Besluit van 31 mei 1995, houdende wijziging van het Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 15 maart 1995, nr. WJA/JZ 95014377;

Gelet op artikel 2 van de Kaderwet verstrekking financië;le middelen EZ en richtlijn nr. 90/684/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1990 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (PbEG L 380), zoals deze laatstelijk gewijzigd is bij richtlijn nr. 94/73/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 december 1994 (PbEG L 351);

De Raad van State gehoord (advies van 17 mei 1995, nr. W10.95.0134);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 29 mei 1995, nr. WJA/JZ 95037304;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer ter zake van een opdracht voor de bouw in Nederland van een zeeschip, die aan hem is verstrekt in het jaar waarin laatstelijk voor hem een budget als bedoeld in artikel 5 is vastgesteld dan wel het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Onze Minister stelt bij ministeriële regeling met betrekking tot ieder kalenderjaar het bedrag vast, dat beschikbaar is voor het in het desbetreffende jaar doen van subsidietoezeggingen op grond van dit besluit.

C

In artikel 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Onze Minister stelt op aanvraag een budget vast, waarbinnen aan de aanvrager in het desbetreffende kalenderjaar subsidie kan worden toegezegd.

2. De aanhef van het tweede lid wordt vervangen door:

Voor de vaststelling van een budget komen in aanmerking degenen ten aanzien van wie op het moment van beslissing op de aanvraag geen surséance van betaling geldt noch een verzoek tot faillietverklaring bij de rechtbank in behandeling is en die in ten minste één van de vijf kalenderjaren, die voorafgaan aan het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, produktiewaarde als bedoeld in het vierde lid hebben gerealiseerd:.

3. In het derde lid wordt «het in artikel 4 genoemde bedrag» vervangen door:

het ingevolge artikel 4 vastgestelde bedrag.

4. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt «in de kalenderjaren 1990, 1991 en 1992» vervangen door:

in de drie kalenderjaren, die voorafgaan aan het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft,

5. In het vijfde lid, tweede volzin, wordt «de in artikel 11, eerste lid, bedoelde percentages» vervangen door:

de ingevolge artikel 11, eerste lid, vastgestelde percentages.

D

Het eerste lid van artikel 6 wordt vervangen door:

  • 1. Een aanvraag om vaststelling van een budget wordt ingediend vóór een door Onze Minister bij ministeriële regeling vastgestelde datum.

E

Artikel 8 wordt vervangen door:

Onze Minister geeft op de aanvragen om vaststelling van een budget een beschikking binnen 4 weken na de ingevolge artikel 6, eerste lid, vastgestelde datum.

F

In artikel 10 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Onze Minister besluit op een vóór 1 november van het kalenderjaar, waarop de budgetten betrekking hebben, ingediende aanvraag van de betrokkenen tot samenvoeging van de ten behoeve van hen voor dat jaar vastgestelde budgetten.

2. In het tweede lid wordt «1994» vervangen door: het betrokken kalenderjaar.

G

In artikel 11 wordt het eerste lid vervangen door:

  • 1. De subsidie bedraagt een bedrag in guldens ter grootte van een door Onze Minister bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van een door de aanvrager te bepalen gedeelte van de eindprijs. Dit percentage kan verschillen voor opdrachten met een verschillende eindprijs.

H

Artikel 12 wordt vervangen door:

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend vóór 16 november van het kalenderjaar waarvoor Onze Minister laatstelijk op grond van artikel 4 een bedrag heeft vastgesteld.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 mei 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de tweeëntwintigste juni 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Met het onderhavige besluit wordt de geldingsduur van het Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 1994 verlengd. Dit is wenselijk met het oog op de continuering van de scheepsbouwsteun in andere landen. Gelet op de afspraken die zijn gemaakt in zowel OESO- als EG-verband, zal van de verlenging vooralsnog slechts voor 1995 gebruik gemaakt worden.

Op 21 december 1994 is in Parijs door gedelegeerden van Japan, Zuid-Korea, de Verenigde Staten van Amerika, Finland, Noorwegen, Zweden en de Europese Unie de «Final Act» met betrekking tot de «Agreement Respecting Normal Competitive Conditions in the Commercial Shipbuilding and Repair Industry» (OESO-scheepsbouwakkoord) ondertekend. Dit na vijf jaar onderhandelen bereikte akkoord behelst onder meer de afschaffing van alle ordergerelateerde steun aan de scheepsbouw- en reparatie-industrie. Het akkoord treedt per 1 januari 1996 in werking, mits op die datum door alle betrokken partijen een akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring bij de Secretaris-generaal van de OESO is neergelegd. Is dit niet het geval, dan treedt het akkoord dertig dagen nadat de laatste akte is neergelegd in werking.

Gelet op het genoemde akkoord heeft de Raad van de Europese Unie de geldingsduur van de richtlijn 90/684/EEG betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (PbEG L 380), de zogenaamde Zevende Richtlijn, verlengd tot en met 31 december 1995.

Het ontwerp-besluit is, gelet op artikel 93 van het EG-verdrag, op 10 februari 1995 gemeld bij de Europese Commissie. De Commissie heeft bij brief van 19 april 1995 laten weten geen bezwaren te hebben tegen het ten uitvoer brengen van het besluit.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XNoot
1

Stb. 1994, 437.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vijfde lid jo. vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven