Wet van 18 mei 1995 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met het instellen van een College van toezicht op de kansspelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een vast college van toezicht en advies inzake de uitvoering van de Wet op de kansspelen in te stellen en in verband daarmee te komen tot vereenvoudiging van Titel IVb (Casinospelen) van de Wet op de kansspelen, alsmede enige andere wijzigingen aan te brengen in de Wet op de kansspelen en de Wet op de economische delicten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de kansspelen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «1.» geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot het bedrag dat is verschuldigd voor de behandeling van de aanvraag van een vergunning als bedoeld in de artikelen 3 en 4. Daarbij worden tevens regels gegeven met betrekking tot het bedrag dat jaarlijks door de vergunninghouder is verschuldigd, indien de vergunning een geldigheidsduur heeft van meer dan een jaar.

B

In de artikelen 7b, zevende lid, 30i, tweede lid, en 30o, vierde lid, wordt «Bij het indienen van een aanvraag» telkens vervangen door: Voor de behandeling van een aanvraag.

C

Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het bepaalde in de artikelen 53, 54, eerste en tweede lid, en 57, eerste lid, van de Comptabiliteitswet is van overeenkomstige toepassing.

D

Titel IVb komt te luiden:

TITEL IVB Casinospelen

Artikel 27g
  • 1. Tot het organiseren van een speelcasino kan uitsluitend vergunning verleend worden overeenkomstig de bepalingen van deze titel.

  • 2. Onder speelcasino wordt verstaan de voor het publiek opengestelde of bedrijfsmatig gedreven inrichting, waar door middel van gemeenschappelijk beoefende kansspelen aan de deelnemers de gelegenheid wordt gegeven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling, waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.

Artikel 27h
  • 1. Onze Ministers van Justitie en van Economische Zaken kunnen aan één rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voor een door hen te bepalen duur vergunning verlenen tot het organiseren van speelcasino's.

  • 2. De opbrengst van de speelcasino's – na aftrek van de prijzen en kosten – strekt ten bate van de schatkist.

  • 3. De vestiging van een speelcasino behoeft de voorafgaande instemming van de raad van de betrokken gemeente.

Artikel 27i
  • 1. Onze in artikel 27h, eerste lid, genoemde Ministers verbinden voorschriften aan de vergunning tot het organiseren van speelcasino's.

  • 2. De voorschriften hebben onder meer betrekking op:

    a. de gemeenten waar een speelcasino kan worden gevestigd;

    b. het aantal en de soort van de te organiseren spelen en de wijze waarop deze worden beoefend, alsmede de overige toe te laten activiteiten;

    c. de minimum en de maximum inzet per persoon en per speelkans, alsmede de overige aan deelneming te stellen voorwaarden;

    d. het waarborgen van een eerlijk en betrouwbaar spelverloop en het voorkomen van fraude en misbruik;

    e. de wijze van werving en reclame;

    f. de administratie en de dekking van de aan de organisatie verbonden kosten;

    g. de statuten en reglementen van de rechtspersoon;

    h. de controle van overheidswege;

    i. de inrichting van het jaarlijks door de rechtspersoon van zijn werkzaamheden en de financiële resultaten daarvan uit te brengen verslag en de wijze van publikatie van dat verslag.

  • 3. Van de voorschriften wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Zij kunnen worden gewijzigd en aangevuld.

Artikel 27j
  • 1. Tot een speelcasino mogen niet worden toegelaten personen die nog niet de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt.

  • 2. Indien als winnaar van een prijs wordt aangewezen een persoon die ingevolge het eerste lid niet tot een speelcasino mocht worden toegelaten of een persoon die bij de deelneming gehandeld heeft in strijd met de door de vergunninghouder gestelde voorwaarden, wordt deze deelneming buiten aanmerking gelaten.

Artikel 27k

De ingevolge artikel 27h verleende vergunning kan door Onze in dat artikel genoemde Ministers worden ingetrokken, indien de bij of krachtens deze Titel vastgestelde voorschriften worden overtreden.

Artikel 27l
  • 1. De Algemene Rekenkamer kan het financiële beheer dat door de krachtens artikel 27h aangewezen rechtspersoon gevoerd is en de jaarlijkse financiële verantwoording daarover onderzoeken.

  • 2. Het bepaalde in de artikelen 53, 54, eerste en tweede lid, en 57, eerste lid, van de Comptabiliteitswet is van overeenkomstige toepassing.

E

In artikel 30g, eerste lid, vervalt de laatste volzin.

F

In artikel 31, tweede lid, worden «27r,» en «27t,» geschrapt.

G

Na artikel 32 wordt ingevoegd een nieuwe titel VIa, die luidt:

TITEL VIA College van toezicht op de kansspelen

Artikel 33
  • 1. Er is een College van toezicht op de kansspelen, hierna het College genoemd.

  • 2. Het College heeft tot taak Onze Minister van Justitie en Onze Ministers wie het mede aangaat, desgevraagd of uit eigen beweging van advies te dienen met betrekking tot de uitvoering van deze wet.

  • 3. Het College brengt binnen zes maanden na ommekomst van ieder jaar een verslag uit van zijn werkzaamheden en van de ontwikkeling van de kansspelen in Nederland. Telkens na een termijn van drie jaren wordt daarin tevens de taakvervulling van het College aan een onderzoek onderworpen en kunnen daarbij voorstellen worden gedaan voor gewenste veranderingen. Het verslag wordt toegezonden aan de Minister van Justitie en Onze Ministers wie het mede aangaat, alsmede aan de Staten-Generaal.

Artikel 34
  • 1. Het College wordt gehoord over het voornemen tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning als bedoeld in de artikelen 9, 14b, 16, 24, 27b, 27h en 30g van de wet, alsmede in artikel 3 van de wet voorzover de prijzen en premies gezamenlijk een grotere waarde dan tien miljoen gulden hebben.

  • 2. Het College is belast met het toezicht op de naleving door de rechtspersonen, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in het eerste lid, van het bepaalde bij of krachtens deze wet en van hun statuten en reglementen.

  • 3. Goedkeuring van de statuten en reglementen van de in het tweede lid bedoelde rechtspersonen wordt niet door Onze Minister van Justitie of een van Onze Ministers wie het mede aangaat gegeven dan nadat het College is gehoord.

  • 4. De in het tweede lid bedoelde rechtspersonen verstrekken aan het College alle verlangde inlichtingen, verlenen desverlangd inzage van zakelijke gegevens en bescheiden en verstrekken desverlangd kopieën van deze zakelijke gegevens en bescheiden aan het College, voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Zij zenden een afschrift van de ingevolge de verleende vergunning voorgeschreven rapportage aan het College.

Artikel 35
  • 1. Het College bevordert overleg, coördinatie en samenwerking tussen de instellingen en personen waaraan door Onze Minister van Justitie of een van Onze Ministers wie het mede aangaat vergunning is verleend ingevolge deze wet. Het College kan daartoe deze instellingen en personen voorstellen doen.

  • 2. In het belang van het voorkomen en tegengaan van negatieve maatschappelijke effecten kan het College, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur gegeven regels, de in het eerste lid bedoelde instellingen en personen aanbevelingen doen.

Artikel 36
  • 1. Het College bestaat uit ten hoogste twaalf leden. De voorzitter en de overige leden worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen.

  • 2. De voorzitter en ten minste de helft van de overige leden van het College zijn onafhankelijke deskundigen. De andere leden van het College zijn ambtenaren in rijksdienst, die daarin met raadgevende stem zitting hebben.

  • 3. Het College wordt bijgestaan door een secretaris, die wordt benoemd en ontslagen bij koninklijk besluit. De secretaris heeft in de vergaderingen van het College een raadgevende stem.

  • 4. Aan het College kan een bureau worden verbonden, dat onder leiding staat van de secretaris. De secretaris en de overige leden van het bureau zijn voor de uitoefening van hun taak uitsluitend verantwoording schuldig aan het College.

  • 5. Leden van het College, alsmede van het daaraan verbonden bureau, mogen geen direct of indirect persoonlijk belang hebben bij de exploitatie van kansspelen.

Artikel 37

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gegeven met betrekking tot de taak, bevoegdheden en samenstelling van het College, alsmede de benoeming van de leden en de secretaris daarvan. Deze regelen hebben mede betrekking op de werkwijze en de vergoeding van de kosten van het College.

ARTIKEL II

In artikel 1, onder 3°, van de Wet op de economische delicten2 worden in de zinsnede met betrekking tot de Wet op de kansspelen «27r,» en «27t,» geschrapt.

ARTIKEL III

De vergunningen verleend krachtens de artikelen 27p en 30g van de Wet op de kansspelen, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven van kracht tot uiterlijk drie maanden nadat deze wet in werking is getreden.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 mei 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de dertiende juni 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1964, 483, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 1994, Stb. 573.

XNoot
2

Stb. 1950, K258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 maart 1995, Stb. 258.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1993/94, 1994/95, 23 605.

Handelingen II 1994/95, blz. 2881–2891; 2897.

Kamerstukken I 1994/95, 23 605 (204, 204a, 204b, 204c).

Handelingen I 1994/95, zie vergadering d.d. 16 mei 1995.

Naar boven