Onderdeel G (artikel 3d)

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de horizontale richtlijn accijns dient de procedure die gevolgd moet worden als het gebruik van het geleidedocument feitelijk niet passend is, te worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 24 van de horizontale richtlijn accijns. Deze bepaling ziet in het bijzonder op het vervoer van accijnsgoederen via pijpleidingen. Daarbij is het immers niet mogelijk dat het geleidedocument de goederen vergezelt. Zo zal een pijpleiding – althans het gedeelte dat ligt op het eigen grondgebied van een lid-staat – worden aangemerkt als ware het een accijnsgoederenplaats; in de praktijk wordt de pijpleiding ook veelal beheerd door een afzonderlijke onderneming. Het vervoer van minerale oliën van raffinaderij A in Rotterdam via een pijpleiding van onderneming B naar olie-opslagplaats C in Duitsland leidt voor de accijns dan tot het overbrengen van minerale oliën onder schorsing van accijns van A naar B en vervolgens van B naar C. Voor beide overbrengingen geldt dat deze niet behoeven te worden aangetoond door middel van een geleidedocument (eerste lid). Ingevolge het tweede lid dient maandelijks een opgaaf van de desbetreffende overbrengingen te worden verstrekt aan de inspecteur. Dit geldt uiteraard eveneens in het omgekeerde geval: overbrengingen vanuit een andere lid-staat naar Nederland. De desbetreffende voorschriften met betrekking tot het vervoer van minerale oliën door middel van een pijpleiding zijn neergelegd in artikel 3 van verordening nr. 2719/92 van de Commissie van de Europese gemeenschappen van 11 september 1992 betreffende het administratieve geleidedocument voor het verkeer onder schorsing van rechten van accijnsprodukten (PbEG L 276).

Onderdelen H en I (artikelen 6a en 6b)

In de artikelen 6a en 6b is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aldaar genoemde geleidedocumenten. De onderhavige wijzigingen strekken er toe deze artikelen mede van toepassing te laten zijn op de geleidedocumenten als bedoeld in artikel 3, respectievelijk artikel 34a.

Onderdeel J (artikel 15a)

Het nieuwe artikel 64, eerste lid, onderdeel e, van de wet, heeft betrekking op de vrijstelling van accijns van minerale oliën die in hoogovens met het oog op chemische reductie worden ingespoten als toevoeging aan de steenkool als voornaamste brandstof. Het nieuwe artikel 15a bevat de voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling. Ingevolge het eerste lid wordt de vrijstelling slechts verleend indien degene die de minerale oliën betrekt in het bezit is van een vergunning. Uit de vergunning moet blijken dat wordt voldaan aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden.

Onderdeel K (artikel 18)

Deze wijziging betreft een redactionele aanpassing.

Onderdeel L (artikel 34a)

In artikel 1, tweede en zevende lid, van de tweede vereenvoudigingsrichtlijn accijns zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het vervoer van accijnsgoederen onder schorsing van accijns respectievelijk van veraccijnsde accijnsgoederen binnen een lid-staat over het grondgebied van een andere lid-staat. Om de controle op het vervoer van die goederen tijdens het vervoer over het grondgebied van die andere lid-staat te versterken is in de horizontale richtlijn accijns uitdrukkelijk de bepaling opgenomen dat het vervoer dient plaats te vinden onder dekking van een geleidedocument. Met betrekking tot het vervoer van accijnsgoederen onder schorsing van accijns bestaat binnen Nederland reeds de verplichting die goederen te vervoeren onder dekking van een geleidedocument. Hiervoor behoeft derhalve geen afzonderlijke voorziening te worden opgenomen. Het onderhavige onderdeel voorziet in een regeling met betrekking tot het vervoer van veraccijnsde goederen. In het eerste lid is bepaald dat het vervoer van in Nederland veraccijnsde goederen via het grondgebied van een andere lid-staat naar een bestemming in Nederland dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument. In het tweede en derde lid zijn nadere voorwaarden opgenomen waaraan bij dat vervoer via het grondgebied van een andere lid-staat moet worden voldaan. Het vervoer van in een andere lid-staat veraccijnsde goederen via het grondgebied van Nederland naar een bestemming in die andere lid-staat dient op grond van het vierde lid eveneens te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument. Ingevolge het in het vijfde lid van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 34, derde lid, onderdeel a, hebben de bepalingen geen betrekking op dat vervoer indien de hoeveelheid accijnsgoederen blijft beneden de op grond van artikel 2c van de wet vastgestelde hoeveelheden in het kader van het door particulieren voor eigen verbruik brengen van een accijnsgoed.

Onderdeel M (artikel 39a)

Ingevolge het bij dit onderdeel nieuw ingevoegde artikel 39a dient de vervoerder of de eigenaar van de accijnsgoederen gezamenlijk met de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats een verzoek in te dienen bij de inspecteur, indien hij in de plaats van de vergunninghouder zekerheid wil stellen. In het tweede lid is bepaald welke gegevens in het verzoek dienen te worden vermeld.

Onderdeel N (artikel 42)

Deze wijziging betreft een aanpassing van de strafbepaling van artikel 42 aan de wijziging ingevolge de onderhavige wijziging van het besluit.

Onderdelen O en P

Deze onderdelen betreffen redactionele aanpassingen.

Artikel II

Dit artikel betreft een redactionele aanpassing.

Artikel III

Ingevolge dit artikel treedt het onderhavige besluit in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 2 mei 1995 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de accijns (Kamerstukken II 1994/95, nr. 24 153) tot wet wordt verheven en in werking treedt. Ingevolge artikel III van dat voorstel van wet is de inwerkingtreding voorzien met ingang van 1 juli 1995.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1991, 754, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 december 1993, Stb. 632.

XNoot
2

Stb. 1992, 685.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vijfde lid jo. vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

XNoot
1

Richtlijn nr. 94/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, Richtlijn 92/81/EEG betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën en Richtlijn 92/82/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (PbEG L 365).

XNoot
2

Richtlijn nr. 92/108/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 december 1992 tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop en tot wijziging van Richtlijn 92/81/EEG (PbEG L 390).

XNoot
3

Richtlijn nr. 92/12/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PbEG L 76).

XNoot
4

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het Communautair douanewetboek (PbEG L 253).

Naar boven