Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1995, 311 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1995, 311 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 1 juni 1995, nr. VB092/26/U65;
Gelet op artikel 26, eerste lid, van de Kaderwet bestuur in verandering;
Gehoord de besturen van de betrokken gemeenten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort
Uitgegeven de tweeëntwintigste juni 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
De Kaderwet bestuur in verandering (Kaderwet) bepaalt dat een gemeenschappelijke regeling dient te worden getroffen in een aantal samenwerkingsgebieden, waarbij een regionaal openbaar lichaam wordt ingesteld. In het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Utrecht is gelegen is een dergelijke regeling nog niet in werking getreden. Het is niet mogelijk gebleken op vrijwillige basis een regeling te treffen noch hebben gedeputeerde staten ertoe willen overgaan een regeling op te leggen, binnen de in de Kaderwet gestelde termijnen (vóór 1 januari 1995 onderscheidenlijk vóór 26 februari 1995). Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Kaderwet dient in dat geval een regeling bij koninklijk besluit te worden opgelegd. Dit besluit strekt daartoe.
De Stuurgroep Bestuur Regio Utrecht heeft een concept-regeling «de Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht» opgesteld. Deze concept-regeling (versie april 1995) voldoet aan de wettelijke vereisten van de Kaderwet.
Op grond van artikel 26, eerste lid, jo. artikel 24, tweede lid, van de Kaderwet heeft op 9 mei 1995 in het kader van de oplegging een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting is mij gebleken dat genoemde concept-regeling kan steunen op een meerderheid van gemeenten, gelegen in het samenwerkingsgebied. Op grond hiervan acht ik het gewenst deze regeling bij koninklijk besluit op te leggen.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort
Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN DEFINITIES
1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
– de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1994, 399).
– de Kaderwet: de Kaderwet bestuur in verandering (Stb. 1994, 396).
– de regeling: de onderhavige gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht.
– het BRU: het regionaal openbaar lichaam Bestuur Regio Utrecht.
– het gebied: het gezamenlijke grondgebied van de aan de regeling deelnemende gemeenten.
– de provincie: de provincie Utrecht, onderscheidenlijk – voorzover van toepassing in verband met de deelname van de gemeente Vianen – de provincie Zuid-Holland.
– de deelnemers: de aan de regeling deelnemende gemeenten, te weten:
– Abcoude
– Amerongen
– De Bilt
– Breukelen
– Bunnik
– Cothen
– Doorn
– Driebergen-Rijsenburg
– Harmelen
– Houten
– Langbroek
– Leersum
– Loenen
– Lopik
– Maarn
– Maarssen
– Maartensdijk
– Montfoort
– Nieuwegein
– Oudewater
– De Ronde Venen
– Utrecht
– Vleuten-De Meern
– Woerden
– Wijk bij Duurstede
– IJsselstein
– Zeist
– Vianen (Z-H)
– Gedeputeerde Staten: gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, onderscheidenlijk – voorzover van toepassing in verband met de deelname van de gemeente Vianen – van de provincie Zuid-Holland.
2. Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet of andere regelgeving van overeenkomstige toepassing worden verklaard, dient in de plaats van gemeente, de raad, het college van burgemeester en wethouders, respectievelijk de burgemeester te worden gelezen: het BRU, zijn algemeen bestuur, zijn dagelijks bestuur respectievelijk zijn voorzitter.
HOOFDSTUK 2. HET REGIONAAL OPENBAAR LICHAAM
1. Er is een regionaal openbaar lichaam genaamd Bestuur Regio Utrecht (BRU).
2. Het BRU is gevestigd te Utrecht.
3. De regeling geldt voor het gebied.
4. Het bestuur van het BRU bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.
HOOFDSTUK 3. DOEL, BELANGEN, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN
AFDELING 1. DOEL, BELANGEN EN TAKEN
1. Het BRU heeft tot doel, met inachtneming van hetgeen in deze regeling is bepaald, de behartiging van belangen met een regionaal karakter, teneinde een evenwichtige ontwikkeling in het gebied te bevorderen.
Tot de te behartigen belangen c.q. beleidsvelden kunnen worden gerekend:
– ruimtelijke ordening;
– grondbeleid;
– volkshuisvesting;
– verkeer en vervoer;
– economische ontwikkeling en arbeidsmarkt;
– milieu;
– onderwijs en educatie;
– archiefzorg;
– sociale voorzieningen en werkloosheidsbestrijding;
– volksgezondheid.
2. De behartiging van belangen geschiedt onder meer door:
a. het bepalen van de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkelingen in het gebied door middel van planning, sturing, ordening, integratie en uitvoering ter zake van de beleidsterreinen, als bedoeld in de Kaderwet en andere bijzondere wetten, waarin uitwerking wordt gegeven aan het verplichte takenpakket van het BRU onderscheidenlijk een of meer van deze taken rechtstreeks aan het BRU worden toegekend;
b. het uitoefenen van taken en bevoegdheden van de provincie of het rijk als bedoeld in artikel 8;
c. het uitoefenen van taken en bevoegdheden van de samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 5;
d. het verlenen van diensten als bedoeld in artikel 6;
e. het uitoefenen van taken en bevoegdheden, als bedoeld in artikel 8, achtste lid.
AFDELING 2. NADERE OMSCHRIJVING ART. 3, TWEEDE LID, SUB A, C.Q. HET MINIMUM TAKENPAKKET
Onverminderd het bepaalde in de Kaderwet of andere bijzondere wetten, behoren in elk geval de hierna volgende taken en bevoegdheden toe aan het BRU:
a. Het algemeen bestuur stelt voor het gebied een regionaal structuurplan (RSP) vast, als bedoeld in de artikelen 36c en volgende van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
b. In dit structuurplan wordt de toekomstige ontwikkeling van het gebied aangegeven en worden concrete beleidsbeslissingen opgenomen over de locatie van projecten of voorzieningen van regionaal belang.
a. Het algemeen bestuur is op basis van het regionaal structuurplan bevoegd regels te stellen met betrekking tot het door de deelnemers verwerven en uitgeven van gronden, het aanleggen van voorzieningen van openbaar nut, het verhalen van kosten daarvan, alsmede de wijze waarop en de mate waarin de financiële gevolgen over de deelnemers worden verdeeld.
b. Het algemeen bestuur is tevens bevoegd gebieden aan te wijzen, ten aanzien waarvan het kan bepalen dat de verwerving en het uitgeven van de gronden, het aanleggen van voorzieningen van openbaar nut, alsmede het verhalen van kosten daarvan, uitsluitend door of vanwege het bestuur van het BRU kan plaatsvinden.
c. Het algemeen bestuur is bevoegd regels te stellen ten aanzien van het onderhouden en beheren van de hiervoor onder a en b bedoelde gronden.
a. Het algemeen bestuur is bevoegd tot het vaststellen van een huisvestingsverordening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet.
b. Het algemeen bestuur is bevoegd regels te stellen ten aanzien van de verdeling over de deelnemers van een op grond van artikel 67, eerste lid, van de Woningwet aan het BRU toebedeeld programma.
c. Het algemeen bestuur is bevoegd regels te stellen inzake de uitoefening van de krachtens artikel 81, vierde lid, van de Woningwet aan het BRU overgedragen bevoegdheden en verplichtingen.
a. Het algemeen bestuur stelt een regionaal verkeers- en vervoersplan (RVVP) vast. Het RVVP geeft met het oog op het bevorderen van de bereikbaarheid en de leefbaarheid, richting aan de door het bestuur van het BRU te nemen beslissingen inzake verkeer en vervoer. Op grond van het RVVP kan het bestuur van het BRU de deelnemers aanwijzingen geven met betrekking tot het door hen terzake te voeren beleid.
b. Het RVVP is een geïntegreerd plan, waarin in ieder geval zijn opgenomen het fietsbeleid, het parkeerbeleid, het verkeersveiligheidsbeleid, het openbaar vervoerbeleid, het wegenbeleid, het locatiebeleid, het carpoolbeleid en het beleid inzake het goederenvervoer.
c. Het algemeen bestuur is belast met het beheer van het budget gebundelde doeluitkering als bedoeld in de Wet Infrastructuurfonds.
d. De deelnemers dragen hun bevoegdheden inzake lokaal openbaar vervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer (Wpv) over aan het BRU.
e. In afwijking van artikel 16 van de Wpv oefent het dagelijks bestuur tevens de bevoegdheid uit tot het verlenen van een vergunning voor interlokaal openbaar vervoer en stelt het de dienstregeling vast overeenkomstig artikel 14 van de Wpv. Voor het overige is deze wet onverminderd van toepassing.
Het algemeen bestuur behartigt het belang van de economische ontwikkeling van het gebied. In dat kader:
a. stelt het algemeen bestuur periodiek een regionaal-economische ontwikkelingsstrategie vast, waarmee het rekening houdt bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden inzake ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, milieu en arbeidsmarktbeleid;
b. geeft het algemeen bestuur, met inachtneming van de onder a bedoelde strategie, het beleid aan ter zake van het uitoefenen van zijn bevoegdheden inzake bedrijfsterreinen, kantoorlocaties en detailhandelsvoorzieningen van regionaal belang, daaronder mede begrepen de zee- en luchthavens en de daarbij behorende bedrijfslokaties;
d. bevordert het algemeen bestuur tevens het regionaal-economisch onderzoek;
e. stelt het algemeen bestuur de hoofdlijnen vast van een regionaal promotie- en acquisitiebeleid, gericht op bedrijfsvestiging en toerisme.
a. Het algemeen bestuur stelt overeenkomstig het bepaalde in de Wet milieubeheer (Wmb) een regionaal milieubeleidsplan vast (RMP) als bedoeld in artikel 4.15a van die wet, dat met het oog op de bescherming van het milieu richting geeft aan beslissingen, waarvan de bevoegdheid bij of krachtens de Wmb aan een orgaan van het BRU is toegekend.
b. Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks een milieuprogramma vast, als bedoeld in artikel 4.15b, eerste lid van de Wmb, met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van dat artikel.
c. Het dagelijks bestuur is bevoegd overeenkomstig de artikelen 8.2a, eerste lid sub a en b (voorzover daadwerkelijk overgedragen) van de Wmb te beslissen over de aanvraag om een vergunning voor een inrichting.
d. Het dagelijks bestuur beslist over het toepassen van de delegatiebevoegdheid bedoeld in artikel 8.2b van de Wmb.
AFDELING 3. TAKEN BESTAANDE SAMENWERKINGSVERBANDEN.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4, worden taken als bedoeld in artikel 3, tweede lid onder a – daaronder begrepen de daaraan verbonden rechten, plichten en risico's – voorzover deze op de datum van inwerkingtreding van deze regeling uitgeoefend c.q. verleend door het Streekverband Zuid-Oost Utrecht (SZOU), het Samenwerkingsverband Midden en West Utrecht (SMWU) en het Regionaal Beraad Utrecht (RBU), worden, voorshands door het BRU onder dezelfde voorwaarden voor rekening en risico van de deelnemers aan de eerder genoemde samenwerkingsverbanden (SMWU, SZOU en RBU) voortgezet:
a. zolang geen afwikkeling en verdeling van de bestaande rechten, plichten en risico's ten laste van de deelnemers aan de betreffende samenwerkingsverbanden (SMWU, SZOU en RBU), door een extern onafhankelijk deskundige vastgesteld, t.a.v. deze taken heeft plaatsgevonden;
b. totdat t.a.v. de wijze en omvang van de uitoefening van de bovengenoemde taken door het algemeen bestuur van het BRU nader is beslist.
2. Taken of diensten, als bedoeld in artikel 3, tweede lid sub b en c, inclusief de rechten, plichten en risico's die op de datum van inwerkingtreding van de regeling worden uitgeoefend c.q. verleend door de samenwerkingsverbanden SZOU, SMWU of het RBU, worden – voorzover niet overgedragen aan derden – door het BRU voor rekening en risico van de deelnemers aan de bovengenoemde samenwerkingsverbanden voortgezet.
3. Behartiging van taken of diensten als bedoeld in het vorige lid voor rekening en risico van het BRU vindt eerst plaats na besluitvorming overeenkomstig artikel 8:
a. na afwikkeling en verdeling van bestaande rechten, plichten en risico's, door een extern onafhankelijk deskundige vastgesteld, ten laste van de deelnemers aan de eerder genoemde samenwerkingsverbanden;
b. op basis van een voorstel omtrent de vanaf de overname geldende financiële verhoudingen als bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29.
4. Besluitvorming als bedoeld in het derde lid vindt plaats voor 1 januari 1996.
AFDELING 4. DIENSTVERLENING DOOR HET BRU
1. Het algemeen bestuur kan desgevraagd ten behoeve van één of meer deelnemers besluiten tot het verlenen van diensten, als bedoeld in artikel 3, tweede lid sub d.
2. Het besluit als bedoeld in het eerste lid, vermeldt in elk geval de kostenverrekening, de financiële dekking terzake, alsmede de voorwaarden waaronder de desbetreffende diensten worden verleend, conform artikel 27.
3. Het algemeen bestuur kan desgevraagd, ten behoeve van instellingen of organen waarin het BRU namens de deelnemende gemeenten zitting heeft of andere derden, besluiten tot het verlenen van diensten. Het tweede lid van dit artikel is op dit besluit van toepassing.
AFDELING 5. OVERIGE BEVOEGDHEDEN
1. Het algemeen bestuur is bevoegd tot het heffen van belastingen en rechten als bedoeld in artikel 30 van de wet en artikel 13 van de Kaderwet.
2. Aan de onderscheidenlijke bestuursorganen van het BRU komen de bevoegdheden toe, die het BRU van rechtswege bezit om als rechtspersoon aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen.
3. Ter uitvoering van de taken en bevoegdheden die het BRU bij of krachtens wet, algemene maatregel van bestuur, provinciale verordening of deze regeling zijn opgedragen, is het dagelijks bestuur bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk III van de Gemeentewet.
AFDELING 6. PROCEDURE VOOR OVERDRACHT TAKEN EN BEVOEGDHEDEN
Artikel 8. Overdracht van taken en bevoegdheden
1. Onverminderd het bepaalde in bijzondere wetten, gelden voor de overdracht van de taken en bevoegdheden, de volgende voorschriften.
2. Overdracht van taken en bevoegdheden door deelnemers of provincie of rijk aan het BRU als bedoeld in artikel 3, tweede lid sub b en c, kan plaatsvinden op voorstel van het algemeen bestuur, of het bestuur van een of meer deelnemers, provincie of rijk.
3. Het dagelijks bestuur voert daartoe overleg met de raden van alle deelnemers en eventueel met andere daarvoor in aanmerking komende besturen, instellingen, diensten en personen.
4. Het dagelijks bestuur werkt de beoogde overdacht uit en legt die vast in een concept-overdrachtsregeling voorzien van een financiële regeling als bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29, en van een regeling van de inhoudelijke en personele gevolgen, ter vaststelling door het algemeen bestuur.
5. Het algemeen bestuur besluit met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen over de overdracht van taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 3, tweede lid sub c, voor het gehele gebied van de regeling.
6. Het algemeen bestuur besluit over de overdracht van taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 3, tweede lid sub c, in het geval de overdracht niet alle deelnemers c.q. het gehele gebied betreft, nadat van de organen der deelnemers, die daartoe rechtens bevoegd zijn, de verklaring is ontvangen dat zij met de overdracht instemmen.
7. Het algemeen bestuur besluit met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen over de overdracht van taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 3, tweede lid sub b.
8. Op de overdracht van taken en bevoegdheden van deelnemers, niet vallende onder artikel 3, tweede lid sub c, is de procedure van artikel 40, eerste t/m derde lid, van toepassing.
HOOFDSTUK 4. DE BESTUURLIJKE ORGANISATIE
AFDELING 1. HET ALGEMEEN BESTUUR
1. De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen uit en door de raden van de deelnemende gemeenten, hun voorzitter daarin begrepen, overeenkomstig de volgende verdeelsleutel:
gemeenten met een inwonertal tot 20 000 2 leden
gemeenten met een inwonertal van 20 000–50 000 2 leden
gemeenten met een inwonertal van 50 000–100 000 4 leden
gemeenten met een inwonertal van 100 000 en meer 16 leden
2. Onder het aantal inwoners van een gemeente wordt verstaan het aantal inwoners dat gold op 1 januari van het jaar waarop de jongste verkiezing van de leden van de gemeenteraad plaatsvond. Voor het vaststellen van het aantal inwoners van een gemeente worden de door het CBS vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden.
3. Voor elk door hen aangewezen lid van het algemeen bestuur wijzen de raden van de deelnemende gemeenten uit hun midden, hun voorzitter daarin begrepen, een plaatsvervanger aan.
De bepalingen in deze regeling met betrekking tot de leden van het algemeen bestuur zijn op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.
4. Naast de in artikel 20 van de wet genoemde, voor de leden van het algemeen bestuur verboden betrekkingen en handelingen, mag een lid van het algemeen bestuur ook niet als ambtenaar of krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn van het openbaar lichaam.
5. De aanwijzing van leden en plaatsvervangende leden vindt voor de eerste keer gelijktijdig met de vaststelling van deze regeling plaats.
1. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op het tijdstip waarop de zittingsperiode van de gemeenteraad eindigt.
De raden van de deelnemende gemeenten beslissen in de eerste vergadering van de zittingsperiode over de aanwijzing van de nieuwe leden van het algemeen bestuur. Indien de raad van een deelnemende gemeente hieraan niet kan voldoen blijven de leden die hadden moeten aftreden, indien en voor zolang zij nog lid of voorzitter van die raad zijn, als lid van het algemene bestuur fungeren totdat in hun opvolging is voorzien.
2. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men heeft opgehouden lid of voorzitter te zijn van de raad waardoor men is aangewezen.
3. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur alsmede de voorzitter van de raad die hen heeft aangewezen schriftelijk op de hoogte.
4. Een gemeenteraad kan een door hem aangewezen lid tussentijds ontslag verlenen als dit het vertrouwen van de gemeenteraad niet meer bezit.
Daarbij wordt gehandeld overeenkomstig artikel 50 van de Gemeentewet.
5. Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur openvalt, wijst de raad van de deelnemende gemeente die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering, of indien dit niet mogelijk is, ten spoedigste daarna, een nieuw lid aan.
6. Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten geeft van elke aanwijzing tot lid of plaatsvervangend lid binnen twee weken schriftelijk kennis aan de voorzitter van het algemeen bestuur.
1. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste vier maal per jaar en voorts zo vaak als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel tenminste een vijfde van het aantal leden dit, onder opgave van redenen, schriftelijk verzoekt.
2. De leden van het algemeen bestuur hebben ieder twee stemmen.
3. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid hebben de leden van het algemeen bestuur die zijn aangewezen door gemeenten met minder dan 20 000 inwoners ieder een stem.
4. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.
Dit reglement wordt medegedeeld aan de deelnemers.
Artikel 12. Voorbereiding strategische meerjarige plannen
1. Onverminderd het bepaalde in bijzondere wetten, stelt het dagelijks bestuur voorzover het betreft meerjarige strategische plannen voor de beleidsterreinen als bedoeld in artikel 4 een ontwerp op, met inbegrip van een financiële onderbouwing, na terzake overleg te hebben gevoerd met de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemers en met andere daarvoor in aanmerking komende besturen, instellingen, diensten en personen, van welk overleg verslag wordt gedaan in een bijlage bij het ontwerp-plan.
2. Inspraak over de in het voorgaande lid bedoelde plannen vindt plaats volgens de door het algemeen bestuur, vast te stellen algemene inspraakregeling danwel volgens een voor een bepaalde procedure vast te stellen bijzondere inspraakregeling.
3. Het algemeen bestuur stelt het ontwerp-plan voorlopig vast.
4. Het algemeen bestuur zendt het ontwerp-plan vervolgens aan de raden van de deelnemende gemeenten, die hun beschouwingen binnen drie maanden ter kennis van het algemeen bestuur brengen.
5. Binnen drie maanden na het verstrijken van de in het vierde lid genoemde termijn beslist het algemeen bestuur over de vaststelling van het plan.
6. Indien en voorzover tegen het ontwerp-plan bezwaren zijn ingediend of het algemeen bestuur bij de vaststelling van het plan afwijkt van het ontwerp, wordt het besluit tot vaststelling met redenen omkleed.
7. Het plan wordt terstond na de vaststelling toegezonden aan de raden van de deelnemers en aan Gedeputeerde Staten.
Artikel 13. Taken en bevoegdheden
Aan het algemeen bestuur behoren alle bevoegdheden die niet bij of krachtens deze regeling en met inachtneming van het bepaalde in artikel 33 van de wet, zijn opgedragen aan het dagelijks bestuur, de voorzitter of een commissie.
AFDELING 3. HET DAGELIJKS BESTUUR
1. Het dagelijks bestuur, exclusief de voorzitter, bestaat uit elf leden aan te wijzen door en uit het algemeen bestuur.
2. De aanwijzing geschiedt overeenkomstig de volgende verdeelsleutel: uit de kring van deelnemende
gemeenten met een inwonertal tot 10 000 2 leden
gemeenten met een inwonertal van 10 000–20 000 2 leden
gemeenten met een inwonertal van 20 000–50 000 3 leden
gemeenten met een inwonertal van 50 000–100 000 2 leden
gemeenten met een inwonertal van 100 000 en meer 2 leden
1. Het algemeen bestuur wijst in de eerste vergadering van elke zittingsperiode de nieuwe leden van het dagelijks bestuur aan. Zij treden af op de dag waarop de zittingsperiode van het algemeen bestuur eindigt.
Zij blijven, indien en voor zolang zij nog lid of voorzitter van die raad zijn, als lid van het dagelijks bestuur fungeren totdat in hun opvolging is voorzien.
2. De artikelen 40 en 45 tot en met 47 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Degene die tussentijds ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.
4. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslaan als deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Daarbij wordt gehandeld conform de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet.
5. Als tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan. Gaat zo'n vacature gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur dan geschiedt die aanwijzing zo spoedig mogelijk nadat in de vacature in het algemeen bestuur is voorzien.
1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of tenminste drie andere leden van het dagelijks bestuur dit schriftelijk, onder opgave van te behandelen onderwerpen, verzoeken.
2. De artikelen 58, 59 en 60 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De leden van het dagelijks bestuur, inclusief de voorzitter, hebben ieder één stem.
4. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.
5. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
6. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel opnieuw een vergadering.
7. Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
8. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergadering en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.
Artikel 17. Taken en bevoegdheden
1. Aan het dagelijks bestuur is opgedragen:
a. het voorbereiden van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;
b. het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur;
c. het beheer van de inkomsten en uitgaven van het BRU;
d. de zorg, voor zover niet aan anderen opgedragen, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;
e. het nemen van alle maatregelen als bedoeld in artikel 164 van de Gemeentewet;
f. het houden van een gedurig toezicht op al wat het regionaal openbaar lichaam aangaat;
g. het behartigen van de belangen van het BRU bij hogere overheden en andere instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het BRU van belang is;
h. de nadere uitwerking van bundeling en integratie van taken.
2. Het dagelijks bestuur oefent, indien het algemeen bestuur daartoe besluit en naar door deze te stellen regels, alsmede met inachtneming van het bepaalde in artikel 33 van de wet, de aan het algemeen bestuur toekomende bevoegdheden uit.
3. Wanneer medewerking aan de uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen wordt gevraagd dan wordt deze medewerking verleend door het dagelijks bestuur, tenzij deze uitdrukkelijk van het algemeen bestuur of van de voorzitter wordt gevraagd.
4. De medewerking bestaande uit het maken van verordeningen wordt evenwel verleend door het algemeen bestuur, tenzij deze uitdrukkelijk van het dagelijks bestuur of van de voorzitter wordt gevraagd.
5. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks voor 1 juli ter vaststelling een verslag aan van de werkzaamheden van het BRU over het afgelopen jaar.
Het dagelijks bestuur zendt het verslag binnen veertien dagen na de vaststelling aan de raden van de deelnemende gemeenten.
6. Het dagelijks bestuur zal het algemeen bestuur binnen vier maanden na inwerkingtreding van de regeling een beleidsplan ter vaststelling aanbieden inhoudende de hoofdlijnen van beleid voor de taken als bedoeld in artikel 3, tweede lid sub a.
1. Het algemeen bestuur wijst in zijn eerste vergadering de burgemeester van Utrecht aan als voorzitter van het algemeen bestuur.
2. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.
3. Het bepaalde in artikel 15 is op de voorzitter van overeenkomstige toepassing.
Artikel 19. Taken en bevoegdheden
1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.
2. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door een plaatsvervangend voorzitter die door het dagelijks bestuur uit zijn midden wordt aangewezen.
3. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.
4. De voorzitter vertegenwoordigt het BRU in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.
5. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een deelnemende gemeente die partij is in een geding waarbij het BRU is betrokken, oefent een ander door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van dat bestuur de in het vierde lid bedoelde bevoegdheid uit.
1. Het algemeen bestuur kan commissies van advies en/of commissies met het oog op de behartiging van bepaalde belangen en/of commissies waaraan de behartiging van de belangen van een deel van het samenwerkingsgebied is opgedragen, instellen.
2. Het algemeen bestuur regelt, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de wet en artikel 11 van de Kaderwet, de bevoegdheden en samenstelling van deze commissies.
1. De leden van het algemeen bestuur kunnen binnen de grenzen van artikel 11 van de Kaderwet en artikel 21 van de wet een door het algemeen bestuur vast te stellen tegemoetkoming in de kosten en een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen.
Het algemeen bestuur kan voorts een tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen vaststellen, die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van het algemeen bestuur.
2. De leden van het dagelijks bestuur kunnen binnen de grenzen van artikel 11 van de Kaderwet en artikel 21 van de wet een door het algemeen bestuur vast te stellen tegemoetkoming in de kosten en een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen.
Het algemeen bestuur regelt alle aangelegenheden betreffende de rechtspositie van de leden van het dagelijks bestuur die regeling behoeven.
3. De leden van commissies kunnen een door het algemeen bestuur vast te stellen tegemoetkoming in de kosten en een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Bij de vaststelling van deze tegemoetkoming en vergoeding wordt het gestelde in de artikelen 21, 24 en 25 van de wet in acht genomen.
4. Het algemeen bestuur is bevoegd ten aanzien van de externe voorzitter een regeling te treffen als bedoeld in artikel 10, tweede en derde lid van de Kaderwet.
AFDELING 7. INFORMATIE EN VERANTWOORDING
Artikel 22. Informatie en verantwoording
1. Het algemeen bestuur geeft aan de raden van de deelnemende gemeenten gevraagd door een of meer leden uit die raad dan wel ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.
Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde inlichtingen worden verstrekt.
2. Een lid van het algemeen bestuur geeft aan de raad die hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door de raad, of één of meer leden daarvan, worden verlangd, op de in die gemeente gebruikelijke wijze.
3. Een lid van het algemeen bestuur is aan de raad die hem heeft aangewezen, verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid, op de in die gemeente gebruikelijke wijze.
4. Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden, inclusief de voorzitter, geeft het algemeen bestuur de door één of meer leden daarvan gevraagde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang. Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop de bedoelde inlichtingen worden verstrekt.
5. Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden, inclusief de voorzitter, legt op verzoek van het algemeen bestuur verantwoording af over het door het dagelijks bestuur of door hem of haar gevoerde bestuur. Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop de bedoelde verantwoording dient te worden afgelegd.
6. Het dagelijks bestuur en een of meer leden daarvan geven de raden van de deelnemende gemeenten de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen. Het dagelijks bestuur stelt hierover in zijn reglement van orde regels vast.
HOOFDSTUK 5. PERSONEEL EN ORGANISATIE
1. Het algemeen bestuur besluit omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris.
2. Ten aanzien van de secretaris zijn alle bepalingen van hoofdstuk VII van de Gemeentewet van toepassing.
Artikel 24. Overige ambtenaren
1. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van artikel 23 besluit het dagelijks bestuur over de benoeming, schorsing en ontslag van de overige ambtenaren van het openbaar lichaam, alsmede het personeel werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
2. Het dagelijks bestuur is bevoegd de uitoefening van zijn bevoegdheid ingevolge het eerste lid met toepassing van artikel 168 van de Gemeentewet, zowel geheel als gedeeltelijk, over te dragen aan een of meer van zijn leden.
1. Het algemeen bestuur regelt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet 1929 de bezoldiging en de rechtspositie van het personeel van het openbaar lichaam, alsmede het personeel werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
2. Het algemeen bestuur stelt de in het eerste lid bedoelde regelingen uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze regeling vast. Tot het moment waarop het algemeen bestuur de in het voorgaande lid bedoelde regelingen vaststelt, zijn de regels die zijn vastgesteld voor het personeel van het SMWU, SZOU en RBU van overeenkomstige toepassing op het personeel van het openbaar lichaam.
3. Tot het moment waarop het algemeen bestuur de in het eerste lid bedoelde regeling vaststelt, wordt voor benoemingsbesluiten als bedoeld in de artikelen 23 en 24 de rechtspositieregeling van een van de bovengenoemde samenwerkingsverbanden van toepassing verklaard.
AFDELING 1. GRONDSLAGEN FINANCIEEL STATUUT
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 27, vijfde lid, is de verschuldigde bijdrage per deelnemende gemeente opgebouwd uit
a. een bijdrage in de kosten van de kernorganisatie van bestuur en ambtelijk apparaat, exclusief de kosten van de in artikel 3 bedoelde taken en diensten;
b. een bijdrage in de kosten van de in artikel 3, tweede lid sub a bedoelde taken;
c. een bijdrage in de kosten van de in artikel 3, tweede lid sub b bedoelde taken;
d. een bijdrage in de kosten van de in artikel 3, tweede lid sub c en artikel 8, achtste lid bedoelde taken.
2. Voor de berekening van de onder 1a bedoelde bijdrage wordt uitgegaan van het inwonertal op 1 januari van het jaar, waarin de begroting voor het daaropvolgende jaar wordt vastgesteld. Voor het vaststellen van het aantal inwoners van een gemeente worden de door het C.B.S. vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden.
3. Doorberekening van de onder lid 1b t/m 1d bedoelde bijdrage vindt plaats op basis van een transparante kostentoerekening als bedoeld in artikel 27.
1. Voor elk van de in artikel 3 van de regeling bedoelde taken en diensten wordt jaarlijks, meerjarig een integrale kostprijs berekend per produktie-eenheid op basis van afname overeenkomsten per taak (veld) tussen BRU en de daaraan deelnemende gemeente(n).
2. De bijdrage van een gemeente in de kosten van deze taken komt zoveel mogelijk overeen met de aantallen af te nemen produktie-eenheden, tegen de berekende integrale kostprijs, verminderd met bijdrage van derden (rijk, provincie e.d.).
3. Bij de berekening van de integrale kostprijs per produktie-eenheid wordt rekening gehouden met voor het taakveld geldende niet specifiek aan een produktie-eenheid toe te rekenen indirecte kosten.
4. De kosten van de kernorganisatie worden niet aan de produkten toegerekend.
5. Kosten, die direct of indirect worden gemaakt t.b.v. dienstverlening als bedoeld in artikel 6, worden volledig verrekend met de deelnemers die om de verlening van deze diensten hebben verzocht en ermee hebben ingestemd.
Naast de in artikel 26 bedoelde gemeentelijke bijdragen kunnen eigen inkomsten worden verkregen via:
a. algemene en/of specifieke bijdragen van rijk, provincie, Europese Unie en derden;
b. (privaatrechtelijke) tarieven voor aan het BRU toegewezen taken;
c. de (publiekrechtelijke) belastingen en rechten, als bedoeld in artikel 7, eerste lid.
Met inachtneming van het gestelde in de artikelen 26 t/m 28 stelt het algemeen bestuur, gehoord de raden van de deelnemers, een financieel statuut vast met nadere regels omtrent de financiële bijdrage, de financiële beleidskaders, informatievoorziening, verantwoording en verrekening van kosten.
1. Op basis van het financieel statuut, als bedoeld in artikel 29, stelt het algemeen bestuur regels op met betrekking tot de organisatie van de administratie, de zorg voor de financieringsmiddelen en het beheer van vermogenswaarden.
2. De in bovengenoemd artikel genoemde regels dienen te waarborgen dat aan de te stellen eisen van betrouwbaarheid en doelmatigheid wordt voldaan.
3. Ten aanzien van de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding zijn de artikelen 212 t/m 215 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.
1. In het BRU is een controller die rechtstreeks rapporteert aan het dagelijks bestuur.
2. Benoeming geschiedt door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur beslist over schorsing en ontslag van de controller.
3. De instructie van de controller wordt vastgesteld door het algemeen bestuur op basis van het bepaalde in het financieel statuut, als bedoeld in artikel 29.
1. Het algemeen bestuur stelt een commissie in die de ontwerp- jaarstukken onderzoekt en in algemene zin het bedrijfsmatig beheer van het BRU en al zijn onderdelen toetst.
2. Zij brengt over haar bevindingen advies uit aan het algemeen bestuur.
3. De commissie is samengesteld uit leden van het algemeen bestuur, niet zijnde leden van het dagelijks bestuur.
4. De commissie kan zich bij haar taak door externen doen ondersteunen, alsmede de accountant.
5. De controller treedt op als secretaris van de commissie.
AFDELING 3. BEGROTING EN REKENING
1. Het algemeen bestuur telt jaarlijks voor 1 juli de begroting vast van het komend begrotingsjaar.
2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp-begroting, voorzien van een gespecificeerde toelichting en meerjarenraming op basis van het gestelde in artikel 27 uiterlijk acht weken voor de voorgenomen datum van vaststelling toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en de leden van het algemeen bestuur.
3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerp-begroting het dagelijks bestuur van hun gevoelen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin dit gevoelen is vervat bij de ontwerp-begroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
1. Van de vaststelling der begroting wordt terstond mededeling gedaan aan de besturen van de deelnemende gemeenten.
2. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen 14 dagen na vaststelling in aan gedeputeerde staten.
3. Met betrekking tot wijziging van de begroting zijn de voorgaande artikelen van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 192 en 208 t/m 211 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
1. In de begroting wordt aangegeven de naar raming door elke deelnemende gemeente voor het jaar, waarop de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage.
2. Bij de opstelling en inrichting van begroting en rekening wordt uitgegaan van de comptabiliteitsvoorschriften en de uitgangspunten van het financieel statuut.
1. Uiterlijk op 1 juli volgend op het jaar waarop het betrekking heeft stelt het algemeen bestuur de jaarstukken vast.
2. De ontwerp-jaarstukken, zijnde de jaarrekening en jaarverslag, voorzien van het rapport van de externe deskundige en de commissie als bedoeld in artikel 32, worden door het dagelijks bestuur uiterlijk acht weken voor de voorgenomen datum van vaststelling toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan de leden van het algemeen bestuur.
3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerp-rekening het dagelijks bestuur van hun gevoelen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin dit gevoelen is vervat bij de rekening zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
4. De rekening wordt binnen 14 dagen na vaststelling ter kennisneming ingezonden aan gedeputeerde staten.
5. De artikelen 199 en 201 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 37. De geschillenregeling
1. Het algemeen bestuur beslist omtrent geschillen over de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling tussen besturen van deelnemers of tussen besturen van een of meer deelnemers en het bestuur van het BRU, voorzover zij niet behoren tot die, vermeld in artikel 112, eerste lid van de Grondwet of tot die, waarvan de beslissing krachtens artikel 112, tweede lid van de Grondwet is opgedragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. Artikel 28 van de wet is niet van toepassing.
2. Alvorens een beslissing als bedoeld in het eerste lid te nemen, legt het algemeen bestuur een dergelijk geschil om advies voor aan een door het algemeen bestuur in te stellen geschillencommissie.
3. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen en brengt advies aan het algemeen bestuur uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.
4. Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast voor de behandeling van geschillen ingevolge dit artikel.
5. Het algemeen bestuur kan bij de beslissing van het geschil het betreffende bestuur opdragen een besluit te nemen met inachtneming van het in hun beslissing bepaalde en binnen een daartoe door hem te stellen termijn. Indien binnen de gestelde termijn het besluit niet is genomen, geschiedt dit door het algemeen bestuur.
6. In spoedeisende gevallen kan het algemeen bestuur bij de beslissing van een geschil in plaats van het desbetreffende bestuur een besluit, als bedoeld in het vijfde lid nemen.
HOOFDSTUK 8. TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING
1. Het algemeen bestuur beslist over toetreding van een gemeente. Een verzoek daartoe kan worden gedaan door het dagelijks bestuur danwel bij besluit van de raad van de betreffende gemeente aan het algemeen bestuur worden voorgelegd.
2. Aan de toetreding kunnen door het algemeen bestuur voorwaarden worden verbonden.
3. De toetreding gaat, na goedkeuring door gedeputeerde staten, in op de eerste dag van de maand volgende op die van opname in het provinciale register als bedoeld in artikel 27 van de wet, tenzij het besluit een andere datum van ingang aangeeft.
4. De raad van de toegetreden gemeente doet zo spoedig mogelijk de nodige benoemingen overeenkomstig artikel 9 van deze regeling. Behoudens eerdere beëindiging van het lidmaatschap treden de benoemden af op het tijdstip waarop de dan zitting hebbende leden van het algemeen bestuur aftreden.
1. Een deelnemende gemeente kan uittreden door toezending van een daartoe strekkend besluit van de raad. Het algemeen bestuur besluit over deze uittreding en regelt de gevolgen van de uittreding, de financiële en personele gevolgen daaronder begrepen. Het besluit tot uittreding behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
2. Tenzij het algemeen bestuur een kortere termijn bepaalt, kan de uittreding niet eerder plaatsvinden dan tegen 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op dat, waarin de goedkeuring door Gedeputeerde Staten van het besluit tot uittreding heeft plaatsgevonden en de uittreding is ingeschreven in het provinciale register als bedoeld in artikel 27 van de wet.
1. Een ontwerp van een voorstel tot wijziging van de regeling kan door het algemeen bestuur aan de bestuursorganen van de deelnemers worden voorgelegd, al dan niet op initiatief van de bestuursorganen van een of meer deelnemers.
2. Behoudens de gevallen waarin in de regeling anders is bepaald, dient met een dergelijk voorstel, voorafgaand aan vaststelling door het algemeen bestuur, door tenminste twee derden van de bestuursorganen door afzonderlijke deelnemers, vertegenwoordigende tenminste twee derden van het aantal inwoners in het gebied per 1 januari van dat jaar, te worden ingestemd. Artikel 9, tweede lid is hierop van toepassing.
3. Nadat de in het tweede lid omschreven procedure is doorlopen, regelt het algemeen bestuur de materiële verwerking van de wijziging, de financiële en personele gevolgen daaronder begrepen.
4. Tenzij in het besluit een andere datum is bepaald, treedt een vastgestelde wijziging eerst in werking, nadat deze is goedgekeurd door gedeputeerde staten en is opgenomen in het provinciale register als bedoeld in artikel 27 van de wet.
1. De regeling wordt opgeheven zodra de bestuursorganen van tenminste tweederde van het aantal deelnemende gemeenten, vertegenwoordigend tenminste tweederde van het aantal inwoners van het gebied op 1 januari van dat jaar tot deze opheffing hebben besloten. Artikel 9, tweede lid, is van toepassing.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan niet eerder worden genomen dan nadat het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld daarover zijn mening kenbaar te maken.
3. De opheffing gaat niet eerder in dan nadat de besluiten zijn opgenomen in het provinciale register als bedoeld in artikel 27 van de wet, tenzij in een tot opheffing strekkend besluit uitdrukkelijk anders is bepaald.
4. Ingeval een besluit tot opheffing volgens het eerste lid van dit artikel is genomen, besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt hij daarvoor de nodige regelen.
5. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur vastgesteld, nadat hierover de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten zijn gehoord.
6. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Voorts voorziet het in de personele gevolgen van het besluit.
7. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.
8. Zonodig blijven het algemeen en dagelijks bestuur ook na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is beëindigd.
Het dagelijks bestuur is belast met de zorg en het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van het BRU, overeenkomstig een door het algemeen bestuur met inachtneming van artikel 37, tweede lid van de Archiefwet vast te stellen regeling.
HOOFDSTUK 9. OVERGANGSBEPALING, INWERKINGTREDING, GELDINGSDUUR, EVALUATIE EN AANHALING
Artikel 43. Inwerkingtreding en geldingsduur
1. De regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 1995, doch niet eerder dan de datum van opneming in het register, als bedoeld in artikel 27, tweede lid van de wet.
2. Het bestuur van de gemeente Utrecht zorgt voor een tijdige toezending als bedoeld in artikel 26 van de wet.
3. De regeling geldt voor ten hoogste vier jaar, behoudens het bepaalde in artikel 31, derde lid van de Kaderwet.
1. Uiterlijk een jaar voor het verstrijken van de in artikel 31, tweede lid van de Kaderwet genoemde termijn of zoveel eerder als in het algemeen bestuur wordt overeengekomen, wordt het functioneren van de regeling geëvalueerd door middel van een door de raden van de deelnemers en het algemeen bestuur afzonderlijk of gezamenlijk op de stellen rapportage aan Provinciale Staten van de provincie en aan de Minister van Binnenlandse Zaken. In deze rapportage wordt verslag gedaan van de overige bevindingen van het betrokken bestuursorgaan.
2. Binnen vier maanden na het inwerkingtreden van deze regeling stelt het algemene bestuur de procedure voor de uitvoering van dit artikel vast.
Artikel 44a. Overgangsbepaling
Het algemeen bestuur verplicht zich om tot de datum van inwerkingtreding van het Regionaal Structuurplan het regionaal ruimtelijk- en grondbeleid voor het gebied van de 10 RBU-gemeenten vorm te geven en uit te voeren met inachtneming van inhoud en strekking van het tussen de besturen van deze 10 gemeenten en het bestuur van het RBU gesloten convenant met betrekking tot het Intergemeentelijk Structuurplan en Grondbeleid.
De regeling kan worden aangehaald als «Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht».
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1995-311.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.