Wet van 21 december 1994 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening bepalingen inzake gevallen waarin en gronden waarop voorlopige hechtenis kan worden toegepast)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen inzake de gevallen waarin en de gronden waarop voorlopige hechtenis kan worden toegepast en enige daarmee samenhangende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 67, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. Het bevel kan voorts worden gegeven indien geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland van de verdachte kan worden vastgesteld en hij verdacht wordt van een misdrijf waarvan de rechtbanken kennis nemen en waarop, naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld.

B

Artikel 67a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder 1°, worden de woorden «indien wegens het vermoedelijke begane feit levenslange gevangenisstraf, dan wel tijdelijke van twaalf jaren of meer, kan worden opgelegd» vervangen door de woorden: indien er sprake is van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld.

2. Onder vernummering in het tweede lid van onderdeel 3° tot onderdeel 4°, wordt ingevoegd een nieuw onderdeel 3°, luidende:

3°. indien er sprake is van verdenking van een der misdrijven omschreven in de artikelen 310, 311, 321, 322, 326, 326a, 416 of 417bis van het Wetboek van Strafrecht, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de dag waarop de verdachte wegens een van deze misdrijven onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte is veroordeeld en voorts er ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een van die misdrijven zal begaan.

C

Na artikel 67a wordt een nieuw artikel 67b ingevoegd, luidende:

Artikel 67b

  • 1. Indien tijdens de ten uitvoerlegging van de voorlopige hechtenis de officier van justitie overgaat tot vervolging of verdere vervolging ter zake van nog een ander feit dan hetwelk in het bevel tot voorlopige hechtenis is omschreven ofwel uitsluitend voor een met het in dat bevel omschreven feit samenhangend feit en voor dit andere feit voorlopige hechtenis kan worden bevolen kan hij bij de vordering tot gevangenhouding of de verlenging daarvan vorderen dat de voorlopige hechtenis mede onderscheidenlijk alleen voor dat andere feit wordt bevolen.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde vordering wordt toegewezen, wordt het andere feit geacht te zijn opgenomen in de omschrijving bedoeld in het tweede lid van artikel 78.

  • 3. Na betekening van de dagvaarding in eerste aanleg worden geen andere feiten in de omschrijving opgenomen.

  • 4. De artikelen 77 en 78 zijn van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

In het tweede lid van dit artikel wordt de volgende volzin toegevoegd: Deze beperking is niet van toepassing indien bij de verlenging van het bevel tot gevangenhouding het in het bevel omschreven feit is aangevuld dan wel gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 67b, eerste lid.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen van artikel I verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 december 1994

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de zesentwintigste januari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 november 1994, Stb. 858.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1992/93, 1993/94, 1994/95, 23 178.

Handelingen II 1994/95, blz. 779–790; 805.

Kamerstukken I 1994/95, 23 178 (135).

Handelingen I 1994/95, zie vergadering d.d. 19 december 1994.

Naar boven