Beschikking van de Minister van Justitie van 6 april 1995, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Destructiewet, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 29 september 1994, Stb. 784

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel III van de wet van 29 september 1994, Stb. 783;

Besluit:

de tekst van de Destructiewet, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 29 september 1994, Stb. 784, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 6 april 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de dertiende april 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN DE DESTRUCTIEWET (STB. 1992, 622) ZOALS DEZE LAATSTELIJK IS GEWIJZIGD BIJ DE WET VAN 29 SEPTEMBER 1994, STB. 784

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

«Onze Minister»: Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;

«slachtdieren»: eenhoevige dieren, runderen, schapen, geiten, varkens en pluimvee;

«dierlijk afval»: niet voor menselijke consumptie bestemde dode dieren, vis daaronder begrepen, of delen daarvan, en produkten van dierlijke oorsprong, met uitzondering van dierlijke uitwerpselen, keukenafval en etensresten;

«destructiemateriaal»: hoog- en laag-risico-materiaal als bedoeld in artikel 2;

«verwerking»: het onschadelijk maken van destructiemateriaal door het te verwerken tot nuttige produkten in een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal, dan wel het verwerken van laag-risico-materiaal tot ingrediënten van diervoeder of vismeel, tot voeder voor gezelschapsdieren dan wel tot technische of farmaceutische produkten in een verwerkingsbedrijf voor laag-risico-materiaal;

«gezelschapsdieren»: andere dieren dan slachtdieren, welke niet zijn bestemd of worden gehouden voor dierlijke of andere produktie, en door de mens in of rond het huis worden gehouden en verzorgd;

«diervoeder»: voeder voor andere dieren dan gezelschapsdieren, met uitzondering van vismeel;

«verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal»: inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot het onschadelijk maken van hoog-risico-materiaal door dit te verwerken tot nuttige produkten;

«verwerkingsbedrijf voor laag-risico-materiaal»: bedrijf waar laag-risico-materiaal wordt verwerkt tot ingrediënten van diervoeder of vismeel, tot voeder voor gezelschapsdieren dan wel tot technische of farmaceutische produkten;

«ondernemer»: natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke een vergunning, als bedoeld in artikel 5, is verleend ter zake van de verwerking van hoog-risico-materiaal.

Artikel 2

  • 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder hoog-risico-materiaal dierlijk afval, voor zover het betreft:

    a. gestorven slachtdieren, alsmede gestorven voor de landbouwproduktie gehouden dieren, met inbegrip van doodgeboren dieren en onvoldragen vruchten;

    b. dieren die in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen zijn gedood;

    c. dierlijk afval, dat ingevolge de Vleeskeuringswet of de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren onbruikbaar moet worden gemaakt voor voedsel voor mens en dier, alsmede alle pluimvee – of delen daarvan –, dat ingevolge de Landbouwwet ongeschikt is verklaard voor menselijke consumptie;

    d. alle delen van een geslacht dier, die niet aan de keuring na het slachten zijn onderworpen, met uitzondering van huiden, vellen, hoeven, veren, wol, hoornen en andere soortgelijke delen;

    e. alle vlees, met inbegrip van vlees van pluimvee, alsmede vis en wild, en alle levensmiddelen van dierlijke oorsprong, die zijn bedorven en derhalve een gevaar voor de gezondheid van mens en dier inhouden;

    f. van buiten de lid-staten van de Europese Gemeenschap of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ter invoer aangeboden dieren, vers vlees, daaronder begrepen vlees van pluimvee en wild, vis, vlees- en zuivelprodukten, die tijdens de voorgeschreven controle niet blijken te voldoen aan de veterinaire voorschriften voor invoer in de Europese Gemeenschap en de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, tenzij zij worden teruggevoerd naar het land van herkomst danwel invoer ervan is toegestaan op beperkende voorwaarden die in bepalingen van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn vastgesteld;

    g. dode honden en katten;

    h. dierlijk afval dat residuen van stoffen bevat, die gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van mens of dier, daaronder mede begrepen melk, vlees of produkten van dierlijke oorsprong, die door de aanwezigheid van deze residuen niet geschikt zijn voor menselijke consumptie;

    i. vissen met klinische verschijnselen van op de mens of op vissen overdraagbare ziekten.

  • 2. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ander dan het in het eerste lid bedoelde dierlijk afval aanwijzen als hoog-risico-materiaal. Daarbij kan ten aanzien van categorieën van het dierlijk afval, bedoeld in de eerste volzin, worden bepaald dat de artikelen 17, eerste en derde lid, en 20, derde lid, van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder laag-risico-materiaal dierlijk afval van de in het eerste lid bedoelde dieren en vis, dat niet ingevolge het eerste lid als hoog-risico-materiaal wordt aangemerkt, met dien verstande dat de ingevolge onderdeel d van dat lid daarvan uitgezonderde produkten slechts als laag-risico-materiaal worden aangemerkt, voor zover deze worden gebruikt bij de vervaardiging van ingrediënten van diervoeder.

  • 4. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden onder laag-risico-materiaal tevens verstaan niet voor menselijke consumptie bestemde poten en koppen, uitsluitend afkomstig van pluimvee waarbij noch bij de keuring voor het slachten overeenkomstig hoofdstuk VI van bijlage I bij Richtlijn 71/118/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 februari 1971 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van de produktie en het in de handel brengen van vers vlees van pluimvee (PbEG 1993, L 62), noch bij de keuring van het karkas na het slachten overeenkomstig hoofdstuk VIII van die bijlage, klinische verschijnselen van op mens of dier overdraagbare ziekten zijn vastgesteld.

  • 5. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden al de in open zee voor de produktie van vismeel gevangen vis, alsmede al het vers visafval, afkomstig van bedrijven die voor de menselijke consumptie bestemde visprodukten vervaardigen, in afwijking van het eerste lid, aangemerkt als laag-risico-materiaal.

  • 6. Mengsels van hoog-risico-materiaal en laag-risico-materiaal worden voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde aangemerkt als hoog-risico-materiaal.

Artikel 3

  • 1. Hoog-risico-materiaal wordt onschadelijk gemaakt volgens het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2. Laag-risico-materiaal wordt volgens het bij of krachtens deze wet bepaalde verwerkt tot ingrediënten van diervoeder of vismeel, tot voeder voor gezelschapsdieren of tot technische of farmaceutische produkten, dan wel op dezelfde wijze als hoog-risico-materiaal onschadelijk gemaakt.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien bij het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 21 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren onschadelijkmaking door verbranden of begraven wordt bevolen.

  • 4. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij stelt eisen met betrekking tot begraven en verbranden als bedoeld in het derde lid.

Artikel 4

  • 1. Het is verboden destructiemateriaal aan verwerking te onttrekken.

  • 2. Het is verboden destructiemateriaal, anders dan in een verwerkingsbedrijf voor hoog- of voor laag-risico-materiaal, te mengen met ander materiaal dan destructiemateriaal.

Artikel 4a

  • 1. Het is verboden hoog-risico-materiaal als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a tot en met e, en tweede lid:

    a. van buiten het gebied waar het is ontstaan, te brengen naar het gebied, bedoeld in artikel 10, eerste lid;

    b. vanuit het gebied, bedoeld in artikel 10, eerste lid, naar een ander gebied te brengen.

  • 2. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan met het oog op de gezondheid van dieren in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het is verboden laag-risico-materiaal in Nederland te brengen en anders dan in doorvoer buiten Nederland te brengen, tenzij zulks is toegestaan ingevolge de in artikel 4b gestelde regelen.

  • 4. Het is verboden het eindprodukt van verwerking in Nederland te brengen en het anders dan in doorvoer buiten Nederland te brengen, tenzij het voldoet aan de ter zake door Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gestelde regelen.

Artikel 4b

  • 1. Onze Minister kan met betrekking tot het brengen in Nederland en het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van laag-risico-materiaal regelen stellen, anders dan die bedoeld in het tweede lid.

  • 2. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan met het oog op de gezondheid van dieren regelen stellen met betrekking tot het brengen in Nederland en het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van laag-risico-materiaal.

Artikel 4c

Voor keuringen of controles die voortvloeien uit de in de artikelen 4a, vierde lid en 4b bedoelde regelen brengt Onze Minister onder wiens verantwoordelijkheid deze keuringen of controles worden uitgevoerd, een vergoeding van kosten in rekening overeenkomstig een door hem vastgesteld tarief.

Artikel 4d

  • 1. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan van het bestuur van een produkt-, een hoofdbedrijf- of een bedrijfschap vorderen regels als bedoeld in artikel 4a, vierde lid, in een door hem te bepalen omvang, bij verordening te stellen.

  • 2. Een zodanige verordening en krachtens de verordening vastgestelde nadere voorschriften, behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

VERWERKINGSBEDRIJVEN VOOR HOOG-RISICO-MATERIAAL EN VERWERKINGSBEDRIJVEN VOOR LAAG-RISICO-MATERIAAL

Artikel 5

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister:

    a. een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal op te richten, in werking te hebben, in werking te houden, uit te breiden of te wijzigen;

    b. een bedrijf waarin laag-risico-materiaal wordt opgeslagen of wordt voorbewerkt, dan wel een verwerkingsbedrijf waarin laag-risico-materiaal tot ingrediënten van diervoeder of vismeel wordt verwerkt, te beginnen, uit te oefenen, uit te breiden of te wijzigen.

  • 2. Het is verboden een verwerkingsbedrijf dat laag-risico-materiaal gebruikt voor de bereiding van voeder voor gezelschapsdieren of farmaceutische of technische produkten, te beginnen, uit te oefenen, uit te breiden of te wijzigen zonder dat registratie daarvan heeft plaatsgevonden in het register van voornoemde verwerkingsbedrijven, dat door Onze Minister of een door hem aangewezen orgaan wordt bijgehouden.

  • 3. De vergunning wordt voor onbepaalde tijd verleend. De inschrijving in het register geschiedt eveneens voor onbepaalde tijd.

  • 4. Voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning en een aanvraag tot inschrijving in een register is door de aanvrager een vergoeding verschuldigd volgens een door Onze Minister vastgesteld tarief. Onze Minister regelt de wijze van betaling van de vergoeding.

  • 5. Een aanvraag wordt niet in behandeling genomen alvorens de in het vierde lid bedoelde vergoeding is ontvangen.

  • 6. Met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag om een vergunning en het verzoek om inschrijving in het register is afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing.

Artikel 5a

  • 1. Onze Minister trekt de vergunning in, indien niet meer wordt voldaan aan het bij of krachtens deze wet bepaalde. Onze Minister kan in het belang van een doelmatige voorziening in de verwerking van hoog-risico-materiaal aan een vergunning voor de verwerking van hoog-risico-materiaal beperkingen verbinden.

  • 2. Onze Minister haalt de inschrijving in het register, bedoeld in artikel 5, tweede lid, door, indien niet meer wordt voldaan aan het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3. Met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking krachtens het eerste of tweede lid is afdeling 13.3 van de Wet milieubeheer van toepassing.

Artikel 6

  • 1. Het is de ondernemer verboden zonder bijzondere vergunning van Onze Minister ander materiaal dan destructiemateriaal ter verwerking in een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal te verzamelen of te doen verzamelen. Bij het verlenen van de vergunning kunnen voorschriften worden gegeven. Een vergunning wordt niet verleend dan na overleg met Onze Minister, wie het mede aangaat.

  • 2. De artikelen 5, derde lid, eerste volzin, en zesde lid, en 5a, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6a

Hoofdstuk 19 en artikel 21.1 van de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, wijzigen en intrekken van vergunningen krachtens de artikelen 5, 5a en 6.

Artikel 7

Indien destructiemateriaal zodanig is verpakt in of – in strijd met het bepaalde in artikel 4, tweede lid – is vermengd met ander materiaal dat dat destructiemateriaal niet zonder aanmerkelijke extra kosten is te verwerken, kan de ondernemer deze extra kosten verhalen op degene van wie dat destructiemateriaal afkomstig is. In de eerste volzin bedoelde extra kosten kunnen slechts worden verhaald voor zover dat in overeenstemming is met door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te stellen nadere regelen.

Artikel 8

  • 1. Een vergunning, onderscheidenlijk een inschrijving in het register, bedoeld in artikel 5, tweede lid, wordt door Onze Minister vervallen verklaard, ingeval de verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal of het bedrijf, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b, onderscheidenlijk het verwerkingsbedrijf, door de onderneming, anders dan tijdelijk als gevolg van overmacht, buiten werking wordt gesteld.

  • 2. Een beschikking ingevolge dit artikel wordt in de Nederlandse Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 9

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld met betrekking tot de inrichting en de werkwijze van de verwerkingsbedrijven voor hoog-risico-materiaal, de verwerkingsbedrijven voor laag-risico-materiaal en de bedrijven waarin laag-risico-materiaal wordt opgeslagen of wordt voorbewerkt, het ophalen, het vervoer, de identificatie en de bewaring van destructiemateriaal, de ten aanzien van het destructiemateriaal te voeren administratie, alsmede het eindprodukt van de verwerking.

  • 2. Bij de in het eerste lid bedoelde maatregel kan aan het bestuur van een produkt-, een hoofdbedrijf- of een bedrijfschap de verplichting worden opgelegd, dan wel de bevoegdheid worden verleend:

    a. tot het stellen van nadere regels;

    b. tot het nemen van andere besluiten.

  • 3. Een krachtens toepassing van het tweede lid vastgestelde verordening of genomen besluit behoeft de goedkeuring van Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

  • 4. Een krachtens toepassing van het tweede lid vastgestelde verordening is verbindend voor een ieder, voor zover daarin niet anders is bepaald.

Artikel 10

  • 1. Onze Minister stelt voor iedere ondernemer met het oog op een doelmatige voorziening in de verwerking van hoog-risico-materiaal het gebied vast waarin deze, met uitsluiting van andere ondernemers, ter zake van de verwerking van hoog-risico-materiaal werkzaam is. Onze Minister kan in bijzondere omstandigheden daarbij aangeven dat daarbij aangewezen categorieën van hoog-risico-materiaal niet mogen worden verwerkt dan wel daarbij aangewezen categorieën van hoog-risico-materiaal uitsluitend mogen worden verwerkt. Het in de eerste volzin bedoelde gebied kan, voor zover daarover overeenstemming bestaat met de andere lid-staat van de Europese Gemeenschap, zich mede uitstrekken tot het grondgebied of een deel van het grondgebied van die andere lid-staat. Onze Minister kan tevens voor een buitenlands verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal een gebied binnen Nederland aanwijzen, waarin deze, met uitsluiting van andere ondernemers, met inachtneming van de door het land van vestiging gestelde regels, ter zake van verwerking van hoog-risico-materiaal werkzaam is.

  • 2. Onze Minister kan in het belang van een doelmatige voorziening in de verwerking van hoog-risico-materiaal en met inachtneming van het derde en achtste lid de in het eerste lid bedoelde gebieden wijzigen.

  • 3. Ingeval een gebied wordt gewijzigd, dan wel wijziging wordt gebracht in de te verwerken categorieën van hoog-risico-materiaal wordt door Onze Minister, de daarbij betrokken ondernemers gehoord, vastgesteld:

    a. een aan de ondernemer naar de mate van zijn nadeel tengevolge van de wijziging door het Rijk toe te kennen schadeloosstelling;

    b. een door de ondernemer naar de mate van zijn voordeel tengevolge van de wijziging aan het Rijk te betalen bedrag.

  • 4. Een ondernemer kan, als gevolg van overmacht, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, met toestemming van Onze Minister, door overdracht tijdelijk zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk doen verrichten door een of meer andere ondernemers.

  • 5. Overdracht van werkzaamheden als bedoeld in het vierde lid, kan door Onze Minister voor de duur der overmacht aan een ondernemer worden opgelegd. Iedere daarbij door Onze Minister aangewezen ondernemer is verplicht de over te dragen werkzaamheden te verrichten. Het derde lid is met betrekking tot het toekennen van schadeloosstelling aan of het betalen van een bedrag door de ondernemer van overeenkomstige toepassing. Aan de ondernemer, tegen wie wegens handelen of nalaten in strijd met de bij of krachtens deze wet aan hem opgelegde verplichtingen de bijkomende straf is uitgesproken, bedoeld in artikel 7, onder c, van de Wet op de economische delicten, wordt ter zake van overdracht van werkzaamheden tijdens de duur van deze straf geen schadeloosstelling toegekend.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de vaststelling van de schadeloosstelling en het bedrag, als bedoeld in het derde lid en als bedoeld in het vijfde lid, alsmede omtrent de wijze van betaling daarvan.

  • 7. Een beschikking ingevolge dit artikel wordt in de Nederlandse Staatscourant bekendgemaakt.

  • 8. Indien de derde of vierde volzin van het eerste lid is toegepast, zijn het derde tot en met zesde lid slechts van toepassing, voor zover dat niet in strijd is met het nationale recht van de betrokken andere lid-staat van de Europese Gemeenschap.

Artikel 11

Hoofden en bestuurders van verwerkingsbedrijven van hoog-risico-materiaal, verwerkingsbedrijven van laag-risico-materiaal of bedrijven waarin laag-risico-materiaal wordt opgeslagen of wordt voorbewerkt, nemen alle maatregelen die nodig zijn om te verzekeren dat de ter zake van hun categorie van bedrijven bij of krachtens deze wet gestelde regels worden nageleefd.

DESTRUCTIEMATERIAAL

Artikel 12

  • 1. De eigenaar of houder van hoog-risico-materiaal is verplicht de overeenkomstig door Onze Minister te stellen regelen te administreren, het aan te geven bij, alsmede het ter beschikking te houden van en af te staan aan de ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevindt.

  • 2. De ondernemer is verplicht tot het ophalen, het vervoeren en de verwerking van het in het eerste lid bedoelde hoog-risico-materiaal, overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gegeven regelen.

  • 3. De eigenaar of houder van laag-risico-materiaal is verplicht zorg te dragen dat dat materiaal overeenkomstig door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te stellen regelen wordt verpakt, geëtiketteerd en bewaard.

Artikel 13

  • 1. Door Onze Minister kan, zo nodig onder door hem te stellen voorschriften, ontheffing worden verleend van de in artikel 12 bedoelde verplichtingen ten aanzien van hoog-risico-materiaal, dat door bijzondere omstandigheden niet overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gegeven regelen kan worden opgehaald, vervoerd of onschadelijk gemaakt. Daarbij wordt in elk geval voorzien in de wijze van onschadelijk maken ervan.

  • 2. Artikel 12, eerste en tweede lid, vindt geen toepassing ten aanzien van hoog-risico-materiaal dat aan wetenschappelijk onderzoek wordt onderworpen in door Onze Minister aangewezen inrichtingen, met inachtneming van door hem gestelde voorschriften.

  • 3. Artikel 12 vindt geen toepassing ten aanzien van dode honden en katten die overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels op andere wijze onschadelijk worden gemaakt.

  • 4. Artikel 3, tweede lid, is niet van toepassing op laag-risico-materiaal, dat wordt bestemd voor voederen van dieren, waarvan de eigenaar of houder, dan wel een bedrijf als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b, dat voeder voor edelpelsdieren bereidt, op grond van bijzondere omstandigheden van Onze Minister een daartoe strekkende ontheffing heeft ontvangen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5. Met betrekking tot een ontheffing als bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk vierde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden voorzien in een regeling van de vordering van gelden van belanghebbenden ter bestrijding van de kosten, verbonden aan de uitvoering van het eerste, onderscheidenlijk vierde, lid.

  • 6. Artikel 12, eerste en tweede lid vindt geen toepassing ten aanzien van hoog-risico-materiaal dat ten gevolge van contact met of beïnvloeding anderzijds door splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen of ioniserende stralen uitzendende toestellen zodanig is bestraald of besmet, dat gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is.

Artikel 14

De eigenaar van destructiemateriaal heeft, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen, aanspraak op een door de ondernemer te betalen vergoeding voor de huiden van eenhoevige en herkauwende dieren, behoudens in bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven uitzonderingsgevallen.

Artikel 15

  • 1. De eigenaar of houder van een gestorven of in nood gedood slachtdier, hetwelk ingevolge de Vleeskeuringswet (Stb. 1919, 524) onbruikbaar moet worden gemaakt voor voedsel voor mens en dier, is verplicht zorg te dragen, dat het vóór de overdracht aan de ondernemer niet van de huid wordt ontdaan.

  • 2. Deze verplichting geldt niet met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde in nood gedode slachtdier, hetwelk in een bijzondere slachtplaats, aangewezen krachtens artikel 5, tweede lid, van de Vleeskeuringswet, van de huid wordt ontdaan.

PLAATSELIJKE VOORZIENINGEN

Artikel 16

De aan de gemeenteraad ingevolge de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet (Stb. 1992, 96) toekomende bevoegdheid wordt ten aanzien van het onderwerp, waarin deze wet voorziet, slechts beperkt door hetgeen bij of krachtens deze wet uitdrukkelijk is geregeld.

Artikel 17

  • 1. Bij plaatselijke verordening worden ten aanzien van hoog-risico-materiaal als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder g, regelen gesteld ter zake van:

    a. de aangifte en de bewaring door de eigenaar of houder van dat hoog-risico-materiaal;

    b. het ophalen en het vervoer van dat hoog-risico-materiaal;

    c. de overdracht van dat hoog-risico-materiaal aan de ondernemer.

  • 2. Indien en voor zover onschadelijkmaking plaatsvindt op een wijze als aangegeven in de krachtens artikel 13, derde lid, gegeven regelen, behoeven de in het eerste lid bedoelde regelen niet te worden gesteld.

  • 3. Indien en voorzover omtrent de in het eerste lid, onder b en c, genoemde onderwerpen tussen de gemeente en de ondernemer een overeenkomst wordt gesloten, behoeft de plaatselijke verordening daaromtrent geen bepalingen te bevatten.

Artikelen 18 en 19

(vervallen)

Artikel 20

  • 1. Indien gemeenten, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, in overeenstemming met de ondernemer een voorziening treffen ter zake van het op één of meer verzamelplaatsen bijeenbrengen van hoog-risico-materiaal, wordt in de deswege te harer laste komende kosten jaarlijks bijgedragen door de ondernemer naar de mate van zijn uit de getroffen voorziening voortspruitende voordelen.

  • 2. Indien tussen de gemeente en de ondernemer geen overeenstemming wordt bereikt omtrent de bijdrage, bedoeld in het vorige lid, kan elk der partijen de bemiddeling inroepen van Gedeputeerde Staten of, indien de voorziening gemeenten betreft, welke niet in dezelfde provincie liggen, van een commissie uit Gedeputeerde Staten der betrokken provinciën.

  • 3. De gemeente verstrekt jaarlijks aan de ondernemer een bijdrage ter bestrijding van de werkelijke kosten die in het desbetreffende jaar zijn gemaakt ter zake van het ophalen van dode honden en katten.

FINANCIERING

Artikel 21

  • 1. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij produktschappen of bedrijfschappen aanwijzen, die bij verordening aan de natuurlijke personen en de rechtspersonen die bij de verordening aangewezen categorieën van ondernemingen drijven waar hoog-risico-materiaal ontstaat en ten aanzien van wie zij krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie bindende regels kunnen stellen, een heffing opleggen ten behoeve van het ophalen van het hoog-risico-materiaal. Deze heffing is niet hoger dan het gemiddelde van de werkelijk kosten op jaarbasis die met het ophalen van het hoog-risico-materiaal zijn gemoeid. Deze verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

  • 2. In de in het eerste lid bedoelde verordening kan worden bepaald dat in daarbij aan te geven gevallen vrijstelling wordt verleend.

  • 3. Indien het noodzakelijk is dat een heffing als bedoeld in het eerste lid wordt opgelegd en de in het eerste lid bedoelde verordening niet tot stand komt, wordt ten aanzien van de personen, bedoeld in het eerste lid, de heffing bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

  • 4. De artikelen 49 en 49a van de Landbouwwet zijn van overeenkomstige toepassing.

BEROEP

Artikel 22

Beroep staat open overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet Milieubeheer, uitgezonderd tegen besluiten als bedoeld in artikel 18 van deze wet.

DESTRUCTIERAAD

Artikel 23

  • 1. Er is een Destructieraad, welke zijn zetel heeft te 's-Gravenhage.

  • 2. De Destructieraad bestaat uit ten hoogste twaalf leden. Onze Minister benoemt in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de leden. De leden kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden geschorst en ontslagen. Onze Minister, alsmede Onze Ministers wie het mede aangaat, kunnen vertegenwoordigers aanwijzen die als adviserend lid zitting in de Destructieraad hebben.

  • 3. Tot leden worden benoemd vier vertegenwoordigers van de bij (pluimvee)vlees, vis en (pluimvee)vlees- en visprodukten betrokken bedrijfslichamen, twee vertegenwoordigers van de bij diervoeder of voeder van gezelschapsdieren betrokken bedrijfslichamen, twee vertegenwoordigers van de veehouders, twee vertegenwoordigers van de destructoren en twee vertegenwoordigers van de gemeenten, op voordracht van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen organisaties.

  • 4. Onze Minister benoemt in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij uit de leden de voorzitter van de Destructieraad, alsmede, al dan niet uit de leden, een secretaris. Aan de secretaris kan een beloning worden toegekend. De secretaris is voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de Destructieraad.

  • 5. De Destructieraad heeft tot taak zich te beraden omtrent de vraagstukken, verband houdende met het door verwerking onschadelijk maken van dierlijk afval. Hij dient Onze Minister, ook eigener beweging, van advies. Hij moet worden gehoord omtrent de ingevolge of krachtens deze wet te nemen maatregelen van wetgevende of uitvoerende aard, met uitzondering van provinciale en gemeentelijke maatregelen. Hij is bevoegd zich door deskundigen te doen bijstaan.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de benoeming, de schorsing en het ontslag der leden alsmede omtrent de werkwijze van de Destructieraad en de vacatiegelden en vergoedingen van reis- en verblijfkosten der leden en deskundigen.

  • 7. Op verzoek van de Tweede Kamer der Staten-Generaal adviseert de Destructieraad over bij die Kamer aanhangig gemaakte initiatiefvoorstellen van wet.

  • 8. Telkens binnen een termijn van zes jaren brengt de Destructieraad een rapport uit aan Onze Minister, waarin de taakvervulling van de Destructieraad aan een onderzoek wordt onderworpen en voorstellen kunnen worden gedaan voor gewenste veranderingen.

TOEZICHT

Artikel 24

  • 1. Het toezicht op de naleving van deze wet wordt opgedragen aan daartoe door Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gezamenlijk aangewezen ambtenaren.

  • 2. De artikelen 31a tot en met 31g, eerste lid, van de Vleeskeuringswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het in artikel 31a van de Vleeskeuringswet bedoelde onderzoek ook kan worden uitgevoerd in door Onze Minister aangewezen andere laboratoria.

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

  • 1. Aan de ondernemer, wiens destructor is toegelaten ingevolge het Destructiebesluit 1942, wordt een vergunning als bedoeld in artikel 5, verleend. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder «destructor» verstaan een inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot het onschadelijk maken van hoog-risico-materiaal door het te verwerken tot nuttige produkten.

  • 2. De gebiedsindeling, vastgesteld bij beschikking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken (Volksgezondheid) en Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening van 2 april 1951, nr. 7760, Afdeling Volksgezondheid I (Stcrt. 1951, 85), wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde geacht te zijn vastgesteld ingevolge artikel 10.

  • 3. De ondernemer, die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet een vergunning heeft tot het verwerken van ander materiaal dan hoog-risico-materiaal, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde geacht deze vergunning te hebben ontvangen, ingevolge artikel 6.

  • 4. Gedurende het tijdvak, waarin nog niet een verordening als bedoeld in artikel 17, eerste lid, in werking is getreden, geeft de eigenaar of houder van hoog-risico-materiaal terstond kennis van de aanwezigheid van dit hoog-risico-materiaal aan het hoofd van de keuringsdienst, bedoeld in artikel 20a van de Vleeskeuringswet (Stb. 1919, 524), dan wel aan de in diens plaats door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar. Deze kennisgeving geldt als aangifte ingevolge artikel 12, eerste lid.

Artikel 26

In de Vleeskeuringswet (Stb. 1919, 524), worden de volgende wijzigingen aangebracht:

I

Artikel 2 wordt aldus gelezen:

  • 1. Deze wet verstaat onder:

    a. vlees: gestorven of gedode slachtdieren of delen van deze, daaronder begrepen ongeboren vruchten, mits die dieren of die delen noch verduurzaamd, tenzij door afkoeling, noch toebereid zijn.

    Van de voorgaande bepaling zijn uitgezonderd hoornen, hoeven, klauwen, borstels, wol, huiden, voor zover deze laatste niet afkomstig zijn van varkens, en andere bij algemene maatregel van bestuur aan te geven, voor technische doeleinden bestemde, delen;

    b. vleeswaren: verduurzaamd, tenzij door afkoeling, of toebereid vlees, ook indien het met andere stoffen vermengd is, met uitzondering van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vleesprodukten.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de volksgezondheid voorschriften gegeven betreffende het verduurzamen en toebereiden van vlees en wordt bepaald, welke stoffen bij het bereiden van vleeswaren niet mogen worden gebruikt.

II

Artikel 4 wordt aldus gelezen:

  • 1. Slachtdieren zijn vóór en ná het slachten aan keuring onderworpen.

  • 2. Gestorven of in nood gedode slachtdieren zijn aan de keuring ná het slachten onderworpen.

  • 3. Doodgeboren slachtdieren, vruchten, welke bij het slachten worden aangetroffen, gestorven eenhoevige dieren en runderen, welke jonger zijn dan zeven dagen en gestorven schapen, geiten en varkens, welke jonger zijn dan dertig dagen, worden onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mens en dier.

III

In artikel 15 wordt het cijfer vóór het eerste lid geschrapt en vervalt het tweede lid.

IV

1. In artikel 17, eerste lid, wordt gelezen in plaats van «artikel 18, eerste lid, sub k»: artikel 18, eerste lid, sub i, en in plaats van «artikel 39, eerste lid, sub a»: artikel 39, sub a.

2. In artikel 17, vierde lid, wordt gelezen in plaats van «39, eerste lid, sub b of c»: 39, sub b.

V

Artikel 18, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Het gestelde onder i wordt gelezen:

i. aan welke voorwaarden bij het vervoer van vlees van de ene gemeente naar de andere, uitgezonderd het vervoer, bedoeld in artikel 9, moet worden voldaan.

2. Het gestelde onder k vervalt.

VI

Artikel 29 wordt aldus gelezen:

  • 1. Ingevoerd vlees wordt goedgekeurd of afgekeurd en als zodanig gemerkt.

  • 2. Afgekeurd vlees wordt door de zorg van de ambtenaar, bedoeld in artikel 27, eerste lid, onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mens en dier, tenzij het binnen tweemaal vier en twintig uur door de belanghebbenden wordt teruggevoerd naar het land van herkomst.

  • 3. Onbruikbaarmaking voor voedsel voor mens en dier geschiedt onverwijld, indien het vlees dreigt in ontbinding over te gaan.

VII

Artikel 39 wordt aldus gelezen:

Het is verboden:

a. vlees wederrechtelijk te onttrekken aan keuring of herkeuring of aan bruikbaarmaking voor voedsel voor mens en dier;

b. vleeswaren, die bereid zijn in strijd met de voorschriften van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2, tweede lid, te verkopen, te koop aan te bieden, af te leveren, ten geschenke te geven, tot vervoer of aflevering voorhanden te hebben, in voorraad te hebben, of, tenzij ter naleving van enig wettelijk voorschrift, te vervoeren of te doen vervoeren.

Artikel 27

In de Veewet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

I

In artikel 73, aan het slot, vervallen de woorden «of, indien de eigenaar dit wenst, als voedingsmiddel onbruikbaar gemaakt».

II

Artikel 74 wordt aldus gelezen:

Door Ons worden voorschriften gegeven omtrent:

a. de wijze, waarop de dieren, waarvan het vlees aan keuring onderworpen is, worden geslacht;

b. de gemeenten en de plaatsen waar, alsmede de tijdsruimten, waarbinnen vlees ter keuring kan worden aangeboden;

c. de staat, waarin vlees ter keuring aangeboden en voor uitvoer ingeladen wordt;

d. de keuring en de sterilisatie van vlees;

e. de wijze, waarop de merken worden ingericht en aangebracht.

Artikel 28

(vervallen)

Artikel 29

Het Destructiebesluit 1942 vervalt.

Artikel 30

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel «Destructiewet».

Artikel 31

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. Wij behouden Ons voor een ander tijdstip vast te stellen, waarop artikel 23 in werking treedt, in welk geval artikel 11 van het Destructiebesluit 1942 op dat tijdstip vervalt.

Naar boven