Besluit van 10 mei 1995, houdende voorbereidingskosten regionale verkeers- en vervoerplannen (Besluit voorbereidingskosten regionale verkeers- en vervoerplannen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 oktober 1994, nr. WJZ/V 423860, Directoraat-Generaal voor het Vervoer;

Gelet op artikel 16, zevende lid, van de Kaderwet bestuur in verandering;

De Raad van State gehoord (advies van 30 januari 1995, nr. W09.94.0623);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 3 mei 1995, nr. WJZ/V 522202, Directoraat-Generaal voor het Vervoer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. hoofdingenieur-directeur: de hoofdingenieur-directeur van een regionale directie van het Directoraat-Generaal van de Rijkswaterstaat;

c. aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 5;

d. vervoerregio: een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering;

e. regionaal verkeers- en vervoerplan: een regionaal verkeers- en vervoerplan als bedoeld in artikel 16 van de Kaderwet bestuur in verandering;

f. compensatie: een compensatie als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

  • 1. Vervoerregio's die voldoen aan dit besluit hebben jegens het Rijk aanspraak op compensatie van kosten verbonden aan het voorbereiden en het opstellen van een regionaal verkeers- en vervoerplan. Onze Minister verleent de compensatie op aanvraag van de vervoerregio.

Artikel 3

  • 1. De compensatie bedraagt f 200 000,00. Op grond van dit besluit kan de vervoerregio één keer aanspraak maken op deze compensatie.

  • 2. De vervoerregio kan voor een tweede keer aanspraak maken op compensatie, indien de regeling met toepassing van artikel 31, derde lid, van de Kaderwet bestuur in verandering is verlengd.

Artikel 4

Onze Minister maakt jaarlijks voor 1 januari in de Staatscourant het bedrag bekend dat voor het daaropvolgende kalenderjaar ter beschikking staat voor de uitvoering van dit besluit.

Paragraaf 2. Aanvraag

Artikel 5

  • 1. De vervoerregio dient een aanvraag om compensatie in bij de hoofdingenieur-directeur in de provincie waarin de vervoerregio ligt. Indien de vervoerregio in meerdere provincies is gelegen, wordt de aanvraag ingediend bij de hoofdingenieur-directeur in de provincie die ingevolge artikel 2, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is aangewezen.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van een tijdsplanning van de voorbereiding en vaststelling van het regionale verkeers- en vervoerplan.

Paragraaf 3. Verlening en intrekking

Artikel 6

  • 1. Voor zover een compensatie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan deze verleend worden onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. De voorwaarde vervalt indien Onze Minister daarop niet binnen vier weken na vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep heeft gedaan.

  • 3. Het beroep op de voorwaarde geschiedt door de compensatie in te trekken of ten nadele van de compensatie-ontvanger te wijzigen.

Artikel 7

Onze Minister verleent de compensatie slechts, indien er naar zijn oordeel geen twijfel over bestaat dat het in voorbereiding zijnde regionale verkeers- en vervoerplan zal worden vastgesteld.

Artikel 8

Onze Minister verleent compensatie onder de voorwaarde dat het regionale verkeers- en vervoerplan wordt vastgesteld.

Artikel 9

De vervoerregio doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de hoofdingenieur-directeur van omstandigheden, zich voordoende in de periode tussen de aanvraag van de compensatie en het overleggen van het vastgestelde regionale verkeers- en vervoerplan, die van invloed kunnen zijn op de beslissing omtrent de compensatie.

Artikel 10

  • 1. Onze Minister kan de verlening van de compensatie intrekken indien de vervoerregio zonder zijn toestemming:

    a. de voorbereiding van het regionale verkeers- en vervoerplan tussentijds staakt of opschort, of

    b. de tijdsplanning overschrijdt.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de compensatie is verleend, tenzij bij intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3. De reeds betaalde compensatie kan bij intrekking van de verlening door Onze Minister worden teruggevorderd.

Paragraaf 4. Betaling

Artikel 11

  • 1. Onze Minister betaalt f 20 000,00 binnen 4 weken na de beslissing op de aanvraag en de resterende f 180 000,00 binnen 4 weken na ontvangst van het vastgestelde regionale verkeers- en vervoerplan.

  • 2. Met het oog op de uitbetaling van het resterende bedrag, genoemd in het eerste lid, zendt de vervoerregio het vastgestelde regionale verkeers- en vervoerplan met een betalingsverzoek aan de hoofdingenieur-directeur.

Paragraaf 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

In afwijking van artikel 4 maakt Onze Minister in het jaar van inwerkingtreding van dit besluit het bedrag dat voor de uitvoering van dit besluit in het lopende jaar beschikbaar is zo spoedig mogelijk in de Staatscourant bekend.

Artikel 13

  • 1. Onze Minister draagt zorg voor een evaluatie van de werking van dit besluit binnen vier jaar na het in artikel 14 bedoelde tijdstip.

  • 2. De vervoerregio verleent de nodige medewerking aan de evaluatie.

Artikel 14

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voorbereidingskosten regionale verkeers- en vervoerplannen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 mei 1995

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de eerste juni 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

§ 1. Inleiding

Op 1 juli 1994 is de Kaderwet bestuur in verandering in werking getreden. Het regionaal bestuur in de zeven in de wet genoemde samenwerkingsgebieden dient ingevolge deze wet een regionaal verkeers- en vervoerplan (RVVP) vast te stellen (artikel 16). Krachtens artikel 16, zevende lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de compensatie van kosten verbonden aan het voorbereiden en opstellen van een RVVP. In dit besluit is hieraan uitvoering gegeven.

Kosten op het gebied van de bestuurlijke vormgeving van de vervoerregio's komen niet voor compensatie in aanmerking.

Sedert 1991 neemt de Minister van Verkeer en Waterstaat, vooruitlopend op totstandkoming van het onderhavige besluit, onder bepaalde voorwaarden een deel van de kosten van de voorbereiding van RVVP's op zich. De minister beoogt hiermee om, binnen een relatief kort tijdsbestek het totstandkomen van RVVP's te bevorderen die van een zodanige kwaliteit zijn dat deze de optimale voorwaarden bieden voor de uitvoering van een verantwoord regionaal verkeers- en vervoerbeleid.

De in 1991 bepaalde voorwaarden, waaronder de minister de financiële tegemoetkoming verleent, zijn opgenomen in de brochure «Vervoerregio's; van oriëntatie naar uitvoering» van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (1991). Deze voorwaarden dienden tot uitgangspunt bij de vormgeving van het onderhavige besluit.

§ 2. De compensatie

De compensatie bedraagt f 200 000,00.

Bij de bepaling van de hoogte van dit bedrag is het uitgangspunt geweest dat de helft wordt gecompenseerd van hetgeen op voet van de in paragraaf 1 genoemde brochure gemiddeld is toegekend ten behoeve van de eerste RVVP's.

In de zeven samenwerkingsgebieden waar dit besluit op van toepassing is, zijn reeds RVVP's opgesteld. Met het voorbereiden en opstellen van volgende RVVP's zullen minder kosten gemoeid zijn, omdat dit in de praktijk een evaluatie en bijstelling van de eerste RVVP's zal zijn. Uit een inventarisatie blijkt dat de rijksbijdrage aan de eerste RVVP's gemiddeld in de orde van grootte ligt tot f400 000,-.

Het toe te kennen bedrag van f 200 000,- betreft een vast bedrag ter tegemoetkoming van kosten verbonden aan het voorbereiden en het opstellen van een RVVP. Om die reden is er ook vanaf gezien de categorieën van kosten nader te specificeren.

§ 3. Het Rijk

Met betrekking op de in de artikelen 6, tweede lid, 7, 10, aangeduide rijksinbreng treedt de hoofdingenieur-directeur (HID) van de Rijkswaterstaat op namens de minister. Ook de verstrekking van de compensatie wordt verzorgd door de HID in de betreffende regio.

§ 4. Financiële gevolgen

De gelden die gemoeid zijn met de toepassing van dit besluit worden in de begroting vermeld in het «Bereikbaarheid en mobiliteits-artikel».

Jaarlijks zal het Rijk in de Staatscourant aangeven hoeveel voor de uitvoering van deze regeling beschikbaar is. Dit bedrag zal ook in de toelichting op het betreffende begrotingsartikel worden genoemd.

De betaling van de bijdrage geschiedt in twee gedeelten. De eerste 10% zal worden overgemaakt als op de aanvraag is beslist. Deze 10% dient als startbijdrage om initiële kosten die bij aanvang gemaakt zijn te kunnen financieren. Het resterende gedeelte, dit bedraagt 90%, zal worden overgemaakt na ontvangst van een door de regio vastgesteld RVVP.

Voor elk van deze betalingen dient de vervoerregio een declaratie op te sturen naar de betreffende HID.

Daar het in casu een specifieke uitkering betreft heeft, conform artikel 182, derde lid, Gemeentewet, overleg plaatsgevonden met de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Financiën; dit overleg heeft tot overeenstemming geleid.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

Uitgangspunt van de Kaderwet bestuur in verandering is dat deze maximaal vier jaar werking heeft. Het RVVP is een plan van vier jaar. Dit betekent dat aan de vervoerregio's, in deze periode, eenmaal het compensatiebedrag uitgekeerd wordt. Artikel 31, derde lid, van de Kaderwet bestuur in verandering biedt de mogelijkheid de periode met ten hoogste vier jaar te verlengen. In dit geval zal een tweede uitkering plaatsvinden.

Artikel 5

Een aanvraag om voor een financiële bijdrage in aanmerking te komen, moet vergezeld zijn van een planning waaruit blijkt wanneer het vastgestelde RVVP aan de minister zal worden aangeboden.

Artikel 6

Jaarlijks maakt de minister voor 1 januari in de Staatscourant het bedrag kenbaar dat voor dit besluit in het komende jaar beschikbaar is.

Als de begrotingswetgever voor 1 december de begroting nog niet heeft vastgesteld of goedgekeurd, kan de minister de compensatie verlenen onder voorbehoud dat voor het komende jaar voldoende middelen ter beschikking worden gesteld.

Artikel 8

Aanspraak op de compensatie bestaat uitsluitend ten aanzien van vastgestelde RVVP's. In verband hiermee legt dit artikel een daartoe strekkend voorbehoud vast.

Artikel 9

Indien er zich omstandigheden voordoen die van invloed kunnen zijn op het uitkeren van de bijdrage dient de vervoerregio dit te melden aan de HID. Hierbij valt onder andere te denken aan: het niet kunnen afronden van het RVVP of de tijdsplanning als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, wordt niet gehaald.

Artikel 11

Op grond van dit artikel ontvangt de aanvrager in de startfase van het project f 20 000,00. Deze tegemoetkoming dient ter dekking van de initiële kosten. Na ontvangst van het vastgestelde RVVP zal het resterende bedrag worden uitbetaald.

Artikel 13

De minister draagt zorg voor een evaluatie van de werking van het besluit. Dit is van belang om in te springen op eventuele wijzigingen in omstandigheden.

Bij de evaluatie zullen onder andere de volgende aspecten aan de orde komen: het effect dat dit besluit heeft op de kwaliteit van de op te stellen RVVP's, de hoogte van de bijdrage, de wijze van compensatieverlening en de uitvoering van dit besluit.

De evaluatie is gepland in 1998.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 11 juli 1995, nr. 131.

Naar boven