Besluit van 6 januari 1995, houdende wijziging van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 augustus , nr. MJZ 30894018, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 88/609/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 november 1988 inzake beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PbEG L 336) en op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 6 december 1994, nr. W08.94.0545);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 december 1994, nr. MJZ 22d94013, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel y vervalt.

2. De onderdelen z, aa, bb en cc worden geletterd y, z, aa, onderscheidenlijk bb.

B

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst van artikel 8 wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «een storing in haar functioneren» vervangen door: een storing in het onderdeel van de stookinstallatie dat de emissiereductie bewerkstelligt.

3. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de uitworp van zwaveldioxide van een andere stookinstallatie dan bedoeld in artikel 7.

C

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onder b, wordt «gasolie en lichte stookolie» vervangen door: gasolie.

2. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. Het eerste lid, aanhef en onder a, het tweede, derde, vierde en zesde lid zijn niet van toepassing met betrekking tot een stookinstallatie waarin zowel aardgas als zware stookolie kan worden gestookt, indien slechts zware stookolie wordt gestookt in het geval dat geen levering van aardgas kan plaatsvinden in verband met de weersomstandigheden of storingen in de aardgastoevoer.

D

Artikel 46 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Distributiewet 1939 (Stb. 633)» vervangen door «Distributiewet 1939», «zware of lichte stookolie» door «zware stookolie», «uitworp aan zwaveldioxide» door «uitworp van zwaveldioxide» en «die in de plaats komen» door: die voor een periode van ten hoogste zes maanden in de plaats komen.

2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid in derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid geldt voor een andere dan een bestaande stookinstallatie slechts indien het thermisch vermogen van de stookinstallatie kleiner is dan 300 MW.

3. In het derde lid (nieuw) wordt «eerst» vervangen door: eerste.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «de met toepassing van het tweede lid verkregen waarde» vervangen door: de met toepassing van het derde lid verkregen waarde.

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «Een besluit krachtens het eerste lid vervalt» vervangen door: Onverminderd het eerste lid vervalt een besluit krachtens het eerste lid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 januari 1995

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de vierentwintigste januari 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

De Europese Commissie heeft Nederland bij brief van 20 juli 1993 meegedeeld, van oordeel te zijn dat Nederland richtlijn nr. 88/609/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 november 1988 inzake beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PbEG L 336; hierna: de richtlijn) op enkele punten onjuist heeft geïmplementeerd. Het gaat om enige onderdelen van artikel 8 van de richtlijn, dat betrekking heeft op storingen, onderbreking in de voorziening van laagzwavelige brandstof en plotselinge onderbreking in de gasvoorziening. Dit artikel heeft alleen betrekking op nieuwe stookinstallaties in de zin van de richtlijn, dat wil zeggen stookinstallaties waarvoor op of na 1 juli 1987 de eerste bouw- of bedrijfsvergunning is verleend. Ingeval (onderdelen van) artikelen van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A (hierna: het Bees A) betrekking hebben op alle stookinstallaties, gelden de bezwaren van de Europese Commissie uitsluitend voor zover het de hiervoor bedoelde nieuwe installaties betreft.

Over één van de bezwaren wordt nog correspondentie gevoerd met de Commissie. Aan de overige bezwaren wordt met het onderhavige besluit tot wijziging van het Bees A tegemoetgekomen.

Naast wijzigingen die samenhangen met de brief van de Europese Commissie bevat het onderhavige besluit ook een andere wijziging die voortvloeit uit de richtlijn. Aan artikel 8 is toegevoegd een storingsregeling met betrekking tot de uitworp van zwaveldioxide door stookinstallaties die niet onder artikel 7 vallen. Artikel 7 geeft een regeling voor storingen bij stookinstallaties waarin vaste brandstoffen of zware stookolie wordt gestookt en waarvoor tevens rookgasontzwaveling is voorgeschreven. Gelet op die voorwaarden zijn dat stookinstallaties met een thermisch vermogen van 300 MW (MWth) of meer. In de praktijk gaat het dan om elektriciteitscentrales. Voor andere dan de in artikel 7 genoemde situaties was geen storingsregeling getroffen. Het Bees A was in dit opzicht beperkter dan de richtlijn, aangezien de storingsregeling van de richtlijn ziet op alle nieuwe installaties in de zin van de richtlijn. In het onderhavige besluit tot wijziging van het Bees A is deze beperking weggenomen door de aanvulling van artikel 8. Gebleken is dat een storingsregeling nodig kan zijn voor zuiveringsinstallaties van gassen die worden ontzwaveld alvorens als brandstof te worden gebruikt. Dit kan zich voordoen bij een bedrijf als bijvoorbeeld Hoogovens of een raffinaderij. Met de aanvulling van artikel 8 wordt in deze leemte in het Bees A voorzien. Daarnaast zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht.

Een groot deel van de richtlijn geeft specifieke regels voor nieuwe stookinstallaties. De wijzigingen in artikel I, onderdelen C en D hebben uitsluitend betrekking op die stookinstallaties en dienen ook uitsluitend ter implementatie van de richtlijn. De wijziging in artikel I, onderdeel B heeft betrekking op zowel bestaande als nieuwe stookinstallaties. Met betrekking tot bestaande stookinstallaties zijn de lidstaten van de EG verplicht een bestrijdingsprogramma op te stellen met het doel de in de richtlijn voorgeschreven emissiereductiepercentages op de eveneens in de richtlijn voorgeschreven tijdstippen te bereiken. De lidstaten zijn vrij in het kiezen van de instrumenten hiervoor. Nederland heeft van het begin af aan gekozen voor het instrument van de algemene maatregel van bestuur. Het Bees A heeft dan ook betrekking op zowel bestaande als nieuwe stookinstallaties.

Een aanvulling van een algemene bepaling als de storingsregeling van artikel 8 Bees A geldt derhalve voor bestaande en voor nieuwe installaties. Gelet op enerzijds de verplichting van de lidstaten om maatregelen te treffen ter vermindering van de uitworp door bestaande installaties en anderzijds de vrijheid van de lidstaten in de keuze van het instrumentarium daarvoor kan de aanvulling van artikel 8 Bees A ook voor zover deze betrekking heeft op bestaande stookinstallaties beschouwd worden als implementatie van de richtlijn. Omdat de onderhavige algemene maatregel van bestuur behalve de enkele puur redactionele wijzigingen, uitsluitend strekt tot implementatie van de richtlijn, behoeft ingevolge artikel 1:7 van de Algemene wet bestuursrecht geen advies te worden gevraagd aan de Raad voor het milieubeheer. Tevens kan ingevolge artikel 1:8 van de Algemene wet bestuursrecht voorpublikatie van het ontwerp-besluit in de Staatscourant achterwege blijven en geldt de termijn voor inwerkingtreding van artikel 7a van de Bekendmakingswet.

Ingevolge artikel 21.6, zevende lid, van de Wet milieubeheer dient implementatie van EG-regelgeving binnen de Wet milieubeheer in principe altijd plaats te vinden bij ministeriële regeling. Omdat de onderhavige materie echter reeds is geregeld bij algemene maatregel van bestuur en deze algemene maatregel van bestuur voorts niet uitsluitend dient ter uitvoering van een EG-richtlijn is dat in dit geval niet noodzakelijk. De op grond van het genoemde artikel(lid) van de Wet milieubeheer verplichte gemotiveerde kennisgeving aan de Staten-Generaal van de onderhavige wijziging van het Bees A is gedaan.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A

De omschrijving van «lichte stookolie» in artikel 1, onderdeel y, en de vermelding van deze brandstof in de artikelen 12 en 46 is geschrapt (zie artikel I, onderdelen C en D). Omdat het produkt niet meer op de markt is, is het niet meer gedefinieerd in de Wet op de accijns en behoeft het ook niet meer in het Bees A te worden opgenomen.

Artikel I, onderdeel B

Met deze wijziging wordt duidelijker tot uitdrukking gebracht dat het voor de toepassing van artikel 8 van het Bees A, overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, relevant is in welk onderdeel van de stookinstallatie de storing optreedt.

Artikel I, onderdeel C

De Europese Commissie is van mening dat het bepaalde in artikel 12, zevende lid, onder b, van het Bees A, voor zover betrekking hebbend op nieuwe installaties in de zin van de richtlijn, niet in overeenstemming is met artikel 8, derde lid, van de richtlijn. Omdat het in onderdeel a van artikel 12, zevende lid, om plotselinge voorvallen gaat, moet de zware stookolie in voorraad aanwezig zijn. Deze voorraad kan niet voor onbeperkte tijd in de tanks blijven, omdat de kwaliteit van de olie achteruit gaat. Aangezien voorvallen als bedoeld in het zevende lid, onder a, zich slechts zeer sporadisch voordoen, zal, bij het uitblijven daarvan, het stoken voor het verversen ongeveer eens per twee of drie jaar noodzakelijk zijn. Hoewel de bepaling onder b voor zover het het verversen betreft daarom wel nodig lijkt, laat de richtlijn daarvoor geen ruimte. Het andere geval in onderdeel b van het zevende lid betreft het stoken van voorraden die met het oog op de Wet voorraadvorming aardolieprodukten worden aangehouden. De noodzaak tot het stoken daarvan in het kader van artikel 12, zevende lid, is bij nader inzien niet aanwezig. Verder zijn er in Nederland geen nieuwe stookinstallaties waarin zware stookolie wordt gestookt, of nieuwe gasgestookte stookinstallaties waarin olie kan worden gestookt, noch bestaan er binnen afzienbare tijd plannen voor de bouw daarvan. Artikel 12, zevende lid, heeft dan ook in de praktijk geen betekenis. Om aan de bezwaren van de Europese Commissie tegemoet te komen, is het zevende lid, onder b, geschrapt.

Artikel I, onderdeel D, onder 1 en onder 4

Distributiemaatregelen worden in de regel voor een zo kort mogelijke termijn vastgesteld. De bevoegdheid voorzien in artikel 46, eerste lid, om in verband met bepaalde omstandigheden tijdelijk andere waarden voor de toegestane uitworp voor zwaveldioxide vast te stellen is in het vierde lid beperkt tot drie maanden na intrekking van een distributiemaatregel. In theorie is het dus mogelijk dat de in artikel 8, tweede lid, van de richtlijn hieraan gestelde termijn van zes maanden wordt overschreden. Daarom wordt in artikel 46 de werkingsduur van de tijdelijke andere waarden beperkt tot een periode van ten hoogste zes maanden. Het vijfde lid (nieuw) van artikel 46 is met deze wijziging in overeenstemming gebracht. Het besluit bedoeld in het eerste lid kan derhalve eerder dan de in het vijfde lid (nieuw) genoemde drie maanden komen te vervallen, namelijk wanneer de in het eerste lid genoemde werkingsduur van zes maanden is bereikt.

Artikel I, onderdeel D, onder 2

De Europese Commissie is van mening dat artikel 46 te ruim is geformuleerd. Ook hier geldt dat dit bezwaar alleen betrekking heeft op nieuwe stookinstallaties in de zin van de richtlijn, derhalve installaties waarvoor na 30 juni 1987 vergunning is verleend. De mening van de Europese Commissie zal gestoeld zijn op de veronderstelling dat in installaties voor vloeibare brandstoffen groter dan of gelijk aan 300 MWth normaliter geen laagzwavelige brandstof wordt gestookt. Gelet op de emissie-eis met betrekking tot zwaveldioxide die voor deze categorie installaties geldt, is deze stelling niet juist.

Zoals hiervoor al is opgemerkt, zijn er in Nederland geen nieuwe stookinstallaties groter dan of gelijk aan 300 MWth waarin zware stookolie wordt gestookt en bestaan er ook geen plannen voor de bouw daarvan in de afzienbare toekomst. Artikel 46 heeft derhalve voor wat betreft nieuwe stookinstallaties groter dan of gelijk aan 300 MWth in de praktijk geen betekenis. Met de onderhavige wijziging van het Bees A worden deze stookinstallaties daarom van de toepassing van artikel 46 uitgesloten.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XNoot
1

Stb. 1992, 452, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 december 1993, Stb. 675.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vierde lid jo derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven