Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1995, 318 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1995, 318 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op het voortgezet onderwijs te wijzigen in verband met de invoering van lump-sum-bekostiging voor de personeels- en exploitatiekosten van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, scholen voor hoger en voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede in verband met decentralisatie van de rechtspositieregeling bij die scholen, wat dit laatste betreft behoudens een aantal op centraal niveau vast te stellen onderwerpen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Wet op het voortgezet onderwijs1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Aan artikel 25 en aan artikel 29, zevende lid, worden telkens twee volzinnen toegevoegd, luidende:
Onze minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Aan artikel 32 wordt een achtste lid toegevoegd, luidend:
8. Het bevoegd gezag stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de school. Het bevoegd gezag bepaalt, zoveel mogelijk tegelijk met de vaststelling van het in de eerste volzin bedoelde beleid met betrekking tot de formatie, functies en taken van het personeel van de school, met inachtneming van de daaromtrent bij algemene maatregel van bestuur te geven nadere voorschriften.
In artikel 38 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het opschrift komt te luiden: «Artikel 38. Rechtspositieregeling personeel m.b.o. en v.a.v.o.».
2. Na «bevoegd gezag» wordt ingevoegd: van een school voor middelbaar beroepsonderwijs of voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
Na artikel 38 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:
1. Met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde voorschriften als bedoeld in het tweede en derde lid regelt het bevoegd gezag van een openbare school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs de rechtspositie van het personeel en draagt het bevoegd gezag van een overeenkomstige bijzondere school zorg voor de regeling van de rechtspositie van het personeel.
2. Bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld betreffende:
a. salarisschalen en uitgangspunten waaraan een door het bevoegd gezag in te richten functiewaarderingssysteem moet voldoen, en
b. rechten en plichten van het personeel en het bevoegd gezag bij ziekte, bevalling, zwangerschap, arbeidsongeschiktheid en ontslag, dan wel met betrekking tot bedrijfsgezondheidskundige begeleiding, voor zover deze bij wet voorgeschreven rechten en verplichtingen te boven gaan, dan wel de voorwaarden waaronder het bevoegd gezag deze rechten en plichten zelf regelt of voor de regeling daarvan zorg draagt.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende algemene arbeidsduur.
4. Onder regeling van de rechtspositie als bedoeld in het eerste lid wordt tevens begrepen het vaststellen van bepalingen inzake aanstelling, benoeming, schorsing, disciplinaire maatregelen en ontslag van personeel. De bepalingen omtrent ontslag mogen het personeel van de openbare scholen niet minder rechten verschaffen dan die welke voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voortvloeien uit de bepalingen van dwingend recht van de zevende titel A van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 39, tweede lid, wordt het gedeelte na «andere rechten» vervangen door: van het in artikel 38 bedoelde personeel.
In artikel 40 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidend:
Artikel 40. Landelijk georganiseerd overleg; georganiseerd overleg bij scholen voor m.b.o. en v.a.v.o.
2. In het tweede lid wordt na «het personeel» ingevoegd: op wie artikel 38 van toepassing is,.
Na artikel 40 wordt onder vernummering van artikel 40a tot 40b een nieuw artikel 40a ingevoegd, luidend:
Over de regelingen, bedoeld in artikel 38a, eerste en vierde lid, alsmede over andere aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel van de desbetreffende school, wordt door of namens het bevoegd gezag overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel, op een met deze schriftelijk overeengekomen wijze. In geval van een geschil over de deelneming aan het overleg, bedoeld in de eerste volzin, alsmede in geval van een geschil over de aard, de inhoud en de organisatie van het overleg leggen de betrokken partijen het geschil voor aan een geschillencommissie. Deze geschillencommissie bestaat uit drie personen, die door de partijen gezamenlijk worden aangewezen. De uitspraak van de geschillencommissie heeft bindende kracht.
In artikel 40b worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het opschrift wordt toegevoegd: voor m.b.o. en v.a.v.o.
2. In het eerste lid wordt «Elke school is aangesloten bij» vervangen door: Elke school voor middelbaar beroepsonderwijs of voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs is aangesloten bij.
In artikel 43, eerste lid, wordt het gedeelte na «disciplinaire straffen» vervangen door: van het in artikel 38 bedoelde personeel.
In artikel 43a, eerste lid, wordt in de eerste volzin «bedoeld in artikel 38» vervangen door: bedoeld in artikel 38 onderscheidenlijk artikel 38a.
In artikel 51 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «akte van benoeming» ingevoegd: van het personeel van een school voor middelbaar beroepsonderwijs en van een school voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
2. In het tweede lid wordt «bedoeld in artikel 38» vervangen door: bedoeld in artikel 38 onderscheidenlijk artikel 38a.
In artikel 52, eerste lid, wordt in de tweede volzin «bedoeld in artikel 38» vervangen door: bedoeld in artikel 38 onderscheidenlijk artikel 38a.
In artikel 53b, eerste lid, wordt het gedeelte na onderdeel e vervangen door: zijn van toepassing de in de artikelen 38 en 39, tweede lid, onderscheidenlijk de in artikel 38a bedoelde voorschriften en regels. Indien het betreft zowel bevoegde gezagsorganen als bedoeld in artikel 38 als bevoegde gezagsorganen als bedoeld in artikel 38a, bepalen de bevoegde gezagsorganen gezamenlijk welke van de onderscheiden hiervoor bedoelde voorschriften en regels van toepassing zijn.
De artikelen 84 en 84a worden vervangen door:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, worden voor de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs de grondslagen vastgesteld voor de omvang van de formatie van:
a. de rectoren, directeuren, conrectoren en adjunct-directeuren,
b. de leraren, en
c. het onderwijsondersteunend personeel. De formatie is redelijkerwijs voldoende voor het leiden en beheren van de school, wat de onder a genoemde personeelscategorie betreft, voor het geven van onderwijs, wat de onder b genoemde personeelscategorie betreft, en voor de overige werkzaamheden voortvloeiende uit het geven van onderwijs, alsmede voor de ondersteuning van het onderwijs, wat de onder c genoemde personeelscategorie betreft.
2. De grondslagen van de berekening van de omvang van de formatie worden wat het in het eerste lid onder a, b en c genoemde personeel betreft in elk geval gevormd door:
a. een normatieve relatie tussen het aantal leerlingen en het aantal personeelsleden van de school, onderscheiden naar personeelscategorieën, en
b. een opslag in verband met formatieve fricties en vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting.
3. De grondslagen worden wat het in het eerste lid onder b genoemde personeel betreft bovendien gevormd door een vast aantal formatieplaatsen.
4. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Een maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken.
In artikel 84b wordt «, bedoeld in artikel 85 onderdeel a» vervangen door: die onderdeel zijn van de in artikel 85, eerste lid, bedoelde gemiddelde personeelslast.
Artikel 85 wordt vervangen door:
1. De vergoeding van de kosten van het in artikel 84 bedoelde personeel wordt vastgesteld door de krachtens artikel 84 vastgestelde formatie te vermenigvuldigen met een gemiddelde personeelslast, met inachtneming van ter zake bij of krachtens de in artikel 84, eerste lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorschriften. De gemiddelde personeelslast is het genormeerde bedrag van de personele middelen per formatieplaats voor elke personeelscategorie, in welk bedrag tevens zijn verwerkt incidentele loonontwikkelingen en algemene salarismaatregelen.
2. Onder de personele middelen worden verstaan de middelen ten behoeve van de salarissen, toelagen, uitkeringen, overhevelingstoeslagen en vergoedingen ten behoeve van personeel van de scholen, alsmede de bijdragen tot hun pensioen en tot dat van hun nagelaten betrekkingen.
3. De gemiddelde personeelslast kan per schoolsoort verschillen.
4. De gemiddelde personeelslast van de personeelscategorie van de leraren wordt per schoolsoort jaarlijks vastgesteld met inachtneming van de landelijke gewogen gemiddelde leeftijd van deze personeelscategorie van die schoolsoort. De in de eerste volzin bedoelde gemiddelde personeelslast wordt voorts per school gecorrigeerd voor de mate waarin de gewogen gemiddelde leeftijd van de personeelscategorie van de leraren van die school afwijkt van de desbetreffende in de eerste volzin bedoelde gewogen gemiddelde leeftijd.
5. Bij ministeriële regeling wordt de gemiddelde personeelslast vastgesteld en worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de in het vierde lid bedoelde correctie.
Na artikel 85 wordt onder vernummering van artikel 85a tot 85b een nieuw artikel 85a ingevoegd, luidend:
1. Indien bijzondere ontwikkelingen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs of het voorbereidend beroepsonderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld omtrent toekenning van een aanvullende vergoeding voor personeelskosten.
2. In verband met bijzondere omstandigheden kan Onze minister op verzoek van het bevoegd gezag van een in het eerste lid bedoelde school en onder door hem te stellen voorwaarden een aanvullende vergoeding voor personeelskosten toekennen.
3. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend in het schooljaar waarin de bijzondere omstandigheden zich hebben aangediend. Onze minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van een in het tweede lid bedoelde aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
In artikel 85b, eerste volzin, wordt het gedeelte na «artikel 84» vervangen door: , eerste lid, aanhef en onder b, vastgestelde formatie van leraren en, voor zover bij ministeriële regeling aangewezen, de ingevolge artikel 85a toegekende aanvullende vergoeding.
Artikel 89 wordt vervangen door:
1. Indien bijzondere ontwikkelingen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs of het voorbereidend beroepsonderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld omtrent toekenning van een aanvullende vergoeding voor exploitatiekosten.
2. Indien bijzondere ontwikkelingen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs of het voorbereidend beroepsonderwijs aan een school daartoe aanleiding geven, kan Onze minister op verzoek van het bevoegd gezag onder door hem te stellen voorwaarden en voor een door hem te bepalen periode een aanvullende vergoeding voor exploitatiekosten toekennen. Het verzoek wordt ingediend in het kalenderjaar waarin deze ontwikkelingen zijn aangevangen. Onze minister beslist binnen vier maanden na ontvangst van het verzoek. Indien de beschikking niet binnen vier maanden kan worden gegeven, stelt Onze minister de verzoeker daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Het opschrift van Titel III, hoofdstuk III, paragraaf 2, wordt vervangen door:
Paragraaf 2. Vergoeding personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o.
Artikel 96d wordt vervangen door:
1. Met inachtneming van de artikelen 84 tot en met 85 en 86, eerste lid, stelt het Rijk jaarlijks aan het bevoegd gezag van openbare en bijzondere scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs een bedrag beschikbaar ten behoeve van de personeels- en exploitatiekosten gezamenlijk.
2. In geval van toekenning van een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 85a of artikel 89 stelt het Rijk aan het desbetreffende bevoegd gezag het bedrag van deze vergoeding ter beschikking.
In artikel 96i worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift wordt «en a.v.o.» vervangen door: , a.v.o. en v.b.o.
2. In de aanhef van het eerste lid wordt «of voor algemeen voortgezet onderwijs» vervangen door: , voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs.
3. In de aanhef van het eerste lid wordt na «jaarlijks» ingevoegd: met betrekking tot die scholen.
4. Onderdeel a van het eerste lid wordt vervangen door:
a. het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven ten behoeve van de personeelskosten,.
5. Het eerste lid, onderdeel d, wordt vervangen door:
d. het totaal van de ontvangsten, bedoeld in artikel 85,.
6. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «artikel 99, derde lid» vervangen door «artikel 99, tweede lid» .
7. In het tweede lid, eerste volzin, vervallen «onder ten 1° of onderdeel d onder ten 2°» en «onder ten 1° of onderdeel a onder ten 2°».
8. In het tweede lid, tweede volzin, vervalt «onder ten 2°».
9. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Indien de gemeente een deel van de vergoeding voor personeels- en exploitatiekosten overdraagt aan een ander bevoegd gezag, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of onderdeel c. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de vergoeding voor personeels- en exploitatiekosten aan de gemeente wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt als een ontvangst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, of onderdeel f.
In artikel 96j worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift wordt «en a.v.o.» vervangen door: , a.v.o. en v.b.o.
2. In het eerste lid wordt «of voor algemeen voortgezet onderwijs» vervangen door: , voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs.
3. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
In artikel 99 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift wordt «l.b.o.» vervangen door: v.b.o.
2. In het eerste lid wordt «voor algemeen voortgezet onderwijs en voor lager beroepsonderwijs» vervangen door: voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs.
3. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid.
4. In het tot tweede lid vernummerde derde lid wordt «kan het resterende deel daarvan voor voorzieningen in de exploitatie worden aangewend» vervangen door: kan het resterende deel daarvan worden aangewend voor de kosten van personeel of voorzieningen in de exploitatie.
5. Het tot derde lid vernummerde vierde lid wordt vervangen door:
3. Het voor personeels- en exploitatiekosten beschikbaar gestelde bedrag wordt voor de kosten van personeel, zoals onderscheiden in de artikelen 32 en 32a, of voor voorzieningen in de exploitatie aangewend en kan in geval van een overschot op dat bedrag worden aangewend voor voorzieningen in de huisvesting en inventaris.
6. Toegevoegd wordt een zesde lid, luidend:
6. Het bevoegd gezag kan het in het derde lid bedoelde voor personeels- en exploitatiekosten beschikbaar gestelde bedrag mede aanwenden ten behoeve van de kosten van personeel of voorzieningen in de exploitatie van:
a. een andere in het eerste lid bedoelde school;
b. een scholengemeenschap waarvan een of meer in het eerste lid bedoelde scholen deel uitmaken;
c. een school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
In artikel 108 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «15 september» vervangen door: 1 oktober.
2. Aan het vierde lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:
Onze minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
In de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel I, onderdeel L, worden in artikel 88 de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «1 augustus van het jaar voorafgaande aan het jaar» vervangen door: 1 februari voorafgaand aan het schooljaar.
2. De eerste volzin van het tweede lid vervalt.
In artikel XV worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de aanhef van het vierde lid wordt «jaarlijks» vervangen door: per schooljaar.
2. In het vierde lid wordt in de onderdelen b en c «15 september» telkens vervangen door: 1 oktober.
3. In het achtste lid wordt «1 augustus van het jaar voorafgaand aan het jaar» vervangen door: 1 februari voorafgaand aan het schooljaar.
4. De eerste volzin van het negende lid vervalt.
In artikel XIX worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het tweede lid wordt «1 mei» vervangen door: 1 maart.
2. In het vierde lid wordt «het ontwerp voor de regeling» vervangen door «de regeling» en wordt «15 augustus 1997» vervangen door: 1 juni 1997.
In de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 113) worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel XI, eerste lid, onderdeel d, vervalt, onder vervanging van de puntkomma achter onderdeel c door een punt.
In artikel 96c, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op het basisonderwijs2 wordt «, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs» vervangen door: of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
In artikel 93d, tweede lid, onderdeel c, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs3 wordt «, een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs» vervangen door: of een basisschool.
In afwijking van artikel 84b van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door deze wet, heeft het in dat artikel bedoelde percentage tot 1 augustus 1998 betrekking op de salarissen die onderdeel zijn van de met inachtneming van artikel X berekende gemiddelde personeelslast van de afzonderlijke scholen.
Waar in de artikelen van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend met ingang van 1 augustus 1996 wordt verwezen naar de artikelen 86, 87 en 88 van die wet, wordt deze verwijzing tot het tijdstip, bedoeld in artikel XV, eerste lid, van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) aangemerkt als een verwijzing naar dat artikel XV.
1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B tot en met M en BB, van deze wet, door het bevoegd gezag van een openbare school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs geen bepalingen omtrent aanstelling, schorsing, disciplinaire maatregelen en ontslag als bedoeld in artikel 38a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zijn vastgesteld, worden deze bepalingen vastgesteld door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, voor zover het betreft landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
2. De overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bepalingen worden aangemerkt als te zijn vastgesteld door de in het eerste lid bedoelde bevoegde gezagsorganen.
Voor zover door het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs nog geen overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties voor overheids- en onderwijspersoneel over de wijze van het voeren van overleg als bedoeld in artikel 40a van de Wet op het voortgezet onderwijs, blijven in afwijking van dat artikel de bepalingen van hoofdstuk IV-F van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van kracht tot het tijdstip waarop de vorenbedoelde overeenstemming wordt bereikt.
Ten aanzien van het personeel van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs blijven in afwijking van artikel 38a van de Wet op het voortgezet onderwijs, de op 31 juli 1996 geldende regels ten aanzien van het desbetreffende personeel van toepassing tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de genoemde scholen verschillend kan worden gesteld.
Artikel 85, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs vindt voor de eerste maal toepassing met ingang van 1 augustus 1998.
Bij ministeriële regeling worden regels gegeven met betrekking tot de afrekening na 31 juli 1996 van de personeelskosten van de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, alsmede van de in artikel 89, eerste lid, onderdeel b, van die wet zoals luidend op 31 juli 1996, bedoelde aanvullende vergoeding voor exploitatiekosten.
1. In afwijking van artikel 85 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend met ingang van 1 augustus 1996, wordt de in dat artikel bedoelde gemiddelde personeelslast voor elk van de schooljaren 1996–1997 en 1997–1998 vastgesteld per school of scholengemeenschap. Voor elk van deze schooljaren is de gemiddelde personeelslast:
a. de door Onze minister ten behoeve van die vaststelling in beschouwing genomen personele uitgaven van de school of scholengemeenschap in het schooljaar 1994–1995, gedeeld door het door Onze minister ten behoeve van die vaststelling berekende aantal formatieplaatsen van de school of scholengemeenschap,
b. in voorkomende gevallen verhoogd of verlaagd wegens algemene salarismaatregelen en incidentele loonontwikkelingen die betrekking hebben op een of meer van de in beschouwing genomen soorten van personele uitgaven, alsmede verlaagd met een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage voorzover het betreft leraren in een schaal 10-functie met uitzicht op een schaal 12-functie aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs en een scholengemeenschap waarvan ten minste een van deze scholen deel uitmaakt, in verband met het Besluit van 23 maart 1985 (Stb. 155) tot wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, en
c. indien het door de begrotingswetgever voorziene beloop van de personele uitgaven voor deze scholen en scholengemeenschappen daartoe noodzaakt, verhoogd of verlaagd met een percentage zodanig dat het totaal van de berekende personele vergoedingen in overeenstemming is met dat uitgavenbeloop.
2. Voor een school of scholengemeenschap die op 1 augustus 1996 met toepassing van artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs is ontstaan door samenvoeging, worden in afwijking van het eerste lid de in dat lid onder a bedoelde personele uitgaven voor het schooljaar 1996–1997 vastgesteld door de som van de in het eerste lid onder a bedoelde in beschouwing genomen uitgaven van de betrokken scholen of scholengemeenschappen waarop de samenvoeging betrekking heeft, te delen door de som van het in het eerste lid onder a bedoelde aantal berekende formatieplaatsen van die scholen of scholengemeenschappen voor dat schooljaar.
3. Voor een school of scholengemeenschap ten aanzien waarvan voor 1 oktober 1996 een verzoek ingevolge artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs is ingediend met het oogmerk van samenvoeging op 1 augustus 1997, wordt de in het eerste lid bedoelde gemiddelde personeelslast voor het schooljaar 1997–1998 vastgesteld door de som van de op dat schooljaar betrekking hebbende personele vergoedingen voor de betrokken scholen of scholengemeenschappen te delen door de som van het aantal formatieplaatsen van die scholen of scholengemeenschappen voor dat schooljaar.
4. Het bepaalde bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals op grond van deze wet luidend met ingang van 1 augustus 1996, vindt met inachtneming van dit artikel in het schooljaar 1995–1996 op overeenkomstige wijze toepassing ten behoeve van de vaststelling van de personele vergoedingen voor het schooljaar 1996–1997.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de toepassing van dit artikel en wordt het in het eerste lid bedoelde percentage vastgesteld.
1. Indien de voor het schooljaar 1997–1998 met inachtneming van artikel X van deze wet vastgestelde vergoeding voor de personele kosten van een school of scholengemeenschap meer dan 3% hoger is dan de personele vergoeding voor het schooljaar 1998–1999, wordt de laatstbedoelde vergoeding volgens bij ministeriële regeling te geven regels verhoogd met het meerdere van deze 3%.
2. Indien de voor het schooljaar 1997–1998 met inachtneming van artikel X van deze wet vastgestelde vergoeding voor de personele kosten van een school of scholengemeenschap lager is dan de personele vergoeding voor het schooljaar 1998–1999, wordt de laatstbedoelde vergoeding volgens bij ministeriële regeling te geven regels verlaagd in verband met de in het eerste lid bedoelde verhogingen van de vergoedingen.
3. Onze minister kan bepalen dat het eerste en tweede lid op overeenkomstige wijze toepassing vinden voor schooljaren na het in die leden genoemde schooljaar 1998–1999 met het oog op een geleidelijke invoering van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door deze wet.
4. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid geldt als grondslag het aantal leerlingen dat op 1 oktober 1996 als werkelijk schoolgaand bij de school of scholengemeenschap was ingeschreven.
1. In afwijking van artikel 108 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door deze wet, is voor de toepassing van artikel 107 van de Wet op het voortgezet onderwijs de grondslag der berekening in de schooljaren 1994–1995 en 1995–1996 het aantal leerlingen dat op 15 september 1994, onderscheidenlijk 15 september 1995 als werkelijk schoolgaand bekend stond.
2. In afwijking van artikel XV, vierde lid, onderdelen b en c, van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) zoals gewijzigd door deze wet, vindt bij de berekening van de in die onderdelen bedoelde bedragen voor het schooljaar 1996–1997 de vermenigvuldiging plaats met het aantal geregistreerde m2 bruto vloeroppervlakte van de school per 15 september 1995, onderscheidenlijk met het aantal ingeschreven leerlingen van de school per 15 september 1995.
1. Artikel XV van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) zoals gewijzigd door artikel II, onderdeel B, onder 1, 3 en 4, is voor het eerst van toepassing ten aanzien van het schooljaar 1996–1997.
2. In afwijking van artikel XV, derde lid, geldt de in dat lid bedoelde ministeriële regeling van 1 januari 1996 tot en met 31 juli 1996.
1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor 1 augustus 2001 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van:
a. het in de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door deze wet opgenomen stelsel van personele bekostiging, en
b. het stelsel van exploitatiebekostiging voor het voortgezet onderwijs dat van toepassing is nadat is uitgebracht het verslag, bedoeld in artikel XIX, eerste lid van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112).
2. Het in de aanhef van het eerste lid bedoelde verslag heeft tevens betrekking op de verhoudingen tussen de in dat lid onder a en b bedoelde stelsels.
Deze wet treedt in werking:
a. met ingang van 1 augustus 1995, wat betreft artikel I, onderdelen A, EE onder 2, en artikel X,
b. met ingang van 1 januari 1996, wat betreft artikel XIII,
c. met ingang van 1 augustus 1996, wat betreft artikel I, met uitzondering van de onderdelen A, X onder 1 en 2, Y onder 1 en 2, Z, AA en EE onder 2, en wat betreft de artikelen II tot en met IX en XII,
d. met ingang van 1 augustus 1998, wat betreft de artikelen XI en XIV, en
e. met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, wat betreft artikel I, onderdelen X onder 1 en 2, Y onder 1 en 2, Z en AA.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
Uitgegeven de zevenentwintigste juni 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1994/95, 23 948.
Handelingen II 1994/95, 3819–3841; 3844–3857; 3867.
Kamerstukken I 1994/95, 23 948 (241, 241a, 241b, 241c, 241d).
Handelingen I 1994/95, zie vergadering d.d. 29 mei 1995.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1995-318.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.