Wet van 6 april 1995 tot nadere regeling van het gezag over en van de omgang met minderjarige kinderen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het ouderlijk gezag over en de omgang met minderjarige kinderen nader te regelen en in verband daarmee de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van titel 14 komt te luiden: Het gezag over minderjarige kinderen.

B

De eerste en tweede afdeling van titel 14 worden vervangen door drie nieuwe afdelingen, die luiden:

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 245
  • 1. Minderjarigen staan onder gezag.

  • 2. Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij.

  • 3. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend.

  • 4. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.

Artikel 246

Onbevoegd tot het gezag zijn minderjarigen, zij die onder curatele zijn gesteld en zij wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is.

Artikel 247
  • 1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.

  • 2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.

Artikel 248

Het tweede lid van artikel 247 van dit boek is van overeenkomstige toepassing op de voogd en op degene die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over die minderjarige toekomt.

Artikel 249

De minderjarige dient rekening te houden met de aan de ouder of voogd in het kader van de uitoefening van het gezag toekomende bevoegdheden, alsmede met de belangen van de overige leden van het gezin waarvan hij deel uitmaakt.

Artikel 250

Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de kantonrechter indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.

Afdeling 2. Ouderlijk gezag

§ 1. Het gezamenlijk gezag van ouders binnen en buiten huwelijk en het gezag van één ouder na scheiding
Artikel 251
  • 1. Gedurende hun huwelijk oefenen de ouders het gezag gezamenlijk uit.

  • 2. Na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed kunnen de ouders op hun eensluidend verzoek gezamenlijk belast blijven met de uitoefening van het gezag. De rechtbank wijst dit verzoek af, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

  • 3. Indien een zodanig verzoek niet is gedaan of indien het verzoek is afgewezen, bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan alleen het gezag over ieder der kinderen zal toekomen.

  • 4. De beslissingen op grond van het tweede en derde lid van dit artikel worden gegeven bij de beschikking houdende scheiding van tafel en bed, echtscheiding dan wel ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of bij latere beschikking. Totdat het gezag van beide ouders of van één van hen ingevolge een beslissing als bedoeld in het tweede of derde lid aanvangt, komt dit toe aan degene die ook tijdens het geding het gezag uitoefende, zulks met dezelfde bevoegdheden en onder dezelfde verplichtingen als deze toen had.

  • 5. Indien de beslissing op grond van het tweede lid niet alle kinderen der echtgenoten betrof, vult de rechtbank haar aan op eensluidend verzoek van de ouders. Een zodanige beslissing op grond van het derde lid wordt aangevuld op verzoek van een der ouders, van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve.

Artikel 252
  • 1. De ouders die niet met elkaar zijn gehuwd noch met elkaar gehuwd zijn geweest en die nimmer het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk hebben uitgeoefend, oefenen dit gezamenlijk uit, indien zulks op hun beider verzoek in het in artikel 244 van dit boek bedoelde register is aangetekend.

  • 2. De aantekening wordt door de griffier geweigerd, indien op het tijdstip van het verzoek:

    a. één of beide ouders onbevoegd is tot het gezag; of

    b. één van beide ouders is ontheven of ontzet van het gezag en de andere ouder het gezag uitoefent; of

    c. een voogd met het gezag over het kind is belast; of

    d. de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken.

  • 3. Tegen de weigering van de aantekening is alleen beroep mogelijk, indien zij heeft plaatsgevonden op grond van onbevoegdheid van één of beide ouders tot het gezag anders dan vanwege minderjarigheid of ondercuratelestelling. Alsdan kan de kantonrechter worden verzocht de aantekening te gelasten. Hij wijst het verzoek af, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

Artikel 253
  • 1. Indien gewezen echtgenoten met elkaar hertrouwen en onmiddellijk daaraan voorafgaande één der echtgenoten het gezag over de minderjarige kinderen uitoefende, herleeft van rechtswege het gezamenlijk gezag, tenzij een der echtgenoten onbevoegd is tot dit gezag dan wel daarvan is ontheven of ontzet.

  • 2. De echtgenoot voor wie het gezag niet is herleefd, kan de rechtbank verzoeken hem daarmede te belasten. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien door verzoening van de echtgenoten een scheiding van tafel en bed eindigt.

Artikel 253a

Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen geschillen tussen de ouders hieromtrent op verzoek van beiden of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Deze beproeft, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen de ouders. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

§ 2. Het gezag van één ouder anders dan na scheiding
Artikel 253b
  • 1. Indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat of indien de vader en moeder van een kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, oefent de moeder van rechtswege het gezag over het kind alleen uit, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was.

  • 2. Indien het kind wordt geboren binnen 306 dagen na de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood, berust het gezag bij de in het eerste lid bedoelde moeder, totdat de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 251, vijfde lid, van dit boek heeft bepaald wie met het gezag over het kind wordt belast.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag, verkrijgt dit van rechtswege op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast.

  • 4. Indien op bedoeld tijdstip een ander het gezag heeft, kan de tot het gezag bevoegde moeder de kantonrechter verzoeken haar met het gezag over het kind te belasten.

  • 5. Wanneer de vader het gezag over het kind uitoefent, wordt dit verzoek slechts ingewilligd, indien de kantonrechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.

  • 6. Wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

Artikel 253c
  • 1. De tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, kan de kantonrechter verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten.

  • 2. Wanneer de moeder het gezag over het kind uitoefent, wordt dit verzoek slechts ingewilligd, indien de kantonrechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.

  • 3. Wanneer niet in het gezag is voorzien of wanneer een voogd het gezag uitoefent, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

Artikel 253d
  • 1. Indien de voorziening in het gezag over een kind als bedoeld in artikel 253b, eerste lid, van dit boek komt te ontbreken, kunnen zowel zijn moeder als zijn vader dan wel beiden voor zover zij tot het gezag bevoegd zijn – de kantonrechter verzoeken met het gezag onderscheidenlijk gezamenlijk gezag te worden belast. Indien de voorziening in het gezag komt te ontbreken ten gevolge van ontheffing of ontzetting van het gezag, wordt het verzoek tot de rechtbank gericht.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

  • 3. Hebben beiden een verzoek ingediend anders dan tot gezamenlijke gezagsuitoefening, dan willigt de rechter het verzoek in van degene wiens gezag over het kind hij het meeste in het belang van het kind oordeelt.

  • 4. Indien, voordat over het verzoek van één ouder is beslist, de andere ouder van rechtswege het gezag over het kind verkrijgt, willigt de rechter het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.

Artikel 253e

Inwilliging van het verzoek van een der ouders als bedoeld in de artikelen 253b, 253c en 253d van dit boek heeft, indien de ander het gezag tot dusverre uitoefende, tot gevolg dat de laatste het gezag verliest.

Artikel 253f

Na de dood van een der ouders oefent de overlevende ouder van rechtswege het gezag over de kinderen uit, indien en voor zover hij op het tijdstip van overlijden het gezag uitoefent.

Artikel 253g
  • 1. Indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, bepaalt de rechter dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze kinderen wordt belast.

  • 2. De rechter doet dit op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, de overlevende ouder of ambtshalve.

  • 3. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.

  • 4. De bepaling van het voorgaande lid is mede van toepassing indien de overleden ouder een voogd had aangewezen overeenkomstig artikel 292 van dit boek.

  • 5. Tot het geven van de in dit artikel bedoelde beslissingen is de rechtbank bevoegd, indien:

    a. het betreft het overlijden van de ouder die na de gerechtelijke ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed het gezag alleen uitoefende of die na de uitoefening van het gezamenlijk gezag als bedoeld in artikel 252, eerste lid, van dit boek alleen met het gezag was belast;

    b. de overlevende ouder was ontheven of ontzet van het gezag en verzocht wordt deze met het gezag te belasten.

    In de overige gevallen is de kantonrechter bevoegd.

Artikel 253h
  • 1. Indien na het overlijden van één der ouders een voogd is benoemd, kan de rechter deze beslissing te allen tijde in dier voege wijzigen, dat de overlevende ouder mits deze daartoe bevoegd is, alsnog met het gezag wordt belast.

  • 2. Hij gaat hiertoe slechts over op verzoek van de overlevende ouder, en niet dan op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

  • 3. Wanneer de andere ouder een voogd had aangewezen overeenkomstig artikel 292 van dit boek en deze inmiddels is opgetreden, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat, mits het verzoek van de overlevende ouder binnen één jaar na het begin van de voogdij wordt gedaan, dit verzoek slechts wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.

  • 4. Het vijfde lid van artikel 253g van dit boek is van overeenkomstige toepassing.

§ 2a. Gezag na meerderjarigverklaring
Artikel 253ha
  • 1. De minderjarige vrouw die als degene die het gezag heeft, haar kind wenst te verzorgen en op te voeden kan, indien zij de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, de kinderrechter verzoeken haar meerderjarig te verklaren.

  • 2. Het verzoek kan ten behoeve van de vrouw ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming. Deze behoeft hiertoe haar schriftelijke toestemming. Het verzoek vervalt, indien de vrouw haar toestemming intrekt.

  • 3. Het verzoek kan ook voor de bevalling door of ten behoeve van de vrouw worden gedaan, alsmede indien de vrouw eerst omstreeks het tijdstip van haar bevalling de leeftijd van zestien jaren zal hebben bereikt. In dat geval wordt op het verzoek niet eerder dan na de bevalling of, indien de vrouw op dat tijdstip nog geen zestien jaar is, nadat zij die leeftijd heeft bereikt, beslist.

  • 4. De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de moeder en haar kind wenselijk oordeelt. Indien een ander met het gezag is belast, wordt de moeder daarmee belast.

  • 5. De minderjarige vrouw is bekwaam in rechte op te treden en tegen een uitspraak beroep in te stellen.

§ 3. Het bewind van de ouders
Artikel 253i
  • 1. Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening voeren de ouders gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind en vertegenwoordigen zij gezamenlijk het kind in burgerlijke handelingen, met dien verstande dat een ouder alleen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken, hiertoe ook bevoegd is.

  • 2. Artikel 253a van dit boek is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van «de rechtbank» wordt gelezen «de kantonrechter».

  • 3. Oefent een ouder het gezag alleen uit, dan wordt door die ouder het bewind over het vermogen van het kind gevoerd en het kind in burgerlijke handelingen vertegenwoordigd.

  • 4. Van het bepaalde in het eerste en derde lid kan worden afgeweken:

    a. indien de rechter bij de beschikking waarbij de uitoefening van het gezag over het kind aan een van de ouders wordt opgedragen op eensluidend verzoek van de ouders of op verzoek van één van hen, mits de ander zich daartegen niet verzet, heeft bepaald dat de ouder die niet het gezag over het kind zal uitoefenen, het bewind over het vermogen van het kind zal voeren;

    b. ingevolge artikel 276, tweede lid, van dit boek, bij ontheffing of ontzetting van het gezag;

    c. indien hij die een minderjarige goederen schenkt of vermaakt, bij de gift, onderscheidenlijk bij de uiterste wilsbeschikking, heeft bepaald dat een ander het bewind over die goederen zal voeren.

  • 5. In het laatstbedoelde geval zijn de ouders, of – indien een ouder het gezag alleen uitoefent – die ouder, bevoegd van de bewindvoerder rekening en verantwoording te vragen.

  • 6. Bij het vervallen van het door de schenker of erflater ingesteld bewind zijn het eerste en tweede lid, onderscheidenlijk het derde lid, van toepassing.

Artikel 253j

De ouders of een ouder moeten het bewind over het vermogen van hun kind als goede bewindvoerders voeren. Bij slecht bewind zijn zij voor de daaraan te wijten schade aansprakelijk, behoudens voor de vruchten van dat vermogen voor zover de wet hun het genot daarvan toekent.

Artikel 253k

Op het bewind van de ouders of een ouder zijn de artikelen 342, tweede lid, 344 tot en met 357 en 370 van dit boek van overeenkomstige toepassing.

Artikel 253l
  • 1. Elke ouder die het gezag over zijn kind uitoefent, heeft het vruchtgenot van diens vermogen. Indien het kind bij de ouder inwoont en anders dan incidenteel inkomen uit arbeid geniet, is het verplicht naar draagkracht bij te dragen in de kosten van de huishouding van het gezin.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval de ouder van het gezag is ontheven, tenzij de andere ouder het gezag uitoefent.

  • 3. Aan bedoeld vruchtgenot zijn de lasten verbonden, die op vruchtgebruikers rusten.

Artikel 253m

De ouder heeft geen vruchtgenot van het vermogen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat de ouders daarvan het vruchtgenot niet zullen hebben.

Afdeling 3. Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de gezagsuitoefening door de ouders en de gezagsuitoefening door één van hen

Artikel 253n
  • 1. Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.

  • 2. Het vijfde lid van artikel 251 van dit boek is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 253o
  • 1. Beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 2a van deze titel en het bepaalde in artikel 253n van dit boek kunnen op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Een verzoek om alsnog gezamenlijk met het gezag over hun minderjarige kinderen te worden belast, kan slechts van beide ouders afkomstig zijn.

  • 2. De rechtbank is eveneens bevoegd kennis te nemen van verzoeken tot wijziging van beslissingen inzake het gezag of samenhangend met gezag die door een buitenlandse autoriteit zijn gegeven na een buiten Nederland tot stand gekomen echtscheiding of scheiding van tafel en bed, indien de minderjarige gewoon verblijf heeft in Nederland. Deze rechtbank is voorts bevoegd om in het gezag te voorzien of een met het gezag samenhangende beslissing te geven, indien de buitenlandse beslissing niet voor erkenning in aanmerking komt, dan wel indien na de echtscheiding of scheiding van tafel en bed zodanige beslissing niet is gegeven en de minderjarige gewoon verblijf heeft in Nederland.

  • 3. Een verzoek tot wijziging van een gezagsbeslissing wordt aan de kantonrechter gedaan, indien de te wijzigen beslissing door de kantonrechter is gegeven.

Artikel 253p
  • 1. In de gevallen waarin door de rechter het gezag wordt opgedragen aan beide ouders of aan een ouder alleen, neemt dit een aanvang zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de griffier van de beschikking mededeling heeft gedaan aan de ouders of de ouder aan wie het gezag is opgedragen.

  • 2. Na de gerechtelijke ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed begint het gezag nochtans niet voordat de beschikking houdende ontbinding van het huwelijk is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand of voordat de beschikking houdende scheiding van tafel en bed in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 3. Indien een aantekening was gedaan als bedoeld in artikel 252, eerste lid, van dit boek, begint het aan één der ouders opgedragen gezag nochtans niet, dan nadat deze aantekening door de griffier is doorgehaald. Van de doorhaling doet de griffier schriftelijk mededeling aan beide ouders.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing, indien een verzoek van beide ouders als bedoeld in artikel 251, tweede lid, van dit boek is toegewezen en inzake het gezag gedurende de scheidingsprocedure geen voorlopige voorzieningen als bedoeld in paragraaf 2 van de tweede afdeling van de Zesde Titel van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn getroffen.

Artikel 253q
  • 1. Wanneer een van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, oefent de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uit. Wanneer de grond van de onbevoegdheid is weggevallen, herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag.

  • 2. Wanneer beide ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, daartoe op een der in artikel 246 genoemde gronden onbevoegd zijn, benoemt de kantonrechter een voogd.

  • 3. Wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, belast de kantonrechter de andere ouder met het gezag, tenzij gegronde vrees bestaat dat de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. Alsdan benoemt hij een voogd.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde beslissingen worden gegeven op verzoek van een ouder, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve.

  • 5. Wanneer de grond van de onbevoegdheid van de in het derde lid eerstgenoemde ouder is vervallen, wordt hij, op zijn verzoek, wederom met het gezag belast, indien de kantonrechter overtuigd is dat het kind wederom aan de ouder mag worden toevertrouwd. Indien de ouders gezamenlijk met het gezag wensen te worden belast, dient het verzoek daartoe van beiden afkomstig te zijn.

Artikel 253r
  • 1. Het bepaalde in artikel 253q van dit boek is van overeenkomstige toepassing, indien:

    a. één of beide ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen; of

    b. het bestaan of de verblijfplaats van één of beide ouders onbekend is.

  • 2. Het gezag dat aan één of beide ouders toekomt, is geschorst gedurende de tijd waarin een van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoet.

Artikel 253s
  • 1. Indien het kind met instemming van zijn ouders die het gezag over hem uitoefenen, gedurende ten minste een jaar door een of meer anderen als behorende tot het gezin is verzorgd en opgevoed, kunnen de ouders slechts met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van het kind brengen.

  • 2. Voor zover de volgens het vorige lid vereiste toestemmingen niet worden verkregen, kunnen zij op verzoek van de ouders door die van de rechtbank worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

  • 3. In geval van afwijzing van het verzoek is de beschikking van kracht gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn, welke de duur van zes maanden niet te boven mag gaan. Is echter voor het einde van deze termijn een verzoek of vordering tot ondertoezichtstelling van het kind, dan wel tot ontheffing of ontzetting van een of beide ouders aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking gelden, totdat op het verzoek of de vordering bij gewijsde is beslist.

C

De derde afdeling van titel 14 wordt vernummerd tot vier.

D

De vierde afdeling van titel 14 wordt vernummerd tot vijf. Het opschrift van deze afdeling komt te luiden:

Ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag

E

Het opschrift «Titel 15» komt te luiden: Afdeling 6.

F

Het opschrift «Afdeling 1» van de huidige titel 15 komt te luiden: Paragraaf 1.

G

De tweede en zesde afdeling van de huidige titel 15 vervallen.

H

De afdelingen 3 tot en met 13 van de huidige titel 15 worden vernummerd tot 2 tot en met 11. Het woord «Afdeling» wordt telkens gewijzigd in: Paragraaf.

I

Het opschrift van paragraaf 5 komt te luiden:

Ontslag van de voogdij.

J

Het opschrift van paragraaf 6 komt te luiden:

Onbevoegdheid tot de voogdij.

K

Het opschrift van paragraaf 8 komt te luiden:

Ontzetting van voogdij.

L

Na paragraaf 11 van titel 14 wordt ingevoegd:

TITEL 15. Omgang en informatie

Artikel 377a
  • 1. Het kind en de niet met het gezag belaste ouder hebben recht op omgang met elkaar.

  • 2. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.

  • 3. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:

    a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

    b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

    c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of

    d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

  • 4. Tot kennisneming van de in dit artikel bedoelde verzoeken is de rechtbank bevoegd. Indien evenwel een procedure inzake gezagstoewijzing bij de kantonrechter aanhangig is, kan een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling in verband daarmee aan de kantonrechter worden gedaan.

Artikel 377b
  • 1. De ouder, die alleen met het gezag is belast, is gehouden de andere ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.

  • 2. Indien het belang van het kind zulks vereist kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.

  • 3. De artikelen 377a, vierde lid, en 377e van dit boek zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 377c
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 377b van dit boek wordt de niet met het gezag belaste ouder desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.

  • 2. Indien de informatie is geweigerd, kan de rechter op verzoek van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ouder bepalen dat de informatie op de door hem aan te geven wijze moet worden verstrekt. De rechter wijst het verzoek in ieder geval af, indien zwaarwegende belangen van het kind zich tegen het verschaffen van de informatie verzetten.

  • 3. Het vierde lid van artikel 377a van dit boek is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 377d
  • 1. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, begint de uitoefening van het recht op omgang zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de griffier van de beschikking mededeling heeft gedaan aan de ouder aan wie deze uitoefening is opgedragen.

  • 2. De uitoefening van het recht op omgang begint, indien tevens een beschikking inzake het gezag is of wordt gegeven, niet eerder dan op het tijdstip waarop voor de andere ouder of voor de voogd het gezag is begonnen.

Artikel 377e
  • 1. De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

  • 2. Een verzoek tot wijziging van een beslissing inzake de omgang wordt aan de kantonrechter gedaan, indien de te wijzigen beslissing door de kantonrechter is gegeven.

Artikel 377f
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 377a, kan de rechter op verzoek een omgangsregeling vaststellen tussen het kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. De rechter kan het verzoek afwijzen, indien het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet of indien het kind, dat twaalf jaar of ouder is, bezwaar maakt.

  • 2. Het bepaalde in de artikelen 377a, vierde lid, 377d en 377e van dit boek is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 377g

De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 377a, 377b of 377f, dan wel zodanige beslissing op de voet van artikel 377e van dit boek wijzigen. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Artikel 377h
  • 1. Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de omgang tussen het kind en de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft, of inzake het verschaffen van informatie aan dan wel het raadplegen van die ouder als bedoeld in artikel 377b, eerste lid, dan wel inzake het verschaffen van informatie als bedoeld in artikel 377c, eerste en tweede lid, van dit boek.

  • 2. De artikelen 377a, vierde lid, 377e en 377g van dit boek zijn van overeenkomstige toepassing.

M

In Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek worden voorts de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Artikel 48 komt te luiden:

Artikel 48

Indien hij die wil hertrouwen het gezag heeft over kinderen uit een vorig huwelijk, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gedane aangifte onverwijld kennis aan de kantonrechter van de woonplaats van de bedoelde ouder.

2. Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «, toeziende voogden, curatoren en toeziende curatoren» vervangen door: en curatoren.

b. In het tweede lid wordt de zinsnede «, toeziend voogd, curator of toeziende curator» vervangen door: of curator.

2a. In het eerste lid van artikel 75 vervallen de woorden: of de toeziende curator.

2b. In het tweede lid van artikel 118 vervallen de woorden: en zijn toeziende curator.

3. In artikel 121, derde lid, worden de woorden «de ouderlijke macht» vervangen door: het ouderlijk gezag.

4. De artikelen 161, 161a, 162, 162a, 170, 171, 171a en 172 vervallen.

5. Het tweede en het derde lid van artikel 166 vervallen, evenals het cijfer 1 voor het eerste lid.

5a. In het tweede lid van artikel 169 wordt de zinsnede vanaf «met dien verstande» vervangen door: met dien verstande dat de in artikel 157, derde tot en met zesde lid, bedoelde termijnen worden verminderd met de tijd gedurende welke tijdens de scheiding van tafel en bed een verplichting tot levensonderhoud jegens de andere echtgenoot bestond en dat de duur van het huwelijk wordt berekend tot de dag waarop de beschikking tot scheiding van tafel en bed in kracht van gewijsde is gegaan.

6. Het tweede lid van artikel 176 vervalt, evenals het cijfer 1 voor het eerste lid.

7. In artikel 182 wordt het cijfer 162a vervangen door: 160.

7a. Het tweede lid van artikel 217 komt te luiden:

  • 2. Evenwel ontstaat het gezamenlijk ouderlijk gezag door wettiging slechts, voor zover de ouders tot het gezag bevoegd zijn, en mits de voogdij niet aan een derde was opgedragen.

7b. Het eerste lid van artikel 218 komt te luiden:

  • 1. De tot het gezag bevoegde ouder, die ondanks wettiging geen gezag heeft verkregen, kan aan de kantonrechter verzoeken met het gezag te worden bekleed.

7c. Artikel 219 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid worden de woorden «van rechtswege voogd» vervangen door: van rechtswege bekleed met het gezag.

b. In het derde lid worden de woorden «de voogdij» vervangen door: het gezag.

8. In artikel 228, eerste lid, onder f, wordt «de voogd van het kind is» vervangen door: het gezag over het kind heeft.

9. In artikel 229, derde lid, wordt «161a, tweede en derde lid, 162 en 162a» vervangen door «377a, tweede en derde lid, 377b, eerste en tweede lid, 377c, eerste en tweede lid, 377e, eerste lid, en 377g van dit boek».

9a. In artikel 233 wordt het woord «geweest» vervangen door: geweest of met toepassing van artikel 253ha meerderjarig zijn verklaard.

10. Artikel 234 komt te luiden:

Artikel 234

  • 1. Een minderjarige is, mits hij met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt, bekwaam rechtshandelingen te verrichten, voor zover de wet niet anders bepaalt.

  • 2. De toestemming kan slechts worden verleend voor een bepaalde rechtshandeling of voor een bepaald doel.

  • 3. De toestemming wordt aan de minderjarige verondersteld te zijn verleend, indien het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten.

10a. In het tweede lid van artikel 236 vervallen de woorden: of toeziende voogd.

10b. In artikel 244 vervalt: – met inbegrip van de toeziende voogdij –.

11. In artikel 266 wordt «de ouderlijke macht over» vervangen door «het gezag over».

12. In het tweede lid van artikel 267 wordt «246a» vervangen door «253s».

13. Artikel 269 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef van het eerste lid wordt «de ouderlijke macht over» vervangen door «het gezag over».

b. In het eerste lid, onder a, wordt «de ouderlijke macht» vervangen door «het gezag».

14. In het eerste lid van artikel 270 wordt «de ouderlijke macht» vervangen door «het gezag».

15. Artikel 271 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «de ouderlijke macht over» vervangen door «het gezag over».

b. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien de andere ouder mede het gezag uitoefent, wordt gedurende de schorsing het gezag door hem alleen uitgeoefend.

c. In het vierde lid wordt «de ouderlijke macht» vervangen door «het gezag».

16. In het eerste lid van artikel 272 wordt «de macht» vervangen door «het gezag».

17. Artikel 274 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, wordt na de ontheffing of ontzetting van een van hen voortaan het gezag door de andere ouder alleen uitgeoefend.

b. De eerste zin van het tweede lid komt te luiden:

In geval van ontheffing of ontzetting van een ouder, die het gezag alleen uitoefent, kan de andere ouder de rechtbank te allen tijde verzoeken met de uitoefening van het gezag te worden belast.

18. In artikel 275, eerste lid, wordt «de ouderlijke macht» vervangen door «het gezag» en vervalt «en een toeziende voogd».

19. In artikel 276, derde lid, komt de eerste zin te luiden:

Op het bewind krachtens het vorige lid is artikel 253k van toepassing, indien een der ouders als bewindvoerder is aangewezen, en anders paragraaf 10 van afdeling 6 van deze titel.

20. Artikel 277 komt te luiden:

Artikel 277

  • 1. Indien de rechtbank overtuigd is, dat een minderjarige wederom aan zijn ontheven of ontzette ouder mag worden toevertrouwd, kan zij deze ouder op zijn verzoek in het gezag herstellen. Indien de niet met elkaar gehuwde ouders gezamenlijk het gezag willen uitoefenen, wordt het verzoek daartoe door hen beiden gedaan.

  • 2. Indien bij gelegenheid van de ontzetting of ontheffing het gezag aan de andere ouder was opgedragen, belast de rechtbank de ontheven of ontzette ouder die alleen het in het eerste lid bedoelde verzoek doet, niet met het gezag, tenzij de omstandigheden na het nemen van de beschikking waarbij het gezag aan de andere ouder werd opgedragen, zijn gewijzigd of bij het nemen van de beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 253e van dit boek is van overeenkomstige toepassing.

21. Artikel 278 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een verzoek als bedoeld in artikel 277 van dit boek kan ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming.

b. In het tweede lid worden de woorden «bij de te herstellen ouder» telkens vervangen door: bij de in het gezag te herstellen ouder.

22. Artikel 279 vervalt.

23. Artikel 280 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het bepaalde onder a van het eerste lid vervalt; letter b wordt a en letter c wordt b.

b. Het tweede en derde lid, evenals het cijfer 1 voor het eerste lid, vervallen.

24. Artikel 281, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het bepaalde onder a komt te luiden:

a. de voogd is ontslagen of ontzet;

b. Aan het bepaalde onder b wordt na de puntkomma toegevoegd «of».

c. Het bepaalde onder c vervalt, onder wijziging van letter «d», voor het bepaalde onder d, in c.

25. Het opschrift van de huidige derde afdeling van titel 15 komt te luiden:

Gezag door een der ouders opgedragen

26. In artikel 292, eerste lid, wordt «de voogdij» vervangen door «voortaan als voogd het gezag».

27. Artikel 293, sub a, komt te luiden:

a. indien na zijn overlijden de andere ouder van rechtswege of krachtens rechterlijke beschikking het gezag over zijn kinderen uitoefent.

28. Artikel 294 vervalt.

29. In artikel 295 wordt «ouderlijke macht» vervangen door «ouderlijk gezag».

30. In artikel 297, eerste lid, komt het onder a, b en c bepaalde te luiden:

a. tijdelijke onmogelijkheid, waarin een voogd zich bevindt, het gezag uit te oefenen; of

b. onbekendheid van bestaan of verblijfplaats van de voogd; of

c. in gebreke blijven van de voogd, het gezag uit te oefenen.

31. In artikel 298 vervalt «van de ouderlijke macht of».

32. Artikel 301 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. van de aangifte van geboorte van ieder kind, waarover de moeder niet van rechtswege het gezag uitoefent.

b. In het tweede lid, onder a, wordt «de voogdij over» vervangen door «het gezag over».

33. Het tweede lid van artikel 305 vervalt; het cijfer 3 voor het bestaande derde lid wordt 2.

34. Artikel 322 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, in de aanhef, vervalt «of toeziende voogd».

b. In het eerste lid, onder c, vervalt «of toeziende voogdij».

c. Het tweede lid vervalt, alsmede het cijfer «1» voor het bestaande eerste lid.

35. Artikel 323 vervalt.

36. Artikel 324 komt te luiden:

Artikel 324

  • 1. Wanneer een voogd op een der in artikel 246 van dit boek genoemde gronden onbevoegd is tot de voogdij, ontslaat de kantonrechter hem en vervangt hem door een andere voogd.

  • 2. Hij doet dit op verzoek van de voogd, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve.

37. Artikel 325 vervalt.

38. In artikel 326, tweede lid, vervalt «of de toeziende voogd».

39. Artikel 327, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt «of toeziende voogd».

b. Onder b vervalt «of toeziende voogdij».

c. Onder c vervalt «of toeziende voogdij» en wordt «de ouderlijke macht» vervangen door «het ouderlijk gezag».

40. Artikel 328 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid vervalt.

b. In het tweede lid vervalt de zinsnede «of het maandelijks bezoek van de toeziende voogd» alsmede het cijfer «2» voor dit lid.

41. In artikel 329, eerste lid, vervallen «of toeziende voogdij» en «de toeziende voogd of».

42. Artikel 330 vervalt.

43. In artikel 331, eerste lid, vervallen «of toeziende voogd» en «of toeziende voogdij» en vervalt de tweede volzin.

44. In artikel 332 wordt «de macht» vervangen door «het gezag» en vervalt de tweede zin.

45. Artikel 334 komt te luiden:

Artikel 334

  • 1. Indien de rechtbank de ontzetting uitspreekt, voorziet zij tevens in het gezag.

  • 2. Ieder die tot de uitoefening van het gezag bevoegd is, kan tijdens het onderzoek schriftelijk aan de rechtbank verzoeken daarmede te worden belast.

46. Artikel 335 komt te luiden:

Artikel 335

Hij die van de voogdij over een bepaalde minderjarige is ontzet, kan niet wederom tot voogd over die minderjarige worden benoemd.

47. Het tweede en derde lid van artikel 336 alsmede het cijfer 1 voor het eerste lid vervallen.

48. Artikel 336a wordt als volgt gewijzigd:

a. De derde volzin van het tweede lid vervalt.

b. In het derde lid vervalt «tot ontheffing van de ouder-voogd,».

49. In artikel 338, eerste lid, vervalt «in het bijzijn van de toeziende voogd».

50. In artikel 339, eerste lid, vervalt «en de toeziende voogd».

51. In artikel 340, tweede lid, vervalt «en de toeziende voogd».

52. Artikel 354 komt te luiden:

Artikel 354

De kantonrechter kan te allen tijde de voogd ten verhore doen oproepen. Deze is verplicht alle door de kantonrechter gewenste inlichtingen te verstrekken.

53. Artikel 355, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Aan een met het gezag belaste ouder of aan een ouder die alleen het bewind over het vermogen heeft en die aangifte heeft gedaan van zijn voornemen een huwelijk aan te gaan, kan de kantonrechter opdragen binnen een bepaalde termijn een beschrijving van het vermogen van de kinderen op te maken en deze beschrijving of een afschrift daarvan ter griffie van het kantongerecht in te leveren.

54. In artikel 358, derde lid, vervalt «, met uitzondering van de ouder-voogd,».

55. Artikel 359, wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt «op verzoek van de toeziende voogd of».

b. Het derde lid vervalt.

56. Artikel 360, vierde lid, komt te luiden:

De voogd ontvangt een afschrift van het door de deskundigen in te dienen schriftelijk bericht.

57. In artikel 362 vervalt «op verzoek van de toeziende voogd of».

58. Artikel 368 vervalt.

59. Artikel 370 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt «, de toeziende voogd».

b. In het negende lid vervalt «of de toeziende voogd,».

60 Artikel 371 komt te luiden:

De voogd is verplicht ter griffie van het kantongerecht kennis te geven van elke verandering in zijn woonplaats.

61. In artikel 374, eerste lid, vervalt «, en zo mogelijk in de aanwezigheid van de toeziende voogd».

62. In artikel 375 vervalt «of de toeziende voogd».

63. Artikel 383 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid vervalt «en een toeziende curator».

In het vierde lid wordt «aan de toeziende curator» vervangen door: aan de kantonrechter.

64. Artikel 385 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef van het eerste lid komt «280, lid 1 onder c en lid 3» te luiden: 250 en 280, onder b,. De vermelding «310 lid 1 en lid 3, 313–318, 319 lid 1 onder a en lid 2, 322 lid 1 onder a en c, 324, 336, leden 1 en 2» wordt vervangen door: 322, onder a en c, 324, 336.

b. In het eerste lid wordt vóór onderdeel a een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

a. in geval van benoeming van een ouder tot curator is een bereidverklaring als bedoeld in artikel 280 onder b niet vereist;

c. In het bestaande onderdeel a van het eerste lid wordt de zinsnede «artikel 313 lid 2» vervangen door: artikel 250.

d. In het bestaande onderdeel c van het eerste lid vervalt «en de toeziende curator» en wordt «kunnen» vervangen door «kan».

e. De letters a, b en c voor de bestaande onderdelen in het eerste lid worden gewijzigd in b, c en d.

f. In het tweede lid vervallen de woorden «of toeziende curator» en «of toeziende curatele».

65. In artikel 386, derde lid, wordt «artikel 385, lid 1 onder c» gewijzigd in: artikel 385, lid 1 onder d.

66. Vervallen.

67. In artikel 407 worden de woorden «als bedoeld in het eerste lid» vervangen door: tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 30, onder 8°, vervalt «toeziende voogd,».

2. In artikel 429g, tweede lid, wordt «ouderlijke macht» vervangen door «ouderlijk gezag».

2a. In de eerste afdeling van de Zesde Titel van het Derde Boek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel 810a vervalt in het tweede lid: of de ontzetting van de toeziende voogdij.

2. In artikel 811 wordt in het eerste lid de zinsnede «, voogden en toeziende voogden» vervangen door: en voogden.

3. In de tweede afdeling van de Zesde Titel van het Derde Boek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Artikel 823 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «de ouderlijke macht» vervangen door «het gezag».

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Betreft de schorsing een ouder die met de andere ouder gezamenlijk het gezag uitoefent, dan wordt dit gezag door de andere ouder alleen uitgeoefend.

Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Betreft de schorsing een ouder die het gezag alleen uitoefent, dan kan de rechter bepalen dat de andere ouder het gezag alleen uitoefent, mits deze bevoegd is tot het gezag, of handelen als hiervoren vermeld voor het geval de schorsing beide ouders betreft.

b. Artikel 826, eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. de voorlopige voorzieningen die op de kinderen betrekking hebben, hun kracht behouden totdat het gezag overeenkomstig artikel 253f dan wel artikel 280 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is begonnen;

c. In artikel 827, derde lid, wordt «de voogdij» vervangen door «het gezag».

ARTIKEL III. OVERGANGSBEPALINGEN

  • 1. Een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter getroffen regeling inzake de gezamenlijke ouderlijke macht na gerechtelijke ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed geldt met ingang van dat tijdstip als een regeling inzake het gezamenlijk gezag als bedoeld in artikel 251, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter gegeven beslissing inzake de uitoefening van de ouderlijke macht door ongehuwde en nimmer met elkaar gehuwd geweest zijnde ouders die niet is aangetekend in het voogdijregister, blijft tot zes maanden na dat tijdstip van kracht. Indien binnen die termijn geen aantekening is gedaan als bedoeld in artikel 252, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, is van rechtswege de moeder alleen met het gezag over het kind belast.

  • 3. Een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter gegeven beslissing inzake de uitoefening van de ouderlijke macht door één der ouders of inzake de uitoefening van de voogdij door een ouder geldt met ingang van dat tijdstip als een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag door een der ouders. Indien in dat geval de met het gezag belaste ouder binnen een maand na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een verzoek als bedoeld in artikel 377b, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft gedaan, is artikel 377b, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in ieder geval niet van toepassing zolang niet onherroepelijk op dat verzoek is beslist.

  • 4. De ouder die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van rechtswege de voogdij had over zijn kind, heeft vanaf dat tijdstip van rechtswege alleen het ouderlijk gezag over het kind.

  • 5. Een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter getroffen regeling inzake de omgang tussen het kind en de niet met het gezag belaste ouder of, ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening, tussen het kind en de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft, dan wel tussen het kind en een ander dan de ouder geldt met ingang van dat tijdstip als een regeling inzake de omgang als bedoeld in de artikelen 377a, 377f of 377h van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 6. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de rechter afwijzend heeft beslist op een vordering onderscheidenlijk een verzoek van beide ouders of van één van hen tot het treffen van een regeling inzake de omgang met het kind, geldt zodanige beslissing met ingang van dat tijdstip als een ontzegging van het recht op omgang als bedoeld in artikel 377a, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 7. Een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter getroffen regeling inzake het verschaffen van informatie betreffende de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding aan de niet met het gezag belaste ouder of, ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening, aan de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft, door de andere ouder dan wel door derden geldt met ingang van dat tijdstip als een regeling inzake het verschaffen van informatie als bedoeld in artikel 377b, eerste lid, onderscheidenlijk 377c dan wel 377h van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL IV

Procedures inzake de ouderlijke macht van één of beide ouders en inzake de omgang, waarin het inleidende verzoekschrift is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden beheerst door de procesrechtelijke bepalingen die voor dat tijdstip golden.

ARTIKEL V. SLOTBEPALING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 6 april 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Uitgegeven de negende mei 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 april 1995, Stb. 227.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1992/93, 1993/94, 1994/95, 23 012.

Handelingen II 1994/95, blz. 921–946; 1064–1065.

Kamerstukken I 1994/95, 23 012 (73, 73a, 73b, 73c, 73d).

Handelingen I 1994/95, blz. 1037.

Naar boven