Besluit van 25 april 1995 houdende wijziging van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o., het Formatiebesluit v.a.v.o. en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. in verband met aanpassing van de ratio's en wijziging van het Inrichtingsbesluit v.a.v.o. en het Inrichtingsbesluit dagscholen m.b.o. in verband met enkele technische aanpassingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 28 november 1994, nr. 94045060/3675, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 23a, 27, 90 en 95c van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 3.39 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

Gehoord de Onderwijsraad (advies van 14 oktober 1994, nr. OR 94000474/SK);

De Raad van State gehoord (advies van 21 februari 1995, nr. W05.94.0724);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 20 april 1995, nr. 95005424/3675, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT DAGSCHOLEN M.B.O.

Het Formatiebesluit dagscholen m.b.o.1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt na «lange opleidingen» ingevoegd: en tussenopleidingen.

2. In het derde lid wordt na «lange opleidingen» ingevoegd «en tussenopleidingen» en vervalt de zinsnede: en voor de tussenopleidingen in de sector techniek.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Voor de korte opleidingen in de sector techniek, de sector economie en de sector dienstverlening en gezondheidszorg, wordt de rendementscorrectie berekend volgens de formule:

    L = 1 x Lg.

    In deze formule stelt voor:

    L: het aantal leerlingen dat voor bekostiging in aanmerking komt.

    Lg: het aantal leerlingen dat op 15 september van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarover de vergoeding plaatsvindt, als werkelijk schoolgaand is ingeschreven bij een opleiding.

B

In artikel 9 wordt

1. in de eerste volzin «1/19,5» vervangen door: «1/19,17», en

2. in de tweede volzin «1/19,7» vervangen door: 1/19,96.

C

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10. Ratio's leraar/leerlingen in de sector techniek

In de sector techniek zijn de ratio's leraar/leerlingen als volgt:

Afdelingratio's voor opleidingen
 langtussenkort
1. techniek1/20,061/20,06
2. weg- en waterbouwkunde1/20,06
3. proces- en laboratoriumtechniek1/16,131/16,13
  a. 2 ½-jarige tussenopleiding 1/19,37  
  b. 3-jarige tussenopleiding 1/16,13  
4. nautische beroepen1/16,131/16,131/16,13
5. operationele techniek1/16,131/16,13
6. fijnmechanische techniek1/20,06
7. grafische techniek1/18,191/18,19
8. fijne techniek1/18,191/18,19
9. instrumenttechniek1/15,54
10. edelsmeden1/17,5 1/17,5
11. houtbewerking en woninginrichting1/18,191/18,19
12. beschermings- en afwerkingstechnieken1/18,191/18,19
13. luchtvaarttechniek1/18,191/18,19
14. mode en kleding1/18,191/18,19
15. wegenbouwmachinisten1/13,18
16. brood- en banketbakken1/18,191/18,19
17. bedrijfsmanagement motorvoertuigen1/20,06
18. reclame- en presentatietechnieken1/18,191/18,19

D

Artikel 11, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Voor een agrarisch opleidingscentrum zijn de ratio's leraar/leerlingen:

    a. voor de lange opleidingen, de tussenopleidingen en de korte opleidingen:

    Afdelingratio's voor lange, tussen- en korte opleidingen
    1. plantenteelt1/20,67
    2. veehouderij1/20,67
    3. levensmiddelentechnologie1/17,52
    4. bloemschikken1/19,55
    5. dierverzorging en veterinaire ondersteuning1/19,55
    6. biologisch dynamische land- en tuinbouw1/19,55
    7. paardenhouderij en paardesport1/17,52
    8. groene ruimte1/18,54

    b. voor het voorbereidend beroepsonderwijs: 1/16,71, en

    c. voor het individueel voorbereidend beroepsonderwijs: 1/9,65.

E

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12. Ratio's leraar/leerlingen in de sector economie

In de sector economie zijn de ratio's leraar/leerlingen als volgt:

Afdelingratio's voor opleidingen
 langkort
1. administratie1/21,041/21,04
2. handel1/19,671/19,67
3. toerisme en recreatie1/20,06
4. horeca1/18,191/18,19
5. slagerij en vleessector1/18,19
6. levensmiddelenhandel1/19,67
7. textielhandel1/18,19

F

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13. Ratio's leraar/leerlingen in de sector dienstverlening en gezondheidszorg

In de sector dienstverlening en gezondheidszorg zijn de ratio's leraar/leerlingen als volgt:

Afdelingratio's voor opleidingen
 langkort
1. dienstverlening en gezondheidszorg1/20,941/20,94
2. mode en kleding1/18,19
3. assisterende beroepen in de gezondheidszorg1/18,19
4. uiterlijke verzorging1/20,941/20,94
5. facilitaire dienstverlening1/20,941/20,94
6. sport en bewegen1/18,19
7. verpleging1/20,94

G

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «1/67,9» vervangen door: 1/66,76.

2. In het derde lid wordt «1/66,1» vervangen door: 1/66,96.

3. In het vijfde lid wordt «1/66,1» vervangen door: 1/66,96.

H

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15. Ratio's BOBP/leerlingen in de sector techniek

In de sector techniek zijn de ratio's bijzonder ondersteunend en beheerspersoneel/leerlingen als volgt:

Afdelingratio's voor opleidingen  
 >tussenkort
1. techniek1/896,07
2. weg- en waterbouwkunde1/896,07
3. proces- en laboratoriumtechniek1/81,12 
  a. 2 ½-jarige tussenopleiding 1/90,46  
  b. 3-jarige tussenopleiding 1/81,12  
4. nautische beroepen1/896,071/896,07
5. operationele techniek1/896,07
6. fijnmechanische techniek1/896,07
7. grafische techniek1/896,07
8. fijne techniek1/896,07
9. instrumenttechniek1/896,07
10. edelsmeden1/896,07
11. houtbewerking en woninginrichting1/896,07
12. beschermings- en afwerkingstechnieken1/896,07
13. luchtvaarttechniek1/896,07
14. mode en kleding1/896,07
15. wegenbouwmachinisten1/896,07
16. brood- en banketbakken1/896,07
17. bedrijfsmanagement motorvoertuigen1/896,07
18. reclame- en presentatietechnieken1/896,07

I

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «1/215,3» vervangen door: 1/218,1.

2. In het derde lid wordt «1/215,3» vervangen door: 1/218,1.

J

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17. Ratio's BOBP/leerlingen in de sector dienstverlening en gezondheidszorg

In de sector dienstverlening en gezondheidszorg zijn de ratio's bijzonder ondersteunend en beheerspersoneel/leerlingen als volgt:

Afdelingratio's voor opleidingen lang
1. dienstverlening en gezondheidszorg1/608,06
2. mode en kleding1/608,06
3. assisterende beroepen in de gezondheidszorg1/52,61
4. uiterlijke verzorging1/608,06
5. facilitaire dienstverlening1/608,06
6. sport en bewegen1/608,06
7. verpleging1/608,06

K

Artikel 21 vervalt.

ARTIKEL II. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT V.A.V.O.

Het Formatiebesluit v.a.v.o.2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8 wordt «1/50,48» vervangen door: 1/51,61.

B

In artikel 9 wordt «1/157,43» vervangen door: 1/160,96.

ARTIKEL III. WIJZIGING INRICHTINGSBESLUIT V.A.V.O.

In het Inrichtingsbesluit v.a.v.o.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In de inhoudsopgave wordt de benaming van artikel 7 vervangen door: Beslistermijn bij bezwaar.

B

In artikel 7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 7. Beslistermijn bij bezwaar

2. In het derde lid wordt de zinsnede die aanvangt met «neemt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen dertig dagen na de ontvangst van het verzoek» en eindigt met «een beslissing op het verzoek» vervangen door: beslist in overeenstemming met artikel 27 van de wet binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

4. In het vierde lid wordt «verzoek» telkens vervangen door: bezwaar.

ARTIKEL IV. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT W.C.B.O.

Het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O.4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel E.9 wordt «1/47.68» vervangen door: 1/48.17.

B

In artikel E.11, eerste lid, wordt «1/130.24» vervangen door: 1/131.58.

C

Artikel F.7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. in onderdeel a wordt «1/41.76» vervangen door: 1/48.79.

2. in onderdeel b wordt «1/39.64» vervangen door: 1/40.53.

3. in onderdeel c wordt «1/46.63» vervangen door: 1/59.61.

4. in onderdeel d wordt «1/39.37» vervangen door: 1/33.09.

D

Artikel F.8, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. in onderdeel a wordt «1/89.3» vervangen door: 1/91.3.

2. in onderdeel b wordt «1/57.65» vervangen door: 1/58.94.

3. in onderdeel c wordt «1/166.34» vervangen door: 1/170.07.

4. in onderdeel d wordt «1/88.65» vervangen door: 1/90.64.

ARTIKEL V. WIJZIGING INRICHTINGSBESLUIT DAGSCHOLEN M.B.O.

Het Inrichtingsbesluit dagscholen m.b.o.5 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de begripsomschrijving van «Onze minister» te luiden:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,.

B

In artikel 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid onderdeel f wordt «a tot en met c» vervangen door: a tot en met d.

2. In het tweede lid onderdeel g wordt «a tot en met d» vervangen door: a tot en met e.

C

In artikel 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid onderdeel f wordt «a tot en met c» vervangen door: a tot en met d.

2. In het tweede lid onderdeel g wordt «a tot en met d» vervangen door: a tot en met e.

D

In artikel 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid onderdeel f wordt «a tot en met c» vervangen door: a tot en met d.

2. In het tweede lid onderdeel g wordt «a tot en met d» vervangen door: a tot en met e.

E

In artikel 7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid onderdeel f wordt «a tot en met c» vervangen door: a tot en met d.

2. In het tweede lid onderdeel g wordt «a tot en met d» vervangen door: a tot en met e.

F

In artikel 16 wordt «het Inrichtingsbesluit m.b.o.» vervangen door: het Inrichtingsbesluit dagscholen m.b.o.

ARTIKEL VI. OVERGANGSREGELING PERSONELE GEVOLGEN HARMONISATIE RATIO'S DEELTIJDS M.B.O.

  • 1. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven

    a. in welke gevallen, onder welke voorwaarden en volgens welke berekeningswijze voor een school of instelling als bedoeld in het tweede lid, de normatieve vergoeding voor het kalenderjaar 1995 wordt verhoogd om de gevolgen voor het personeel op te vangen van de toepassing van de ratio's, genoemd in artikel F.7, eerste lid onderdelen b en d, en artikel F.8, eerste lid onderdelen b en d, van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. zoals gewijzigd door artikel IV, onderdeel C, tweede en vierde lid, en onderdeel D, tweede en vierde lid, met dien verstande dat bij de berekening van die verhoging geen rekening wordt gehouden met het in die ratio's opgenomen opslagpercentage voor vervanging van personeel bij afwezigheid, en

    b. in welke gevallen en onder welke voorwaarden Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag van die instelling, in aanvulling op de verhoging, bedoeld in onderdeel a, een aanvullende vergoeding voor het kalenderjaar 1995 kan toekennen.

  • 2. Een school of instelling als bedoeld in het eerste lid, is

    a. een school als bedoeld in artikel 3.10, eerste en tweede lid, van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, waaraan voor het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs een of meer afdelingen in de sector dienstverlening en gezondsheidszorg of een afdeling proces- en laboratoriumtechniek in de sector techniek is of zijn verbonden, of

    b. een instelling waaraan opleidingen voor deeltijds middelbaar beroepsonderwijs zijn verbonden in de sector dienstverlening en gezondheidszorg als bedoeld in artikel 3.11, eerste en tweede lid, van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs.

  • 3. De normatieve vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is de vergoeding berekend op grond van de titels 2 en 3 van hoofdstuk F van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. zoals gewijzigd door artikel IV, onderdeel C, tweede en vierde lid, en onderdeel D, tweede en vierde lid, waarbij voor het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs in de sector dienstverlening en gezondheidszorg voor de periode van 1 januari 1995 tot 1 mei 1995 de ratio's van toepassing zijn die met ingang van 1 mei 1995 gelden op grond van artikel F.7, eerste lid onderdeel d, en artikel F.8, eerste lid onderdeel d, van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O.

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking op 1 mei 1995 en werkt voor wat betreft artikel VI terug tot en met 1 januari 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 april 1995

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de zevenentwintigste april 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Voor het kalenderjaar 1994 is voor de vergoeding van de kosten voor vervanging van afwezig personeel voor scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, scholen voor volwassenenonderwijs, scholen voor beroepsbegeleidend onderwijs en scholen of instellingen waaraan deeltijds middelbaar beroepsonderwijs is verbonden, bij ministeriële regeling een tijdelijke voorziening getroffen (Uitleg OenW-Regelingen nr. 8 d.d. 23 maart 1994). De beschikbare middelen zijn gedurende dat jaar in de vorm van een opslagpercentage op de personele lump sum-vergoeding aan de scholen toegekend.

Het onderhavige besluit strekt ertoe de desbetreffende ratio's voor de leraren, voor het onderwijsondersteunend en het beheerspersoneel zo aan te passen dat met ingang van 1 mei 1995 de vergoeding voor de kosten van vervanging in de personele lump sum-vergoeding is versleuteld. Voor de periode 1 januari 1995 tot 1 mei 1995 is – vooruitlopend op de totstandkoming van dit besluit – op basis van artikel 20 van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o. en artikel E.14 van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. een ministeriële regeling tot stand gebracht, waarin onder meer de component vervanging in de personele ratio's is versleuteld.

Voor het landbouwonderwijs is eveneens bij een afzonderlijke ministeriële regeling een tijdelijke voorziening getroffen voor de vergoeding van de kosten van vervanging voor het kalenderjaar 1994 (Stcrt. 1994, 51). In die ministeriële regeling zijn op basis van artikel 20 van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o. de desbetreffende ratio's, zoals die geregeld zijn in dat besluit, voorlopig aangepast. Het onderhavige besluit strekt ertoe deze ratio's in het Formatiebesluit dagscholen m.b.o. zelf op te nemen.

Het besluit voorziet eveneens in harmonisatie van de ratio's voor de korte opleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs met die voor de lange opleidingen. Dit is de uitwerking van een van de maatregelen die de eerste ondergetekende bij brief van 18 maart 1994 aan de instellingen voor het middelbaar beroepsonderwijs heeft bekend gemaakt. Deze brief bevat een aantal maatregelen die eerste ondergetekende heeft getroffen om een oplossing te bieden voor de budgettaire problematiek in het middelbaar beroepsonderwijs voor het jaar 1994, waarbij de leerlingen zoveel mogelijk worden ontzien. In samenhang met deze maatregel zijn ook de wegingsfactoren vervallen bij de vaststelling van het aantal te bekostigen leerlingen bij de korte opleidingen. In de hiervoor genoemde ministeriële regeling (waarin de component vervanging in de ratio's is versleuteld) is tevens, vooruitlopend op de totstandkoming van dit besluit, deze harmonisatie van de ratio's in het middelbaar beroepsonderwijs voor de periode 1 januari 1995 tot 1 mei 1995 geregeld.

Voorts voorziet het onderhavige besluit in een wijziging van de ratio's voor het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, sector dienstverlening en gezondheidszorg en sector techniek, onderwijssoort laboratoriumonderwijs.

Tot slot bevat dit besluit enkele technische aanpassingen van het Inrichtingsbesluit v.a.v.o. en het Inrichtingsbesluit dagscholen m.b.o.

2. De maatregelen nader beschouwd

2.1. Algemeen

In het onderhavige besluit wordt een drietal maatregelen in onderling verband geregeld. Het betreft:

a. een aanpassing van de ratio's voor het volletijds en deeltijds middelbaar beroepsonderwijs (m.b.o.), het beroepsbegeleidend onderwijs (b.b.o.) en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (v.a.v.o.) in die zin dat in de ratio's de vergoeding voor de kosten van vervanging is opgenomen;

b. de harmonisatie van de ratio's van de korte en lange opleidingen van het volletijds m.b.o.;

c. een wijziging van de ratio's voor het deeltijds m.b.o.

Onder punt 2.2 tot en met 2.4 wordt nader ingegaan op de noodzaak van deze maatregelen.

2.2. Vergoeding vervangingskosten

Voor de periode 1 augustus 1991 tot 1 januari 1994 geschiedde de vergoeding van de vervangingskosten van afwezig personeel bij instellingen in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie waarbij sprake was van een lump sum-vergoeding personeel, op declaratiebasis met een aantal randvoorwaarden. Als gevolg van het feit dat in het overleg met de besturen- en personeelsorganisaties onvoldoende duidelijkheid bestond over de vraag hoe de financiële compensatie van de vervangingskosten voor de instellingen moest worden vorm gegeven, is de declaratieregeling voor de jaren 1991, 1992 en 1993 steeds voor de periode van één jaar verlengd. Voor een definitieve regeling bestaan twee mogelijkheden. In de eerste plaats aansluiting bij het Vervangingsfonds dat vanaf 1 augustus 1992 voor de sectoren primair en voortgezet onderwijs werkzaam is. In de tweede plaats een toevoeging van de beschikbare middelen aan de lump sum van de instellingen, waardoor een eigen-risicodragerschap ontstaat bij de instellingen.

Omdat in deze jaren een budget voor de vervangingskosten in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE-sector) in de begroting van het (toenmalige) ministerie van Onderwijs en Wetenschappen was opgenomen, is in de diverse regelingen die over de vervanging in de BVE-sector zijn verschenen, steeds aangekondigd dat – mocht blijken dat er sprake zou zijn van overschrijdingen op de vervangingskosten – tot aanvullende maatregelen zou moeten worden overgegaan. Mocht daarentegen het vervangingsbudget niet geheel worden gebruikt voor dat doel, dat zou het worden toegevoegd aan de reguliere middelen voor de sector. Dit is in het door eerste ondergetekende met de instellingen voor secundair beroepsonderwijs afgesloten convenant (het convenant 1991–1994 met betrekking tot het secundair beroepsonderwijs) nader uitgewerkt in die zin dat is overeengekomen dat overschrijdingen in enig jaar op het vervangingsbudget in het daarop volgende jaar zouden moeten worden gecompenseerd.

In april 1993 is een protocol overeengekomen over de totstandkoming van de rechtspositionele regelingen met betrekking tot de invoering van de Wet van 27 mei 1992 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de herziening van de regeling voor de avondscholen en dag-avondscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en algemeen voortgezet onderwijs (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) (Stb. 1993, 336) en de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs (WCBO) met een meerderheid van de personeels- en besturenorganisaties. Hierin is over de vervangingsregeling de volgende afspraak gemaakt:

«Ten aanzien van de risicoverevening van de kosten van vervanging wordt, tezamen met het middelbaar beroepsonderwijs, vooralsnog besloten de in 1992/1993 geldende bekostigingsregeling tot 1 januari 1994 van toepassing te laten zijn voor het m.b.o., het b.b.o., het deeltijds m.b.o., het v.a.v.o. en de componenten vormingswerk voor jeugdigen en basiseducatie in een scholengemeenschap BVE. Het streven is erop gericht uiterlijk op 1 juli 1993 het overleg af te ronden over de vraag wat er met ingang van 1 januari 1994 zal gaan gelden, met de intentie te komen tot een eigen-risico-dragerschap.»

Deze afspraak is neergelegd in de regeling Vervanging personeel instellingen voor secundair beroepsonderwijs periode 1 augustus 1993 tot 1 januari 1994 (VO/BVE/FB-93043079, Uitleg OenW-Regelingen 1993, 18a). Hierin is tevens vermeld dat bij eventuele overschrijdingen, maatregelen in de bekostigingssfeer zouden volgen in 1994.

Na overleg met de besturen- en personeelsorganisaties heeft eerste ondergetekende uiteindelijk besloten om de vervangingsregeling vanaf 1994 te regelen door middel van verwerking van die vergoeding in de lump sum van de instellingen. Voor 1994 is dat geschied in de vorm van een opslag op de genormeerde vergoeding van de personele kosten: deze opslag bedraagt 1,7 procent van de genormeerde vergoeding voor de personele kosten. Met ingang van het kalenderjaar 1995 wordt de lump sum vastgesteld op basis van personele ratio's. Bij de totstandkoming van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. en het Formatiebesluit v.a.v.o. (1 augustus 1993) was bij de vaststelling van de personele ratio's reeds rekening gehouden met de component vervanging. Gedurende het kalenderjaar 1994 is evenwel gekozen voor een verwerking van de middelen voor vervanging in de lump sum via een opslagfactor. Dit hangt samen met het feit dat in het kader van invoering van de lump sum met ingang van 1 augustus 1993 voor de onderwijssoorten voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, beroepsbegeleidend onderwijs en deeltijds m.b.o. is voorzien in een overgangsregeling bekostiging (Overgangsregeling WCBO en VAVO). Deze overgangsregeling houdt in dat gedurende het kalenderjaar 1994 de lump sum wordt vastgesteld op basis van de uitkomsten van de op 31 juli 1993 geldende formatieberekeningen (zoals leraarlessenformules; taakeenheden), en van de op 31 juli 1993 ingevulde formatieruimte voor ADV-herbezetting. Vaststelling van de lump sum voor het jaar 1994 is derhalve niet geschied op basis van de personele ratio's. Teneinde de middelen vervanging toe te voegen aan de lump sum voor het kalenderjaar 1994 is de in paragraaf 1 reeds genoemde ministeriële regeling tot stand gekomen waarin is geregeld dat voor de vergoeding van de vervangingskosten de lump sum met een opslagfactor wordt verhoogd.

Voor de onderwijssoort middelbaar beroepsonderwijs geldt dat – in overeenstemming met de andere onderwijssoorten – voor het kalenderjaar 1994 de verwerking van de middelen voor vervanging in de lump sum eveneens via een opslagfactor heeft plaatsgevonden.

In het onderhavige besluit worden met ingang van 1 mei 1995 de middelen voor de vervanging verwerkt in de personele ratio's van het m.b.o., het b.b.o., het deeltijds m.b.o. en het v.a.v.o. door middel van een wijziging van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o., het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. (U.W.C.B.O.) en het Formatiebesluit v.a.v.o.

Het percentage dat in de ratio's wordt versleuteld, voor de component vervanging van afwezig personeel, bedraagt 1,7 procent. Dit betekent dat normatief beschouwd 1,7 procent van de lump sum vergoeding personeel wordt gerekend tot de component vervanging afwezig personeel. De hoogte van het percentage wordt beperkt door de omvang van de beschikbare middelen, zoals die door de begrotingswetgever is vastgesteld. Deze beschikbare middelen waren tot 1994 gebaseerd op de mate waarin de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE) een beroep deed op vergoeding van de kosten voor vervanging in de periode voordat de lump sum bekostiging werd ingevoerd. De voor vervanging beschikbare middelen met ingang van 1994 zijn vastgesteld op f 35 miljoen voor de sector BVE, hetgeen 1,7 procent is van de door de begrotingswetgever vastgestelde middelen voor de personele component. Bij de vaststelling van de beschikbare middelen voor vervanging is rekening gehouden met de taakstelling van f 8 miljoen als gevolg van het kabinetsbeleid om te komen tot een terugdringing van het ziekteverzuim (de zogenaamde maatregel «terugdringing ziekteverzuim»). Het beleid is er op gericht om het ziekteverzuim terug te dringen en scholen te stimuleren een actief personeelsbeleid inzake ziekteverzuim en vervanging te voeren.

Voor het kalenderjaar 1995 is de verhouding tussen het beschikbare budget voor vervangingskosten en het budget voor de personele component niet gewijzigd.

De instellingen zullen binnen de beschikbaar gestelde middelen een afweging moeten maken van taken en de daarvoor benodigde financiële middelen. In dit kader wordt opgemerkt dat bij de bepaling van de hoogte van de beschikbare middelen voor vervanging in grote mate rekening is gehouden met de mate waarin de BVE-instellingen in het verleden een beroep hebben gedaan op vervanging.

De genormeerde bekostigingsregels, behorend bij de lump sum systematiek, geven de voorwaarden aan waaronder de instellingen de mogelijkheid krijgen om naar eigen inzicht, inhoud en vorm te geven aan het onderwijskundig en organisatorisch beleid van de instelling. Indien een instelling zich genoodzaakt ziet op enig moment meer financiële middelen voor vervanging van personeel aan te wenden dan normatief beschikbaar wordt gesteld, zal de instelling een afweging moeten maken.

Naar de mening van eerste ondergetekende zullen de instellingen de vervanging van afwezig personeel binnen het normatief toegekende deel aan vervanging van de lump sum vergoeding dan wel binnen het totaal aan lump sum vergoeding kunnen opvangen. De mogelijkheden zijn de volgende:

1. De instellingen hebben een volledige bestedingsvrijheid met betrekking tot het totaal van de ter beschikking gestelde lump sum vergoeding personeel en materiële exploitatie. Ter illustratie: in voorkomende gevallen kunnen gelden uit de genormeerde materiële exploitatie worden gebruikt om de instellingsspecifieke invulling van uitgaven aan vervanging op te vangen.

2. Bij de bepaling van de genormeerde lump sum vergoeding personeel is rekening gehouden met verwerking van middelen voor onder meer schoolprofielbudget, toeslag begininkomens en verbetering inkomenspositie onderwijsondersteunend personeel. Deze middelen hebben een tijdelijk oplopend karakter en vormen een onderdeel van de lump sum vergoeding. In voorkomende gevallen kunnen gelden uit deze genormeerde componenten worden gebruikt om de instellingsspecifieke invulling van uitgaven aan vervanging op te vangen.

3. De instellingen kunnen in voorkomende gevallen overgaan tot benoemen van relatief goedkoop personeel (in het algemeen jonger personeel) ter vervanging van afwezig personeel.

4. Binnen het onderwijsproces zal er sprake zijn van structurele vacatures dan wel van vacatures van tijdelijke aard. De hieruit vrijkomende middelen kunnen in voorkomende gevallen worden gebruikt om de instellingsspecifieke invulling van uitgaven aan vervanging op te vangen.

5. Het personeel zal binnen de betrekkingsomvang niet altijd volledig zijn ingezet en kan derhalve met vervangingswerkzaamheden worden belast zonder extra kosten voor de instellingen.

2.3. Harmonisatie ratio's van de korte en de lange opleidingen

De harmonisatie van de ratio's van de korte en lange opleidingen heeft tot doel om tot een evenrediger verdeling te komen van de beschikbare middelen voor het volletijds m.b.o. De stijging van het aantal leerlingen bij de korte opleidingen in combinatie met de gunstige bekostigingsregels voor de korte opleidingen – die ook hebben geleid tot een verschuiving van leerlingstromen van lange naar korte opleidingen in het volletijds m.b.o. – heeft geleid tot een beduidende overschrijding van het beschikbare budget in 1994 voor het volletijds m.b.o. Om deze overschrijding van het budget, die niet vanwege onderwijskundige motieven is veroorzaakt, in de komende jaren te beperken, wordt het effect van de gunstige bekostigingsregels ongedaan gemaakt voor die leerlingen voor wie feitelijk de individuele begeleiding niet bedoeld is. Voor leerlingen die wel individuele begeleiding nodig hebben, bestaat voor de scholen de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een aanvullende vergoeding.

Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat het totale beschikbare budget voor het volletijds m.b.o. niet wordt verlaagd als gevolg van deze maatregel.

2.4. Harmonisatie ratio's deeltijds m.b.o.

In het kader van de invoering van de WCBO per 1 augustus 1993 is bij de uitwerking van de nieuwe bekostigingsregelingen een harmonisatie van de ratio's voor het deeltijds m.b.o. in het U.W.C.B.O. doorgevoerd. De harmonisatie heeft plaatsgevonden naar rato van de corresponderende afdeling in het volletijds m.b.o. en zou budgettair neutraal plaatsvinden. Voor het deeltijds m.b.o. zouden de ratio's voor de opleidingen in de sector dienstverlening en gezondheidszorg en in de afdeling proces- en laboratoriumtechniek in negatieve zin worden bijgesteld en de ratio's voor opleidingen in de sector techniek (met uitzondering van de afdeling proces- en laboratoriumtechniek) en in de sector economie in positieve zin.

In de periode van 1 augustus 1993 tot en met 31 december 1994 zijn de opleidingen in het deeltijds m.b.o., op grond van de Overgangsregeling WCBO en VAVO (BVE/ABA-93054715, Uitleg OenW-Regelingen 1993, nr. 18a), bekostigd conform de voorschriften zoals deze golden vóór de invoering van de WCBO. De voorgestelde geharmoniseerde ratio's zoals deze in het U.W.C.B.O. zijn opgenomen, waren voorlopig vastgesteld en zouden op 1 januari 1995 in werking treden.

Aan de besturen- en personeelsorganisaties was een onderzoek toegezegd naar de onderwijskundige aanvaardbaarheid en rechtvaardigheid van de geharmoniseerde ratio's.

Dit onafhankelijke onderwijskundig onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden; de resultaten zijn opgenomen in een in december 1993 uitgebrachte rapportage «DE RATIO ACHTER DE RATIO'S: onderzoek naar de onderwijskundige rationale van de nieuwe ratio's voor het deeltijds-MBO», uitgebracht door het adviesbureau (adviseurs voor professionele organisaties) Smets+Hover+.

In de rijksbegroting 1994 is een efficiëncytaakstelling aangekondigd voor het deeltijds m.b.o. ter hoogte van f 9 miljoen. De invoering van de geharmoniseerde ratio's kon derhalve niet meer budgettair neutraal plaatsvinden. Door de efficiëncytaakstelling is het niet meer mogelijk de gunstige effecten van de harmonisatie in te voeren voor opleidingen in de sector techniek (met uitzondering van de afdeling proces- en laboratoriumtechniek) en in de sector economie. Dit betekent dat voor deze opleidingen als gevolg van de efficiëncymaatregel geen nadelige gevolgen optreden vergeleken met het bekostigingsniveau dat in 1994 op grond van de overgangsbekostiging was gehandhaafd. De resultaten van het onderwijskundig onderzoek zijn in het bestuurlijk overleg besproken. Eveneens is in het bestuurlijk overleg de uitwerking van de efficiëncytaakstelling besproken. Kort samengevat zijn de in bedoelde rapportage opgenomen conclusies en de resultaten van het bestuurlijk overleg over de efficiëncymaatregel de volgende.

1. Met betrekking tot het deeltijds m.d.g.o. zijn er onderwijskundige redenen voor een aanpassing van de tot nu toe in het U.W.C.B.O. opgenomen ratio voor de personeelscategorie leraren (1/39.37). Met een ratio van 1/32.26 zou recht worden gedaan aan de specifieke, onderwijskundige vereisten.

Deze conclusie is door eerste ondergetekende overgenomen, met de opmerking dat de personele ratio van 1/32.36 is bijgesteld als gevolg van de doorwerking van de getroffen maatregel «terugdringing ziekteverzuim» in de component vervanging in die ratio.

2. Met betrekking tot de andere sectoren van het deeltijds m.b.o. (te weten de sector economie en de sector techniek, met inbegrip van de afdeling proces- en laboratoriumtechniek) zijn er geen onderwijskundige argumenten die zich verzetten tegen aanpassing van de tot nu toe in het U.W.C.B.O. opgenomen ratio's.

Hoewel deze conclusie door eerste ondergetekende is overgenomen, is hieraan echter nog geen uitwerking gegeven voor de sectoren economie en techniek. De reden hiervoor is dat de uitwerking van de efficiëncytaakstelling ertoe leidt dat de gunstige ratio's voor de personeelscategorie leraren voor de sectoren economie en techniek (met uitzondering van de afdeling proces- en laboratoriumtechniek) niet zijn ingevoerd.

De ratio's zijn vervolgens bijgesteld in verband met de doorwerking van de getroffen maatregel «terugdringing ziekteverzuim» in de component vervanging in die ratio's.

Voor de afdeling proces- en laboratoriumtechniek geldt dat de tot nu toe in het U.W.C.B.O. opgenomen ratio voor de personeelscategorie leraren (1/39.64) is bijgesteld in verband met de doorwerking van de getroffen maatregel «terugdringing ziekteverzuim» in de component vervanging in die ratio. De ratio's voor het ondersteunend en beheerspersoneel in het U.W.C.B.O. blijven voor het deeltijds m.b.o. (exclusief de component vervanging) gehandhaafd.

De personele gevolgen van deze harmonisatie zijn besproken in het overleg met de besturen- en personeelsorganisaties. Er is overeenstemming bereikt over de opvang van de sociale gevolgen. Voor de opvang van de personele problematiek is afgesproken de volgende financiële overgangsregeling te treffen:

1995: ⅔ compensatie van de gevolgen van de harmonisatie van de ratio's voor het onderwijzend personeel en voor 1996: ⅓ compensatie.

Daarnaast zal worden voorzien in een specifieke aanvullende vergoeding voor instellingen die kunnen aantonen dat de generieke correctie onvoldoende is om het personeel in dienst te kunnen houden.

Voor deze specifieke aanvullende vergoeding zijn de volgende budgetten gereserveerd: 1995 f 1,3 miljoen, 1996 f 2,5 miljoen, 1997 f 3,6 miljoen en voor 1998 f 1,8 miljoen.

3. Financiële gevolgen voor de rijksbegroting

Het opnemen van de vergoeding voor vervanging bij ziekte in de personele ratio's heeft geen financiële consequenties.

Door middel van de harmonisatie van de ratio's van het deeltijds-m.b.o. wordt uitvoering gegeven aan de efficiëncymaatregel (opbrengst f 9 miljoen op jaarbasis). Deze taakstelling was al in de begroting 1994 opgenomen.

De harmonisatie van de ratio's van de korte opleidingen leidt tot een opbrengst van f 12,5 miljoen per jaar. Dit bedrag is in de begroting 1995 ingezet om de kosten van de leerlingenstijging in het m.b.o. op te vangen.

4. Advies Onderwijsraad (advies van 14 oktober 1994, nr. OR 94000474/SK) en adviezen en commentaren overige adviesorganisaties

4.1. Algemeen

Het ontwerp-besluit is voor advies en commentaar voorgelegd aan onderscheidenlijk de Onderwijsraad en aan de adviesorganisaties. Naar aanleiding van de zeer kritische kanttekeningen van zowel de Onderwijsraad als de adviesorganisaties met name wat betreft de financiële en onderwijskundige implicaties van de voorgestelde maatregelen voor de instellingen, is in het algemeen gedeelte van de nota van toelichting een afzonderlijke paragraaf (paragraaf 2) opgenomen waarin uitvoerig wordt ingegaan op de onderscheiden maatregelen. Daarnaast wordt, in de volgorde van het advies van de Onderwijsraad, het volgende opgemerkt.

4.2. Regeling vergoeding vervangingskosten

De Onderwijsraad geeft in zijn advies aan dat door de verrekening in de ratio van ADV-garantie, de vervanging en binnenkort scholing en wachtgeldregeling er een zekere vervuiling van de ratio's optreedt in relatie tot vaststelling van de structurele formatie. De Raad spreekt daarom een voorkeur uit voor het hanteren van een «standaard ratio» met een apart opslagpercentage.

ADV en garantie maken reeds onderdeel uit van de ratio. Er bestaat geen aanleiding de vaststelling van de ratio op dit punt te wijzigen, gelet op het feit dat deze componenten geen consequenties hebben bij de bepaling of wachtgelden ten laste komen van het Rijk of de instelling. Voor wat betreft de door de Raad genoemde elementen scholing en wachtgeldregeling bestaat op dit moment niet het voornemen deze in de ratio te verwerken. Voor de vervanging geldt dat bij de instroomtoets (zoals omschreven in de Uitvoeringspublicatie instroomtoets, CFI/F/PF-94/107M, Uitleg OenW-Regelingen 1994, nr. 7) rekening zal worden gehouden met de normatieve formatie exclusief de opslag voor de vervanging. Voor de instroomtoets met ingang van 1 januari 1995 is een publikatie met een gelijkluidende inhoud tot stand gekomen. Het betreft de publikatie «Uitvoeringspublikatie instroomtoets b.v.e.-sector en WOV-instellingen met ingang van 1 januari 1995» van 18 november 1994, CFI/F/PF-94/13657, Uitleg OCenW-Regelingen nummer 31a van 21 december 1994).

De Raad geeft aan dat hij de vervangingsopslag die in 1995 beschikbaar wordt gesteld, niet toereikend acht om de werkelijke kosten in verband met vervanging wegens ziekte te bestrijden.

De hoogte van de vervangingsopslag in de ratio's voor het jaar 1995 wordt in het ontwerp-besluit bepaald door een extra korting op deze opslag, gelet op de overschrijding van het vervangingsbudget in de jaren 1992 en 1993. Deze overschrijding vond plaats ondanks dat terzake afspraken waren gemaakt met de organisaties uit de BVE-sector. Het beleid is er op gericht om het ziekteverzuim terug te dringen in de BVE-sector en scholen te stimuleren een actief personeelsbeleid ten aanzien van ziekteverzuim te voeren. Een overschrijding van het vervangingsbudget was daarom niet gewenst. Conform de afspraak met de besturen- en personeelsorganisaties zou bij een overschrijding van het vervangingsbudget worden overgegaan tot aanvullende maatregelen. De aanvullende maatregelen betreffen een extra korting op de vervangingsopslag in 1995 en 1996.

De Raad mist een adequate onderbouwing voor een structureel opslagpercentage voor vervanging. Overigens is de Raad van mening dat de vervangingspercentages bij het m.b.o., het deeltijds m.b.o. en het v.a.v.o. niet mogen verschillen met die bij het overig voortgezet onderwijs.

Het niveau van het vervangingspercentage is bepaald op basis van de historische situatie: bij de bepaling van de hoogte van het vervangingspercentage is bepalend geweest de mate waarin de sector een beroep deed op vervanging in de periode voordat de lump sum bekostiging werd ingevoerd. Aangezien in het m.b.o., het dt-m.b.o. en het v.a.v.o. in deze periode minder kosten werden gemaakt voor vervanging dan in het overig voortgezet onderwijs is het vervangingspercentage voor deze onderwijssoorten lager vastgesteld.

Enkele organisaties wijzen de voorgestelde verwerking van de kosten voor vervanging in de ratio's af aangezien naar hun mening het versleutelde opslagpercentage te laag is en pleiten voor handhaving van artikel 21 van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o. Tegelijkertijd zou de vergoeding voor de vervanging op een adequater niveau dienen te worden gebracht.

Naar de mening van ondergetekenden ligt handhaving van het genoemde artikel 21 niet voor de hand. Dit artikel is in het Formatiebesluit dagscholen m.b.o. opgenomen onder de overgangsbepalingen. Bij de totstandkoming van dat besluit is in de toelichting bij artikel 21 aangekondigd dat nader onderzocht zou worden of op termijn zou worden over- gegaan tot opneming van de middelen voor vervanging in de personele lump sum. Nu hieraan uitvoering wordt gegeven, ligt het niet langer in de rede om een dergelijke structurele regeling tot stand te brengen op grond van een overgangsbepaling.

De Onderwijsraad merkt op dat de korting op het vervangingsbudget de instellingen er toe zal brengen in vele gevallen af te zien van vervanging, waardoor andere leraren wellicht zwaarder worden belast. Volgens de Raad staat vast dat deze maatregel repercussies heeft voor de kwaliteit van het onderwijsaanbod. De teruggang van de kwaliteit van het onderwijs zal het rendement doen verminderen, hetgeen naar zijn mening in strijd is met het overheidsbeleid.

Naar de mening van eerste ondergetekende zullen de instellingen deze verlaging afdoende kunnen opvangen, en wel om de volgende redenen:

– de instellingen hebben een volledige bestedingsvrijheid van het totaal van de ter beschikking gestelde lump sum vergoeding personeel en materiële exploitatie. Ter illustratie: in voorkomende gevallen kunnen gelden uit de genormeerde materiële exploitatie als onderdeel van de lump sum vergoeding worden gebruikt om de verlaging van de middelen voor vervanging op te vangen;

– de instellingen zijn op de hoogte gebracht dat in ieder geval de overschrijding van de vervanging ongedaan zal worden gemaakt. De instellingen konden derhalve bij hun beleid met betrekking tot de vervanging rekening houden met onderhavige maatregel.

Enkele organisaties merken op dat in het onderhavige besluit niets is geregeld voor de v.h.b.o.- en h.a.v.o./m.b.o.-afdelingen en dat deze afdelingen eveneens recht hebben op vervangingskosten.

De bekostiging voor genoemde afdelingen is op grond van artikel II, onderdelen R en S, van de wet van 23 mei 1990, houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake sectorvorming en vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs, alsmede van enige andere wetten (Stb. 266) bij ministeriële regeling geregeld in de Regeling bekostiging v.h.b.o. en h.a.v.o./m.b.o. In deze regeling zullen de noodzakelijke wijzigingen worden aangebracht.

4.3. Harmonisatie ratio's van de korte en de lange opleidingen

De Onderwijsraad heeft becijferd dat de voorgestelde aanpassing met ingang van 1 januari 1995 neerkomt op een vermindering van de formatie van de instelling van gemiddeld 5,5% in vergelijking met het kalenderjaar 1994.

Hierover wordt opgemerkt dat de maatregel een budgettair neutraal karakter heeft. De hoogte van de in het ontwerp-besluit voorgestelde ratio's voor de korte opleidingen is zodanig dat overschrijdingen van het budget van de schoolsoort in enig jaar zoveel mogelijk worden voorkomen en dat toepassing van bijvoorbeeld de budgetfactor over dat jaar tot een minimum kan worden beperkt. Door toepassing van de budgetfactor werd feitelijk de extra vergoeding voor de korte opleidingen door een generale maatregel gecorrigeerd.

Door de Onderwijsraad en een aantal organisaties wordt bezwaar gemaakt tegen de volledige harmonisatie van de korte en de lange opleidingen. Met name de positieve prikkel voor de extra begeleiding in de bekostiging zoals deze voor de harmonisatie aanwezig was, zou gehandhaafd moeten blijven.

Om de individuele begeleiding van de leerlingen die zonder diploma in het beroepsonderwijs instromen te kunnen handhaven, wordt de instellingen de mogelijkheid geboden om in aanmerking te komen voor een aanvullende vergoeding tot het niveau van de vergoeding van de «niet-geharmoniseerde» ratio.

Deze aanvullende vergoeding wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen verstrekt voor leerlingen die niet voldoen aan het ingangsniveau, bedoeld in artikel 2.13, derde lid, van de WCBO, dan wel in het bezit zijn van een diploma voorbereidend beroepsonderwijs verkregen op grond van een examen waarbij tenminste één vak volgens het A-programma dan wel tenminste vier vakken volgens het B-programma zijn geëxamineerd, en die zijn ingeschreven aan een korte opleiding van een instelling. Een aanvaag door het bevoegd gezag van de instelling met een opgave van het aantal leerlingen dat voldoet aan bovenstaande omschrijving is in principe voldoende voor het verstrekken van de aanvullende vergoeding. Als enige voorwaarde voor het verstrekken van de aanvullende vergoeding geldt dat het bevoegd gezag van de instelling medewerking verleent aan de indiening en afwikkeling van aanvragen in het kader van het ESF-project (Europees Sociaal Fonds) voortijdig schoolverlaten, waarvoor door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen subsidie-aanvragen zijn ingediend bij de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening.

Daarnaast merkt de Onderwijsraad op dat de harmonisatie van de ratio's k.m.b.o. en m.b.o. in combinatie met het afschaffen van de wegingsfactoren met name onrecht doet aan het type leerling dat de korte opleiding in het m.b.o. voor het merendeel bevolkt. De Raad voorziet dat de sociaal-emotionele begeleiding van de minder kansrijke leerlingen onder druk zal komen te staan.

In paragraaf 2.3 is aangegeven dat in het middelbaar beroepsonderwijs in de afgelopen jaren een verschuiving van leerlingstromen van de lange opleidingen naar de korte opleidingen heeft plaatsgevonden. Dit heeft ertoe geleidt dat voor een beduidend aantal leerlingen – middels de gunstige bekostingingsgrondslagen voor de korte opleidingen – gelden voor individuele begeleiding zijn verstrekt voor wie de individuele begeleiding niet is bedoeld. Met de getroffen harmonisatie van de bekostingsgrondslagen tussen de lange en korte opleidingen wordt evenbedoeld effect ongedaan gemaakt. Verder voorziet de getroffen maatregel in de mogelijkheid tot toekenning van een aanvullende vergoeding voor het type leerling voor wie de korte opleiding was beoogd. Deze aanvullende vergoeding maakt de effekten van de getroffen harmonisatie ongedaan voor die categorie leerlingen en leidt er toe dat de mogelijkheid voor extra begeleiding gehandhaafd blijft.

Daarnaast wil de eerste ondergetekende nog op een tweetal zaken wijzen. In de eerste plaats bestaat voor leerlingen tot 19 jaar die dreigen uit te vallen uit een opleiding in het voortgezet onderwijs, de mogelijkheid om een complementair programma te volgen aan een vormingsinstituut voor jeugdigen. Voor de leerlingen die ouder zijn dan 18 jaar bestaat de mogelijkheid om in de volwasseneneducatie (basiseducatie en v.a.v.o.) aanvullende trajecten te volgen. In de tweede plaats wijst de eerste ondergetekende er op dat met name de regionale opleidingencentra (ROC's), die immers alle opleidingen in de BVE-sector «in huis» hebben, in de toekomst bij uitstek in staat zullen zijn om maatwerk te leveren aan de individuele leerling.

Een van de organisaties is van mening dat het logischer geweest zou zijn de financiële gevolgen van de stijging van het aantal leerlingen in de korte opleidingen te beheersen door met ingang van het nieuwe schooljaar de instroom van de leerlingen in de korte opleidingen te beperken.

In de periode vóór invoering van het vernieuwde m.b.o. gold voor het volletijds kort middelbaar beroepsonderwijs (de zogenaamde proefprojecten nieuw vervolg/beroepsonderwijs en voorloper van de korte opleidingen) een maximering («nummerus fixus») van het aantal leerlingen. Het instellen van deze maximering was destijds mogelijk omdat het projectenbeleid betrof. De huidige wetgeving laat een beperking van de instroom niet toe. Een instroombeperking zou nadelig kunnen uitwerken door «selectie aan de poort».

De Onderwijsraad merkt terecht op dat het ontwerp-besluit niet voorziet in de harmonisatie van de ratio's van de korte en de lange opleidingen voor het agrarisch m.b.o. Tijdens de adviesfase van het onderhavige besluit waren deze ratio's nog onderwerp van overleg. Thans zijn deze ratio's vastgesteld. In artikel I, onderdeel D, is artikel 11, eerste lid onderdeel a, van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o. zodanig aangepast dat de ratio's voor de lange, tussen- en korte agrarische opleidingen dezelfde zijn.

Door de organisaties worden de maatregelen, de harmonisatie van de ratio's voor de korte en lange opleidingen en de aanpassing van het vervangingspercentage, gezien als een bezuiniging op het beschikbare budget voor het m.b.o. Zoals in het algemeen gedeelte van de nota van toelichting onder punt 2.3 reeds is aangegeven, is hier voor wat betreft de harmonisatie van de ratio's van de korte en lange opleidingen in het volletijds m.b.o. geen sprake van een bezuiniging, maar van een evenwichtiger verdeling van de middelen over de korte en lange opleidingen en van het ongedaan maken van de effecten van de leerlingenverschuiving van de lange naar de duurdere korte opleidingen. Voor wat betreft de vervanging wordt opgemerkt dat een overschrijding door de instellingen van het budget ongedaan wordt gemaakt.

4.4. Harmonisatie ratio's deeltijds m.b.o.

De Raad meldt in zijn advies dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van het onderwijskundig onderzoek naar de harmonisatie van de ratio's voor het deeltijds m.b.o. Hij kan derhalve niet beargumenteerd beoordelen of de voorgestelde aanpassing leidt tot een relatief ongunstige dan wel gunstige situatie voor de betrokken instellingen.

Naar aanleiding van deze opmerking van de Raad en de opmerkingen van enige organisaties terzake, is in paragraaf 2.4 van deze toelichting de conclusie weergegeven van meergenoemd onderzoek.

4.5. Nota van toelichting

Het door de Onderwijsraad aangehaalde onderzoek naar de kosten van vervanging betreft een onderzoek naar de kosten van de vervanging ten behoeve van het primair en voortgezet (niet zijnde onderwijs uit de BVE-sector) onderwijs en niet ten behoeve van het BVE-veld. Deze onderwijssoorten zijn nu reeds aangesloten bij het vervangingsfonds. Dit in tegenstelling tot de scholen in de BVE-sector. De door de Raad gemaakte nuancering is derhalve niet van toepassing. Overigens merkt eerste ondergetekende op dat in de financiële paragraaf (paragraaf 3) de gevolgen worden beschreven van de maatregelen voor de rijksbegroting. Dit is thans in de tekst tot uitdrukking gebracht.

4.6. Technische aanpassingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele technische wijzigingen aan te brengen in het Inrichtingsbesluit v.a.v.o. (artikel III) en het Inrichtingsbesluit dagscholen m.b.o. (artikel V). De artikelsgewijze toelichting is dienovereenkomstig aangevuld.

5. Artikelsgewijze toelichting

Voor de toelichting op de aanpassing van de ratio's zij verwezen naar de paragrafen 1, 2.3 en 2.4 van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdelen A, C, E, en F (Formatiebesluit dagscholen m.b.o.)

Met de toevoeging van de tussenopleidingen in artikel 4, tweede lid, wordt de rendementscorrectie geregeld voor de tussenopleidingen met een cursusduur van 3 jaar. De aanpassing in artikel 4, derde lid, geeft de rendementscorrectie aan voor tussenopleidingen met een cursusduur van korter dan 3 jaar.

Naast de aanpassing van de ratio's in verband met de vervanging, bevatten deze wijzigingen ook de harmonisatie van de ratio's voor de personeelscategorie leraren van de korte opleidingen met die van de lange opleidingen in de sectoren techniek, economie en dienstverlening en gezondheidszorg. Aanleiding voor harmonisatie is het volgende: Voor de invoering van het vernieuwde m.b.o. in het kader van de zogenaamde SVM-operatie in 1991, gold voor het volletijds kort m.b.o. (de voorloper van de korte opleiding) een beperkte instroom voor het aantal leerlingen. Op basis van die instroom werd ook het bekostigingsniveau bepaald. Bij de invoering van het vernieuwde m.b.o. is de beperkte instroom bij de korte opleidingen losgelaten. Ook zijn daarbij de bekostigingsvoorschriften voor de korte opleidingen gunstiger vastgesteld dan voor de lange opleidingen in verband met de verwerking van de middelen voor individuele begeleiding van leerlingen.

De stijging van het aantal leerlingen bij de korte opleidingen en de gunstige bekostigingsvoorschriften voor de korte opleidingen hebben geleid tot een beduidende overschrijding van het beschikbare budget in 1994. In samenhang met deze harmonisatie van de ratio's zijn tevens in artikel 4, vierde lid, van het Formatiebesluit dagscholen m.b.o. (artikel I, onderdeel A) de wegingsfactoren komen te vervallen bij de vaststelling van het te bekostigen aantal leerlingen bij de korte opleidingen in de hiervoor genoemde sectoren.

Artikel III (Inrichtingsbesluit v.a.v.o.)

Gebleken is dat bij het Besluit van 14 september 1994, houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de Algemene wet bestuursrecht (Leemtebesluit Awb) het Inrichtingsbesluit v.a.v.o. niet is aangepast. Deze onvolkomenheid wordt thans hersteld.

De wijzigingen in artikel 10 betreffen in hoofdzaak terminologische aanpassingen aan artikel 1:5 (bezwaar) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast bepaalt artikel 10, derde lid, in afwijking van de algemene regel die daarvoor in artikel 7:10 Awb wordt gegeven, dat binnen vier weken op het bezwaar moet zijn beslist. Artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs staat deze afwijking toe.

Artikel IV, onderdelen C en D (Uitvoeringsbesluit W.C.B.O)

In de nota van toelichting op het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O. bij de artikelen F.6. tot en met F.8. is aangegeven dat:

– een onderwijskundig onderzoek wordt ingesteld naar de ratio's, neergelegd in de artikelen F.7. en F.8.;

– de uitkomsten van bedoeld onderzoek kunnen leiden tot een aanpassing van de ratio's, neergelegd in de artikelen F.7. en F.8.

Het onderwijskundig onderzoek heeft betrekking op het harmoniseren van de ratio's. Inmiddels is het onderwijskundig onderzoek afgerond; de uitkomsten van het onderzoek zijn besproken in het Georganiseerd Overleg. De resultaten van het onderwijskundig onderzoek zijn verwerkt in de aanpassing van de ratio's, neergelegd in de onderhavige wijziging van het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., mede in relatie tot de efficiëncytaakstelling waarop in het algemeen deel van de toelichting is ingegaan.

Artikel V (Inrichtingsbesluit dagscholen m.b.o.)

De technische wijzigingen in de artikelen 4 tot en met 7 van het Inrichtingsbesluit dagscholen m.b.o. leiden tot een correcte verwijzing naar de desbetreffende onderdelen in die artikelen.

Artikel VI (Overgangsbepaling personele gevolgen harmonisatie ratio's deeltijds m.b.o.)

Dit artikel bevat de basis voor een ministeriële regeling waarin voorzieningen worden getroffen om de personele gevolgen van de wijziging van de ratio's voor de opleidingen in het deeltijds m.d.g.o. en deeltijds m.l.o. op te vangen. Voor de toelichting zij verwezen naar paragraaf 2.4, waarin de voorgeschiedenis van de harmonisatie van de ratio's in het deeltijds m.b.o. uitvoerig is beschreven en waarin tevens een passage is gewijd aan de wijze waarop voor de hiervoor genoemde personele gevolgen voorzieningen zullen worden getroffen.

Deze voorzieningen betreffen:

– een verhoging van de lump sum voor het kalenderjaar 1995 (eerste lid onderdeel a), waarbij bij de berekening van die verhoging geen rekening wordt gehouden met het opslagpercentage voor vervanging dat in de ratio's is versleuteld;

– een aanvullende vergoeding voor het kalenderjaar 1995 (eerste lid onderdeel b) die op aanvraag van het bevoegd gezag van de desbetreffende instellingen onder bepaalde voorwaarden kan worden toegekend. Deze aanvullende vergoeding is bedoeld voor die gevallen waarin de algemene verhoging van de lump sum onvoldoende is om gedwongen ontslagen te voorkomen.

Bij de totstandkoming van het U.W.C.B.O. was reeds voorzien dat de bijstelling van de ratio's voor het deeltijds m.d.g.o. en m.l.o. nadelige gevolgen voor het personeel zou hebben. Deze nadelige gevolgen worden voor wat betreft het deeltijds m.d.g.o. door de totstandkoming van het onderhavige besluit structureel afgezwakt. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat het onderhavige besluit in werking zou treden op 1 januari 1995.

Aangezien deze datum niet te realiseren viel, is de inwerkingtredingsdatum verschoven naar 1 mei 1995. Om te voorkomen dat gedurende de periode van 1 januari 1995 tot 1 mei 1995 voor het deeltijds m.d.g.o. de (ongunstiger) ratio's zoals die gelden tot 1 mei 1995, worden toegepast, is in het derde lid een voorziening getroffen waardoor voor het deeltijds m.d.g.o. de gunstiger ratio's bij de berekening van de normatieve vergoeding voor het kalenderjaar 1995 reeds effect hebben op 1 januari 1995. In samenhang hiermee is in de inwerkingstredingsbepaling aan dit artikel terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 1995.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1992, 402, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 juli 1994, Stb. 612.

XNoot
2

Stb. 1993, 366.

XNoot
3

Stb. 1993, 365, gewijzigd bij besluit van 10 november 1993, Stb. 594.

XNoot
4

Stb. 1993, 382, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 maart 1995, Stb. 123.

XNoot
5

Stb. 1991, 336, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 juli 1994, Stb. 612.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 9 mei 1995, nr. 89.

Naar boven