Wet van 18 mei 1995, houdende wijziging van enkele bepalingen van de Wet op de waterhuishouding betreffende het vergunningstelsel en het regime voor buitengewone omstandigheden (vergunningplicht voor lozingen in verband met ontwatering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enkele wijzigingen aan te brengen in de Wet op de waterhuishouding ten aanzien van het vergunningstelsel voor het lozen van water in of het onttrekken van water aan oppervlaktewateren en ten aanzien van de bevoegdheden in buitengewone omstandigheden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de waterhuishouding1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling of de waterbeweging» vervangen door: van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling, de grondwaterstand of de waterbeweging.

2. Aan het zesde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De vorige volzin geldt niet voor zover de vergunning wordt verleend voor een lozing in een geval waarin ingevolge het eerste lid een aanwijzing van toepassing is in verband met de nadelige invloed van de lozing van de desbetreffende waterhoeveelheden op de grondwaterstand of de grondwaterbeweging.

B

Artikel 34, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De opdracht geldt voor een daarbij te stellen termijn. Deze termijn kan, met inachtneming van het tweede lid, telkens worden verlengd met een bij het verlengingsbesluit te stellen aanvullende termijn. Zodra de omstandigheden op grond waarvan toepassing is gegeven aan het eerste lid zulks toelaten, wordt de opdracht ingetrokken.

C

Artikel 35, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De opdracht geldt voor een daarbij te stellen termijn. Deze termijn kan telkens worden verlengd met een bij het verlengingsbesluit te stellen aanvullende termijn. Zodra de omstandigheden op grond waarvan toepassing is gegeven aan het eerste lid zulks toelaten, wordt de opdracht ingetrokken.

D

Artikel 38, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een krachtens artikel 37 vastgestelde regeling geldt voor een daarbij te stellen termijn. Deze termijn kan telkens worden verlengd met een bij de verlengingsregeling te stellen aanvullende termijn.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 mei 1995

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de achtste juni 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1989, 285, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 1995, Stb. 250.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95, 23 925.

Handelingen II 1994/95, blz. 3940–3951 en blz. 4051.

Kamerstukken I 1994/95, 23 925 (252 en 252a).

Handelingen I 1994/95, zie de vergadering van 16 mei 1995.

Naar boven