Besluit van 13 juni 1995, houdende wijziging van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer (bijdrageregeling sanering industrielawaai)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 juli 1994, nr. MJZ11794028, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 15.12, eerste lid, en 21.8 van de Wet milieubeheer, de artikelen 125 en 174 van de Wet geluidhinder, alsmede artikel 185 van de Provinciewet;

De Raad van State gehoord (advies van 10 januari 1995, nr. W08.94 0446);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 juni 1995, nr. MJZ06695034, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Aan artikel 1 wordt – onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma – na onderdeel e een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. andere geluidsgevoelige gebouwen:

1°. scholen voor basisonderwijs;

2°. scholen voor voortgezet onderwijs;

3°. instellingen voor hoger beroepsonderwijs;

4°. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen;

5°. andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 4°.

B

Artikel 2b wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 3c, eerste lid, en 5» vervangen door: de artikelen 3c, eerste lid, 5 of 6a, eerste lid,.

2. In het tweede lid wordt na «onderzoek» ingevoegd: door overeenkomstig artikel 217, tweede lid, van de Provinciewet aangewezen accountants als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

C

Aan artikel 4b wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een rapportage als bedoeld in artikel 4, onder b, te laat of in het geheel niet in één van de in dat artikel, onder b, bedoelde kalenderjaren is ontvangen, dan wel die rapportage niet is opgesteld overeenkomstig de artikelen 4a en 4d.

D

Na artikel 4c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4d

  • 1. Gedeputeerde staten verstrekken aan het Interprovinciaal Overleg in januari 1996 gegevens omtrent de stand van zaken per 1 januari 1996 met betrekking tot de uitvoering van de saneringsprogramma's.

  • 2. Tot die gegevens behoren in ieder geval:

    a. het totale aantal saneringsprogramma's waarin maatregelen zijn genoemd die vóór 1 januari 2003 geëffectueerd moeten zijn;

    b. het aantal saneringsprogramma's waarvan alle maatregelen als bedoeld in artikel 6a, tweede lid, op 1 januari 1996 zijn uitgevoerd, onder vermelding van de kosten van de uitgevoerde maatregelen per saneringsprogramma, en welk percentage daarvan is bekostigd uit de bijdrage, bedoeld in artikel 6a, voor het jaar 1995;

    c. met betrekking tot de bijdrage, bedoeld in artikel 6a, voor het jaar 1995:

    1°. het bedrag dat in dat jaar niet is uitgegeven;

    2°. het bedrag dat van het in dat jaar niet-uitgegeven bedrag is verplicht, onder vermelding van het jaar waarin de betaling wordt verwacht, en

    3°. het bedrag dat van het in 1995 niet-uitgegeven bedrag is gereserveerd voor het doen van toekomstige uitgaven als bedoeld in artikel 6a, tweede lid;

    d. het aantal saneringsprogramma's waarvan alle maatregelen als bedoeld in artikel 6a, tweede lid, op 1 januari 1997 zullen zijn uitgevoerd.

  • 3. Bij de vermelding van de kosten van de uitgevoerde maatregelen per saneringsprogramma worden de kosten uitgesplitst naar de in artikel 2, eerste lid, van het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994 onderscheiden categorieën van maatregelen.

  • 4. Voor zover het verlenen, wijzigen of aanvullen van een vergunning deel uitmaakt van de op 1 januari 1996 uitgevoerde maatregelen, bedoeld in artikel 6a, tweede lid, verklaren gedeputeerde staten ten aanzien van iedere verleende, gewijzigde of aangevulde vergunning dat deze voorziet in een effectuering vóór 1 januari 2003. De verklaringen maken deel uit van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Gedeputeerde staten verstrekken aan het Interprovinciaal Overleg, met ingang van 1997, telkens in januari van het lopende kalenderjaar de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b en c, over het daaraan voorafgaande kalenderjaar en de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder d, per 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het lopende kalenderjaar. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Indien de gegevens niet of onvolledig zijn verstrekt, doet het Interprovinciaal Overleg daarvan mededeling in de rapportage.

E

Na artikel 5b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1.5. Bijdrage in de kosten van uitvoering van het saneringsprogramma

Artikel 6
  • 1. Ter uitvoering van deze paragraaf is ten hoogste f 71,5 miljoen beschikbaar.

  • 2. Onze Minister kan, gelet op één of meer rapportages als bedoeld in artikel 4, onder b, het voor de uitvoering van deze paragraaf beschikbare bedrag, op aanvraag van het Interprovinciaal Overleg, één keer met f 4 miljoen verhogen.

  • 3. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, gaat vergezeld van een voorstel – waarmee door alle provinciale besturen is ingestemd – tot verdeling van het in het tweede lid genoemde bedrag over de provincies.

Artikel 6a
  • 1. Onze Minister geeft aan het provinciaal bestuur jaarlijks in de kalenderjaren 1995 tot en met 2002 ambtshalve een beschikking tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van het terugbrengen, vóór 1 januari 2003, van de geluidsbelasting vanwege alle in de provincie gelegen industrieterreinen, voor zover deze voorkomen op de in artikel 3 bedoelde lijst en het in artikel 3b bedoelde overzicht, van de binnen de zone rond die industrieterreinen gelegen woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

  • 2. De bijdrage kan uitsluitend worden besteed aan kosten van uiterlijk vóór 1 januari 2003 te treffen maatregelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a tot en met e, van het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994.

Artikel 6b
  • 1. Het totale bedrag aan bijdragen in de kalenderjaren 1995 tot en met 2002 bedraagt voor iedere provincie het achter die provincie vermelde bedrag:

    Groningenf  5 381 223,–
    Frieslandf  6 362 988,–
    Drenthef  3 188 974,–
    Overijsself  3 743 341,–
    Gelderlandf  6 307 624,–
    Flevolandf   946 140,–
    Utrechtf  2 019 302,–
    Noord-Hollandf  9 816 660,–
    Zuid-Hollandf 15 390 600,–
    Zeelandf  2 332 887,–
    Noord-Brabantf 10 708 634,–
    Limburgf  5 301 625,–
  • 2. Indien Onze Minister het voor de uitvoering van deze paragraaf beschikbare bedrag heeft verhoogd met f 4 miljoen, wordt ten aanzien van iedere provincie het totale bedrag aan bijdragen verhoogd overeenkomstig het voorstel tot verdeling, bedoeld in artikel 6, derde lid.

  • 3. Onze Minister kan op verzoek van het Interprovinciaal Overleg, gedaan namens de provinciale besturen, de in het eerste lid bedoelde bedragen bijstellen, mits het totale bedrag van de gewijzigde bedragen gelijk is aan f 71,5 miljoen, onderscheidenlijk f 75,5 miljoen ingeval Onze Minister toepassing heeft gegeven aan artikel 6, tweede lid.

Artikel 6c
  • 1. De jaarlijkse bijdrage bedraagt voor iedere provincie eennegende van het voor die provincie in artikel 6b, eerste lid, genoemde totale bedrag aan bijdragen, met uitzondering van het kalenderjaar 1995, waarin de bijdrage tweenegende bedraagt.

  • 2. Indien Onze Minister overeenkomstig artikel 6b, tweede lid, ten aanzien van een provincie het totale bedrag aan bijdragen heeft verhoogd, verhoogt hij met ingang van het daaropvolgende kalenderjaar de jaarlijkse bijdrage voor die provincie met dat extra bedrag, gedeeld door het aantal jaren waarin overeenkomstig artikel 6b, eerste lid, nog een jaarlijkse bijdrage wordt verleend.

  • 3. De betaling van de jaarlijks vastgestelde bijdrage vindt telkens uiterlijk in mei plaats.

Artikel 6d
  • 1. Indien uit de jaarlijkse rapportage, bedoeld in artikel 4, onder b, in 1999, 2000, 2001 of 2002 blijkt dat er nagenoeg geen kans is dat ten aanzien van alle in artikel 4d, tweede lid, onder a, bedoelde saneringsprogramma's de daarin genoemde maatregelen vóór 1 januari 2003 zijn uitgevoerd, kan Onze Minister het provinciaal bestuur de verplichting opleggen om op eigen kosten, met inachtneming van door Onze Minister te stellen richtlijnen, een onderzoek in te stellen naar de factoren die de oorzaak zijn van dit dreigend tekortschieten en de mogelijkheden deze weg te nemen, dan wel daarin verbetering te brengen.

  • 2. Onze Minister kan in een geval als bedoeld in het eerste lid één of meer beschikkingen tot vaststelling van een jaarlijkse bijdrage geheel of gedeeltelijk intrekken en de op grond van die beschikkingen betaalde bedragen geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 3. Onze Minister kan in een geval als bedoeld in het eerste lid al dan niet in aanvulling op de intrekking of het opleggen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, de beschikking tot vaststelling van de jaarlijkse bijdrage en de betaling daarvan opschorten.

  • 4. Onze Minister maakt gebruik van zijn bevoegdheden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, uiterlijk binnen 12 weken na ontvangst van de rapportage.

Artikel 6e

Indien gedeputeerde staten blijkens een rapportage als bedoeld in artikel 4, onder b, de gegevens, bedoeld in artikel 4d, eerste en tweede lid, niet of onvolledig hebben verstrekt aan het Interprovinciaal Overleg, of die rapportage op 1 oktober van het kalenderjaar waarin zij op 1 juli ontvangen had moeten zijn, niet ontvangen is, kan Onze Minister gedeputeerde staten verplichten uiterlijk op de eerstvolgende 1 februari te rapporteren over de voortgang van de afronding van de uitvoering van de saneringsprogramma's. Artikel 3m, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6f

Indien de rapportage door gedeputeerde staten op 1 februari niet ontvangen is, dan wel de ontvangen rapportage onvolledig is, kan Onze Minister handelen overeenkomstig artikel 6d, tweede lid.

Artikel 6g
  • 1. In afwijking van artikel 6a, eerste lid, geeft Onze Minister in het vervolg geen ambtshalve beschikking tot vaststelling van een bijdrage indien:

    a. een aan gedeputeerde staten krachtens artikel 6e opgelegde rapportage als bedoeld in artikel 4, onder b, door hem op 1 februari niet ontvangen is, of

    b. blijkens de hem toegezonden rapportage gedeputeerde staten aan het Interprovinciaal Overleg niet of onvolledig de gevraagde gegevens hebben verstrekt.

  • 2. Artikel 3o, tweede tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6h
  • 1. Indien de informatie, bedoeld in artikel 185, achtste lid, van de Provinciewet, over het jaar waarin de beschikking tot vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 6a, eerste lid, is genomen, niet vóór 15 september is toegezonden, doet Onze Minister daarvan binnen vier weken na het verstrijken van die termijn mededeling aan gedeputeerde staten.

  • 2. Onze Minister stelt bij de in het eerste lid bedoelde mededeling een termijn van ten hoogste acht weken binnen welke de ontbrekende informatie alsnog moet worden verstrekt.

  • 3. Indien de ontbrekende informatie niet binnen de krachtens het tweede lid gestelde termijn wordt verstrekt, kan Onze Minister de beschikking, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk intrekken en het op grond van die beschikking betaalde bedrag geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6i

Indien de informatie, bedoeld in artikel 185, achtste lid, van de Provinciewet, over het jaar waarin de beschikking tot vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 6a, eerste lid, is genomen, daartoe aanleiding geeft, kan Onze Minister die beschikking geheel of gedeeltelijk intrekken en het op grond van die beschikking betaalde bedrag geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

ARTIKEL II

In afwijking van artikel 6c, derde lid, van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer wordt de bijdrage voor het kalenderjaar 1995 betaald binnen vier weken na de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de negenentwintigste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 juni 1995

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de zevenentwintigste juni 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

§ 1. Inleiding

Het onderhavige besluit tot wijziging van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer strekt ertoe in dat laatste besluit een bijdrageregeling op te nemen ten behoeve van de bekostiging van bepaalde maatregelen ter uitvoering van de saneringsprogramma's met betrekking tot bestaande industrieterreinen.

Deze bijdrageregeling maakt deel uit van het project «Ombuiging sanering industrielawaai». Daartoe behoort ook het besluit van 15 augustus 1994 houdende wijziging van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer (bijdrageregeling akoestisch onderzoek industrielawaai; Stb. 649). De twee in dat wijzigingsbesluit opgenomen bijdrageregelingen akoestisch onderzoek industrielawaai strekken ertoe om voor de provinciale besturen de financiële randvoorwaarden te scheppen die het mogelijk moeten maken, dat uiterlijk op 1 januari 1998 alle op te stellen saneringsprogramma's met betrekking tot bestaande industrieterreinen ook daadwerkelijk zijn opgesteld.

De bijdrageregeling die door het onderhavige besluit wordt opgenomen in het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer schept de financiële randvoorwaarde om de in vorenbedoelde saneringsprogramma's opgenomen maatregelen ook daadwerkelijk uit te voeren of te doen uitvoeren vóór 1 januari 2003. Vanaf 1995 tot en met 2002 wordt in het kader van deze bijdrageregeling in totaal f 71,5 miljoen ter beschikking gesteld, met de mogelijkheid dat dit bedrag nog met f 4 miljoen wordt verhoogd, indien het Interprovinciaal Overleg naar genoegen van de minister aantoont dat f 71,5 mln. ontoereikend is.

De in saneringsprogramma's op te nemen maatregelen behoren tot één van de categorieën van maatregelen die zijn omschreven in het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994. In dat besluit worden de volgende categorieën van maatregelen onderscheiden:

a. maatregelen ter vermindering van de geluidproduktie van de op het industrieterrein aanwezige geluidsbronnen;

b. maatregelen ter vermindering van de geluidsoverdracht vanuit de op het industrieterrein aanwezige geluidsbronnen naar de betrokken woningen;

c. aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de betrokken woningen;

d. verplaatsing van één of meer van de aanwezige geluidsbronnen op het industrieterrein naar een ander industrieterrein;

e. onttrekking aan de bestemming van één of meer van de betrokken woningen.

De onder a bedoelde maatregelen zullen in het algemeen leiden tot een wijziging of vervanging van verleende vergunningen voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting. De vergunningen moeten vóór 1 januari 2003 zijn gewijzigd of aangepast, zoals ook de maatregelen als bedoeld onder b, c, d en e vóór dat tijdstip uitgevoerd moeten zijn. Behalve dat de vergunningen vóór 1 januari 2003 gewijzigd of vervangen moeten zijn, moeten de aanscherpingen ook vóór dat tijdstip daadwerkelijk door de vergunninghouder zijn aangebracht of geëffectueerd. Hieronder worden ook gerekend die maatregelen waarbij kan worden volstaan met een melding als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer.

Er kunnen evenwel bijzondere omstandigheden zijn die kunnen nopen tot een versoepeling van het tijdstip van effectuering. Hierbij valt te denken aan de situatie dat, gelet op de bedrijfseconomische omstandigheden, redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat vóór de gebruikelijke vervangingsinvestering de aanpassingen worden geëffectueerd, maar soms kan ook een convenant met de bedrijfsgroep of met de op het industrieterrein gevestigde industrieën een reden zijn tot een versoepeling. Hierbij wordt met name gedacht aan de grote, complexe terreinen als bedoeld in artikel 3a, derde lid, onder a. Voorwaarde is wel dat in het saneringsprogramma de noodzaak wordt aangetoond van een versoepeling voor wat betreft het tijdstip van effectuering van de nieuw te stellen vergunningsvoorschriften. Afwijking van de datum van 1 januari 2003 kan door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden toegestaan op grond van een met redenen omkleed verzoek van gedeputeerde staten (artikel 3, tweede lid, van het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994).

Ook als er redenen zijn om de effectuering van de nieuwe vergunningsvoorschriften te verschuiven naar een later tijdstip dan 1 januari 2003, kunnen er andere klemmende redenen zijn bijvoorbeeld de onduldbare overlast voor omwonenden – om die verschuiving toch achterwege te laten. In dat kader zou een bijdrageregeling de provinciale besturen in staat kunnen stellen ook in die gevallen vast te houden aan de effectuering van de vergunningsvoorschriften op 1 januari 2003.

In het kader van de bestuursovereenkomst tussen de provinciale besturen en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Stcrt. 1994, 101) is overeengekomen dat in 1998, of zoveel eerder als alle hiervoor relevante saneringsprogramma's gereed zijn, nader zal worden bezien of, en zo ja, in welke omvang naast de bijdrageregeling in het onderhavige besluit er nog een noodzaak is voor een aanvullende bijdrageregeling.

Bij de voorbereiding van het onderhavige besluit is, mede gelet op artikel 185 van de Provinciewet, onderzocht of in plaats van deze bijdrageregeling een oplossing gevonden zou kunnen worden in een overheveling van de f 71,5 miljoen naar het Provinciefonds. In overleg met de Minister van Financiën is daar om verschillende redenen van afgezien. In de eerste plaats heeft de bijdrageregeling een tijdelijk karakter. Daarnaast zijn de industrieterreinen ongelijk over de provincies verdeeld, waarbij dan ook nog te bedenken valt dat de omvang van deze terreinen, de aard van de inrichtingen per industrieterrein en de ligging van deze industrieterreinen ten opzichte van geluidsgevoelige bebouwing onderling sterk variëren. De in het onderhavige besluit opgenomen verdeelsleutel houdt met deze factoren meer rekening dan de verdeelsleutel die wordt gehanteerd bij de verdeling van gelden uit het Provinciefonds over de provincies.

Bij het opstellen van de onderhavige regeling is ook stilgestaan bij de mogelijke effecten die bedrijven zullen ondervinden ten aanzien van de concurrentieverhoudingen. Van een uitgebreid onderzoek met betrekking tot een dergelijke «bedrijfseffectentoets» is afgezien, omdat hier slechts sprake is van veranderingen in de regelgeving ten behoeve van een meer gedecentraliseerde uitvoering van de bestaande afspraken.

Wel is de regeling aangemeld bij de Europese Commissie op grond van artikel 93, derde lid, van het EG-Verdrag. De Europese Commissie heeft meegedeeld (brief van 21 december 1994, kenmerk SG(94)D/37660) dat zij geen bezwaren tegen de regeling heeft. Op grond van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 1994, C 72) is staatssteun ten behoeve van grote ondernemingen toegestaan tot maximaal 15% bruto van de investeringskosten. Voor het midden- en kleinbedrijf is staatssteun toegestaan tot maximaal 25% bruto. Bijdragen op grond van de onderhavige regeling zullen voornamelijk aan grote ondernemingen worden verstrekt. Het is zeer onwaarschijnlijk dat zich een geval zal kunnen voordoen, dat een provinciaal bestuur een bijdrage verleent van meer dan 15% van de investeringskosten. Zou dit toch gebeuren, dan is de Europese Commissie echter bevoegd om de onrechtmatig toegekende steun terug te vorderen.

De Raad voor het milieubeheer, gevraagd om over een ontwerp van het onderhavige besluit advies uit te brengen, heeft meegedeeld (brief van 2 juni 1994, kenmerk 94/171), gezien zijn gewijzigde taakstelling geen advies uit te zullen brengen. Verder is het ontwerp voorgepubliceerd in de Staatscourant van 16 mei 1994, nr. 90, en overgelegd aan de Staten-Generaal. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

§ 2. Uitgangspunten van de bijdrageregeling

Er is, zoals in paragraaf 1 reeds is gezegd, voor de uitvoering van de bijdrageregeling een bedrag beschikbaar gesteld van f 71,5 miljoen. Dat bedrag kan tussentijds op aanvraag van het Interprovinciaal Overleg worden verhoogd met f 4 miljoen. In artikel 6b wordt een verdeling gegeven van de f 71,5 miljoen over de provincies. Deze verdeling, die berust op een onderzoek van Twijnstra Gudde, heeft de instemming van alle provinciale besturen. Ook de aanvraag om de f 71,5 miljoen tussentijds met f 4 miljoen te verhogen moet vergezeld gaan van een door alle provinciale besturen onderschreven gemotiveerd voorstel tot verdeling van die f 4 miljoen over de 12 provincies (artikel 6, derde lid).

Er is gekozen voor een vrij eenvoudige opzet van de bijdrageregeling. Tot en met 2002 zal jaarlijks ambtshalve aan het provinciaal bestuur een bijdrage worden verstrekt die neerkomt op eennegende van het aan de provincie toegedeelde bedrag, met dien verstande dat in het kalenderjaar 1995 een bijdrage wordt verstrekt van tweenegende van het toegedeelde bedrag. De bijdrage wordt uiterlijk in mei van elk kalenderjaar betaald, met uitzondering van de bijdrage voor 1995, die zal worden betaald binnen vier weken na inwerkingtreding van dit besluit (artikel II). Iedere provincie is vervolgens vrij bij de besteding van dat bedrag, binnen de randvoorwaarde dat het vóór 1 januari 2003 moet zijn uitgegeven aan het uitvoeren of doen uitvoeren van maatregelen die zijn genoemd in de saneringsprogramma's met betrekking tot bestaande industrieterreinen en die behoren tot één van de categorieën van maatregelen in het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994.

Het staat aan het provinciaal bestuur ter beoordeling of hij het geld uitgeeft aan het treffen van geluidwerende voorzieningen, aan het mogelijk-maken van het geven en realiseren van een niet-geluidsgevoelige bestemming, aan het plaatsen van schermen, het verplaatsen van een inrichting of aan een bijdrage in de vorm van een tegemoetkoming in een deel van de door een inrichting te maken kosten die redelijkerwijs niet van de houder van de inrichting gevergd kunnen worden. Ten aanzien van de prioriteitsstelling van de in de saneringsprogramma's op te nemen maatregelen zijn in het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994 voorwaarden gesteld. Het bestaan van de onderhavige bijdrageregeling heeft overigens tot gevolg, dat de minister zijn instemming zal onthouden aan afzonderlijke verzoeken om schadevergoeding ex artikel 15.20 van de Wet milieubeheer.

In navolging van de algemene bijdrageregeling akoestisch onderzoek industrielawaai (paragraaf 1.2.3 van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer) wordt de inhoudelijke verslagverplichting, die voor de onderhavige bijdrageregeling eerst ingaat in 1999, opgedragen aan het Interprovinciaal Overleg. Die verslagverplichting is gekoppeld aan de eenmalige bijdrage aan het Interprovinciaal Overleg die geregeld is in artikel 4 van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer.

Het onderhavige besluit strekt ertoe, provinciale besturen met ingang van 1996 te verplichten om jaarlijks de benodigde gegevens over de afronding van de saneringsprogramma's aan het Interprovinciaal Overleg te verstrekken (artikel 4d, eerste en tweede lid). De rapportage in 1999 heeft derhalve niet uitsluitend betrekking op 1998, maar ook over de voorgaande jaren.

De bijdrageregeling sanering industrielawaai heeft een aanzienlijk langere looptijd dan de bijdrageregelingen akoestisch onderzoek industrielawaai. Om die reden kan er niet mee worden volstaan, zoals bij de algemene bijdrageregeling akoestisch onderzoek industrielawaai (paragraaf 1.2.3 van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer), om uitsluitend op basis van de laatste rapportage van het Interprovinciaal Overleg één of meer van de jaarlijkse beschikkingen tot vaststelling van de bijdrage geheel of gedeeltelijk in te trekken. In artikel 6d is daarom een voorziening getroffen voor het geval dat uit een jaarlijkse rapportage van het Interprovinciaal Overleg mocht blijken, dat er nagenoeg geen kans is dat alle saneringsprogramma's rond bestaande industrieterreinen in een bepaalde provincie vóór 1 januari 2003 zijn uitgevoerd, onderscheidenlijk de afronding in gevaar dreigt te komen door de bekostiging van enkele afgeronde saneringsprogramma's. Behalve de gebruikelijke middelen van intrekking, terugvordering en opschorting is hierin ook voorzien in een mogelijkheid dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gedeputeerde staten verplicht een onderzoek te doen instellen naar de factoren die de afronding in gevaar brengen en naar de mogelijkheden om die factoren weg te nemen, dan wel daarin verbetering te brengen.

Deze voorziening maakt het mogelijk om daadwerkelijk iets te doen met het uitgangspunt dat de saneringsprogramma's voor 1 januari 2003 geëffectueerd moeten zijn. Een keerzijde van dat instrument is, dat indien dat onderzoek aantoont dat er geen of onvoldoende resultaten te verwachten zijn van de aanbevelingen in dat onderzoek aan het provinciaal bestuur, er redenen zijn om een eventuele oplossing te zoeken in wijzigingen in de regelgeving.

Behalve artikel 6d zijn ook de artikelen 6h en 6i een afwijking van de algemene bijdrageregeling akoestisch onderzoek industrielawaai van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer. Ook hier is de oorzaak gelegen in de veel langere looptijd van de bijdrageregeling sanering industrielawaai. Bij de vormgeving van deze artikelen is aangesloten bij soortgelijke artikelen 8k en 8l van het ontwerp-besluit tot wijziging van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer (wijziging van de bijdrageregeling akoestisch onderzoek industrielawaai en het opnemen van een saneringsregeling gevelisolatie wegverkeerslawaai), voorgepubliceerd in de Staatscourant van 23 december 1993, nr. 247.

De artikelen 6e, 6f en 6g sluiten nauw aan bij de vergelijkbare artikelen 3m, 3n en 3o van de algemene bijdrageregeling akoestisch onderzoek industrielawaai in het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

In het nieuwe artikel 6a, eerste lid, van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer wordt gesproken over «andere geluidsgevoelige gebouwen». Met dit onderdeel wordt in artikel 1 een definitie opgenomen van dat begrip. Dit is dezelfde definitie als is opgenomen in artikel 4, derde lid, van het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen.

Artikel I, onderdeel B

De werkingssfeer van artikel 2b wordt door onderdeel B uitgebreid tot de bijdrage, bedoeld in artikel 6a, eerste lid. De aanleiding daartoe is gelegen in het feit dat de bijdrageregeling sanering industrielawaai een langere looptijd heeft dan de algemene bijdrageregeling akoestisch onderzoek industrielawaai en er uit dien hoofde gekozen is voor het opnemen van de artikelen 6h en 6i.

Het is primair een verantwoordelijkheid van de provinciale besturen hoe zij binnen de doelstelling van artikel 6a, eerste lid, de jaarlijkse bijdrage willen besteden. In paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting is dat reeds beklemtoond.

Artikel I, onderdeel C

Onderdeel C bewerkstelligt dat artikel 4b, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing is, indien het Interprovinciaal Overleg niet of te laat in een bepaald kalenderjaar een rapportage over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van saneringsprogramma's heeft toegezonden, dan wel die rapportage niet overeenkomstig de artikelen 4a en 4d is ingericht.

Artikel I, onderdeel D

In verband met het feit dat het verstrekken van gegevens over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van saneringsprogramma's door provinciale besturen aan het Interprovinciaal Overleg eerder ingaat dan het jaar waarin het Interprovinciaal Overleg voor het eerst aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer moet rapporteren over de stand van zaken in de provincies is gekozen voor een afzonderlijk artikel naast artikel 4c.

Overigens strekt het verstrekken van gegevens over de voortgang van de uitvoering van saneringsprogramma's en de rapportage daarover zich uit zowel over saneringsprogramma's met betrekking tot industrieterreinen die zijn genoemd in bijlage C, behorende bij artikel 3a, derde lid, onderdeel a, van het Besluit openbare lichamen milieubeheer, als over de saneringsprogramma's van de overige industrieterreinen.

Artikel I, onderdeel E

Paragraaf 1.5 bevat de specifieke bepalingen met betrekking tot de bijdrageregeling sanering industrielawaai. In paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting zijn de uitgangspunten van deze bijdrageregeling en daarmee ook de verschillende artikelen toegelicht.

Artikel II

Uiteraard kunnen op grond van dit besluit geen bijdragen worden betaald voordat dit besluit in werking is getreden. Dat geldt dus ook voor de bijdrage voor 1995. Dit besluit treedt echter op een zodanig tijdstip in werking, dat de bijdrage voor 1995 wellicht niet meer in mei 1995 betaald zal kunnen worden. Daarom bepaalt artikel II dat deze bijdrage betaald moet worden binnen vier weken na de inwerkingtreding van dit besluit. Deze uitzondering spoort overigens met de bestuursovereenkomst tussen de provinciale besturen en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Stcrt. 1994, 101; zie onderdeel 1.2.3, onder a, tweede volzin).

Artikel III

Gezien het belang van een spoedige inwerkingtreding van dit besluit is gekozen voor de kortst mogelijke termijn van inwerkingtreding. Ingevolge artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer kan dit besluit niet eerder in werking treden dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, dus met ingang van de negenentwintigste dag na de plaatsing.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XNoot
1

Stb. 1990, 174, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 mei 1995, Stb. 256.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 11 juli 1995, nr. 131.

Naar boven