Wet van 30 maart 1995 tot wijziging van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen en van de Pleegkinderenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen te wijzigen, mede teneinde een verantwoorde voorbereiding van interlandelijke adopties meer te waarborgen, en dat de Pleegkinderenwet wijziging behoeft in verband met de gewijzigde positie van partners in een gezinssituatie.

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet opneming buitenlandse pleegkinderen1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma en wordt een onderdeel toegevoegd dat luidt:

bemiddeling: elke activiteit van een vergunninghouder gericht op totstandbrenging van, of ondersteuning bij, de plaatsing van een buitenlands pleegkind met het oog op adoptie bij aspirant-pleegouders.

B

In artikel 3 komt het eerste lid te luiden:

  • 1. De beginseltoestemming geldt voor een periode van drie jaren en kan telkens voor een periode van drie jaren worden verlengd. De periode waarvoor zij wordt verleend of verlengd, overschrijdt evenwel niet het tijdstip waarop een van de aspirant-pleegouders de leeftijd van zesenveertig jaren zal hebben bereikt.

C

1. Vervallen.

2. In artikel 5, tweede lid, wordt na «de aspirant-pleegouders» ingevoegd: , indien het de opneming van een eerste buitenlands pleegkind betreft,

3. Artikel 5, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Het rapport van het onderzoek wordt met de aspirant-pleegouders besproken voordat het door de raad voor de kinderbescherming wordt uitgebracht. De raad voor de kinderbescherming verschaft de aspirant-pleegouders inzake in het uit te brengen rapport. In de gevallen waarin een beginseltoestemming wordt verleend of de geldigheidsduur ervan wordt verlengd, wordt het oorspronkelijke exemplaar van het rapport na daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de aspirant-pleegouders uitsluitend verstrekt aan de vergunninghouder wiens bemiddeling door de aspirant-pleegouders is ingeroepen. In geval van afwijzing van een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan wordt aan de aspirant-pleegouders op hun schriftelijk verzoek een afschrift van het rapport verstrekt.

D

1. In artikel 7, eerste lid, komt de zinsnede «College van advies voor de kinderbescherming» te luiden: «College van advies voor de justitiële kinderbescherming».

2. Aan artikel 7 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing:

    a. indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit tot afwijzing van het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming op grond van artikel 5, vijfde lid, onder b, eerste volzin, en een van de aspirant-pleegouders op het tijdstip van indiening van het verzoek de leeftijd van vierenveertig jaren heeft bereikt; of

    b. indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit tot verlenging van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming voor een duur korter dan drie jaren en artikel 3, eerste lid, tweede volzin, van toepassing is.

E

Na artikel 7 wordt een nieuw artikel 7a ingevoegd, dat als volgt luidt:

Artikel 7a

  • 1. Indien de aspirant-pleegouders gebruik wensen te maken van activiteiten van autoriteiten, instellingen of personen in het buitenland, doen zij hiervan onder overlegging van alle voor deze procedure relevante bescheiden opgave aan de vergunninghouder aan wie het rapport is verstrekt. De vergunninghouder onderzoekt deze autoriteiten, instellingen of personen op zuiverheid en zorgvuldigheid van handelen.

  • 2. Naar aanleiding van het in het eerste lid bedoelde onderzoek brengt de vergunninghouder schriftelijk, met redenen omkleed, advies uit aan Onze Minister. Van de toezending van het advies doet hij schriftelijk mededeling aan de aspirant-pleegouders.

  • 3. Na ontvangst van het advies besluit Onze Minister of de doorzending van het rapport en de bemiddeling zullen plaatsvinden. Aan dat besluit kan hij voorwaarden verbinden. De doorzending en de bemiddeling zullen niet plaatsvinden indien aannemelijk is dat de aspirant-pleegouders bij de opneming van een buitenlands pleegkind niet zullen handelen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8, onder d en e, of door hun handelen schade zullen toebrengen aan de door de vergunninghouder opgebouwde relaties met instellingen, autoriteiten of personen in het buitenland, dan wel indien er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de zuiverheid en de zorgvuldigheid van hun handelen. Tot die redenen behoort in ieder geval de omstandigheid dat aan de bemiddeling voor aspirant-pleegouders onevenredig hoge kosten zijn verbonden.

  • 4. Indien het in het tweede lid bedoelde advies niet aan Onze Minister is toegezonden binnen twee maanden nadat opgave is gedaan van de in het buitenland gelegde contacten, kunnen aspirant-pleegouders zich tot Onze Minister wenden met het verzoek over de doorzending te beslissen. Het besluit omtrent de doorzending wordt binnen twee maanden na de ontvangst van dat verzoek genomen.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van de maatstaven die bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek dienen te worden gehanteerd.

F

Artikel 8, onder c, komt te luiden:

c. door de aspirant-pleegouders dient te worden aangegeven, op welke wijze bij de opneming van het buitenlands pleegkind is gebruik gemaakt van de bemiddeling van een vergunninghouder;

G

Artikel 13 komt als volgt te luiden:

Artikel 13

In geval van bezwaar bij Onze Minister tegen het in artikel 12 bedoelde besluit is artikel 7 van overeenkomstige toepassing. Een zodanig bezwaar schorst niet een maatregel die met overeenkomstige toepassing van artikel 10 is genomen.

H

In artikel 18, tweede lid, onder a, wordt de vermelding «27» vervangen door: 32

I

In artikel 21, eerste lid, wordt de vermelding «en» vervangen door: een

ARTIKEL II

De Pleegkinderenwet2 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Voor de toepassing van deze wet en de tot haar uitvoering gegeven voorschriften worden onder hoofd van een inrichting begrepen bestuurders, ondernemers en beheerders van een inrichting.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

De verplichtingen, voortvloeiende uit deze wet en de tot haar uitvoering gegeven voorschriften, voor zover niet aan anderen opgedragen, rusten op degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen, dan wel op het hoofd van een inrichting, waarin een of meer pleegkinderen worden verzorgd en opgevoed, en bij ontstentenis of afwezigheid van dit hoofd op degene die de feitelijke leiding in de inrichting uitoefent.

C

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen en het hoofd van een inrichting, waarin een pleegkind wordt verzorgd en opgevoed, zijn verplicht van deze opneming binnen een week schriftelijk kennis te geven aan burgemeester en wethouders van gemeente, waarin het pleegkind verblijft, op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze.

D

In artikel 8 wordt de zinsnede «Het hoofd van een gezin of de inrichting, waarin het pleegkind wordt verzorgd en opgevoed, is» vervangen door: Degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen of het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft, zijn

E

In artikel 12, eerste en tweede lid, komt zinsnede «het hoofd van het gezin of de inrichting» telkens te luiden: degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen of het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft.

F

In artikel 13 wordt de zinsnede «Het hoofd van het gezin of de inrichting kan,» vervangen door: Degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen gezamenlijk of het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft kunnen,

G

In artikel 14 wordt in de eerste volzin de zinsnede «het hoofd van het gezin of de inrichting» vervangen door: degenen die de verzorging en opvoeding van het pleegkind op zich hebben genomen of van het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft. In de tweede volzin wordt de zinsnede «het hoofd van het gezin of» vervangen door: degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen of het hoofd van

H

1. In artikel 15 worden in het eerste lid de woorden «Het hoofd van het gezin of» vervangen door: Degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen gezamenlijk, het hoofd van

2. Het tweede lid van artikel 15 komt te luiden:

  • 2. Gelijke bevoegdheid hebben degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen gezamenlijk, alsmede het hoofd van de inrichting bij afwijzing van een verzoek tot intrekking van een besluit van de raad voor de kinderbescherming.

I

In artikel 16, eerste lid, wordt de zinsnede «en het hoofd van het gezin of de inrichting of» vervangen door: , degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen, het hoofd van de inrichting en

ARTIKEL III

Deze Wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 30 maart 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Uitgegeven de dertigste mei 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1988, 566, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 juli 1994, Stb. 570.

XNoot
2

Stb. 1951, 595, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 22 juni 1994, Stb. 573.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1992/93, 1993/94, 1994/95,23 137 .

Handelingen II 1994/95, blz. 661–673.

Kamerstukken I 1994/95, 23 137 (63, 63a, 63b, 63c, 63d, 63e).

Handelingen I 1994/95, blz. 980.

Naar boven