Wet van 12 april 1995, houdende invoering van een nieuwe Algemene bijstandswet (Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen met betrekking tot de intrekking van de Algemene Bijstandswet en de invoering van de nieuwe Algemene bijstandswet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

INHOUDSOPGAVE Blz.

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen2
  
Hoofdstuk II. Overgangsbepalingen2
§1. Algemeen2
§2. Het recht op en de hoogte van de bijstand4
§3. Het geldend maken van het recht op bijstand en de betaling5
§4. Bezwaar- en beroepschriften6
§5. Financiering6
  
Hoofdstuk III. Wijziging van andere wetten7
  
Afdeling 1. De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen7
Afdeling 2. Overige wetten38
  
Hoofdstuk IV. Slotbepalingen44

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. Algemene Bijstandswet: de Algemene Bijstandswet en de daarop berustende besluiten zoals deze luidden op de peildag;

c. nieuwe Algemene bijstandswet: de Algemene bijstandswet en de daarop berustende besluiten;

d. peilmaand: de kalendermaand voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet;

e. peildag: de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet.

Artikel 2

Het toezicht op de uitvoering van hoofdstuk II van deze wet berust bij Onze Minister. Artikel 130 van de nieuwe Algemene bijstandswet is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK II. OVERGANGSBEPALINGEN

§ 1. Algemeen

Artikel 3

De Algemene Bijstandswet wordt ingetrokken.

Artikel 4

  • 1. De Algemene Bijstandswet blijft gedurende ten hoogste 12 maanden na de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet van toepassing ten aanzien van degene die in de peilmaand recht had op algemene bijstand en wiens recht op de peildag niet is geëindigd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde toepassing van de Algemene Bijstandswet eindigt:

    a. zodra burgemeester en wethouders in het betreffende geval naar aanleiding van het onderzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, een nieuw besluit hebben getroffen;

    b. zodra een wijziging van omstandigheden van de persoon of het gezin optreedt of is opgetreden die op grond van hoofdstuk IV, afdeling 1, paragraaf 2 en 3, van de nieuwe Algemene bijstandswet tot toepassing van een andere bijstandsnorm dient te leiden en burgemeester en wethouders in het betreffende geval een nieuw besluit inzake de verlening van algemene bijstand hebben getroffen; dan wel

    c. zodra in het betreffende geval gedurende ten minste een kalendermaand geen recht op algemene bijstand heeft bestaan.

  • 3. Zolang het eerste lid van toepassing is blijven de besluiten inzake de verlening van bijstand die burgemeester en wethouders op grond van de Algemene Bijstandswet ten aanzien van de betrokkenen hebben genomen van kracht.

  • 4. Besluiten van burgemeester en wethouders op grond van de Algemene Bijstandswet inzake terugvordering of anderszins terugbetaling van reeds verleende bijstand, inzake verhaal van reeds verleende of nog te verlenen bijstand en inzake borgstelling, die op de peildag van kracht zijn, blijven van kracht tot het moment waarop zich in het betrokken geval een zodanige wijziging van de omstandigheden voordoet of heeft voorgedaan dat een herziening van het besluit dient plaats te vinden. Indien bijstand is verleend met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 7a van de Algemene Bijstandswet blijven bij herziening van het besluit de aan de reeds gevestigde hypotheek verbonden verplichtingen en bedingen van kracht.

  • 5. Indien in een geval als bedoeld in het eerste lid bijstand is verleend met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 7a van de Algemene Bijstandswet en op de peildag de hypotheek nog niet is gevestigd, wordt deze gevestigd met inachtneming van de krachtens artikel 20, zevende lid, van de nieuwe Algemene bijstandswet gestelde regels.

Artikel 5

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen tijdig ten aanzien van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde persoon een onderzoek in naar de rechtsgevolgen waartoe de toepassing van de nieuwe Algemene bijstandswet zal leiden inzake het recht op bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen.

  • 2. Op het onderzoek is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65, 66, eerste, tweede en derde lid, 69, 71, 121 en 122 van de nieuwe Algemene bijstandswet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Uiterlijk 12 maanden na de peildag nemen burgemeester en wethouders naar aanleiding van het onderzoek een besluit inzake de verlening van bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen, onder vermelding in het besluit van de rechtsgevolgen waartoe de toepassing van de nieuwe Algemene bijstandswet in het betreffende geval leidt. Op dit besluit is artikel 70 van de nieuwe Algemene bijstandswet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien de in het derde lid bedoelde toepassing leidt tot wijziging van de hoogte van de algemene bijstand, wordt in het besluit vermeld dat genoemde wijziging ingaat op het tijdstip gelegen 12 maanden na de peildag. Tot dat tijdstip blijft, onverminderd de algemene periodieke aanpassing van de uitkeringshoogte en artikel 4, tweede lid, onderdelen b en c, de hoogte van de algemene bijstand gehandhaafd op het niveau waarop de belanghebbende onmiddellijk voorafgaande aan het onderzoek recht had.

  • 5. Indien uit het onderzoek, of bij een eerdere gelegenheid na de peildag, blijkt dat omtrent de verlening van bijstand, gelet op artikel 63 van de nieuwe Algemene bijstandswet, dient te worden beslist door burgemeester en wethouders van een andere gemeente, dragen burgemeester en wethouders zorg voor onverwijlde overdracht van het betreffende geval en van de daarop betrekking hebbende stukken aan burgemeester en wethouders van die gemeente, onder gelijktijdige melding hiervan aan de belanghebbende. Burgemeester en wethouders van de ontvangende gemeente nemen de verlening van bijstand onverwijld over en geven daarbij toepassing aan het eerste tot en met het vierde lid. Artikel 64 van de nieuwe Algemene bijstandswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1. Ten aanzien van degene, die in de peilmaand recht had op algemene bijstand en wiens recht op de peildag niet is geëindigd, en voor wie voor het eerst verplichtingen, gericht op inschakeling in de arbeid in dienstbetrekking, aan de uitkering worden verbonden, wordt uiterlijk 3 jaar na inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet een onderzoek verricht als bedoeld in artikel 66, vijfde lid, van die wet.

  • 2. Ten aanzien van degene, aan wiens uitkering op de peildag reeds voorwaarden tot inschakeling in de arbeid op grond van de Algemene Bijstandswet zijn verbonden, kan het onderzoek, gericht op de inschakeling in de arbeid, achterwege blijven, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat een dergelijk onderzoek alsnog dient plaats te vinden.

Artikel 7

  • 1. Onze Minister kan op verzoek van burgemeester en wethouders van een gemeente de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, met ten hoogste 3 maanden verlengen, indien zij aannemelijk kunnen maken dat zij door bijzondere omstandigheden in redelijkheid niet in staat zijn binnen deze termijn uitvoering te geven aan deze paragraaf. Het verzoek dient binnen zes maanden na de peildag te zijn ingediend, vergezeld van een plan waarin wordt aangegeven op welke wijze burgemeester en wethouders uitvoering zullen geven aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid.

  • 2. Ingeval van toepassing van het eerste lid wordt in het betreffende geval bij toepassing van artikel 4, eerste lid, en artikel 5, derde en vierde lid, in plaats van «12 maanden» telkens gelezen: 12 maanden vermeerderd met de verlenging op grond van het eerste lid.

§ 2. Het recht op en de hoogte van de bijstand

Artikel 8

  • 1. Onze Minister kan de verlening van bijstand aan een Nederlander die zich in het buitenland bevindt voortzetten ten aanzien van:

    a. degene die in de peilmaand bijstand ontving op grond van artikel 82 of artikel 95 van de Algemene Bijstandswet, welke bijstand niet is geëindigd;

    b. degene die op enig moment in de periode van 26 weken onmiddellijk voorafgaand aan de peildag bijstand ontving op grond van artikel 82 van de Algemene Bijstandswet, welke bijstand in die periode is geëindigd, indien belanghebbende binnen 26 weken na de peildag opnieuw bijstand aanvraagt.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, rekening houdend met het niveau van de noodzakelijke kosten van het bestaan ter plaatse.

  • 3. De hoofdstukken II, III, VII en VIII, alsmede paragraaf 2 van hoofdstuk VI en het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65, 66, eerste, tweede en derde lid, 69, 70, eerste en tweede lid, en 71 van de nieuwe Algemene bijstandswet zijn, voor zover de omstandigheden het toelaten, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van burgemeester en wethouders.

  • 4. Zodra ten minste 26 weken zijn verstreken nadat de bijstand die werd verleend op grond van het eerste lid werd beëindigd, is dat lid ten aanzien van het betreffende geval niet langer van toepassing.

Artikel 9

Ten aanzien van degenen voor wie in de peilmaand de verlening van bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geschiedde met toepassing van artikel V, tweede of derde lid, van het Besluit houdende wijziging van het Bijstandsbesluit landelijke normering met betrekking tot de hoogte van de uitkering voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar en het stellen van nadere voorwaarden voor de hoogte van de uitkering op grond van dat besluit voor personen van 18 tot 21 jaar (Stb. 1992, 240) blijven genoemde artikelleden van toepassing.

Artikel 10

  • 1. Artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de nieuwe Algemene bijstandswet is niet van toepassing op de belanghebbende die in de peilmaand algemene bijstand ontving en voor wie voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de algemene bijstand het inkomen in beschouwing wordt genomen dat werd ontvangen in de periode voorafgaand aan de periode waarover het recht op bijstand wordt vastgesteld.

  • 2. Zodra in een geval als bedoeld in het eerste lid gedurende ten minste een kalendermaand geen recht op algemene bijstand heeft bestaan is het eerste lid ten aanzien van dat geval niet langer van toepassing.

Artikel 11

  • 1. In afwijking van artikel 52 van de nieuwe Algemene bijstandswet wordt voor de belanghebbende die in de peilmaand algemene bijstand ontving en voor wie in die maand toepassing werd gegeven aan artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene Bijstandswet, eveneens niet tot het vermogen gerekend het voor opleiding bestemde vermogen, mits voldoende waarborgen bestaan dat het vermogen voor deze bestemming zal worden aangewend en de bestemming zelf, gelet op alle omstandigheden, verantwoord moet worden geacht.

  • 2. Zodra in een geval als bedoeld in het eerste lid gedurende ten minste een kalendermaand geen recht op algemene bijstand heeft bestaan is het eerste lid ten aanzien van dat geval niet langer van toepassing.

§ 3. Het geldend maken van het recht op bijstand en de betaling

Artikel 12

  • 1. Op een aanvraag tot het verlenen van bijstand die is ingediend voor of op de peildag en ten aanzien waarvan op die dag nog geen besluit is genomen, wordt beslist met toepassing van:

    a. de Algemene Bijstandswet, behoudens artikel 7a, indien het recht op bijstand ingaat voor of op de peildag;

    b. de nieuwe Algemene bijstandswet, indien het recht op bijstand ingaat na de peildag.

  • 2. Ten aanzien van een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn de artikelen 4 en 5 van toepassing.

  • 3. Ten aanzien van een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waarin sprake is van bijstandverlening in de vorm van geldlening onder verband van hypotheek, is het bepaalde bij en krachtens artikel 20 van de nieuwe Algemene bijstandswet van toepassing.

Artikel 13

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, in afwijking van artikel 73, eerste lid, van de nieuwe Algemene bijstandswet, ten aanzien van de belanghebbende die in de peilmaand algemene bijstand ontving en aan wie deze bijstand werd uitbetaald over een kortere periode dan een kalendermaand of op een eerder tijdstip dan aan het einde van de kalendermaand de genoemde wijze van betalen voort te zetten.

  • 2. Zodra in een geval als bedoeld in het eerste lid gedurende ten minste een kalendermaand geen recht op algemene bijstand heeft bestaan is het eerste lid ten aanzien van dat geval niet langer van toepassing.

§ 4. Bezwaar- en beroepschriften

Artikel 14

  • 1. Op een bezwaar- of beroepschrift dat voor of op de peildag is ingediend en waarop op die datum nog niet is beslist, alsmede op een bezwaar- of beroepschrift dat na de peildag is ingediend en dat betrekking heeft op bijstandverlening waarop ingevolge artikel 4 de Algemene Bijstandswet van toepassing is, wordt beslist met toepassing van de Algemene Bijstandswet.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verzoeken als bedoeld in artikel 45 van de Algemene Bijstandswet en verzoeken om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Over de periode waarin ingevolge artikel 4 op de bijstandverlening de Algemene Bijstandswet van toepassing is, blijft artikel 74 van de nieuwe Algemene bijstandswet ten aanzien van de belanghebbende buiten toepassing.

§ 5. Financiering

Artikel 15

  • 1. Ten aanzien van de vergoeding van kosten van algemene bijstand door het Rijk, alsmede het niet aanvaardbaar verklaren van kosten van algemene bijstand, over tijdvakken voor of op de peildag, blijft het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk IV, paragraaf 1 en 2, en artikel 81 c van de Algemene Bijstandswet van toepassing.

  • 2. Hoofdstuk X van de nieuwe Algemene bijstandswet is van overeenkomstige toepassing op de kosten van algemene bijstand verleend op grond van deze wet.

Artikel 16

  • 1. Hoofdstuk X van de nieuwe Algemene bijstandswet is van overeenkomstige toepassing op de kosten van de toeslag bedoeld in artikel 33 van die wet, voor zover deze is verleend over een tijdvak gelegen binnen 3 jaren na de peildag.

  • 2. Voor de vaststelling van de rijksvergoeding bedoeld in het eerste lid blijven buiten beschouwing:

    a. betalingen door en ontvangsten van de gemeente voor zover deze plaatsvinden later dan drie maanden na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak;

    b. inkomsten ontvangen door de belanghebbende voor zover burgemeester en wethouders daarvan na het in onderdeel a bedoelde tijdstip kennis hebben genomen.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op de overeenkomstig artikel 73, derde lid, van de nieuwe Algemene bijstandswet verrichte betaling van vakantietoeslag over de in het eerste lid bedoelde kosten van bijstand.

  • 4. Onze Minister kan een vergoeding geheel of gedeeltelijk weigeren en een reeds betaalde vergoeding geheel of gedeeltelijk terugvorderen of verrekenen indien niet voldaan is aan het bepaalde bij of krachtens artikel 38 van de nieuwe Algemene bijstandswet.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het vierde lid.

HOOFDSTUK III. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

AFDELING 1. DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS EN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

Artikel 17

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Stb. 1987, 92)1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt vervangen door:

Artikel 1
  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    b. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    c. burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente, bedoeld in artikel 11;

    d. Arbeidsvoorzieningsorganisatie: de organisatie, bedoeld in artikel 2 van de Arbeidsvoorzieningswet;

    e. netto minimumloon: de som van het netto minimumloon en de netto aanspraak op de minimumvakantiebijslag als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Algemene bijstandswet;

    f. netto minimumjeugdloon: het voor de betreffende leeftijd geldende minimumloon als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met de aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel in de ziekenfondspremie.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel f, bedoelde loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend met toepassing van de groene tabellen loonbelasting en premies volksverzekeringen over het minimumjeugdloon en de aanspraak op vakantiebijslag daarover, vermeerderd met het werkgeversaandeel in de ziekenfondspremie en verminderd met de premies werknemersverzekeringen. De toe te passen tabellen zijn die voor een in tariefgroep 2 ingedeelde werknemer. De loonbelasting en premies volksverzekeringen, in te houden van de aanspraak op vakantiebijslag over het minimumloon, worden berekend met toepassing van de tabel bijzondere beloningen.

  • 3. Indien ingevolge een van de sociale-verzekeringswetten een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bij ministeriële regeling voor de toepassing van het tweede lid een gemiddeld percentage vastgesteld.

B

Artikel 3 wordt vervangen door:

Artikel 3
  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    a. als echtgenoot aangemerkt degene die niet duurzaam gescheiden leeft van de werkloze werknemer met wie hij gehuwd is;

    b. als echtgenoot mede aangemerkt de niet met de werkloze werknemer gehuwde persoon met wie de werkloze werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • 2. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee meerderjarigen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 3. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht als de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het derde lid, onderdeel d.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het tweede lid.

C

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. thuisinwonende werkloze werknemer: de niet gehuwde dan wel duurzaam gescheiden levende werkloze werknemer van 18 tot en met 20 jaar, die behoort tot het huishouden van zijn ouder(s) of pleegouder(s) en die niet een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

b. alleenstaande werkloze werknemer: de niet gehuwde dan wel duurzaam gescheiden levende werkloze werknemer, die niet een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, tweede lid, en die niet is een thuisinwonende werkloze werknemer;

c. kind: het kind jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander dan de werkloze werknemer behoort en voor wie de werkloze werknemer op grond van de Algemene kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt dan wel zal ontvangen.

D

Artikel 4 wordt vervangen door:

Artikel 4
  • 1. Recht op uitkering hebben, indien het inkomen per maand minder bedraagt dan de overeenkomstig het derde, vierde en vijfde lid vastgestelde grondslag:

    a. de werkloze werknemer en de echtgenoot met of zonder kinderen;

    b. de alleenstaande werkloze werknemer en de thuisinwonende werkloze werknemer met een of meer kinderen;

    c. de alleenstaande werkloze werknemer en de thuisinwonende werkloze werknemer zonder kinderen.

  • 2. Het recht op uitkering komt de werkloze werknemer en de echtgenoot gezamenlijk toe. De uitkering wordt aan de werkloze werknemer en de echtgenoot ieder voor de helft uitbetaald, dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.

  • 3. De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat:

    a. voor de werkloze werknemer en de echtgenoot die beiden 21 jaar of ouder zijn, de helft van de grondslag netto gelijk is aan f 904,12;

    b. deze voor de werkloze werknemer en de echtgenoot, waarvan een of elk van beiden jonger dan 21 jaar is, de som bedraagt van de grondslagen die voor elk van hen als een alleenstaande werknemer of een thuisinwonende werkloze werknemer zou gelden doch ten hoogste de grondslag als bedoeld in onderdeel a.

  • 4. De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat deze:

    a. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 21 jaar of ouder met een of meer kinderen netto gelijk is aan f 1627,41;

    b. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 23 jaar of ouder zonder kinderen netto gelijk is aan f 1265,77;

    c. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 22 jaar zonder kinderen netto gelijk is aan f 1076,76;

    d. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 21 jaar zonder kinderen netto gelijk is aan f 937,40.

  • 5. De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat deze:

    a. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 18, 19 of 20 jaar met een of meer kinderen netto gelijk is aan f 1578,10;

    b. voor de thuisinwonende werkloze werknemer van 18, 19 of 20 jaar met een of meer kinderen netto gelijk is aan f 1189,39;

    c. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 18, 19 of 20 jaar zonder kinderen netto gelijk is aan f 876,72;

    d. voor de thuisinwonende werkloze werknemer zonder kinderen netto gelijk is aan f 488,01.

  • 6. De in het derde lid, onderdeel a, vierde lid, onderdeel a en b, en vijfde lid, genoemde bedragen worden gewijzigd met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt met het percentage van deze wijziging.

  • 7. De in het vierde lid, onderdeel c en d, genoemde bedragen worden gewijzigd met ingang van de dag waarop het netto minimumjeugdloon wijzigt met het percentage van deze wijziging.

E

Hoofdstuk II, paragraaf 3, wordt vervangen door:

§ 3. Het geldend maken van het recht op uitkering
Artikel 11

Het recht op uitkering bestaat jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in Titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 12
  • 1. Indien doorzending van de aanvraag naar burgemeester en wethouders van een andere gemeente heeft plaatsgevonden en deze van oordeel zijn dat zij evenmin de aanvraag dienen te behandelen, terwijl er geen zekerheid kan worden verkregen over de in artikel 11 bedoelde woonplaats, dragen burgemeester en wethouders die de doorgezonden aanvraag hebben ontvangen, er zorg voor dat het geschil aanhangig wordt gemaakt.

  • 2. In afwachting van een beslissing inzake een geschil over toepassing van het eerste lid bestaat het recht op uitkering jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende werkelijk verblijft.

  • 3. Het eerste lid van artikel 16 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de daar genoemde termijn begint te lopen vanaf de mededeling van die doorzending of beslissing.

  • 4. Uitkeringskosten verleend ingevolge het tweede lid worden vergoed door de gemeente waarvan de taak is waargenomen.

Artikel 13
  • 1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling van al hetgeen van belang is voor de verlening of de voortzetting van de uitkering, zo mogelijk onder overlegging van bewijsstukken.

  • 2. Voor de verstrekking van gegevens maakt de belanghebbende gebruik van een door burgemeester en wethouders verstrekt formulier.

  • 3. De belanghebbende is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

  • 4. Burgemeester en wethouders stellen bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en nemen de aard en het nummer daarvan op in de administratie.

  • 5. De belanghebbende is voorts verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 14
  • 1. Burgemeester en wethouders bepalen welke gegevens ten behoeve van de verlening dan wel voortzetting van de uitkering door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd.

  • 2. Burgemeester en wethouders bepalen de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens dient plaats te vinden.

  • 3. Burgemeester en wethouders onderzoeken de juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens en stellen zonodig een onderzoek in naar andere gegevens die voor de vaststelling van het recht op uitkering noodzakelijk zijn. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft besluiten burgemeester en wethouders tot wijziging van de uitkering.

  • 4. Burgemeester en wethouders verrichten regelmatig een heronderzoek naar de voor het recht op uitkering van belang zijnde gegevens. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. Burgemeester en wethouders beoordelen tevens of er aanleiding bestaat de verplichtingen aan te vullen dan wel te wijzigen.

  • 5. Het in het derde en vierde lid bedoelde onderzoek omvat, tenzij op grond van artikel 28 ontheffing is verleend van de verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid in dienstbetrekking, mede een onderzoek naar de mogelijkheden van de belanghebbende om door arbeid zelfstandig in het bestaan te voorzien alsmede de wijze waarop deze mogelijkheden kunnen worden vergroot.

  • 6. Bij beëindiging van de uitkering nemen burgemeester en wethouders, na onderzoek, tijdig een besluit met betrekking tot de wederzijds tussen de gemeente en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan.

  • 7. Burgemeester en wethouders onderzoeken regelmatig de financiële omstandigheden van degene aan wie zij betalingsverplichtingen hebben opgelegd met betrekking tot de verleende uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, besluiten burgemeester en wethouders tot wijziging van de opgelegde betalingsverplichtingen.

Artikel 15
  • 1. Burgemeester en wethouders stellen het recht op uitkering op schriftelijke aanvraag vast.

  • 2. De uitkering wordt door de werkloze werknemer en de echtgenoot gezamenlijk aangevraagd dan wel door een van hen met schriftelijke toestemming van de ander.

Artikel 16
  • 1. Burgemeester en wethouders stellen binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag vast of recht op uitkering bestaat.

  • 2. De termijn voor het nemen van een besluit wordt opgeschort met ingang van de dag waarop burgemeester en wethouders de aanvrager uitnodigen de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Van de opschorting van de termijn doen burgemeester en wethouders mededeling aan de belanghebbende, onder vermelding van het tijdstip waarop de termijn voor het nemen van een besluit zal verstrijken.

  • 3. Indien de belanghebbende de aanvraag niet binnen de gestelde termijn aanvult, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

  • 4. Burgemeester en wethouders besluiten niet tot toekenning van de uitkering dan nadat de juistheid en volledigheid van de door de belanghebbende verstrekte gegevens is onderzocht.

  • 5. Als buiten toedoen van de belanghebbende het onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de door hem verstrekte gegevens niet binnen de beslistermijn kan worden voltooid, besluiten burgemeester en wethouders op de aanvraag op voet van de dan bekende gegevens.

Artikel 17
  • 1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, schorten burgemeester en wethouders het recht op uitkering op:

    a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

    b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

  • 2. Burgemeester en wethouders doen mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigen hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

  • 3. Indien de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde periode wordt de uitkering beëindigd met ingang van de eerste dag van de periode waarover de uitkering is opgeschort.

Artikel 18
  • 1. Bij een besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering wordt ten minste mededeling gedaan van:

    a. de verplichtingen tot het doen van mededelingen en het verlenen van medewerking, bedoeld in artikel 13;

    b. de verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk III die in het betrokken geval aan de uitkering zijn verbonden.

  • 2. Bij een besluit tot wijziging van de uitkering wordt ten minste mededeling gedaan van de wijziging en de op die wijziging betrekking hebbende gewijzigde verplichtingen. Voorts wordt, indien daarvoor aanleiding bestaat, in het besluit nogmaals mededeling gedaan van de eerder aan de uitkering verbonden verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b.

  • 3. Indien ten behoeve van de belanghebbende een plan is opgesteld gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, wordt dit opgenomen in een bijlage bij het besluit tot toekenning, of voortzetting van de uitkering.

  • 4. De belanghebbende tekent een exemplaar van de bijlage, bedoeld in het derde lid, voor gezien en verstrekt dit aan burgemeester en wethouders. De bijlage wordt tevens getekend door burgemeester en wethouders en, voor zover het betreft de onderdelen van het plan die door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie worden uitgevoerd, door die organisatie.

Artikel 19
  • 1. Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot:

    a. de periode die de opschorting van de uitkering, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten hoogste mag duren;

    b. de termijn waarbinnen burgemeester en wethouders de onderzoeken verrichten, bedoeld in artikel 14, vierde, zesde en zevende lid.

  • 2. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot:

    a. de wijze waarop burgemeester en wethouders toepassing geven aan artikel 14, eerste en tweede lid;

    b. de inhoud van de onderzoeken, bedoeld in artikel 14, derde, vierde, zesde en zevende lid;

    c. de voorwaarden waaronder van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde termijnen kan worden afgeweken ten aanzien van de onderzoeken, bedoeld in artikel 14, vierde en zevende lid;

    d. de gevallen waarin kan worden afgezien van het onderzoek, bedoeld in artikel 14, zevende lid.

Artikel 19a
  • 1. Burgemeester en wethouders besluiten de uitkering tijdelijk gedeeltelijk te weigeren indien:

    a. de belanghebbende in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of nadien onvoldoende heeft medegewerkt aan het verkrijgen of behouden van arbeid in dienstbetrekking;

    b. gedragingen van de belanghebbende in strijd met de op grond van artikel 13, artikel 18, vierde lid, en hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichtingen daartoe aanleiding geven;

    c. de door de belanghebbende in strijd met artikel 13 verstrekte gegevens onjuist blijken te zijn.

  • 2. De omvang en duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, worden afgestemd op de ernst van het feit, de omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. De omvang en duur kunnen worden herzien, indien een wijziging van de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen bij herhaalde of zeer ernstige gedragingen als bedoeld in het eerste lid, de uitkering tijdelijk of blijvend geheel weigeren.

  • 4. Indien een belanghebbende geen dienstbetrekking of voorbereidingsovereenkomst heeft als bedoeld in hoofdstuk V en Va van de Jeugdwerkgarantiewet, omdat hij het aanbod daartoe niet heeft aanvaard of omdat hem een aanbod daartoe niet wordt gedaan onder toepassing van artikel 11, derde, vierde of vijfde lid dan wel artikel 16a, tweede, derde of vierde lid van die wet, weigeren burgemeester en wethouders hem voor de duur van 13 weken geheel de uitkering. De duur van de periode waarvoor de uitkering wordt geweigerd, wordt verminderd indien daarvoor gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, dringende redenen aanwezig zijn.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid, nadere regels worden gesteld.

F

In artikel 20, derde lid, wordt «de maand mei» vervangen door: de maand juni.

G

Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid wordt «betrokkene» telkenmale vervangen door: belanghebbende.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 17» vervangen door: artikel 13.

3. In het tweede lid wordt «over de voorafgaande maand opgegeven inkomen» vervangen door: over de voorafgaande drie maanden ontvangen inkomen.

H

Artikel 25b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Indien de uitkering met inachtneming van artikel 3 is verleend, worden voor de toepassing van deze paragraaf als belanghebbenden aangemerkt de in dat artikel bedoelde personen.

2. In het tweede lid wordt «artikel 3, eerste of tweede lid» vervangen door: «artikel 3» en «betrokkene» vervangen door: «belanghebbende».

I

Na artikel 25b, wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25c
  • 1. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen teruggevorderd wordt, alsmede de termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.

  • 2. Een besluit tot terugvordering kan ambtshalve of op schriftelijke aanvraag van de belanghebbende worden herzien op grond van gewijzigde omstandigheden.

  • 3. De persoon van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering ingevolge deze paragraaf van belang zijn.

J

Aan artikel 25e wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid, staat niet in de weg aan de latere tenuitvoerlegging van het besluit tot terugvordering.

K

Na artikel 25e wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25f
  • 1. De vordering tot de nakoming van een besluit tot terugvordering wordt ingediend bij de kantonrechter.

  • 2. Op de vordering is het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.

  • 3. De gemeente is geen vast recht en geen vergoeding voor de deurwaarder verschuldigd, met uitzondering van het uitbrengen van exploiten.

L

Hoofdstuk III wordt vervangen door:

HOOFDSTUK III. VERPLICHTINGEN GERICHT OP INSCHAKELING IN DE ARBEID EN VOORZIENINGEN
Artikel 26
  • 1. De uitkering is erop gericht de belanghebbende in staat te stellen zelfstandig in het bestaan te voorzien. Burgemeester en wethouders bevorderen dat de belanghebbende gebruik maakt van voorzieningen die bijdragen aan diens zelfstandige bestaansvoorziening. Zij dragen zorg voor voorlichting en bemiddeling die daartoe noodzakelijk zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie werken samen om de inschakeling van ontvangers van een uitkering op grond van deze wet in het arbeidsproces te bevorderen.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders premies verstrekken voor het aanvaarden of behouden van arbeid en voor het voltooien van scholing of opleiding, vindt de verlening daarvan plaats op grond van regels die door het gemeentebestuur bij verordening worden vastgesteld.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking bedoeld in het tweede lid.

Artikel 27
  • 1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is verplicht:

    a. naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    b. ervoor zorg te dragen dat hij als werkzoekende ingeschreven is bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en ingeschreven blijft;

    c. passende arbeid te aanvaarden;

    d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;

    e. te voldoen aan een oproep om in verband met de toepassing van deze wet op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    f. mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, alsmede aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

    g. mee te werken aan een scholing of opleiding die noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in de arbeid, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

  • 2. Onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden verlangd. Niet als passende arbeid wordt aangemerkt arbeid in een dienstbetrekking op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening.

  • 3. Indien uitkering wordt verleend aan echtgenoten gelden de verplichtingen bedoeld in het eerste lid voor ieder van hen.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het begrip passende arbeid, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5. Onze Minister kan regels stellen aangaande het toepassen dan wel niet toepassen van een of meer verplichtingen genoemd in het eerste lid ten aanzien van een of meer categorieën belanghebbenden.

Artikel 28
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten verplichtingen als bedoeld in artikel 27 niet op te leggen, dan wel van zodanige verplichtingen tijdelijk ontheffing te verlenen, in gevallen waarin daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard, dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de uitkering.

  • 2. Burgemeester en wethouders leggen aan de ouder met een volledige verzorgende taak voor één of meer kinderen, dan wel pleegkinderen, jonger dan 5 jaar de verplichtingen bedoeld in dit hoofdstuk niet op.

  • 3. Indien de uitkering is toegekend aan een ouder met een gedeeltelijke verzorgende taak of aan echtgenoten die de verzorgende taak bedoeld in het tweede lid gezamenlijk uitoefenen, geldt dat de verplichtingen bedoeld in dit hoofdstuk aan die ouder onderscheidenlijk die echtgenoten worden opgelegd met dien verstande, dat deze onderscheidenlijk ieder van beiden voor de helft van de gebruikelijke volledige arbeidstijd per week beschikbaar moet zijn voor inschakeling in de arbeid.

Artikel 29
  • 1. Voor de belanghebbende die een scholing of opleiding gaat volgen die noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in de arbeid, gelden voor de duur van die scholing of opleiding niet de verplichtingen genoemd in artikel 27, eerste lid, onderdelen a en c.

  • 2. Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot het aanmerken van scholing of opleidingen als noodzakelijk voor de inschakeling in de arbeid, die bij de beoordeling bedoeld in het eerste lid in acht worden genomen.

Artikel 30

Indien de belanghebbende werkzaamheden zonder beloning gaat verrichten, dient de belanghebbende dit zo spoedig mogelijk te melden aan burgemeester en wethouders.

Artikel 31

Gereserveerd

M

Hoofdstuk IV wordt vervangen door:

HOOFDSTUK IV. UITVOERING EN TOEZICHT
§ 1. Verantwoordelijkheid voor de uitvoering
Artikel 32

De uitvoering van deze wet berust bij burgemeester en wethouders.

Artikel 33
  • 1. Burgemeester en wethouders voeren ten behoeve van een getrouwe weergave van de uitvoering en een effectief uitvoeringsproces een zodanige administratie dat de juiste, volledige en tijdige vastlegging zijn gewaarborgd van:

    a. de beslissingen over aanvragen, onderzoeken, uitkeringen, vorderingen en verplichtingen en de hieruit voortvloeiende betalingen en ontvangsten;

    b. de hierop betrekking hebbende bescheiden;

    c. het onderzoek dat is verricht naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en de overgelegde bescheiden.

  • 2. Onze Minister stelt, na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, regels aangaande de in het eerste lid bedoelde administratie.

Artikel 34
  • 1. Het gemeentebestuur draagt zorg voor de totstandkoming van een plan en een beleidsverslag, als bedoeld in artikel 110 van de Gemeentewet, gericht op:

    a. de bevordering van een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet; en

    b. de bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening door middel van inschakeling in de arbeid in dienstbetrekking.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde plan en beleidsverslag worden elk kalenderjaar vastgesteld.

  • 3. Het deel van het plan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat ten minste een beschrijving van de wijze waarop burgemeester en wethouders:

    a. toepassing geven aan artikel 14, eerste tot en met vijfde lid, en artikel 36a;

    b. zorg dragen voor een toereikende controle op het nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, en voor de strafrechtelijke of bestuursrechtelijke afdoening in geval van niet nakoming van deze verplichting.

  • 4. Het deel van het plan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bevat ten minste een beschrijving van de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan de samenwerking als bedoeld in artikel 26, tweede lid, en de daarover gemaakte afspraken.

  • 5. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de voorwaarden waaraan het plan en het beleidsverslag dienen te voldoen, indien daarmee tevens een gebruik ten behoeve van het toezicht wordt beoogd.

Artikel 35
  • 1. De gemeenteraad kan burgemeester en wethouders machtigen het nemen van besluiten op te dragen aan gemeente-ambtenaren, zulks onder nader door burgemeester en wethouders te stellen regels en onder behoud van hun verantwoordelijkheid.

  • 2. De opdracht kan zich niet uitstrekken tot het beslissen op bezwaarschriften en het instellen van beroep.

  • 3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van organen, ingesteld bij of krachtens de wet, ter behartiging van belangen waarbij meer dan een gemeente is betrokken.

§ 2. Inlichtingenverplichting en gegevensuitwisseling
Artikel 36
  • 1. Ieder is verplicht desgevraagd en bevoegd uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken omtrent feiten en omstandigheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet ten opzichte van een persoon te wiens behoeve een uitkering is gevraagd of wordt verleend en die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of heeft gewerkt. De verplichting strekt zich mede uit tot de inkomsten van een persoon van wie uitkeringen ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 5, worden of kunnen worden teruggevorderd.

  • 2. De opgaven en inlichtingen moeten desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een door burgemeester en wethouders schriftelijk te stellen termijn worden verstrekt.

Artikel 36a
  • 1. De hieronder vermelde instanties zijn verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet:

    a. burgemeester en wethouders van andere gemeenten;

    b. de rijksbelastingdienst, de zorgverzekeraars en de Ziekenfondsraad;

    c. het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, de bedrijfspensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen, risicofondsen, stichtingen tot uitvoering van een regeling inzake vervroegd uittreden en andere organen belast met het doen van uitkeringen of verstrekkingen die bij of krachtens artikel 7 van deze wet als inkomen worden aangemerkt;

    d. de Kamers van Koophandel en Fabrieken en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie;

    e. de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet;

    f. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende de toepassing van de Wet individuele huursubsidie;

    g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    h. Onze Minister van Justitie voor zover het betreft de personen die rechtmatig hun vrijheid is ontnomen;

    i. de instanties en personen die woonruimte verhuren;

    j. de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening energie en water leveren.

  • 2. Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, zijn verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders kosteloos alle gegevens en uittreksels of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

  • 3. De in het eerste en het tweede lid bedoelde verplichtingen strekken zich mede uit tot degene:

    a. van wie kosten van uitkeringen worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 5;

    b. die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, of ten aanzien van wie dat redelijkerwijs kan worden vermoed, als degene:

    1°. te wiens behoeve een uitkering ingevolge deze wet is gevraagd of wordt verleend;

    2°. van wie kosten van uitkering worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 5.

  • 4. De opgaven en inlichtingen bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, en zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na ontvangst van het verzoek hiertoe, verstrekt.

  • 5. De in het eerste lid, onderdeel a tot en met h, genoemde instanties treffen desgevraagd met burgemeester en wethouders een regeling met betrekking tot de mededeling van wijzigingen in de eerder aan hen gevraagde opgaven en inlichtingen.

  • 6. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud van de in het vijfde lid bedoelde regelingen en de wijze waarop deze vorm worden gegeven.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instanties en personen dan genoemd in het eerste en het tweede lid worden aangewezen voor wie de verplichting, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, eveneens gelden, voor zover het betreft de verstrekking van nader bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen inlichtingen en opgaven met betrekking tot inkomen van personen.

  • 8. Bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in het zevende lid kan tevens worden bepaald dat de daar bedoelde verplichting alleen geldt jegens ambtenaren met opsporingsbevoegdheid.

Artikel 36b
  • 1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt medegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.

  • 2. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien:

    a. enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht;

    b. degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben;

    c. de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.

  • 3. Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek kunnen desgevraagd gegevens aan derden worden verstrekt voor zover de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbenden daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

  • 4. Degene die op grond van de artikelen 36 tot en met 36d gegevens verstrekt dient na te gaan of degene aan wie de gegevens worden verstrekt redelijkerwijs bevoegd is te achten om die gegevens te verkrijgen.

Artikel 36c

Burgemeester en wethouders zijn verplicht, indien zij bij de uitvoering van deze wet het gegronde vermoeden krijgen van een misdrijf dat is gepleegd ten nadele van een uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringswetten of van een overheidsorgaan, voorzover dit is belast met het verrichten van uitkeringen, het doen van verstrekkingen dan wel het heffen van bijdragen, het betrokken orgaan hiervan in kennis te stellen.

Artikel 36d
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd, onverminderd artikel 48 van de Vreemdelingenwet, uit de administratie terzake van de uitvoering van deze wet aan de hieronder vermelde organen en personen kosteloos de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de hierbij vermelde wetten of wettelijke regelingen:

    a. de instellingen en personen genoemd in artikel 50a, eerste lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekering voor de uitvoering van die wet of de wettelijke regelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van die wet;

    b. de rijksbelastingdienst voor de heffing of invordering van enige rijksbelasting of premies volksverzekeringen;

    c. burgemeester en wethouders van andere gemeenten voor de uitvoering van deze wet, de Algemene bijstandswet, de Wet werkloosheidsvoorziening, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    d. de Sociale Verzekeringsbank voor de uitvoering van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet en de Algemene Kinderbijslagwet;

    e. de Ziekenfondsraad en de ziekenfondsen voor de uitvoering van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbenden daardoor onevenredig wordt geschaad.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt.

Artikel 36e
  • 1. In de administratie van de gemeente terzake van de uitvoering van deze wet wordt het sociaal-fiscaal nummer opgenomen waaronder een natuurlijk persoon is geregistreerd bij de rijksbelastingdienst.

  • 2. Bij de verstrekking van gegevens door burgemeester en wethouders en de in artikel 36 en 36d genoemde organen en personen wordt, indien daartoe bevoegd, gebruik gemaakt van dit sociaal-fiscaal nummer.

Artikel 36f

Ten behoeve van het gebruik van het sociaal-fiscaal nummer in de in artikel 33 bedoelde administratie kent Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister, aan de uitkeringsgerechtigden die niet reeds ten behoeve van de belastingheffing bij de rijksbelastingdienst zijn geregistreerd, een sociaal-fiscaal nummer toe.

Artikel 36g

Indien de Arbeidsvoorzieningsorganisatie op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanwezig is, geeft zij van dit oordeel of vermoeden onverwijld schriftelijk kennis aan burgemeester en wethouders, onder vermelding van de gronden waarop het oordeel of vermoeden steunt.

§ 3. Toezicht
Artikel 36h
  • 1. Onze Minister is belast met het toezicht op de uitvoering van deze wet.

  • 2. Burgemeester en wethouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister kosteloos alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van het toezicht nodig heeft en verlenen hem inzage in de administratie bedoeld in artikel 33.

Artikel 36i

Onze Minister kan aan burgemeester en wethouders, nadat zij gedurende acht weken in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen, aanwijzingen geven met betrekking tot een goede uitvoering van deze wet. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen.

§ 4. Beleidsinformatie
Artikel 36j
  • 1. Burgemeester en wethouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister alle inlichtingen die hij voor de informatievoorziening en de beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig heeft.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen.

Artikel 36k

Burgemeester en wethouders zijn verplicht ten behoeve van de statistiek gegevens inzake de uitvoering van deze wet te verzamelen en kosteloos te verstrekken volgens door Onze Minister, de Centrale Commissie voor de Statistiek gehoord, te stellen regels.

N

De artikelen 38 en 39 worden vervangen door:

Artikel 38
  • 1. Het Rijk vergoedt negentig procent van de ten laste van de gemeente gebleven uitkeringen, waaronder begrepen de ten laste van de gemeente komende premies ingevolge de sociale verzekeringswetten.

  • 2. Burgemeester en wethouders declareren de in een kalenderjaar gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid, door middel van een kostenopgave over dat jaar. Deze opgave is voorzien van een verklaring van de deskundige, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de juistheid van de verstrekte gegevens.

  • 3. Onze Minister stelt regels inzake:

    a. de wijze en het tijdstip van declareren, alsmede de daarbij door burgemeester en wethouders nader te verstrekken gegevens;

    b. de in het tweede lid bedoelde verklaring en het onderzoek dat resulteert in deze verklaring.

Artikel 39
  • 1. Het Rijk verleent op verzoek van de gemeente voorschotten op de in artikel 38, eerste lid, bedoelde vergoeding.

  • 2. Voor zover de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders, dan wel de administratie bedoeld in artikel 33, ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de krachtens het derde lid gestelde regels zou voortvloeien.

  • 3. Onze Minister stelt regels aangaande het verlenen van voorschotten.

Artikel 40
  • 1. Onze Minister stelt de vergoeding, bedoeld in artikel 38, eerste lid, vast binnen een jaar na ontvangst van de kostenopgave als bedoeld in artikel 38, tweede lid.

  • 2. Indien de kostenopgave niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft dan wel niet is voorzien van de verklaring, bedoeld in artikel 38, tweede lid, kan Onze Minister de vergoeding over dat jaar ambtshalve vaststellen.

  • 3. Onze Minister kan een vergoeding geheel of gedeeltelijk weigeren en een reeds betaalde vergoeding geheel of gedeeltelijk terugvorderen of verrekenen indien:

    a. het een uitkering betreft die is verleend in strijd met het bij en krachtens deze wet bepaalde;

    b. niet is voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 13 tot en met 19 en de artikelen 26, 33 en 34;

    c. het een uitkering betreft die niet of niet volledig overeenkomstig hoofdstuk II, paragraaf 5, is of wordt teruggevorderd.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het derde lid.

O

Artikel 41 wordt vervangen door:

Artikel 41

Voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt met een besluit gelijkgesteld het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening van de uitkering of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit.

P

Artikel 42 vervalt.

Q

Na artikel 47 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 48
  • 1. Degene die de verplichting, bedoeld in artikel 13 of de verplichting, bedoeld in artikel 25c, derde lid, niet of niet behoorlijk nakomt, waardoor ten onrechte een uitkering of een te hoge uitkering is verleend, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.

  • 2. Het in het eerste lid omschreven feit is een overtreding.

R

Artikel 49, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Natuurlijke personen en niet-publiekrechtelijke organen die niet voldoen aan de verplichting omschreven in de artikelen 36 en 36a of die ter zake onjuiste inlichtingen verstrekken, worden gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie.

S

De artikelen 50 en 51 vervallen.

T

Voorts worden in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In artikel 2 vervalt in het eerste lid, onderdeel a, ten derde, de aanduiding «(Stb. 1987, 93)» en in het eerste lid, onderdeel c, ten vierde, komen de aanduidingen «(Stb. 1987, 90)», «(Stb. 1987, 89)», «(Stb. 1967, 99)» en «(Stb. 1972, 313)» te vervallen.

b. In artikel 5, eerste lid, onderdeel b, vervalt de aanduiding «(Stb. 1965, 40)».

c. In artikel 9, vierde lid, vervalt de aanduiding «(Stb. 1987, 91)».

d. In artikel 10, eerste lid, vervalt de aanduiding «(Stb. 1987, 88)».

Artikel 18

Ten aanzien van degene die in de peilmaand recht had op uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en wiens recht op de peildag niet is geëindigd zijn de artikelen 4 en 5 van deze wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt vervangen door:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

b. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

c. burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente, bedoeld in artikel 11;

d. Arbeidsvoorzieningsorganisatie: de organisatie, bedoeld in artikel 2 van de Arbeidsvoorzieningswet;

e. netto minimumloon: de som van het netto minimumloon en de netto aanspraak op de minimumvakantiebijslag als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Algemene bijstandswet.

B

Artikel 3 wordt vervangen door:

Artikel 3
  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    a. als echtgenoot aangemerkt degene die niet duurzaam gescheiden leeft van de gewezen zelfstandige met wie hij gehuwd is;

    b. als echtgenoot mede aangemerkt de niet met de gewezen zelfstandige gehuwde persoon met wie de gewezen zelfstandige een gezamenlijke huishouding voert , tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • 2. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee meerderjarigen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 3. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht als de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het derde lid, onderdeel d.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het tweede lid.

C

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. alleenstaande gewezen zelfstandige: de niet gehuwde dan wel duurzaam gescheiden levende gewezen zelfstandige, die niet een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

b. kind: het kind jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander dan de gewezen zelfstandige behoort en voor wie de gewezen zelfstandige op grond van de Algemene kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt dan wel zal ontvangen.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Recht op uitkering hebben, indien het inkomen per maand na het beëindigen van het bedrijf of beroep minder bedraagt dan de overeenkomstig het vijfde lid vastgestelde grondslag en indien aan de in het tweede of derde lid genoemde voorwaarden wordt voldaan:

    a. de gewezen zelfstandige en de echtgenoot;

    b. de alleenstaande gewezen zelfstandige met een of meer kinderen;

    c. de alleenstaande gewezen zelfstandige zonder kinderen.

2. Het vierde lid wordt vervangen door:

  • 4. Het recht op uitkering komt de gewezen zelfstandige en de echtgenoot gezamenlijk toe. De uitkering wordt aan de gewezen zelfstandige en de echtgenoot ieder voor de helft uitbetaald, dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.

3. Het vijfde lid wordt vervangen door:

  • 5. De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat voor:

    a. de gewezen zelfstandige en de echtgenoot de helft van de grondslag netto gelijk is aan f 904,12;

    b. de alleenstaande gewezen zelfstandige met een of meer kinderen de grondslag netto gelijk is aan f 1627,41;

    c. voor de alleenstaande gewezen zelfstandige zonder kinderen netto gelijk is aan f 1265,77.

4. Na het zesde lid wordt een zevende lid toegevoegd luidende:

  • 7. De in het vijfde lid genoemde bedragen worden gewijzigd met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt met het percentage van deze wijziging.

E

Hoofdstuk II, paragraaf 3, wordt vervangen door:

§ 3. Het geldend maken van het recht op uitkering
Artikel 11

Het recht op uitkering bestaat jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in Titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 12
  • 1. Indien doorzending van de aanvraag naar burgemeester en wethouders van een andere gemeente heeft plaatsgevonden en deze van oordeel zijn dat zij evenmin de aanvraag dienen te behandelen, terwijl er geen zekerheid kan worden verkregen over de in artikel 11 bedoelde woonplaats, dragen burgemeester en wethouders die de doorgezonden aanvraag hebben ontvangen, er zorg voor dat het geschil aanhangig wordt gemaakt.

  • 2. In afwachting van een beslissing inzake een geschil over toepassing van het eerste lid bestaat het recht op uitkering jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende werkelijk verblijft.

  • 3. Het eerste en tweede lid van artikel 16 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de daar genoemde termijnen beginnen te lopen vanaf de mededeling van die doorzending of beslissing.

  • 4. Uitkeringskosten verleend ingevolge het tweede lid worden vergoed door de gemeente waarvan de taak is waargenomen.

Artikel 13
  • 1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling van al hetgeen van belang is voor de verlening of de voortzetting van de uitkering, zo mogelijk onder overlegging van bewijsstukken. De belanghebbende verleent bovendien desgevraagd inzage in zijn administratie.

  • 2. Voor de verstrekking van gegevens maakt de belanghebbende gebruik van een door burgemeester en wethouders verstrekt formulier.

  • 3. De belanghebbende is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

  • 4. Burgemeester en wethouders stellen bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en nemen de aard en het nummer daarvan op in de administratie.

  • 5. De belanghebbende is voorts verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 14
  • 1. Burgemeester en wethouders bepalen welke gegevens ten behoeve van de verlening dan wel voortzetting van de uitkering door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd.

  • 2. Burgemeester en wethouders bepalen de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens dient plaats te vinden.

  • 3. Burgemeester en wethouders onderzoeken de juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens en stellen zonodig een onderzoek in naar andere gegevens die voor de vaststelling van het recht op uitkering noodzakelijk zijn. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft besluiten burgemeester en wethouders tot wijziging van de uitkering.

  • 4. Burgemeester en wethouders verrichten regelmatig een heronderzoek naar de voor het recht op uitkering van belang zijnde gegevens. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. Burgemeester en wethouders beoordelen tevens of er aanleiding bestaat de verplichtingen aan te vullen dan wel te wijzigen.

  • 5. Het in het derde en vierde lid bedoelde onderzoek omvat, tenzij op grond van artikel 28 ontheffing is verleend van de verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid in dienstbetrekking, mede een onderzoek naar de mogelijkheden van de belanghebbende om door arbeid zelfstandig in het bestaan te voorzien alsmede de wijze waarop deze mogelijkheden kunnen worden vergroot.

  • 6. Bij beëindiging van de uitkering nemen burgemeester en wethouders, na onderzoek, tijdig een besluit met betrekking tot de wederzijds tussen de gemeente en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan.

  • 7. Burgemeester en wethouders onderzoeken regelmatig de financiële omstandigheden van degene aan wie zij betalingsverplichtingen hebben opgelegd met betrekking tot de verleende uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, besluiten burgemeester en wethouders tot wijziging van de opgelegde betalingsverplichtingen.

Artikel 15
  • 1. Burgemeester en wethouders stellen het recht op uitkering op schriftelijke aanvraag vast.

  • 2. De uitkering wordt door de gewezen zelfstandige en de echtgenoot gezamenlijk aangevraagd dan wel door een van hen met schriftelijke toestemming van de ander.

Artikel 16
  • 1. Burgemeester en wethouders stellen binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag vast of recht op uitkering bestaat.

  • 2. Indien burgemeester en wethouders niet in staat zijn binnen de termijn bedoeld in het eerste lid een besluit te nemen, kunnen zij deze met ten hoogste dertien weken verlengen. Van de verlenging doen zij mededeling aan de belanghebbende, onder vermelding van het tijdstip waarop de termijn voor het nemen van een besluit zal verstrijken.

  • 3. De termijn voor het nemen van een besluit wordt opgeschort met ingang van de dag waarop burgemeester en wethouders de aanvrager uitnodigen de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Van de opschorting van de termijn doen burgemeester en wethouders mededeling aan de belanghebbende, onder vermelding van het tijdstip waarop de termijn voor het nemen van een besluit zal verstrijken.

  • 4. Indien de belanghebbende de aanvraag niet binnen de gestelde termijn aanvult, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

  • 5. Burgemeester en wethouders besluiten niet tot toekenning van de uitkering dan nadat de juistheid en volledigheid van de door de belanghebbende verstrekte gegevens is onderzocht.

  • 6. Als buiten toedoen van de belanghebbende het onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de door hem verstrekte gegevens niet binnen de beslistermijn kan worden voltooid, besluiten burgemeester en wethouders op de aanvraag op voet van de dan bekende gegevens.

Artikel 17
  • 1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, schorten burgemeester en wethouders het recht op uitkering op:

    a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

    b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

  • 2. Burgemeester en wethouders doen mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigen hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

  • 3. Indien de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde periode wordt de uitkering beëindigd met ingang van de eerste dag van de periode waarover de uitkering is opgeschort.

Artikel 18
  • 1. Bij een besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering wordt ten minste mededeling gedaan van:

    a. de verplichtingen tot het doen van mededelingen en het verlenen van medewerking, bedoeld in artikel 13;

    b. de verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk III die in het betrokken geval aan de uitkering zijn verbonden.

  • 2. Bij een besluit tot wijziging van de uitkering wordt ten minste mededeling gedaan van de wijziging en de op die wijziging betrekking hebbende gewijzigde verplichtingen. Voorts wordt, indien daarvoor aanleiding bestaat, in het besluit nogmaals mededeling gedaan van de eerder aan de uitkering verbonden verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b.

  • 3. Indien ten behoeve van de belanghebbende een plan is opgesteld gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, wordt dit opgenomen in een bijlage bij het besluit tot toekenning, of voortzetting van de uitkering.

  • 4. De belanghebbende tekent een exemplaar van de bijlage, bedoeld in het derde lid, voor gezien en verstrekt dit aan burgemeester en wethouders. De bijlage wordt tevens getekend door burgemeester en wethouders en, voor zover het betreft de onderdelen van het plan die door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie worden uitgevoerd, door die organisatie.

Artikel 19
  • 1. Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot:

    a. de periode die de opschorting van de uitkering, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten hoogste mag duren;

    b. de termijn waarbinnen burgemeester en wethouders de onderzoeken verrichten, bedoeld in artikel 14, vierde, zesde en zevende lid.

  • 2. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot:

    a. de wijze waarop burgemeester en wethouders toepassing geven aan artikel 14, eerste en tweede lid;

    b. de inhoud van de onderzoeken, bedoeld in artikel 14, derde, vierde, zesde en zevende lid;

    c. de voorwaarden waaronder van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde termijnen kan worden afgeweken ten aanzien van de onderzoeken, bedoeld in artikel 14, vierde en zevende lid;

    d. de gevallen waarin kan worden afgezien van het onderzoek, bedoeld in artikel 14, zevende lid.

Artikel 19a
  • 1. Burgemeester en wethouders besluiten de uitkering tijdelijk gedeeltelijk te weigeren indien:

    a. de belanghebbende in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of nadien zich onvoldoende heeft ingezet voor de voorziening in het bestaan;

    b. gedragingen van de belanghebbende in strijd met de op grond van artikel 13, artikel 18, vierde lid, en hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichtingen daartoe aanleiding geven;

    c. de door de belanghebbende op grond van artikel 13 verstrekte gegevens onjuist blijken te zijn.

  • 2. De omvang en de duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, worden afgestemd op de ernst van het feit, de omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. De omvang en duur kunnen worden herzien, indien een wijziging van de omstandigheden van de belanghebbenden daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen bij herhaalde of zeer ernstige gedragingen als bedoeld in het eerste lid, de uitkering tijdelijk of blijvend geheel weigeren.

  • 4. Indien een belanghebbende geen dienstbetrekking of voorbereidingsovereenkomst heeft als bedoeld in hoofdstuk V en Va van de Jeugdwerkgarantiewet, omdat hij het aanbod daartoe niet heeft aanvaard of omdat hem een aanbod daartoe niet wordt gedaan onder toepassing van artikel 11, derde, vierde of vijfde lid dan wel artikel 16a, tweede, derde of vierde lid van die wet, weigeren burgemeester en wethouders hem voor de duur van 13 weken geheel de uitkering. De duur van de periode waarvoor de uitkering wordt geweigerd, wordt verminderd indien daarvoor gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, dringende redenen aanwezig zijn.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste tot en met het vierde lid nadere regels worden gesteld.

F

In artikel 20, tweede lid, wordt «de maand mei» vervangen door: de maand juni.

G

Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid wordt «betrokkene» telkenmale vervangen door: belanghebbende.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 17» vervangen door: artikel 13.

3. In het tweede lid wordt «over de voorafgaande maand opgegeven inkomen» vervangen door: over de voorafgaande drie maanden ontvangen inkomen.

H

Artikel 25b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Indien de uitkering met inachtneming van artikel 3 is verleend, worden voor de toepassing van deze paragraaf als belanghebbenden aangemerkt de in dat artikel bedoelde personen.

2. In het tweede lid wordt «artikel 3, eerste of tweede lid» vervangen door: «artikel 3» en «betrokkene» vervangen door: «belanghebbende».

I

Na artikel 25b, wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25c
  • 1. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen teruggevorderd wordt, alsmede de termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.

  • 2. Een besluit tot terugvordering kan ambtshalve of op schriftelijke aanvraag van de belanghebbende worden herzien op grond van gewijzigde omstandigheden.

  • 3. De persoon van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering ingevolge deze paragraaf van belang zijn.

J

Aan artikel 25e wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid, staat niet in de weg aan de latere tenuitvoerlegging van het besluit tot terugvordering.

K

Na artikel 25e wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25f
  • 1. De vordering tot de nakoming van een besluit tot terugvordering wordt ingediend bij de kantonrechter.

  • 2. Op de vordering is het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.

  • 3. De gemeente is geen vast recht en geen vergoeding voor de deurwaarder verschuldigd, met uitzondering van het uitbrengen van exploiten.

L

Hoofdstuk III wordt vervangen door:

HOOFDSTUK III. VERPLICHTINGEN GERICHT OP INSCHAKELING IN DE ARBEID EN VOORZIENINGEN
Artikel 26
  • 1. De uitkering is erop gericht de belanghebbende in staat te stellen zelfstandig in het bestaan te voorzien. Burgemeester en wethouders bevorderen dat de belanghebbende gebruik maakt van voorzieningen die bijdragen aan diens zelfstandige bestaansvoorziening. Zij dragen zorg voor voorlichting en bemiddeling die daartoe noodzakelijk zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie werken samen om de inschakeling van ontvangers van een uitkering op grond van deze wet in het arbeidsproces te bevorderen.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders premies verstrekken voor het aanvaarden of behouden van arbeid en voor het voltooien van scholing of opleiding, vindt de verlening daarvan plaats op grond van regels die door het gemeentebestuur bij verordening worden vastgesteld.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking bedoeld in het tweede lid.

Artikel 27
  • 1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is verplicht:

    a. naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    b. ervoor zorg te dragen dat hij als werkzoekende ingeschreven is bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en ingeschreven blijft;

    c. passende arbeid te aanvaarden;

    d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;

    e. te voldoen aan een oproep om in verband met de toepassing van deze wet op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    f. mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, alsmede aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

    g. mee te werken aan een scholing of opleiding die noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in de arbeid, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

  • 2. Onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden verlangd. Niet als passende arbeid wordt aangemerkt arbeid in een dienstbetrekking op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening.

  • 3. Indien uitkering wordt verleend aan echtgenoten gelden de verplichtingen bedoeld in het eerste lid voor ieder van hen.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het begrip passende arbeid, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5. Onze Minister kan regels stellen aangaande het toepassen dan wel niet toepassen van een of meer verplichtingen genoemd in het eerste lid ten aanzien van een of meer categorieën belanghebbenden.

Artikel 28
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten verplichtingen als bedoeld in artikel 27 niet op te leggen, dan wel van zodanige verplichtingen tijdelijk ontheffing te verlenen, in gevallen waarin daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard, dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de uitkering.

  • 2. Burgemeester en wethouders leggen aan de ouder met een volledige verzorgende taak voor één of meer kinderen, dan wel pleegkinderen, jonger dan 5 jaar de verplichtingen bedoeld in dit hoofdstuk niet op.

  • 3. Indien de uitkering is toegekend aan een ouder met een gedeeltelijke verzorgende taak of aan echtgenoten die de verzorgende taak bedoeld in het tweede lid gezamenlijk uitoefenen, geldt dat de verplichtingen bedoeld in dit hoofdstuk aan die ouder onderscheidenlijk die echtgenoten worden opgelegd met dien verstande, dat deze onderscheidenlijk ieder van beiden voor de helft van de gebruikelijke volledige arbeidstijd per week beschikbaar moet zijn voor inschakeling in de arbeid.

Artikel 29
  • 1. Voor de belanghebbende die een scholing of opleiding gaat volgen die noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in de arbeid, gelden voor de duur van die scholing of opleiding niet de verplichtingen genoemd in artikel 27, eerste lid, onderdelen a en c.

  • 2. Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot het aanmerken van scholing of opleidingen als noodzakelijk voor de inschakeling in de arbeid, die bij de beoordeling bedoeld in het eerste lid in acht worden genomen.

Artikel 30

Indien de belanghebbende werkzaamheden zonder beloning gaat verrichten, dient de belanghebbende dit zo spoedig mogelijk te melden aan burgemeester en wethouders.

Artikel 31

Gereserveerd

M

Hoofdstuk IV wordt vervangen door:

HOOFDSTUK IV. UITVOERING EN TOEZICHT
§ 1. Verantwoordelijkheid voor de uitvoering
Artikel 32

De uitvoering van deze wet berust bij burgemeester en wethouders.

Artikel 33
  • 1. Burgemeester en wethouders voeren ten behoeve van een getrouwe weergave van de uitvoering en een effectief uitvoeringsproces een zodanige administratie dat de juiste, volledige en tijdige vastlegging zijn gewaarborgd van:

    a. de beslissingen over aanvragen, onderzoeken, uitkeringen, vorderingen en verplichtingen en de hieruit voortvloeiende betalingen en ontvangsten;

    b. de hierop betrekking hebbende bescheiden;

    c. het onderzoek dat is verricht naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en de overgelegde bescheiden.

  • 2. Onze Minister stelt, na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, regels aangaande de in het eerste lid bedoelde administratie.

Artikel 34
  • 1. Het gemeentebestuur draagt zorg voor de totstandkoming van een plan en een beleidsverslag, als bedoeld in artikel 110 van de Gemeentewet, gericht op:

    a. de bevordering van een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet; en

    b. de bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening door middel van inschakeling in de arbeid in dienstbetrekking.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde plan en beleidsverslag worden elk kalenderjaar vastgesteld.

  • 3. Het deel van het plan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat ten minste een beschrijving van de wijze waarop burgemeester en wethouders:

    a. toepassing geven aan artikel 14, eerste tot en met vijfde lid, en artikel 36a;

    b. zorg dragen voor een toereikende controle op het nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, en voor de strafrechtelijke of bestuursrechtelijke afdoening in geval van niet nakoming van deze verplichting.

  • 4. Het deel van het plan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bevat ten minste een beschrijving van de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan de samenwerking als bedoeld in artikel 26, tweede lid, en de daarover gemaakte afspraken.

  • 5. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de voorwaarden waaraan het plan en het beleidsverslag dienen te voldoen, indien daarmee tevens een gebruik ten behoeve van het toezicht wordt beoogd.

Artikel 35
  • 1. De gemeenteraad kan burgemeester en wethouders machtigen het nemen van besluiten op te dragen aan gemeente-ambtenaren, zulks onder nader door burgemeester en wethouders te stellen regels en onder behoud van hun verantwoordelijkheid.

  • 2. De opdracht kan zich niet uitstrekken tot het beslissen op bezwaarschriften en het instellen van beroep.

  • 3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van organen, ingesteld bij of krachtens de wet, ter behartiging van belangen waarbij meer dan een gemeente is betrokken.

§ 2. Inlichtingenverplichting en gegevensuitwisseling
Artikel 36
  • 1. Ieder is verplicht desgevraagd en bevoegd uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken omtrent feiten en omstandigheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet ten opzichte van een persoon te wiens behoeve een uitkering is gevraagd of wordt verleend en die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of heeft gewerkt. De verplichting strekt zich mede uit tot de inkomsten van een persoon van wie uitkeringen ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 5, worden of kunnen worden teruggevorderd.

  • 2. De opgaven en inlichtingen moeten desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een door burgemeester en wethouders schriftelijk te stellen termijn worden verstrekt.

Artikel 36a
  • 1. De hieronder vermelde instanties zijn verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet:

    a. burgemeester en wethouders van andere gemeenten;

    b. de rijksbelastingdienst, de zorgverzekeraars en de Ziekenfondsraad;

    c. het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, de bedrijfspensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen, risicofondsen, stichtingen tot uitvoering van een regeling inzake vervroegd uittreden en andere organen belast met het doen van uitkeringen of verstrekkingen die bij of krachtens artikel 7 van deze wet als inkomen worden aangemerkt;

    d. de Kamers van Koophandel en Fabrieken en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie;

    e. de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet;

    f. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende de toepassing van de Wet individuele huursubsidie;

    g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    h. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij betreffende de omvang van de productiebeperkende maatregelen voor het bedrijf van de ondernemer in de agrarische sector;

    i. Onze Minister van Justitie voor zover het betreft de personen die rechtmatig hun vrijheid is ontnomen;

    j. de instanties en personen die woonruimte verhuren;

    k. de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening energie en water leveren.

  • 2. Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, zijn verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders kosteloos alle gegevens en uittreksels of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

  • 3. De in het eerste en het tweede lid bedoelde verplichtingen strekken zich mede uit tot degene:

    a. van wie kosten van uitkeringen worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 5;

    b. die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, of ten aanzien van wie dat redelijkerwijs kan worden vermoed, als degene:

    1°. te wiens behoeve een uitkering ingevolge deze wet is gevraagd of wordt verleend;

    2°. van wie kosten van uitkering worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 5.

  • 4. De opgaven en inlichtingen bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, en zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na ontvangst van het verzoek hiertoe, verstrekt.

  • 5. De in het eerste lid, onderdeel a tot en met i, genoemde instanties treffen desgevraagd met burgemeester en wethouders een regeling met betrekking tot de mededeling van wijzigingen in de eerder aan hen gevraagde opgaven en inlichtingen.

  • 6. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud van de in het vijfde lid bedoelde regelingen en de wijze waarop deze vorm worden gegeven.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instanties en personen dan genoemd in het eerste en het tweede lid worden aangewezen voor wie de verplichting, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, eveneens gelden, voor zover het betreft de verstrekking van nader bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen inlichtingen en opgaven met betrekking tot inkomen van personen.

  • 8. Bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in het zevende lid kan tevens worden bepaald dat de daar bedoelde verplichting alleen geldt jegens ambtenaren met opsporingsbevoegdheid.

Artikel 36b
  • 1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt medegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.

  • 2. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien:

    a. enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht;

    b. degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben;

    c. de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.

  • 3. Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek kunnen desgevraagd gegevens aan derden worden verstrekt voor zover de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbenden daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

  • 4. Degene die op grond van de artikelen 36 tot en met 36d gegevens verstrekt dient na te gaan of degene aan wie de gegevens worden verstrekt redelijkerwijs bevoegd is te achten om die gegevens te verkrijgen.

Artikel 36c

Burgemeester en wethouders zijn verplicht, indien zij bij de uitvoering van deze wet het gegronde vermoeden krijgen van een misdrijf dat is gepleegd ten nadele van een uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringswetten of van een overheidsorgaan, voorzover dit is belast met het verrichten van uitkeringen, het doen van verstrekkingen dan wel het heffen van bijdragen, het betrokken orgaan hiervan in kennis te stellen.

Artikel 36d
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd, onverminderd artikel 48 van de Vreemdelingenwet, uit de administratie terzake van de uitvoering van deze wet aan de hieronder vermelde organen en personen kosteloos de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de hierbij vermelde wetten of wettelijke regelingen:

    a. de instellingen en personen genoemd in artikel 50a, eerste lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekering voor de uitvoering van die wet of de wettelijke regelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van die wet;

    b. de rijksbelastingdienst voor de heffing of invordering van enige rijksbelasting of premies volksverzekeringen;

    c. burgemeester en wethouders van andere gemeenten voor de uitvoering van deze wet, de Algemene bijstandswet, de Wet werkloosheidsvoorziening, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    d. de Sociale Verzekeringsbank voor de uitvoering van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet en de Algemene Kinderbijslagwet;

    e. de Ziekenfondsraad en de ziekenfondsen voor de uitvoering van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbenden daardoor onevenredig wordt geschaad.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt.

Artikel 36e
  • 1. In de administratie van de gemeente terzake van de uitvoering van deze wet wordt het sociaal-fiscaal nummer opgenomen waaronder een natuurlijk persoon is geregistreerd bij de rijksbelastingdienst.

  • 2. Bij de verstrekking van gegevens door burgemeester en wethouders en de in artikel 36 en 36d genoemde organen en personen wordt, indien daartoe bevoegd, gebruik gemaakt van dit sociaal-fiscaal nummer.

Artikel 36f

Ten behoeve van het gebruik van het sociaal-fiscaal nummer in de in artikel 33 bedoelde administratie kent Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister, aan de uitkeringsgerechtigden die niet reeds ten behoeve van de belastingheffing bij de rijksbelastingdienst zijn geregistreerd, een sociaal-fiscaal nummer toe.

Artikel 36g

Indien de Arbeidsvoorzieningsorganisatie op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanwezig is, geeft zij van dit oordeel of vermoeden onverwijld schriftelijk kennis aan burgemeester en wethouders, onder vermelding van de gronden waarop het oordeel of vermoeden steunt.

§ 3. Toezicht
Artikel 36h
  • 1. Onze Minister is belast met het toezicht op de uitvoering van deze wet.

  • 2. Burgemeester en wethouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister kosteloos alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van het toezicht nodig heeft en verlenen hem inzage in de administratie bedoeld in artikel 33.

Artikel 36i

Onze Minister kan aan burgemeester en wethouders, nadat zij gedurende acht weken in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen, aanwijzingen geven met betrekking tot een goede uitvoering van deze wet. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen.

§ 4. Beleidsinformatie
Artikel 36j
  • 1. Burgemeester en wethouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister alle inlichtingen die hij voor de informatievoorziening en de beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig heeft.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen.

Artikel 36k

Burgemeester en wethouders zijn verplicht ten behoeve van de statistiek gegevens inzake de uitvoering van deze wet te verzamelen en kosteloos te verstrekken volgens door Onze Minister, de Centrale Commissie voor de Statistiek gehoord, te stellen regels.

N

De artikelen 38 en 39 worden vervangen door:

Artikel 38
  • 1. Het Rijk vergoedt negentig procent van de ten laste van de gemeente gebleven uitkeringen, waaronder begrepen de ten laste van de gemeente komende premies ingevolge de sociale verzekeringswetten.

  • 2. Onze Minister kan ten laste van 's Rijks kas volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels aan gemeenten een vergoeding toekennen voor kosten van bij de toepassing van artikel 14, derde lid, aan derden opgedragen onderzoek.

  • 3. Burgemeester en wethouders declareren de in een kalenderjaar gemaakte kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, door middel van een kostenopgave over dat jaar. Deze opgave is voorzien van een verklaring van de deskundige, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de juistheid van de verstrekte gegevens.

  • 4. Onze Minister stelt regels inzake:

    a. de wijze en het tijdstip van declareren, alsmede de daarbij door burgemeester en wethouders nader te verstrekken gegevens;

    b. de in het derde lid bedoelde verklaring en het onderzoek dat resulteert in deze verklaring.

Artikel 39
  • 1. Het Rijk verleent op verzoek van de gemeente voorschotten op de in artikel 38, eerste en tweede lid, bedoelde vergoeding.

  • 2. Voor zover de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders, dan wel de administratie bedoeld in artikel 33, ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de krachtens het derde lid gestelde regels zou voortvloeien.

  • 3. Onze Minister stelt regels aangaande het verlenen van voorschotten.

Artikel 40
  • 1. Onze Minister stelt de vergoeding, bedoeld in artikel 38, eerste en tweede lid, vast binnen een jaar na ontvangst van de kostenopgave als bedoeld in artikel 38, derde lid.

  • 2. Indien de kostenopgave niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft dan wel niet is voorzien van de verklaring, bedoeld in artikel 38, derde lid, kan Onze Minister de vergoeding over dat jaar ambtshalve vaststellen.

  • 3. Onze Minister kan een vergoeding geheel of gedeeltelijk weigeren en een reeds betaalde vergoeding geheel of gedeeltelijk terugvorderen of verrekenen indien:

    a. het een uitkering betreft die is verleend in strijd met het bij en krachtens deze wet bepaalde;

    b. niet is voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 13 tot en met 19 en de artikelen 26, 33 en 34;

    c. het een uitkering betreft die niet of niet volledig overeenkomstig hoofdstuk II, paragraaf 5, is of wordt teruggevorderd.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het derde lid.

O

Artikel 41 wordt vervangen door:

Artikel 41

Voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt met een besluit gelijkgesteld het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening van de uitkering of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit.

P

Artikel 42 vervalt.

Q

Na artikel 47 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 48
  • 1. Degene die de verplichting, bedoeld in artikel 13 of de verplichting, bedoeld in artikel 25c, derde lid, niet of niet behoorlijk nakomt, waardoor ten onrechte een uitkering of een te hoge uitkering is verleend, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.

  • 2. Het in het eerste lid omschreven feit is een overtreding.

R

Artikel 49, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Natuurlijke personen en niet-publiekrechtelijke organen die niet voldoen aan de verplichting omschreven in de artikelen 36 en 36a of die ter zake onjuiste inlichtingen verstrekken, worden gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie.

S

De artikelen 52, 53 en 54 vervallen.

T

Voorts worden in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel 2 vervalt in het eerste lid, onderdeel b, ten derde, de aanduiding «(Stb. 1987, 90)», komt in het tweede lid de aanduiding «(Stb. 1964, 519)» te vervallen en vervalt in het vierde lid de aanduiding «(Stb. 1987, 93)».

2. In artikel 5, derde lid, onderdeel c, vervalt de aanduiding «(Stb. 1965, 40)».

3. In artikel 9, derde lid, vervalt de aanduiding «(Stb. 1968, 657)».

4. In artikel 10, eerste lid, komen de aanduidingen «(Stb. 1987, 88)» en «(Stb. 1987, 89)» te vervallen.

5. De artikelen 50, 51 en 56 vervallen.

6. In artikel 57 vervalt de aanduiding «(Stb. 521)».

7. In artikel 59 komen de aanduidingen «(Stb. 1964, 485)», «(Stb. 1987, 91)», «(Stb. 1986, 252)» en «(Stb. 1987, 92)» te vervallen.

Artikel 20

Ten aanzien van degene die in de peilmaand recht had op uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en wiens recht op de peildag niet is geëindigd zijn de artikelen 4 en 5 van deze wet van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 2. OVERIGE WETTEN

Artikel 21

De Wet Sociale Werkvoorziening3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 vervalt onderdeel b en wordt de aanduiding van de onderdelen c en d vervangen door b onderscheidenlijk c.

2. Artikel 35 wordt vervangen door:

Artikel 35

Het toezicht op de uitvoering van deze wet berust bij Onze Minister.

Artikel 22

De Wet Werkloosheidsvoorziening4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, onderdeel c, komt te luiden:

c. rijksconsulent: de rijksconsulent sociale zekerheid, bedoeld in artikel 37;.

2. In artikel 16a, derde lid, wordt de zinsnede «het Bijstandsbesluit landelijke normering (Stb. 1983, 132)» vervangen door: hoofdstuk IV van de Algemene bijstandswet.

3. In artikel 28a wordt de zinsnede «bijstand in de algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan krachtens de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: algemene bijstand krachtens de Algemene bijstandswet.

Artikel 23

In de Werkloosheidswet5 wordt in artikel 37, tweede lid, de zinsnede «bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan krachtens de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: algemene bijstand krachtens de Algemene bijstandswet.

Artikel 24

In de Ziektewet6 wordt in artikel 33a, eerste lid, de zinsnede «bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan krachtens de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: algemene bijstand krachtens de Algemene bijstandswet.

Artikel 25

In de Organisatiewet Sociale Verzekering7 wordt in artikel 50j, tweede lid, de zinsnede «de Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395) en de op de Algemene Bijstandswet gebaseerde Rijksgroepsregelingen» vervangen door: de Algemene bijstandswet.

Artikel 26

In de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering8 wordt in artikel 57a, eerste lid, de zinsnede «bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan krachtens de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: algemene bijstand krachtens de Algemene bijstandswet.

Artikel 27

In de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet9 wordt in artikel 49, eerste lid, de zinsnede «bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan krachtens de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: algemene bijstand krachtens de Algemene bijstandswet.

Artikel 28

De Algemene Kinderbijslagwet10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 25, eerste lid, worden de woorden «Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: Algemene bijstandswet.

2. In artikel 26 wordt onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De in het derde lid bedoelde termijn wordt verlengd met ten hoogste twee kalenderkwartalen indien ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Jeugdwerkgarantiewet, de werkloosheidsduur wordt verlengd.

3. Het vijfde lid wordt vervangen door:

  • 5. Artikel 7, eerste, tweede, vierde, vijfde, zesde, achtste, negende en tiende lid, en artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

In de Algemene Ouderdomswet11 worden in artikel 25 de woorden «Algemene Bijstandswet» vervangen door: Algemene bijstandswet.

Artikel 30

In de Algemene Weduwen- en Wezenwet12 wordt in artikel 35a de zinsnede «Algemene Bijstandswet» vervangen door: Algemene bijstandswet.

Artikel 31

De Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid13 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 24, derde lid, wordt de zinsnede «het Bijstandsbesluit landelijke normering (Stb. 1983, 132)» vervangen door: hoofdstuk IV van de Algemene bijstandswet.

B

In artikel 48, vijfde lid, wordt de zinsnede «het Bijstandsbesluit landelijke normering (Stb. 1983, 132)» vervangen door: hoofdstuk IV van de Algemene bijstandswet.

Artikel 32

In de Toeslagenwet14 wordt in artikel 21, eerste lid, de zinsnede «bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan krachtens de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: algemene bijstand krachtens de Algemene bijstandswet.

Artikel 33

In de Wet terugdringing beroep op de arbeidongeschiktheidsregelingen wordt in artikel XII de zinsnede «Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395)» vervangen door: Algemene bijstandswet.

Artikel 34

In de Jeugdwerkgarantiewet15 wordt in artikel 8, tweede lid, de zinsnede «Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: Algemene bijstandswet.

Artikel 35

In de Wet arbeidsvoorwaardenontwikkeling gepremieerde en gesubsidieerde sector16 wordt in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, de zinsnede «of de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» geschrapt.

Artikel 36

In de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies17 wordt in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, de zinsnede «Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395)» vervangen door: Algemene bijstandswet.

Artikel 37

De Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies18 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel o, wordt «de Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395)» vervangen door: de Algemene bijstandswet.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt «artikel 1, vierde lid, van de ABW» vervangen door: artikel 55, eerste lid, van de Abw.

Artikel 38

Artikel XX van de Wet van 23 december 1992 (Stb. 732), houdende nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten en enige andere wetten (Wijziging vaststelling gemiddeld premiepercentage en verdeling van de premie voor de Werkloosheidswet die ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds) vervalt.

Artikel 39

De Wet op de Inkomstenbelasting 196419 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 30b, onderdeel c, wordt de zinsnede «Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395)» vervangen door: Algemene bijstandswet.

B

In artikel 45, eerste lid, onderdeel e, wordt de zinsnede «krachtens hoofdstuk IVA, paragraaf 2, van de Algemene Bijstandswet» vervangen door: krachtens hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet.

Artikel 40

De Wet op de studiefinanciering20 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 26, derde lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: Algemene bijstandswet.

B

Artikel 64, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «op grond van de Algemene Bijstandswet» wordt vervangen door: op grond van de Algemene bijstandswet.

2. De zinsnede «op grond van de Wet wijziging van bepalingen in de Algemene Bijstandswet die betrekking hebben op het verhaal van kosten van bijstand» wordt vervangen door: op grond van hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet.

Artikel 41

In Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek21 wordt in artikel 159a de zinsnede «artikel 63 van de Algemene Bijstandswet» vervangen door: artikel 93 van de Algemene bijstandswet.

Artikel 42

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering22 wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid in het vijfde tot en met achtste lid worden het eerste en tweede lid van artikel 475d vervangen door:

  • 1. De beslagvrije voet bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als:

    a. echtgenoten als bedoeld in artikel 3 van de Algemene bijstandswet die beiden 21 jaar of ouder zijn: negentig procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 30, onderdeel c, van die wet;

    b. een alleenstaande en een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel a en b, van de Algemene bijstandswet die 21 jaar of ouder zijn:

    1°. indien het periodieke inkomen bij de beslaglegger bekend is: 90 procent van dat inkomen inclusief de vakantie-aanspraak, doch ten minste 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 30, onderdeel a en b, van de Algemene bijstandswet en ten hoogste 90 procent van die bijstandsnorm nadat deze eerst is verhoogd met het bedrag genoemd in artikel 33, tweede lid, van die wet;

    2°. indien het periodieke inkomen niet bij de beslaglegger bekend is: 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 30, onderdeel a en b, van de Algemene bijstandswet.

  • 2. De beslagvrije voet bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als:

    a. echtgenoten zonder ten laste komende kinderen die beiden jonger zijn dan 21 jaar: 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene bijstandswet;

    b. echtgenoten zonder ten laste komende kinderen waarvan een van hen jonger is dan 21 jaar: 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene bijstandswet;

    c. een alleenstaande jonger dan 21 jaar: 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene bijstandswet;

    d. een alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar: 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 29, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene bijstandswet;

    e. echtgenoten die beiden jonger zijn dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 29, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene bijstandswet;

    f. echtgenoten waarvan een van hen jonger is dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 29, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene bijstandswet.

  • 3. Voor zover het echtgenoten betreft, wordt de beslagvrije voet voor ten hoogste de helft verminderd met het eigen, niet onder beslag liggende periodieke inkomen inclusief vakantie-aanspraak van degene aan wie de bijstand samen met de schuldenaar zou kunnen toekomen.

  • 4. Indien de schuldenaar ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen bedraagt de beslagvrije voet de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging. De beslagvrije voet wordt verhoogd met twee derden van de bijstandsnorm genoemd in artikel 31 van de Algemene bijstandswet.

B

In artikel 598a, eerste lid, wordt de zinsnede «beschikkingen gegeven op grond van hoofdstuk IV A, §2, van de Algemene Bijstandswet,» vervangen door: besluiten op grond van hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet.

Artikel 43

In artikel 63, derde lid, van de Arbeidsvoorzieningswet23 wordt de zinsnede «de krachtens de Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395) aan de bijstand verbonden voorwaarden welke strekken tot inschakeling in de arbeid, alsmede de gegevens die de arbeidsvoorzieningsorganisatie aan burgemeester en wethouders verstrekt wanneer zij wordt gehoord ingevolge artikel 31 van de Algemene Bijstandswet» vervangen door: de ingevolge de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers dan wel de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen aan de bijstand onderscheidenlijk de uitkering verbonden verplichtingen welke strekken tot inschakeling in de arbeid.

Artikel 44

In artikel 9, eerste lid, van de Wet individuele huursubsidie24 wordt de zinsnede «Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395)» vervangen door: Algemene bijstandswet.

Artikel 45

Artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het consumentenkrediet25 wordt vervangen door:

a. waaraan als kredietnemer deelneemt:

1°. echtgenoten als bedoeld in artikel 3 van de Algemene bijstandswet, van wie het gezamenlijk netto maandinkomen niet hoger is dan de bijstandsnorm genoemd in artikel 30, onderdeel c, van die wet;

2°. een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Algemene bijstandswet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan negentig procent van de bijstandsnorm bedoeld onder 1°; of

3°. een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Algemene bijstandswet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan zeventig procent van de bijstandsnorm bedoeld onder 1°, dan wel.

Artikel 46

In de Wet op de bejaardenoorden26 wordt in artikel 16h de zinsnede «het bedrag vastgesteld krachtens artikel 11 van de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: het bedrag genoemd in artikel 31 van de Algemene bijstandswet.

Artikel 47

In de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–194527 worden in artikel 60a de woorden «Algemene Bijstandswet» vervangen door: Algemene bijstandswet.

Artikel 48

In de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–194528 worden in artikel 64 de woorden «Algemene Bijstandswet» vervangen door: Algemene bijstandswet.

Artikel 49

In de Rompwet Instellingen van weldadigheid29 komen in artikel 2 de onderdelen a en d te vervallen. De aanduiding van de onderdelen b en c wordt vervangen door: a en b.

Artikel 50

In de Wet Rietkerk-uitkering30 wordt in artikel 9 de zinsnede «Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284)» vervangen door: Algemene bijstandswet.

Artikel 51

In de Wet op de lijkbezorging31 wordt in artikel 22 de laatste volzin vervangen door: Hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 52

In de Wet algemene regels herindeling32 wordt in artikel 72 de zinsnede «als bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18 van de Algemene Bijstandswet» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 63 en 64 van de Algemene bijstandswet.

Artikel 53

Van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht33 wordt in onderdeel F (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), onderdeel 3 vervangen door:

3. De artikelen 74 en 140 en hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet.

4. De artikelen 86, eerste en tweede lid, van de Algemene bijstandswet, 25c, eerste en tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 25c, eerste en tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel 54

In de Wet van 15 april 1992 (Stb. 193), houdende een nieuwe regeling voor terugvordering en verhaal van kosten van bijstand vervallen in artikel III de artikelen 25c, 25d, 25e, derde lid, 25f, 25i, 41 en 48 en vervalt tevens artikel X.

Artikel 55

De Wet op de rechtsbijstand34 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 35, vijfde lid, aanhef, wordt de aanhef «Telkens wanneer het normbedrag bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Algemene Bijstandswet wordt gewijzigd, worden door Onze Minister:» vervangen door: Telkens wanneer het normbedrag bedoeld in artikel 30, onderdeel c, van de Algemene bijstandswet wordt gewijzigd, worden door Onze Minister:.

HOOFDSTUK IV. SLOTBEPALINGEN

Artikel 56

  • 1. Onze Minister herziet met ingang van de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet de in Hoofdstuk IV van die wet genoemde bedragen en percentages op de in afdeling 4 van dat hoofdstuk voorgeschreven wijze voor zover de ontwikkeling van het netto minimumloon, de netto aanspraak op minimumvakantiebijslag, het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie, het prijsindexcijfer voor het onderdeel energie daarvan, gerekend vanaf 1 januari 1992, daartoe aanleiding geeft.

  • 2. Onze Minister herziet met ingang van de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet de in artikel 4 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen genoemde bedragen op de in die wetten voorgeschreven wijze, voor zover de ontwikkeling van het netto minimumloon en het netto minimumjeugdloon gerekend vanaf 1 januari 1992 daartoe aanleiding geeft.

Artikel 57

De tekst van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de tekst van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing van deze wetten stelt Onze Minister de nummering van de artikelen opnieuw vast en brengt hij de in deze wetten voorkomende aanhalingen van de artikelen met de nieuwe nummering in overeenstemming.

Artikel 58

In het belang van een goede uitvoering van het in deze wet bepaalde kan Onze Minister regels stellen.

Artikel 59

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 september 1994 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de nadere vaststelling van een stelsel van administratieve sancties, alsook tot wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering daarvan (wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid), kamerstukken II, 1994–1995, 23 909, tot wet wordt verheven en in werking treedt:

a. vervalt op hetzelfde tijdstip van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht in onderdeel F (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), onderdeel 4;

b. wordt op hetzelfde tijdstip in artikel 138 van de Algemene bijstandswet, artikel 41 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en in artikel 41 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen telkens na «de verlening» ingevoegd: of terugvordering.

Artikel 60

In artikel 138 van de nieuwe Algemene bijstandswet vervalt de zinsnede: of terugvordering.

Artikel 61

Deze wet treedt gelijktijdig met de nieuwe Algemene bijstandswet in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel 62

Deze wet kan worden aangehaald als: «Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet»35.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 12 april 1995

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Uitgegeven de dertiende april 1995

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1994, Stb. 955.

XNoot
2

Stb. 1987, 281, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1994, Stb. 955.

XNoot
3

Stb. 1967, 687, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 juli 1994, Stb. 565.

XNoot
4

Stb. 1964, 485, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 december 1993, Stb. 682.

XNoot
5

Stb. 1987, 93, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1994, Stb. 995.

XNoot
6

Stb. 1987, 88, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1994, Stb. 916.

XNoot
7

Stb. 1989, 119, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, Stb. 1995, 32.

XNoot
8

Stb. 1987, 89, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1994, Stb. 916.

XNoot
9

Stb. 1987, 90, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, Stb. 960.

XNoot
10

Stb. 1990, 128, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 maart 1995, Stb. 198.

XNoot
11

Stb. 1990, 129, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 1994, Stb. 932.

XNoot
12

Stb. 1990, 130, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 maart 1995, Stb. 198.

XNoot
13

Stb. 1987, 94, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1994, Stb. 955.

XNoot
14

Stb. 1987, 91, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1994, Stb. 916.

XNoot
15

Stb. 1991, 250, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1994, Stb. 916.

XNoot
16

Stb. 1985, 695, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 oktober 1993, Stb. 557.

XNoot
17

Stb. 1989, 128, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1993, Stb. 743.

XNoot
18

Stb. 1989, 127, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1994, Stb. 916.

XNoot
19

Stb. 1990, 103, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 1994, Stb. 937.

XNoot
20

Stb. 1991, 112, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 september 1994, Stb. 743.

XNoot
21

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 maart 1995, Stb. 198.

XNoot
22

Stb. 1990, 402, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, Stb. 959.

XNoot
23

Stb. 1992, 413, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 februari 1995, Stb. 105.

XNoot
24

Stb. 1990, 395, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 1993, Stb. 690.

XNoot
25

Stb. 1990, 468, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, Stb. 958.

XNoot
26

Stb. 1991, 621, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 juli 1994, Stb. 565.

XNoot
27

Stb. 1991, 622, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 februari 1995, Stb. 122.

XNoot
28

Stb. 1912, 165, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 december 1993, Stb. 650.

XNoot
29

Stb. 1988, 226.

XNoot
30

Stb. 1991, 133, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 1994, Stb. 573.

XNoot
31

Stb. 1991, 317, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 juli 1994, Stb. 565.

XNoot
32

Stb. 1994, 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1994, Stb. 916.

XNoot
33

Stb. 1993, 775, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 juni 1994, Stb. 501.

XNoot
34

Gewijzigd bij de wet van 22 december 1994, Stb. 955.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1991/92, 1992/93, 1993/94, 1994/95, 22 614.

Handelingen II 1994/95, blz. 1002–1031; 1067–1068.

Kamerstukken I 1994/95, 22 614 (76, 75b, 75c, 75d, 75e, 75f).

Handelingen I 1994/95, zie vergadering d.d. 11 april 1995.

Naar boven