Besluit van 31 mei 1995, houdende regels inzake de etikettering van de materialen, gebruikt in voor de verbruiker bestemd schoeisel (Warenwetbesluit etikettering van schoeisel)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 7 november 1994, nr. 94077217 WJA/W, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op richtlijn nr. 94/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen (PbEG L 100), alsmede op artikel 8 van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 23 december 1994, nr. W10.94.0679);

Gezien het nader rapport van de voornoemde Staatssecretaris van 29 mei 1995, nr. 95020293 WJA/W, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    richtlijn: richtlijn nr. 94/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen (PbEG L 100), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 16/94 van 28 oktober 1994 tot wijziging van bijlage II (technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-Overeenkomst (PbEG L 325);

    schoeisel: produkten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de richtlijn met uitzondering van de produkten, bedoeld in de laatste alinea van artikel 1, eerste lid, van de richtlijn.

  • 2. Voor de toepassing van dit besluit worden de als verhandelen aan te merken handelingen, wat het te koop aanbieden betreft, beperkt tot het te koop aanbieden op de plaats van verkoop.

Artikel 2

Het is verboden schoeisel te verhandelen dat niet is voorzien van een etiket dat ten minste de informatie bevat, bedoeld in artikel 1, tweede lid, en artikel 4, eerste lid, tweede lid, eerste en tweede volzin, derde lid en vierde lid, van de richtlijn.

Artikel 3

Onze Minister van Economische Zaken maakt de in bijlage I van de richtlijn bedoelde informatie bekend door middel van plaatsing daarvan in de Staatscourant.

Artikel 4

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 23 maart 1996.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt dit besluit ten aanzien van voorraden, die vóór de in het eerste lid genoemde datum aan de detailhandelaar worden gefactureerd of geleverd, in werking met ingang van 23 september 1997.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Warenwetbesluit etikettering van schoeisel.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 mei 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Uitgegeven de zevenentwintigste juni 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

§ 1. Algemeen

Het Warenwetbesluit etikettering van schoeisel strekt tot uitvoering van richtlijn 94/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen (PbEG L 100). Ingevolge artikel 6 van deze richtlijn dienen de lid-staten hun nationale wetgeving vóór 23 september 1995 aan de richtlijn te hebben aangepast en de dienovereenkomstig gewijzigde wetgeving toe te passen met ingang van 23 maart 1996. In dit verband kent het zelfde artikel van de richtlijn overigens een overgangsregeling, inhoudende dat voor voorraden die vóór die datum aan de detailhandelaar worden gefactureerd of geleverd zijn, de bepalingen op grond van de richtlijn pas van toepassing zijn met ingang van 23 september 1997.

Het geven van voorschriften met betrekking tot de etikettering van schoeisel is een zaak die in EG-verband meer dan tien jaar ter discussie heeft gestaan. In de lid-staten zijn in eerste instantie vanuit de particuliere sector verschillende systemen voor etikettering ontstaan. In sommige lid-staten heeft de overheid vervolgens regelingen daarvoor vastgesteld. De regelgeving van het land van bestemming was daarmee bepalend voor de vraag of en zo ja aan welke etiketteringsvoorschriften schoeisel moest voldoen, hetgeen onder andere tot extra kosten en handelsbelemmeringen binnen de Gemeenschap kon leiden. Verschillende lid-staten alsmede de bedrijfssector hebben er naar gestreefd deze bezwaren weg te nemen door middel van een harmonisatierichtlijn. De Commissie van de Europese Gemeenschappen was van mening dat door de uiteenlopende nationale wetgevingen op dit gebied belemmeringen voor het handelsverkeer konden ontstaan die niet door toepassing van de artikelen 30 en volgende van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (vrij verkeer van goederen) konden worden weggenomen. Vandaar dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 11 maart 1992 een voorstel tot harmonisatie van nationale voorschriften ter zake van schoeiseletikettering indiende dat vervolgens door het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie op 23 maart 1994 werd vastgesteld.

Met de nu tot stand gekomen richtlijn wordt beoogd een tweeledig doel te bereiken. Allereerst wordt door harmonisatie van de wetgeving in de lid-staten het vrije verkeer van schoeisel in de Europese Gemeenschap bewerkstelligd. Daarnaast heeft de regeling tot doel de eerlijkheid in de handel te bevorderen en goede voorlichting aan consumenten te verzekeren door de verplichting om de precieze aard te vermelden van de materialen die in de belangrijkste onderdelen van het schoeisel zijn gebruikt.

§ 2. Aard en inhoud van de richtlijn en wijze van uitvoering daarvan

De richtlijn schrijft voor, dat schoeisel dat in de handel wordt gebracht ten minste dient te zijn voorzien van de in de richtlijn voorgeschreven informatie door middel van etikettering (artt. 2, eerste lid, en 5, eerste volzin, van de richtlijn). Lid-staten mogen het in de handel brengen van schoeisel dat voldoet aan de informatievoorschriften van de richtlijn niet verbieden of belemmeren door de toepassing van niet-geharmoniseerde nationale bepalingen voor de etikettering van bepaald schoeisel of van schoeisel in het algemeen (art. 5, tweede volzin, van de richtlijn). De richtlijn heeft derhalve het karakter van totale harmonisatie.

Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de richtlijn dient het etiket informatie te bevatten over de samenstelling van het schoeisel, met name over de drie onderdelen daarvan, te weten het bovendeel, de voering en de inlegzool, en de buitenzool. Artikel 4, eerste lid, van de richtlijn geeft voorschriften omtrent de inhoud van die informatie. Ingevolge het tweede lid, eerste en tweede volzin, van artikel 4 dient de informatie op het schoeisel te worden weergegeven, hetzij met een pictogram, hetzij door middel van een tekst in ten minste de door de lid-staat van verbruik overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalde, officiële taal of talen, zoals aangeduid in bijlage I bij de richtlijn. Het derde lid bepaalt dat ten minste één exemplaar per paar1 dient te worden voorzien van de voorgeschreven vermeldingen door deze erop te drukken, te lijmen, erin te persen of eraan vast te binden. Ingevolge het vierde lid moet de etikettering goed leesbaar, goed bevestigd en begrijpelijk zijn, en de pictogrammen moeten groot genoeg zijn opdat de informatie op het etiket gemakkelijk te begrijpen is. De etikettering mag de consument niet misleiden.

De richtlijn is in dit besluit uitgevoerd volgens de aan het eind van deze nota van toelichting opgenomen transponeringstabel.

Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de richtlijn moeten de lid-staten passende maatregelen nemen indien schoeisel dat niet voldoet aan de etiketteringsvoorschriften van de richtlijn in de handel wordt gebracht. Aangezien overtreding van dit besluit een economisch delict is, zal uitvoering van dit artikellid plaatsvinden door in voorkomende gevallen maatregelen te nemen op grond van de Wet op de economische delicten.

Artikel 3 van de richtlijn verbiedt de lid-staten om het in de handel brengen van schoeisel dat voldoet aan de etiketteringsvoorschriften van de richtlijn te verbieden of te belemmeren door de toepassing van nationale bepalingen en behoeft derhalve geen uitvoering in de nationale regelgeving.

Artikel 4, vijfde lid, eerste volzin, van de richtlijn bepaalt dat de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verantwoordelijk is voor het leveren van het etiket en voor de juistheid van de informatie daarop. Gelet op de betekenis die in artikel 1, eerste lid, van de Warenwet wordt toegekend aan het begrip «verhandelen», behoeft dit onderdeel van de richtlijn geen afzonderlijke uitvoering. Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Warenwet, waarbij onder andere artikel 1 van die wet opnieuw werd vastgesteld (Kamerstukken II 1981/82, 17 495, nr. 3, blz. 23), omvat «verhandelen» namelijk ook handelingen die de producent verricht in aansluiting op de productiefase en die gericht zijn op het in de handel brengen van de door hem geproduceerde waren. Artikel 4, vijfde lid, van de richtlijn bepaalt voorts dat, indien noch de fabrikant noch diens gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, de etiketteringsverplichting berust bij degene die het schoeisel in de Gemeenschap voor het eerst verhandelt. Tot slot moet, ingevolge genoemd artikellid van de richtlijn, de detailhandelaar er voor zorgen dat het verkochte schoeisel is voorzien van de passende etikettering zoals voorgeschreven in de richtlijn. Dit betekent, dat de detailhandelaar niet slechts moet nagaan of het schoeisel geëtiketteerd is, maar ook of dit in overeenstemming met de bepalingen van de richtlijn is gebeurd.

Artikel 6, eerste lid, van de richtlijn betreft de uitvoeringstermijn daarvan, te weten vóór 23 september 1995. Het vierde lid van artikel 6 bevat een evaluatieverplichting voor de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Drie jaar na het van toepassing worden van deze richtlijn dient de Commissie de Raad van de Europese Unie een evaluatieverslag voor te leggen. Deze bepaling behoeft derhalve geen nationale uitvoering, evenmin als artikel 7, dat bepaalt dat de richtlijn is gericht tot de lid-staten.

§ 3. Artikelen

Artikel 1, tweede lid, van het besluit bevat een voorziening om te voorkomen dat de reikwijdte van dit besluit ruimer zou zijn dan op grond van de richtlijn noodzakelijk is. Volgens artikel 1, eerste lid, van de Warenwet wordt onder «verhandelen» namelijk verstaan: het te koop aanbieden, uitstallen, verkopen, afleveren of in voorraad hebben van een waar. Onder «te koop aanbieden» valt ook het te koop aanbieden door middel van reclame. De voorschriften van de richtlijn gelden echter alleen voor het in de handel brengen van schoeisel, zodat het maken van reclame daar niet onder valt. Om die reden wordt het begrip «verhandelen» krachtens artikel 1, vierde lid, tweede volzin, van de Warenwet beperkt tot het te koop aanbieden op de plaats van verkoop.

Artikel 2 van het besluit verbiedt het verhandelen van schoeisel dat niet is voorzien van een etiket dat ten minste de door de richtlijn voorgeschreven informatie bevat. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 2, eerste lid, van de richtlijn, dat de lid-staten ertoe verplicht de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat alleen schoeisel dat aan de etiketteringsvoorschriften van de richtlijn voldoet, in de handel wordt gebracht. Volgens artikel 5, eerste volzin, van de richtlijn mogen de vermeldingen, die zijn vereist krachtens de richtlijn, worden uitgebreid met aanvullende tekstuele informatie. In de formulering van artikel 2 van het besluit is dit tot uitdrukking gebracht.

Ingevolge artikel 3 van dit besluit wordt bijlage I bij de richtlijn in de Staatscourant bekendgemaakt. Daarmee wordt voldaan aan artikel 4, tweede lid, laatste volzin, van de richtlijn, waarin de lid-staten (onder andere) wordt opgedragen er voor te zorgen dat de consumenten naar behoren worden ingelicht over de betekenis van de pictogrammen. Bijlage I bij de richtlijn bevat de omschrijving en bijbehorende pictogrammen of tekstuele aanduidingen van de delen van het schoeisel die moeten worden geïdentificeerd alsmede een omschrijving en de daarbij bijbehorende symbolen van de materialen.

Artikel 4, eerste lid, ten slotte regelt de inwerkingtreding van dit besluit op het tijdstip, voorgeschreven in artikel 6, tweede lid, eerste volzin, van de richtlijn, te weten 23 maart 1996. De overgangsbepaling van artikel 4, tweede lid, van het besluit komt overeen met artikel 6, tweede lid, tweede volzin, van de richtlijn.

Transponeringstabel

RichtlijnBesluit
  
Artikel 1, eerste lidartikel 1, eerste lid
tweede lidartikel 2
artikel 2, eerste lidartikel 2
tweede lidartikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten
artikel 3behoeft geen wettelijke uitvoering
artikel 4, eerste lidartikel 2
tweede lid, eerste en tweede volzinartikel 2
derde volzinartikel 3
derde lidartikel 2
vierde lidartikel 2
vijfde lidartikel 1, eerste lid, van de Warenwet
artikel 5artikel 2
  
artikel 6, eerste lidbehoeft geen wettelijke uitvoering
tweede lidartikel 4, eerste en tweede lid
derde lidaanhef
vierde lidbehoeft geen wettelijke uitvoering
artikel 7behoeft geen wettelijke uitvoering.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 11 juli 1995, nr. 131.

XNoot
1

In de Nederlandse uitgave van het Publicatieblad staat abusievelijk «ten minste één exemplaar per jaar». De Commissie is verzocht om een rectificatie.

Naar boven