Besluit van 6 april 1995, houdende vaststelling van regels over de rechtspositie van de vrijwillige ambtenaren van politie (Besluit rechtspositie vrijwillige politie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 13 februari 1995, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA94/1434;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 6 maart 1995, nummer W04.95.0071);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 29 maart 1995, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA95/U741;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

    b. de vrijwillige ambtenaar in opleiding: degene die door het bevoegd gezag is benoemd tot vrijwillige ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie;

    c. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993;

    d. de vrijwillige ambtenaar van politie: de vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de vrijwillige ambtenaar in opleiding;

    e. bevoegd gezag:

    1e. de korpsbeheerder, voor zover het betreft de vrijwillige ambtenaar van politie, die werkzaam is bij een regionaal politiekorps;

    2e. Onze Minister van Justitie, voor zover het betreft de vrijwillige ambtenaar van politie, die werkzaam is bij het Korps landelijke politiediensten;

  • 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder echtgenote of echtgenoot mede begrepen de levenspartner met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de nabestaande levenspartner. Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de levenspartner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. Het bevoegd gezag kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

HOOFDSTUK II. ALGEMENE RECHTSPOSITIE

Paragraaf 1. Aanstelling

Artikel 2

  • 1. De aanstelling geschiedt in tijdelijke of in vaste dienst.

  • 2. Een aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt voor bepaalde tijd.

Artikel 3

  • 1. De aanstelling van de vrijwillige ambtenaar in opleiding geschiedt in tijdelijke dienst voor de tijd dat de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie wordt gevolgd.

  • 2. Na het voltooien van de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie vindt een aanstelling in tijdelijke dienst plaats voor een proeftijd van één jaar, zonodig in bijzondere gevallen op verzoek van de ambtenaar met één jaar te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht.

  • 3. Degene die de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie alsmede de daarop volgende proeftijd heeft voltooid, wordt in vaste dienst aangesteld.

Artikel 4

Voor aanstelling als vrijwillige ambtenaar van politie komt uitsluitend in aanmerking degene die:

a. Nederlander is;

b. voldoet aan bij regeling van Onze Minister te stellen eisen met betrekking tot de geneeskundige en psychologische keuring, het opleidingsniveau en het antecedentenonderzoek en

c. voldoet aan overige bij regeling van Onze Minister te stellen eisen.

Artikel 5

  • 1. Vóór de aanvaarding van zijn ambt legt de vrijwillige ambtenaar van politie de volgende eed dan wel verklaring en belofte van zuivering af:

    «Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk of onmiddellijk onder welke vorm of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner aanstelling aan niemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, of zal geven of beloven.

    Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in mijn betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd, middellijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik!)»

    Daarna wordt de volgende eed of belofte afgelegd:

    «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de wetten des Rijks.

    Ik zweer (beloof) dat ik de krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en verordeningen zal nakomen en handhaven, dat ik de mij verstrekte opdrachten zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben, en dat ik mij als een nauwgezet en ijverig politieambtenaar zal gedragen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!»

  • 2. De vrijwillige ambtenaren van politie leggen de eden dan wel verklaringen en beloften af ten overstaan van het bevoegd gezag.

Artikel 6

  • 1. Aan de vrijwillige ambtenaar van politie wordt, zo mogelijk vóór de aanvaarding van zijn ambt, een akte van aanstelling door of vanwege het bevoegd gezag uitgereikt, waarin in elk geval worden vermeld:

    a. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de ambtenaar;

    b. of de aanstelling geschiedt in vaste of in tijdelijke dienst al dan niet met een proeftijd en de duur van de eventuele proeftijd;

    c. de functie waarin hij wordt aangesteld;

    d. de plaats van tewerkstelling en het werkgebied, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen m en n, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

    e. de datum van ingang van de aanstelling;

    f. de rang waarin hij wordt aangesteld en

    g. het gegeven dat de eden dan wel de verklaringen en beloften zijn afgelegd, en de datum waarop dit is gebeurd.

  • 2. Voor zover deze gegevens niet reeds in de akte van aanstelling zijn vermeld, deelt het bevoegd gezag de ambtenaar zo spoedig mogelijk schriftelijk andere hem mogelijk toegekende voordelen mee, onder verwijzing naar de regeling waarop de toekenning berust en de eventuele voorwaarden die aan de toekenning verbonden zijn.

Artikel 7

  • 1. De vrijwillige ambtenaar van politie wordt bij zijn aanstelling schriftelijk door het bevoegd gezag op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van zijn rechtspositie.

  • 2. Regelingen waarin zijn rechtspositie is neergelegd, worden op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Hij kan kosteloos hiervan afschriften maken.

  • 3. De schriftelijk vastgestelde en voor hem geldende regelingen en instructies, die hij bij de vervulling van zijn dienst heeft na te leven, worden eveneens op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Hij kan kosteloos hiervan afschriften maken.

  • 4. Over wijzigingen in regelingen betreffende zijn rechtspositie wordt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte gesteld.

Paragraaf 2. Werktijden

Artikel 8

Het bevoegd gezag bepaalt de werktijden voor de vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

Paragraaf 3. Aanspraken bij ongeval

Artikel 9

  • 1. Het bevoegd gezag sluit ten behoeve van de vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, een ongevallenverzekering af.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder «ongeval» en «arbeidsongeschiktheid» hetgeen daaronder wordt verstaan in de door het bevoegd gezag ter zake gesloten ongevallenverzekering.

Artikel 10

  • 1. De vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die arbeidsongeschikt is, heeft, indien deze ongeschiktheid blijkens een geneeskundig onderzoek het gevolg is van een ongeval in verband met de vervulling van zijn functie, aanspraak op een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de verzekering, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 2. De verzekering, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bevat in elk geval de bepaling dat bij blijvende arbeidsongeschiktheid aanspraak op een uitkering ineens bestaat.

  • 3. De vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, heeft behoudens artikel 12 geen aanspraak op enige vergoeding ten laste van het bevoegd gezag ter zake van een ongeval.

Artikel 11

  • 1. Indien een vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, ten gevolge van een ongeval, in verband met de vervulling van zijn functie, komt te overlijden, hebben zijn echtgenote of echtgenoot en gezinsleden aanspraak op een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de ongevallenverzekering, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 2. Bij vermissing als bedoeld in boek 1, titel 18, afdeling 2, van het Burgerlijk Wetboek, van de vrijwillig ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien gegronde vermoedens bestaan dat de vermissing het gevolg is van ongeoorloofde afwezigheid.

Artikel 12

In geval van een ongeval, ontstaan ten gevolge van de vervulling van zijn functie, worden de vrijwillige ambtenaar van politie, aangesteld voor de vervulling van de politietaak, de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoed.

Artikel 13

Indien geen sprake is van een ongeval maar wel van een ziekte die is ontstaan of verergerd ten gevolge van de vervulling van de functie, stelt het bevoegd gezag ter zake een uitkering vast voor zover de verzekering, bedoeld in artikel 9, eerste lid, daar niet in voorziet.

Artikel 14

  • 1. De artikelen 11 tot en met 13 zijn eveneens van toepassing op de gewezen vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, voor zover deze de zestigjarige leeftijd nog niet heeft bereikt.

  • 2. Artikel 10 is eveneens van toepassing op de gewezen vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak tot het tijdstip, genoemd in artikel 38, eerste lid, indien hij blijvend arbeidsongeschikt is.

Paragraaf 4. Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar

Artikel 15

  • 1. De verstrekking van uniformkleding aan de vrijwillig ambtenaar van politie alsmede het onderhoud daarvan geschieden door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van uniformkleding geschiedt kosteloos. Onze Minister stelt ter zake van de verstrekking van uniformkleding nadere regels vast. Voor zover deze regels betrekking hebben op het Korps landelijke politiediensten worden zij gegeven in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 2. De verstrekking van dienstkleding aan de vrijwillig ambtenaar van politie alsmede het onderhoud daarvan geschieden door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van dienstkleding geschiedt kosteloos.

  • 3. De vrijwillig ambtenaar van politie is verplicht het uniform en de onderscheidingstekenen te dragen, voor zover dit voor hem voorgeschreven is.

Artikel 16

  • 1. Het is de vrijwillig ambtenaar van politie verboden in dienst uniform-

    kledingstukken te dragen, tenzij deze van dienstwege zijn verstrekt of voorgeschreven.

  • 2. Het is de vrijwillig ambtenaar van politie verboden bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens te dragen, tenzij deze van regeringswege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen daarvan door het bevoegd gezag vergunning is verleend.

Artikel 17

De vrijwillige ambtenaar van politie kan zich niet beroepen op de omstandigheid niet in dienst te zijn, in die gevallen waarin zijn optreden redelijkerwijze is vereist.

Artikel 18

Indien de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, door ziekte of anderszins verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo spoedig mogelijk mededeling te doen op de door het bevoegd gezag aangegeven wijze.

Artikel 19

Het is, indien daardoor de behoorlijke vervulling van zijn plichten als ambtenaar in gevaar kan worden gebracht of het aanzien van zijn ambt kan worden geschaad, de vrijwillige ambtenaar van politie verboden overige activiteiten te verrichten of geld, geschenken, diensten of kortingen van welke aard ook, in welke vorm, middellijk of onmiddellijk, of van wie ook, met uitzondering van door de overheid uitgeloofde premies, aan te nemen of ten behoeve van wie ook te bedingen in verband met zijn ambtelijke hoedanigheid.

Artikel 20

  • 1. De vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die geheel of gedeeltelijk op kosten van de regio of het Rijk een opleiding heeft verkregen en tijdens die opleiding dan wel binnen drie jaar na het beëindigen daarvan de dienst verlaat, kan worden verplicht deze kosten geheel of gedeeltelijk aan de regio of aan het Rijk terug te betalen.

  • 2. Indien het bevoegd gezag de verplichting, bedoeld in het eerste lid, oplegt, geschiedt dit binnen drie maanden na de datum van het ontslag uit de dienst.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt over de uitvoering van het eerste lid nadere regels vast.

Artikel 21

  • 1. Het bevoegd gezag kan de vrijwillige ambtenaar van politie verplichten de door de dienst geleden schade, voor zover deze aan de ambtenaar is te wijten, geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Ten aanzien van gevallen waarin de schade minder bedraagt dan f 500 kan de korpschef dan wel, indien het een vrijwillige ambtenaar in opleiding betreft, de directeur van de instelling waar hij deze opleiding volgt, de in de eerste volzin bedoelde bevoegdheid uitoefenen.

  • 2. Het bedrag van de schadevergoeding wordt niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden.

Artikel 22

  • 1. Aan de vrijwillige ambtenaar van politie wordt de schade aan zijn goederen vergoed die hij buiten zijn schuld lijdt ten gevolge van de uitoefening van zijn dienst, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage van die goederen.

  • 2. De ambtenaar heeft geen aanspraak, bedoeld in het eerste lid, indien hij terzake van die schade rechten tegenover derden kan doen gelden. Indien de ambtenaar zijn rechten tegenover derden aan de regio dan wel het Rijk cedeert, wordt hij in het genot gesteld van het in geld uitgedrukte bedrag van de schade.

  • 3. Indien de regio dan wel het Rijk terzake van de door voornoemde cessie verkregen rechten een civiele vordering instelt, worden de kosten die hieruit voor de regio dan wel het Rijk voortvloeien, niet op de ambtenaar verhaald.

Artikel 23

  • 1. De vrijwillige ambtenaar van politie die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarvoor krachtens de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn dienst niet verrichten en heeft geen toegang tot dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen dan met toestemming vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst.

  • 2. De ambtenaar die verkeert in de situatie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan de bedrijfsgeneeskundige dienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de vanwege de bedrijfskundige dienst gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

Artikel 24

  • 1. Aan de vrijwillige ambtenaar van politie kan door het bevoegd gezag de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen, dienstterreinen, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

  • 2. Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf op voornoemde plaatsen zijn vastgesteld.

Artikel 25

  • 1. De vrijwillige ambtenaar van politie kan wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichtingen worden beloond.

  • 2. De beloningen zijn:

    a. tevredenheidsbetuiging of

    b. een gratificatie van maximaal f 500,00.

Paragraaf 5. Straffen

Artikel 26

  • 1. De vrijwillige ambtenaar van politie die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.

  • 2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 27

  • 1. De straffen die kunnen worden opgelegd, zijn:

    a. schriftelijke berisping;

    b. schorsing voor een bepaalde tijd of

    c. ontslag.

  • 2. De straffen, bedoeld in het eerste lid, worden opgelegd door het bevoegd gezag.

Artikel 28

  • 1. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de vrijwillige ambtenaar van politie zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

  • 2. Indien met toepassing van het eerste lid de straf van ontslag wordt opgelegd, kan tegelijk met deze straf één van de in artikel 27, eerste lid, onderdeel a, genoemde straffen worden opgelegd.

Artikel 29

  • 1. Indien de vrijwillige ambtenaar van politie gebruik maakt van de mogelijkheid zich te verantwoorden in het geval dat het bevoegd gezag voornemens is hem een straf op te leggen, geschiedt de verantwoording ten overstaan van het bevoegd gezag. Dit bepaalt of deze verantwoording mondeling of schriftelijk zal plaatsvinden. Bij schriftelijke verantwoording wordt de ambtenaar op zijn verzoek de gelegenheid gegeven tot nadere mondelinge toelichting.

  • 2. Van de mondelinge verantwoording wordt direct een verslag opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door degene tegenover wie de verantwoording heeft plaatsgevonden en door de ambtenaar. Indien de ambtenaar het verslag weigert te ondertekenen, wordt dit in het verslag, zo mogelijk met opgave van de redenen, vermeld. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het verslag.

  • 3. Indien de ambtenaar dit verlangt, worden hem of zijn raadsman afschriften verstrekt van de ambtelijke rapporten of andere geschriften die op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Artikel 30

  • 1. De vrijwillige ambtenaar van politie kan niet worden gestraft wegens overtreding van artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet, dan nadat daarover advies is ingewonnen van de Adviescommissie grondrechten- en functieuitoefening politieambtenaren.

  • 2. Het bevoegd gezag geeft bij zijn besluit tot strafoplegging te kennen of dit in overeenstemming is met het ingewonnen advies.

Artikel 31

De ambtenaar dient van de ontvangst van een besluit inzake strafoplegging te doen blijken door onmiddellijke terugzending van een door hem ondertekend en gedateerd ontvangstbewijs.

Artikel 32

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de straf is bevolen dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.

Paragraaf 6. Schorsing en ontslag

Artikel 33

De vrijwillige ambtenaar van politie is van rechtswege in zijn ambt geschorst wanneer hem rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, tenzij de vrijheidsontneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid.

Artikel 34

  • 1. Onverminderd artikel 27, eerste lid, onderdeel b, kan de vrijwillige ambtenaar van politie in zijn ambt worden geschorst:

    a. indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld;

    b. wanneer hem door het bevoegd gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is meegedeeld dan wel wanneer hem die straf is opgelegd of

    c. wanneer naar het oordeel van het bevoegd gezag het belang van de dienst dit vereist.

  • 2. Schorsing geschiedt door het bevoegd gezag. In afwachting van de schorsing kan de vrijwillige ambtenaar van politie buiten functie worden gesteld door het bevoegd gezag.

  • 3. De duur van de schorsing bedraagt maximaal zes maanden. In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn met drie maanden worden verlengd.

Artikel 35

  • 1. Ontslag wordt gegeven door het bevoegd gezag.

  • 2. Bij ontslag niet op eigen aanvraag wordt de vrijwillige ambtenaar van politie behalve in het geval, bedoeld in artikel 41, de reden van het ontslag schriftelijk medegedeeld.

Artikel 36

  • 1. De vrijwillige ambtenaar van politie wordt op zijn eigen aanvraag ontslag verleend.

  • 2. Het ontslag wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand.

  • 3. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien een strafrechtelijke vervolging terzake van een misdrijf tegen de ambtenaar is ingesteld of indien wordt overwogen de straf van ontslag op te leggen.

  • 4. Van het tweede lid kan worden afgeweken op aanvraag van de vrijwillige ambtenaar van politie.

  • 5. Indien een ontslag op eigen aanvraag wordt verleend aan een vrijwillige ambtenaar in opleiding, gaat dit ontslag, in afwijking van het tweede lid, onmiddellijk in.

  • 6. Het ontslag op eigen aanvraag wordt eervol verleend.

Artikel 37

  • 1. Aan de vrijwillige ambtenaar in opleiding die tegen het einde van de basisopleiding of bij het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 3, tweede lid, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de proeftijd is verstreken.

  • 2. Aan de vrijwillige ambtenaar in opleiding die gedurende de opleiding of de proeftijd niet de geschiktheid blijkt te bezitten die voor de dienst wordt vereist, kan met ingang van een dag gelegen binnen de proeftijd eervol ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van een maand.

  • 3. Het ontslag kan, al dan niet op eigen aanvraag, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn.

Artikel 38

Het bevoegd gezag verleent de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, ongevraagd eervol ontslag met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin hij de zestigjarige leeftijd bereikt.

Artikel 39

Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college waarin hij is aangesteld of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

Artikel 40

  • 1. Anders dan op eigen aanvraag, bij wijze van straf of ingevolge artikel 37, 38, of 39 kan de vrijwillige ambtenaar van politie worden ontslagen op grond van:

    a. het verlies van een vereiste voor de aanstelling, gesteld bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van het ambt geldt;

    b. onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarbij de ambtenaar onder curatele is gesteld;

    c. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    d. onherroepelijk geworden veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    e. blijvende ongeschiktheid uit hoofde van ziekte of gebreken voor de vervulling van zijn ambt of

    f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken of

    g. het bij of in verband met indiensttreding of keuring verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de vrijwillige ambtenaar van politie aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2. Een ontslag op grond van het eerste lid, onderdelen a, e en f wordt steeds eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan de dag, volgende op die waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was.

Artikel 41

Een vrijwillige ambtenaar van politie kan ook op andere gronden, dan die welke in artikel 40 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, worden ontslagen. Het ontslag wordt eervol verleend.

Paragraaf 7. Overleg en medezeggenschap politie

Artikel 42

De artikelen 3 en 13 van het Besluit overleg en medezeggenschap 1994 zijn van overeenkomstige toepassing op vrijwillige ambtenaren van politie.

HOOFDSTUK III. FINANCIËLE RECHTSPOSITIE

Artikel 43

Gedurende de tijd dat de vrijwillige ambtenaar in opleiding de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie volgt, of de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, in opdracht van het bevoegd gezag een voor zijn functie relevante cursus volgt dan wel deelneemt aan een oefening of in opdracht van het bevoegd gezag werkelijke dienst verricht, ontvangt hij een uurvergoeding overeenkomstig de door Onze Minister vast te stellen regels.

Artikel 44

Het Besluit vergoeding dienstreizen politie is van overeenkomstige toepassing op vrijwillige ambtenaren van politie.

HOOFDSTUK IV. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

Een vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die op grond van afdeling 1, hoofstuk 2, artikel 1, van de Invoeringswet Politiewet 1993 naar een politieregio dan wel het Korps landelijke politiediensten is overgegaan en die op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 1993 aanspraken had op grond van de Rechtstoestandsregeling reservepolitie behoudt deze aanspraken.

Artikel 46

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit besluit genoemde termijnen.

Artikel 47

Besluiten, genomen in de periode van 1 april 1994 tot en met de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit op grond van het Beloningsreglement reservepolitie 1968, of de daarop berustende bepalingen, als zouden dit reglement en die bepalingen in genoemde periode nog hebben gegolden, zijn rechtsgeldig genomen.

Artikel 48

Degene die in de periode van 1 april 1994 tot en met de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit ingevolge een opdracht van het bevoegd gezag werkzaamheden als vrijwillige ambtenaar van politie heeft verricht en in verband met die werkzaamheden aanspraak zou hebben gehad op een uitkering of voorziening als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders in het geval deze wet voor hem zou hebben gegolden, heeft, indien hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verzoek om toekenning van een zodanige uitkering of voorziening heeft ingediend, aanspraak op een met bedoelde uitkering of voorziening overeenkomende uitkering of voorziening.

Artikel 49

Het koninklijk besluit van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van 25 november 1964, houdende wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1957, Stb. 559 en vaststelling van de Rechtstoestandsregeling reservepolitie (Stb. 473) wordt ingetrokken.

Artikel 50

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 51

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie vrijwillige politie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 april 1995

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de negende mei 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

In de Politiewet 1993 is in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, in de mogelijkheid voorzien vrijwillige ambtenaren van politie aan te stellen voor de uitvoering van de politietaak. De taken die deze ambtenaren zullen gaan vervullen, zijn uitgewerkt in het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie.

De vrijwillige politie treedt in de plaats van de reservepolitie: bij de inwerkingtreding van de Politiewet 1993 wordt gelijktijdig met de opheffing van de reservepolitie de vrijwillige politie ingevoerd.

Op 13 oktober 1993 vond een mondeling overleg met de vaste commissie voor Politie van de Tweede Kamer plaats over de nota betreffende de vrijwillige politie die de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken op 6 april 1993 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer zonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 1992/93, 22 801, nr. 14). Van dit mondeling overleg is een verslag gemaakt (Kamerstuk II, vergaderjaar 1993/94, 23 401, nr. 4).

In de voornoemde nota en het daarop volgende verslag wordt in het kort aandacht besteed aan het onderwerp rechtspositie van vrijwillige ambtenaren van politie.

In het kader van de reorganisatie van het politiebestel dient een rechtspositiebesluit voor de vrijwillige ambtenaren van politie – die immers ambtenaar zijn in de zin van de Politiewet 1993 – tot stand te komen.

De inzet van de vrijwillige ambtenaar van politie verschilt wezenlijk van die van de reservist: de vrijwillige ambtenaar wordt namelijk ingezet in geval van piekbelasting als aanvulling op de reguliere politie.

Ingevolge artikel 2 van de Rechtstoestandsregeling reservepolitie was de reservist uitsluitend inzetbaar ingeval van buitengewone omstandigheden of in geval van rampen. In verband met de gewijzigde omstandigheden waarin vrijwillige ambtenaren van politie worden ingezet, is hun status veranderd: zij zijn ingevolge artikel 3 van de Politiewet 1993 ambtenaar van politie, terwijl met de reservisten – die werden aangenomen bij het Korps Rijkspolitie en de gemeentepolitie – een verbintenis als vrijwilliger werd aangegaan.

De reden dat vrijwillige ambtenaren van politie niet in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) zijn opgenomen, is dat zij oproepkrachten zijn, die af en toe werkzaamheden ten behoeve van de politie verrichten en die een werkkring buiten de politie hebben dan wel een uitkering genieten. Gezien de aard van dit dienstverband zijn zij qua rechtspositie ten dele vergelijkbaar met de ambtenaren van politie belast met de uitvoering van de politietaak die een volledig dan wel een parttime dienstverband hebben. Gezien de aard van hun dienstverband komen de vrijwillige ambtenaren van politie bij voorbeeld niet in aanmerking voor de financiële aanspraken die voortvloeien uit functioneel leeftijdsontslag, voor vertrouwensfuncties, voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding, voor loopbaanbegeleiding of voor een ambtsjubileumgratificatie, wordt voor hen geen dienstrooster vastgesteld en hebben zij geen recht op ADV en vakantie dan wel verlof. Waar de vergelijking met (beroeps)ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, opgaat, worden vrijwillige ambtenaren van politie op dezelfde voet behandeld als hun beroepscollega's en zijn de desbetreffende bepalingen uit het Barp in dit besluit overgenomen.

De uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het concipiëren van het voorliggende besluit zijn de volgende:

1. Voor de bepalingen inzake algemene rechtspositie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). In verband hiermee is de nota van toelichting beknopt gehouden.

2. Het Besluit rechtspositie vrijwillige politie is geen catalogus van aanspraken waarin alle rechtspositionele aanspraken van vrijwillige ambtenaren van politie limitatief zijn opgesomd. Dit houdt in dat in het besluit de meeste aanspraken zijn geregeld maar dat ook in andere rechtspositionele regelingen zoals bijvoorbeeld het Besluit rangen politie (alsmede in ministeriële regelingen zoals bijvoorbeeld de Kledingregeling politie) rechtspositionele aanspraken zijn geregeld.

De bovengenoemde uitgangspunten worden zonodig bij de artikelsgewijze toelichting vermeld.

Voor de toegankelijkheid en de leesbaarheid zijn bij deze nota van toelichting twee transponeringstabellen bijgevoegd.

Het besluit is voorgelegd aan de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken. Deze heeft hiermee ingestemd.

Financiële gevolgen

In dit besluit worden de diverse korpsbeheerders verplicht tot het afsluiten van een ongevallenverzekering voor de vrijwillige ambtenaren van politie die bij hun korps in dienst zijn. Hiermede is vanaf 1995 rekening gehouden in de toekenning van budgetten aan de regio's voor een bedrag van f 3,9 miljoen en het Korps landelijke politiediensten uit het politiebudget. Aan de invoering van dit besluit zijn derhalve voor de Rijksbegroting geen financiële consequenties verbonden.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Wat de terminologie betreft, is aangesloten bij de terminologie van de Politiewet en bij die van het Barp.

Vrijwillige ambtenaren van politie zijn ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993 uitsluitend vrijwillige ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: in het element «vrijwilligheid» onderscheiden zij zich van hun beroepscollega's die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en zij zijn evenmin aan te merken als administratieftechnisch ambtenaren of bijzondere ambtenaren van politie.

Gelet op hetgeen is opgemerkt over de positie van vrijwillige ambtenaren van politie in het algemeen deel is er bewust voor gekozen de vrijwillige ambtenaar in opleiding niet te brengen onder het begrip «adspirant». Het begrip «adspirant» wordt namelijk gebruikt voor politieambtenaren die in verband met hun verdere beroepscarrière bij de politie een algemeen vormende beroepsopleiding volgen. Aangezien vrijwillige ambtenaren in opleiding geen echte loopbaan bij de politie hebben, is het begrip «adspirant» op hen niet van toepassing.

Artikel 6

Het eerste lid, onderdeel b, slaat terug op artikel 3, eerste en tweede lid, van dit besluit. Hiermee wordt bedoeld dat gedurende de opleiding een aanstelling in tijdelijke dienst plaatsvindt en vervolgens een aanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van de proeftijd, die gewoonlijk een jaar en in sommige gevallen (hetzij op verzoek van de ambtenaar hetzij ambtshalve) twee jaar bedraagt.

Artikel 8

Zoals hierboven opgemerkt, wordt door het bevoegd gezag voor vrijwillige ambtenaren van politie geen dienstrooster opgesteld. De reden hiervan is dat vrijwillige ambtenaren – in tegenstelling tot de ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak – slechts incidenteel en niet structureel worden ingezet. Dit gebeurt met name bij piekbelasting en bij grote evenementen.

Artikel 9

In dit artikel is de verplichting voor het bevoegd gezag opgenomen om ten behoeve van de vrijwillige ambtenaren voor de uitvoering van de politietaak een ongevallenverzekering af te sluiten.

Deze verplichting vloeit voort uit goed werkgeverschap. De kosten die dit voor de regio met zich zal brengen, zal deze kunnen bestrijden uit de zogenaamde brede doeluitkering (vgl. Kamerstukken II, 22 801, nr. 14, pagina 5).

De artikelen 9 tot en met 14 zijn ontleend aan de model rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer. Deze rechtspositieregeling is een uitgave van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van maart 1993.

De vrijwillige ambtenaar van politie heeft aanspraak op een uitkering voor zover de door zijn werkgever afgesloten verzekering dat regelt. Daarnaast kan eventueel nog een vergoeding worden verleend voor geneeskundige kosten. De bij deze nota van toelichting gevoegde Modelregeling aanspraken bij ongeval voor vrijwillige ambtenaren van politie geeft in deze de aanbevolen minima aan.

Artikel 10

In dit artikel is bepaald welke bepaling de door het bevoegd gezag met een particuliere verzekeraar af te sluiten verzekering in elk geval dient te bevatten.

Het staat het bevoegd gezag vrij in overeenstemming met het Regionaal Georganiseerd Overleg een verdergaande regeling te treffen, bij voorbeeld door bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid een recht op aanspraak op een uitkering te creëren.

Een belangrijk punt is dat bij blijvende arbeidsongeschiktheid altijd aanspraak bestaat op een bedrag ineens. Dit geldt ook bij blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

De verzekering wordt gesloten om financiële schade die door de arbeidsongeschiktheid wordt geleden op te vangen.

Wijzigingen van de verzekeringsvoorwaarden zullen ingevolge artikel 13 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 in het Regionaal Georganiseerd Overleg aan de orde moeten worden gesteld.

De vrijwillige ambtenaar van politie valt op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de Ziektewet en artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet onder de werking van de beide genoemde wetten. Indien een vrijwillige ambtenaar als gevolg van een ongeval hem overkomen tijdens de politiedienst, arbeidsongeschikt is, mag de desbetreffende bedrijfsvereniging wat betreft de eventuele uitkeringen waarop betrokkene krachtens genoemde wetten uit hoofde van zijn hoofdbetrekking aanspraak kan maken, daaraan geen consequenties verbinden.

Het is nog niet duidelijk wat de consequenties zijn van de stelselherziening waaraan nu gewerkt wordt. Binnen de beperkingen van de gewijzigde verzekeringen mag de vrijwillige ambtenaar van politie er in verhouding tot andere werknemers niet extra op achteruitgaan. Zo nodig wordt een compensatie door het bevoegd gezag betaald. Daarvoor kan een verzekering worden afgesloten.

Artikel 14

Het is de bedoeling dat ook de gewezen vrijwillige ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, in aanmerking kan komen voor een uitkering als bedoeld in paragraaf 3 van Hoofdstuk III.

Ook na de beëindiging van het dienstverband kan immers een ziekte ontstaan of erger worden in verband met de vervulling van de betrekking. Het zal duidelijk zijn dat de tijd tussen de ontslagdatum en het moment waarop de ziekte ontstaat of erger wordt, niet al te groot kan zijn ten einde een causaal verband te kunnen aantonen tussen het vervullen van de betrekking van vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de politietaak, en de ziekte of het erger worden daarvan.

Artikel 47

Aangezien mij is gebleken dat na de inwerkingtreding van de Politiewet 1993 in een aantal regio's nog feitelijk het Beloningsreglement reservepolitie 1968 is toegepast, is deze bekrachtigingsbepaling opgenomen.

Artikel 48

Ingevolge artikel 47, tweede lid, van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders (WRVR) zoals dit luidde tot aan het moment waarop de Politiewet 1993 in werking trad (1 april 1994) behielden reservisten van rijks- en gemeentepolitie de aanspraken die zij hadden op grond van de Wet op de noodwachten. Omdat in de Politiewet 1993 de reservepolitie niet in haar tot dan toe bestaande vorm zou terugkeren, is eind 1993 in artikel 47 een nieuw derde lid toegevoegd waarin een voorziening werd getroffen teneinde de aanspraken die de reservisten aan artikel 47 ontleenden in stand te houden. Tevens stelde dit derde lid de rechthebbende die nog geen uitkering had ontvangen gedurende de tijd van een jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe Politiewet in de gelegenheid alsnog een aanvraag in te dienen. Daarmee werd eenzelfde overgangsregime geschapen als voor de noodwachten in het tweede lid van artikel 47.

Het bovenstaande gold tot 1 april 1994.

Na 1 april 1994 is de reservepolitie opgeheven en vervangen door de vrijwillige politie. Omdat de aanspraken van een vrijwillige ambtenaar van politie bij een ongeval op grond van paragraaf 3 van dit besluit grotendeels zullen zijn gebaseerd op een af te sluiten ongevallenverzekering en een dergelijke verzekering niet met terugwerkende kracht kan worden afgesloten, wordt de vrijwillige ambtenaar in artikel 48 van dit besluit een aanspraak gegeven die overeenkomt met die in artikel 47, derde lid, van de WRVR, bij een ongeval in de periode van 1 april 1994 tot aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Model-regeling aanspraken bij ongeval voor vrijwillige ambtenaren van politie (geadviseerd standaardpakket)

A. Bij overlijden voor gehuwd samenwonende: kapitaal vanf 165 000
plus een levenlange rente vanf 38 500
voor wezen tevens een wezenrente van 20% van de rente bij overlijden, maximaal 5 kinderen, per kind een uitkering vanf 7 700
overlijden anders dan door ongeval tijdens functievervulling (predispositie) een kapitaal vanf 50 000
  
Voor ongehuwde kapitaal vanf 27 500
bij overlijden anders dan door een ongeval tijdens functievervulling (predispositie) een kapitaal vanf 10 000
  
B. Bij blijvende arbeidsongeschiktheid: een kapitaal vanf 275 000
plus voor een zelfstandige tot 65 jaar een rente-uitkering per jaar vanf 38 500
plus voor een werknemer in overheidsdienst tot 65 jaar een rente-uitkering per jaar vanf 16 500
plus voor een werknemer werkzaam bij het bedrijfsleven tot 65 jaar een rente-uitkering per jaar vanf 25 000
  
C. Bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid: voor een zelfstandige gedurende maximaal drie jaar een rente-uitkering per jaar vanf 60 500
voor een werknemer in overheidsdienst gedurende maximaal drie jaar een rente-uitkering per jaar vanf 16 500
voor een werknemer werkzaam bij het bedrijfsleven gedurende maximaal drie jaar een rente-uitkering per jaar vanf 16 500
  
D. Geneeskundige kosten verpleging in de tweede klasse; maximum per ongevalf 40 000

TRANSPONERINGSTABEL

Besluit rechtspositie vrijwillige politie (Brvp)Besluit algemene rechtspositie politie (Barp)Andere regelingen Model-rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer
art. 1art. 1  
art. 2art. 2  
art. 3art. 3, eerste lid, tweede lid, onderdeel b en vijfde lid  
art. 4art. 7, eerste lid  
art. 5art. 9, eerste en vierde lid  
art. 6art. 10  
art. 7art. 11  
art. 8art. 12, eerste lid  
art. 9-art. 12
art. 10-vgl. art. 13
art. 11-art. 14
art. 12-art. 15
art. 13-art. 16
art. 14-art. 17
art. 15vgl. art. 56  
art. 16art. 57  
art. 17art. 59  
art. 18art. 60  
art. 19art. 66, onderdelen b en e  
art. 20art. 67  
art. 21art. 68  
art. 22art. 69  
art. 23art. 70, eerste en tweede lid  
art. 24art. 73  
art. 25art. 74, eerste lid, en tweede lid, onderdelen a en c.  
art. 26art. 76  
art. 27vgl. art. 77, eerste lid, onderdelen a, h, en i.  
art. 28art. 78  
art. 29art. 79  
art. 30art. 80  
art. 31art. 81  
art. 32art. 82  
art. 33art. 83  
art. 34art. 84  
art. 35art. 86, eerste lid  
art. 36art. 87  
art. 37art. 89  
art. 38art. 94, eerste lid, onderdeel g  
art. 39art. 92  
art. 40vgl. art. 94, eerste en tweede lid  
art. 41art. 95, eerste lid  
art. 42-  
art. 43-vgl. art. 3 Bbp
art. 44-  
art. 45art. 99  
art. 46art. 101  
art. 47-  
art. 48-  
art. 49vgl. art. 102  
art. 50vgl. art. 103  
art. 51art. 104 

TRANSPONERINGSTABEL

BarpBrvpAndere regelingen
art. 1art. 1  
art. 2art. 2  
art. 3art. 3  
art. 4-  
art. 5-  
art. 6-  
art. 7, eerste lidart. 4  
art. 8-  
art. 9, eerste en vierde lidart. 5  
art. 10art. 6  
art. 11art. 7  
art. 12vgl. art. 8  
art. 13-  
art. 14-  
art. 15-  
art. 16-  
art. 17-  
art. 18-  
art. 19-  
art. 20-  
art. 21-  
art. 22-  
art. 23-  
art. 24-  
art. 25-  
art. 26-  
art. 27-  
art. 28-  
art. 29-  
art. 30-  
art. 31-  
art. 32-  
art. 33-  
art. 34-  
art. 35-  
art. 36-  
art. 37-  
art. 38-  
art. 39-  
art. 40-  
art. 41-  
art. 42-  
art. 43-  
art. 44-  
art. 45-  
art. 46-  
art. 47-  
art. 48-  
art. 49-  
art. 50-  
art. 51-  
art. 52-  
art. 53-  
art. 54-  
art. 55-  
art. 56vgl. art. 15  
art. 57art. 16  
art. 58-  
art. 59art. 17  
art. 60art. 18  
art. 61-  
art. 62-  
art. 63-  
art. 64-  
art. 65-  
art. 66, onderdeel eart. 19  
art. 67vgl. art. 20  
art. 68art. 21  
art. 69art. 22  
art. 70, eerste en tweede lidart. 23  
art. 71-  
art. 72-  
art. 73art. 24  
art. 74vgl. art. 25  
art. 75-  
art. 76art. 26  
art. 77vgl. art. 27  
art. 78art. 28  
art. 79art. 29  
art. 80art. 30  
art. 81art. 31  
art. 82art. 32  
art. 83art. 33  
art. 84art. 34  
art. 85-  
art. 86, eerste lidart. 35  
art. 87art. 36  
art. 88-  
art. 89vgl. art. 37  
art. 90-  
art. 91, eerste lid-  
art. 92art. 39  
art. 93-  
art. 94, eerste lid, onderdeel gvgl. art. 38  
art. 94, eerste en tweede lidvgl. art. 40  
art. 95, eerste lidart. 41  
art. 96-  
art. 97-  
art. 98-  
art. 99vgl. art. 45  
art. 100-  
art. 101vgl. art. 46  
art. 102vgl. art. 49  
art. 103vgl. art. 50  
art. 104vgl. art. 51 

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vijfde lid jo. vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven