Besluit van 28 december 1994, houdende wijziging van het koninklijk besluit van 25 juni 1993, houdende vaststelling van regelen, bedoeld in de artikelen 106, eerste en tweede lid, en 118, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 436) en van het koninklijk besluit van 29 april 1970, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 160, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 198), in verband met inhoudingen op het inkomen van een politieke ambtsdrager als zodanig

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 24 oktober 1994, nr. AB94/1667, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Uitkeringen en Pensioenen;

Gelet op de artikelen 106 en 160 van de Algemene pensioenwet politieke ambtdragers;

De Raad van State gehoord (advies van 25 november 1994, nr. W04.94.0649.);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 19 december 1994, nr. AB94/1949, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Uitkeringen en Pensioenen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het koninklijk besluit van 25 juni 1993, Stb. 4361, houdende vaststelling van regelen, bedoeld in de artikelen 106, eerste en tweede lid, en 118, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift boven de artikelen 1 tot en met 7 komt te luiden:

Paragraaf 1 Inhoudingen

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. wedde: de wedde als minister of staatssecretaris, over elk tijdvak waarover deze wordt uitbetaald vermeerderd met het voor hem geldende vakantie-uitkeringspercentage;

2. Toegevoegd wordt een onderdeel e luidende:

e. invaliditeitsuitkering: de uitkering bedoeld in de artikelen 8a en 53a van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

C

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Op de wedde en op de schadeloosstelling wordt een bedrag ingehouden ter grootte van het bedrag dat met toepassing van artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP als pensioenbijdrageverhaal zou zijn ingehouden indien de politieke ambtsdrager als zodanig deelnemer zou zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van die wet.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de wedde dan wel de schadeloosstelling beschouwd als het ambtelijk inkomen, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de in het eerste lid genoemde wet.

  • 3. Indien de politieke ambtsdrager overeenkomstig artikel 8b, negende lid, dan wel artikel 53b, negende lid, heeft gekozen voor een verlaging van de inhouding ingevolge het eerste lid, wordt het in te houden bedrag verlaagd met 0,25 procentpunt van de bijdrage die voor de politieke ambtsdrager ter zake van invaliditeit zou zijn verschuldigd indien hij deelnemer zou zijn als bedoeld in het eerste lid.

D

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Op de wedde en op de schadeloosstelling worden bedragen ingehouden ter grootte van de bedragen die met toepassing van de artikelen 30, 31 en 32 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP zouden zijn ingehouden indien de politieke ambtsdrager als zodanig werknemer zou zijn als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van die wet.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de wedde dan wel de schadeloosstelling, verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, beschouwd als het loon, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de in het eerste lid genoemde wet.

E

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Uitkeringen ineens, niet zijnde of verband houdende met de uitkering of de invaliditeitsuitkering in de zin van dit besluit, worden voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 aangemerkt als wedde dan wel schadeloosstelling, voor zover daarmee overeenkomende uitkeringen ineens aan een deelnemer respectievelijk werknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, respectievelijk artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Wet financiële voorzieningen ABP behoren tot het ambtelijk inkomen respectievelijk loon bedoeld in artikel 1, onderdeel d, respectievelijk artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van die wet.

  • 2. Uitkeringen ineens worden aangemerkt als wedde dan wel schadeloosstelling over het tijdvak waarin de uitkering wordt uitbetaald.

F

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. Met inachtneming van artikel 106, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers is artikel 2 van overeenkomstige toepassing op de uitkering.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het bedrag waarvan de uitkering is afgeleid beschouwd als het in artikel 2, tweede lid, bedoelde inkomen.

  • 3. Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op de uitkering en op de invaliditeitsuitkering.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid worden de uitkering en de invaliditeitsuitkering beschouwd als het in artikel 3, tweede lid, bedoelde loon, met dien verstande dat de eerstbedoelde uitkering overeenkomstig wordt verminderd.

G

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Nabetalingen in verband met het recht op uitkering of invaliditeitsuitkering worden voor de toepassing van artikel 5 aangemerkt als uitkering respectievelijk invaliditeitsuitkering.

  • 2. Overige nabetalingen worden voor de berekening van ingevolge de artikelen 2 en 3 in te houden bedragen gerekend tot de wedde dan wel schadeloosstelling over het laatste tijdvak waarover inhoudingen hebben plaatsgevonden.

  • 3. Indien de betrokkene als politieke ambtsdrager in de functie, waaruit hij ter zake van zijn ontslag of aftreden recht heeft op uitkering of invaliditeitsuitkering, recht zou hebben gehad op een uitkering ineens, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en deze omstandigheid niet leidt tot verhoging van de wedde of berekeningsgrondslag, waarnaar de uitkering of de invaliditeitsuitkering is berekend, wordt deze wedde of berekeningsgrondslag voor de toepassing van artikel 5 dienovereenkomstig verhoogd.

H

Artikel 7 vervalt.

ARTIKEL II

Het koninklijk besluit van 29 april 19702, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 160, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 198) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. politieke ambtsdrager: lid van gedeputeerde staten en wethouder;

b. wedde: de wedde als politieke ambtsdrager, over elk tijdvak waarover deze wordt uitbetaald vermeerderd met het voor hem geldende vakantie-uitkeringspercentage;

c. uitkering: de uitkering bedoeld in artikel 131 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;

d. invaliditeitsuitkering: de uitkering bedoeld in artikel 133a van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Op de wedde wordt een bedrag ingehouden ter grootte van het bedrag dat met toepassing van artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP als pensioenbijdrageverhaal zou zijn ingehouden indien de politieke ambtsdrager als zodanig deelnemer zou zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van die wet.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de wedde beschouwd als het ambtelijk inkomen, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de in het eerste lid genoemde wet.

  • 3. Indien de politieke ambtsdrager overeenkomstig artikel 133b, negende lid, heeft gekozen voor een verlaging van de inhouding ingevolge het eerste lid, wordt het in te houden bedrag verlaagd met 0,25 procentpunt van de bijdrage die voor de politieke ambtsdrager ter zake van invaliditeit zou zijn verschuldigd indien hij deelnemer zou zijn als bedoeld in het eerste lid.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Op de wedde worden bedragen ingehouden ter grootte van de bedragen die met toepassing van de artikelen 30, 31 en 32 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP zouden zijn ingehouden indien de politieke ambtsdrager als zodanig werknemer zou zijn als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van die wet.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de wedde, verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, beschouwd als het loon, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de in het eerste lid genoemde wet.

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Uitkeringen ineens, niet zijnde of verband houdende met de uitkering of de invaliditeitsuitkering in de zin van dit besluit, worden voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 aangemerkt als wedde, voor zover daarmee overeenkomende uitkeringen ineens aan een deelnemer respectievelijk werknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, respectievelijk artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Wet financiële voorzieningen ABP behoren tot het ambtelijk inkomen respectievelijk loon bedoeld in artikel 1, onderdeel d, respectievelijk artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van die wet.

  • 2. Uitkeringen ineens worden aangemerkt als wedde over het tijdvak waarin de uitkering wordt uitbetaald.

E

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. Met inachtneming van artikel 160, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers is artikel 2 van overeenkomstige toepassing op de uitkering.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het bedrag waarvan de uitkering is afgeleid beschouwd als het in artikel 2, tweede lid, bedoelde inkomen.

  • 3. Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op de uitkering en op de invaliditeitsuitkering.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid worden de uitkering en de invaliditeitsuitkering beschouwd als het in artikel 3, tweede lid, bedoelde loon, met dien verstande dat de eerstbedoelde uitkering overeenkomstig wordt verminderd.

F

Artikel 5a vervalt.

G

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Nabetalingen in verband met het recht op uitkering of invaliditeitsuitkering worden voor de toepassing van artikel 5 aangemerkt als uitkering respectievelijk invaliditeitsuitkering.

  • 2. Overige nabetalingen worden voor de berekening van ingevolge de artikelen 2 en 3 in te houden bedragen gerekend tot de wedde over het laatste tijdvak waarover inhoudingen hebben plaatsgevonden.

  • 3. Indien de betrokkene als politieke ambtsdrager in de functie, waaruit hij ter zake van zijn ontslag of aftreden recht heeft op uitkering of invaliditeitsuitkering, recht zou hebben gehad op een uitkering ineens, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en deze omstandigheid niet leidt tot verhoging van de wedde of berekeningsgrondslag, waarnaar de uitkering of de invaliditeitsuitkering is berekend, wordt deze wedde of berekeningsgrondslag voor de toepassing van artikel 5 dienovereenkomstig verhoogd.

H

Artikel 7 vervalt.

ARTIKEL III

Degene die op 1 januari 1995 politieke ambtsdrager is of gewezen politieke ambtsdrager met recht op uitkering ter zake van zijn ontslag dan wel aftreden als zodanig, en op die datum 58 of ouder is, wordt in aanmerking gebracht voor de verlaging, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de besluiten, genoemd in de artikelen I en II van dit besluit, zoals die besluiten zijn gewijzigd bij dit besluit, ongeacht of vorenbedoelde persoon een keuze heeft gemaakt voor die verlaging.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1995. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1994, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Het Oude Loo, 28 december 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de zesentwintigste januari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

De koninklijke besluiten die ingevolge de artikelen I en II van dit besluit zijn gewijzigd, geven onder andere regels volgens welke op het inkomen als zodanig van ministers en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, respectievelijk van leden van gedeputeerde staten en wethouders een bedrag wordt ingehouden als pensioenpremie. De artikelen 106 en 160 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) zijn daarvoor de grondslag.

De voormelde artikelen zijn ingaande 1 januari 1995 gewijzigd. Dat is gebeurd bij de Wet van 19 mei 1994, Stb. 418, houdende wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening). De strekking van deze wet is, gevolgen voor de rechtspositie van het overheidspersoneel die voortvloeien uit de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP overeenkomstig neerslag te doen vinden in de financiële rechtspositie van de politieke ambtsdragers.

Dit besluit bevat de noodzakelijke aanpassing van de voormelde besluiten (uitvoeringsbesluiten Appa) aan de wijziging van de artikelen 106 en 160 van de Appa.

2. De aanleiding tot de onderhavige aanpassing

De vorenbedoelde gevolgen voor de rechtspositie van het overheidspersoneel doen zich in belangrijke mate voor in het zogenoemde bruto-nettotraject.

Er heeft een wijziging plaatsgevonden in het regiem van het pensioenbijdrageverhaal. Anders dan in de vroegere regeling, waarin de hoogte van het verhaal niet in een vaste verhouding stond tot de hoogte van de pensioenbijdrage, beloopt het verhaal een zeker «marktconform» percentage van de pensioenbijdrage die de overheids- en onderwijsinstellingen aan het Algemeen burgerlijk pensioenfonds afgedragen.

Voorts is de Inhoudingswet overheidspersoneel 1982 ingetrokken. In de plaats van de inhouding zoals geregeld bij die wet, is er een aantal inhoudingen die overeenkomen met de premies die ten laste komen van de werknemers ingevolge de wettelijke sociale werknemersverzekeringen.

Wegens de opheffing van de leeftijds-ondergrens (25 jaar) voor de pensioenopbouw is de bijzondere regeling van verhaal van pensioenbijdrage op degenen die jonger zijn dan 25 vervallen.

3. De aanpassing van de uitvoeringsbesluiten Appa

Voor de hoogte van het als pensioenpremie op het inkomen van de politieke ambtsdragers als zodanig in te houden bedrag is steeds aansluiting gezocht bij de regeling van het verhaal van pensioenbijdrage op de ambtenaar in de zin van de Algemene pensioenwet. Gelet op het in het vorenstaande bedoelde beleid ligt het in de rede de wijziging van de regeling van het verhaal van pensioenbijdrage overeenkomstig te laten gelden voor de politieke ambtsdragers.

De Inhoudingswet overheidspersoneel 1982 is direct of indirect van toepassing geweest op het inkomen van de (gewezen) politieke ambtsdragers als zodanig voor welke de Appa geldt. Wegens de intrekking per 1 januari 1995 van de Inhoudingswet is bij de voormelde Wet van 19 mei 1994 in de Appa een wettelijke grondslag gecreëerd voor inhoudingen overeenkomstig de inhoudingen die in de plaats van de inhouding volgens de Inhoudingswet voor het overheidspersoneel zullen gelden. Dit besluit bevat mede de nadere regeling in de uitvoeringsbesluiten Appa van de onderhavige overeenkomstige inhoudingen.

Bij de evengenoemde Wet van 19 mei 1994 is ook in de Appa de leeftijdsondergrens voor de pensioenopbouw (25 jaar) opgeheven. Daarom dient de regeling in de uitvoeringsbesluiten Appa van een aangepaste inhoudingspost voor onder-25-jarigen eveneens te vervallen.

4. Inkomensgevolgen

De wijzigingen in het bruto-nettotrajecten hebben effect op het netto-inkomen. Voor een beschrijving daarvan, in relatie tot de algemene bruto-inkomenswijziging wegens die wijzigingen, de zogenoemde brutering, wordt verwezen naar de memorie van toelichting op het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de in deze nota van toelichting meergenoemde Wet van 19 mei 1994 (Kamerstukken II, 1993/94, 23 641, nr. 3).

5. Artikelsgewijze toelichting

5.1 Algemeen met betrekking tot de artikelen I en II

Het wegens verhaal van pensioenbijdrage op het inkomen van een ambtenaar in te houden bedrag was voorheen niet afhankelijk van de hoogte van de pensioenbijdrage. Het verhaal bedroeg een percentage van het ambtelijk inkomen, verminderd met een franchise. Gelijke percentages en franchise werden in de uitvoeringsbesluiten Appa gehanteerd voor de berekening van het als pensioenpremie op het inkomen van een politieke ambtsdragers als zodanig in te houden bedrag.

Het verhaal van pensioenbijdrage «nieuwe stijl» is een percentage van de pensioenbijdrage. Met betrekking tot de politieke ambtsdragers is evenwel geen sprake van pensioenbijdrage door anderen, in de rol van werkgever, aan een fonds. Daarom wordt nu voor de berekening van een in te houden bedrag ter grootte van dat verhaal voorgeschreven (de nieuwe artikelen 2 van de uitvoeringsbesluiten Appa) te handelen alsof de politieke ambtsdrager «deelnemer» is aan de pensioenregeling die is vervat in de Algemene burgerlijke pensioenwet. Dit betekent dat een fictieve pensioenbijdrage moet worden berekend overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP. Vervolgens wordt overeenkomstig artikel 10 van die wet een bedrag ter grootte van 25% van de fictieve bijdrage ingehouden.

In de artikelen 106 en 160 van de Appa is, zoals gezegd, de grondslag gelegd voor nadere regeling van inhoudingen op het inkomen van een politieke ambtsdrager als zodanig overeenkomstig de inhoudingen die voor het overheidspersoneel gelden in de plaats van de inhouding volgens de ingetrokken Inhoudingswet overheidspersoneel 1982. In de plaats van die inhouding zijn er inhoudingen ter grootte van de premies die ingevolge de wettelijke loondervingsverzekeringen voor werknemers ten laste komen van de werknemers. Deze inhoudingen zijn geregeld in paragraaf 5, de artikelen 28 tot en met 32, van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP. In de nieuwe artikelen 3 van de uitvoeringsbesluiten Appa is bij deze regeling aansluiting gezocht. Voor de overeenkomstige inhoudingen wordt gehandeld alsof de politieke ambtsdrager werknemer is in de zin van artikel 28 van de evengenoemde wet.

Artikel 29 van die wet benoemt als heffingsgrondslag voor de onderhavige inhoudingen het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Dit betekent, voorzover hier van belang, dat niet tot het loon behoort een bedrag dat wordt ingehouden als verplichte bijdrage ingevolge een pensioenregeling. Om die reden wordt in het tweede lid van de nieuwe artikelen 3 van de uitvoeringsbesluiten Appa bepaald dat voor de berekening van de in te houden bedragen de wedde dan wel de schadeloosstelling, verminderd met de inhouding overeenkomstig het pensioenbijdrageverhaal, geldt als het vorenbedoelde loon.

De regeling van een bijzondere inhouding voor degenen die jonger zijn dan 25 jaar (de artikelen 2, tweede lid, en 5, tweede lid, van het besluit van 25 juni 1993; artikel 2, derde lid, van het besluit van 29 april 1970) is vervallen.

5.2 Artikel I

Onderdeel A. De aanduiding van de inhoud van paragraaf 1 van het besluit is aangepast aan de verruiming van die inhoud.

Onderdeel B. Voorheen volgde uit artikel 3, eerste lid, dat in feite tot de wedde de vakantie-uitkering behoort. De bestaande definitie van wedde in artikel 1 is nu in die zin aangevuld, omdat de tekst van artikel 3 overigens geheel is komen te vervallen.

Aan de begripsbepalingen van artikel 1 is toegevoegd de invaliditeitsuitkering. Deze uitkering was tot dusver voor de uitvoeringsbesluiten Appa niet relevant omdat daarop niet een bedrag als pensioenpremie wordt ingehouden. Zij was wel onderworpen aan inhouding volgens de Inhoudingswet overheidspersoneel 1982, en is nu onderworpen aan de voor die inhouding in de plaats tredende inhoudingen.

Onderdeel C. De vroegere artikelen 2, 3 en 5 bevatten de kernbepalingen van de toenmalige regeling van de inhouding van een bedrag als pensioenpremie. Die bepalingen zijn vervangen. In artikel 2 is nu de nieuwe regeling van een inhouding overeenkomstig het verhaal van pensioenbijdrage op de ambtenaren opgenomen. Het derde lid behelst een regeling – overeenkomstig de voor het overheidspersoneel in het kader van het verhaal van pensioenbijdrage getroffen regeling – van een vermindering van de inhouding, indien de politieke ambtsdrager de keuze heeft gemaakt voor een lager niveau van «reparatie» van de door de maatregelen ter zake van het terugdringen van het beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) verlaagde aanspraken ter zake van invaliditeit. De materie van de onderhavige verlaging van aanspraken en reparatie daarvan zijn voor de Appa-belanghebbenden geregeld in de Wet van 16 mei 1994, Stb. 417, tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers ter zake van de uitkering wegens invaliditeit alsmede regeling van de zogenoemde stimuleringsuitkering. Deze wet treedt bij koninklijk besluit in werking met ingang van 1 januari 1995, te gelijker tijd met dit besluit.

Onderdeel D. In artikel 3 zijn nu de inhoudingen in de plaats van de inhouding volgens de Inhoudingswet overheidspersoneel 1982 geregeld.

Onderdeel E. Artikel 4 is redactioneel aangepast aan de wijziging van de voorgaande artikelen. Tevens is achter het in dit artikel vanouds gebezigd begrip «uitkeringen ineens» een toevoeging geplaatst om duidelijk te maken dat dit begrip een andere inhoud heeft dan de gedefinieerde begrippen uitkering en invaliditeitsuitkering.

Onderdeel F. Artikel 5 betreft de inhoudingen op de uitkeringen van gewezen ministers en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Voor die inhoudingen moet onderscheid worden gemaakt tussen de «gewone» uitkering ter zake van aftreden (artikel 1, onderdeel d) en de wegens invaliditeit voortgezette uitkering (artikel 1, onderdeel e). De inhoudingen, geregeld in artikel 3 (die in de plaats komen van de inhouding volgens de Inhoudingswet overheidspersoneel 1982) vinden plaats op beide soorten uitkering (derde lid). De inhouding, geregeld in artikel 2 (overeenkomstig het pensioenbijdrageverhaal) geldt niet voor de «gewone» uitkering indien die is aangemerkt als invaliditeitsuitkering en niet indien de uitkeringstijd niet meetelt als pensioendiensttijd. Dit volgt uit het eerste lid van artikel 5 in verband met artikel 106, derde lid, van de Appa. Hiermee is de ten aanzien van de inhouding van een bedrag als pensioenpremie bestaande lijn doorgetrokken .

Voor de berekening van de inhouding overeenkomstig het pensioenbijdrageverhaal is berekeningsgrondslag het bedrag waarvan de uitkering is afgeleid (tweede lid), derhalve de wedde of de schadeloosstelling. Dit omdat ten aanzien van een ambtenaar die «wachtgelder» is, als berekeningsbasis voor de pensioenbijdrage en het verhaal hiervan geldt het ambtelijk inkomen waarvan het wachtgeld is afgeleid.

Voor de berekening van de inhoudingen als «werknemer» gelden evenwel de werkelijke uitkeringsbedragen, verminderd met het bedrag van de inhouding overeenkomstig het pensioenbijdrageverhaal (vierde lid). Het aldus gevonden bedrag geldt te dezen als loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Onderdeel G. Artikel 6 is redactioneel aangepast.

Onderdeel H. Artikel 7 (aanpassing bedrag van de franchise) is vervallen omdat in het nieuwe systeem van de inhouding van een bedrag volgens het verhaal van pensioenbijdrage op de ambtenaren geen franchise geldt. Aanpassing van te hanteren franchises voor de overige inhoudingen behoeft geen regeling in het uitvoeringsbesluit Appa. Omdat voor die inhoudingen gehandeld wordt alsof de politieke ambtsdrager werknemer is in de zin van paragraaf 5 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, gelden de in het raam van die paragraaf te hanteren franchises.

5.3 Artikel II

De onderdelen van dit artikel behoeven geen afzonderlijke toelichting. Zij bevatten inhoudelijk en redactioneel gelijke wijzigingen als die van artikel I. Overigens zijn de bepalingen van het besluit dat ingevolge artikel II is gewijzigd, redactioneel meer in overeenstemming gebracht met de bepalingen van het besluit dat ingevolge artikel I is gewijzigd.

5.4 Artikel III

Deze bepaling bevat een regeling voor de daarin bedoelde Appa-belanghebbenden, overeenkomstig de voor het overheidspersoneel getroffen overgangsmaatregel betreffende 58-jarigen, ter zake van de TBA-reparatie en de bijdrage van dat personeel in de financiering daarvan. De inbreuk van de TBA-maatregelen op het niveau van de aanspraken wordt bewerkstelligd door die leeftijds-afhankelijk te maken. Er zijn personen die ten tijde van de ingang van die maatregelen een zodanige leeftijd hebben, dat voor hen geen of nagenoeg geen sprake is van een inbreuk op het aanspraken-niveau. Bijgevolg hebben zij nauwelijks of geen belang bij de reparatie. Daarom hoeven zij de voormelde bijdrage niet te leveren. Dit wordt gerealiseerd door een korting op het pensioenbijdrageverhaal, met behoud van de aanspraak op volledige reparatie. Een en ander in afwijking van de structurele regeling, die inhoudt dat men kan kiezen voor de voormelde korting, tegenover een lager niveau van reparatie.

Overeenkomstig de onderhavige overgangsregeling, krijgen de voormelde Appa-belanghebbenden een vermindering van de desbetreffende inhouding – zie de toelichting op de artikel I, onderdeel C – met behoud van aanspraak op volledige reparatie. Een keuze voor die vermindering is dus voor hen niet aan de orde.

5.5 Artikel IV

Als tijdstip van inwerkingtreding is gekozen voor 1 januari 1995 omdat op die datum de in paragraaf 1 van deze nota van toelichting aangeduide wijziging van de artikelen 106 en 160 van de Appa ingaat. Artikel V van de meergenoemde Wet van 19 mei 1994 laat een eventuele terugwerkende kracht tot en met 1 januari toe.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Gewijzigd bij besluit van 27 april 1994, Stb. 305.

XNoot
2

Stb. 1979, 566, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 april 1994, Stb. 305.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vijfde lid jo. vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven