Besluit van 20 maart 1995, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en van een aantal andere algemene maatregelen van bestuur (herstel van enkele onvolkomenheden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 november 1994, nr. MJZ09n94037, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 1.1, derde lid, 8.2, tweede lid, en 8.44 van de Wet milieubeheer en, voor zover het betreft de artikelen I, onder A, V, VI en VII, op de Wet geluidhinder;

De Raad van State gehoord (advies van 28 december 1994, no. W08.94.0690);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 maart 1995, nr. MJZ 14395035, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 2.4 wordt gewijzigd als volgt.

1. «1.3, met uitzondering van onderdeel c, 3°,» wordt vervangen door: 1.3, onder a, b, voor zover het thermisch vermogen 75 MW of meer bedraagt, c, 1° en 2°, en d, waarbij voor de toepassing van onderdeel 1.3 veiligheidsfakkels ten behoeve van de opsporing of winning van aardgas buiten beschouwing blijven,.

2. «2.6, onder b en c,» wordt vervangen door:

2.6, onder b, voor zover het betreft aardgasbehandelingsinstallaties bij aardgaswinputten en gasverzamelinrichtingen, en c,.

B

In de aanhef van artikel 5.13 wordt na «in bijlage I,» ingevoegd: onder 28.1, onder c,.

C

In artikel 5.14 wordt de punt-komma aan het slot vervangen door een punt.

D

In artikel 7.2, tweede lid, onder a, wordt «departement van Landbouw, Natuurbehoud en Visserij» vervangen door: ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

E

In artikel 7.3, eerste lid, komt onderdeel d te luiden:

d. de Inspecteur-Generaal der Mijnen, indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een bij een mijn behorende bovengronds gelegen inrichting, die is aangewezen krachtens artikel 9, eerste lid, onder a, van de Mijnwet 1903.

F

In artikel 8.3 wordt «artikel 3.5.4a, eerste lid,» vervangen door: artikel 3:44, eerste lid,.

G

In bijlage I, categorie 1, onder 1.1, onder c, wordt «met een thermisch vermogen groter dan 130 kW» vervangen door: met een thermisch vermogen of een gezamenlijk thermisch vermogen groter dan 130 kW.

H

In bijlage I, categorie 1, vervalt onderdeel 1.4.

I

In bijlage I, categorie 2, onder 2.6, onder b, wordt «gasbehandelingsinstallaties bij aardgaswinputten en verzamelinrichtingen» vervangen door: aardgasbehandelingsinstallaties en gasverzamelinrichtingen.

J

In bijlage I wordt categorie 3 gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel 3.1 wordt «Reglement vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VGL) Wet gevaarlijke stoffen (Stcrt. 1990, 102) vervangen door: Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG).

2. In onderdeel 3.2 wordt «VGL» telkens vervangen door: VLG.

3. In onderdeel 3.2, onder e, wordt «klein vuurwerk» vervangen door: vuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing is.

K

In bijlage I wordt categorie 4 gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel 4.3, aanhef, wordt «het vervaardigen, bewerken of verwerken van:» vervangen door: het vervaardigen van:.

2. In onderdeel 4.3, onder e, wordt «een capaciteit» vervangen door: een totale capaciteit.

L

In bijlage I wordt categorie 11 gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel 11.1, onder g, wordt de komma na «gesteente» vervangen door «of» en wordt «of puin» vervangen door: , niet zijnde puin.

2. In onderdeel 11.3, onder k, 1°, wordt de komma na «grind» vervangen door «of» en wordt «of puin, met uitzondering van mergel» vervangen door: , met uitzondering van puin en mergel.

M

In bijlage I, categorie 13, onder 13.1, onder a, 3°, wordt «vaartuigen» vervangen door: -vaartuigen.

N

In bijlage I, categorie 16, onder 16.2, onder a, wordt «weefgetouwen met schietspoelen» vervangen door: mechanisch aangedreven weefgetouwen.

O

In bijlage I, categorie 17, onder b, wordt «luchtdrukwapens» vervangen door: wapens, werkend met luchtdruk of gasdruk,.

P

In bijlage I wordt categorie 21 gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel 21.2, onder a, wordt «artikel 2, eerste lid,» vervangen door: artikel 23, eerste lid,.

2. In onderdeel 21.2, onder b, wordt «artikel 2, tweede lid, onderdeel d,» vervangen door: «artikel 23, tweede lid, onder d,» en wordt «artikel 2, tweede lid, onder e,» vervangen door: artikel 23, tweede lid, onder e,.

3. In onderdeel 21.2, onder c, 3°, wordt na «die niet zijn verkregen op de onder 1° tot en met 3° beschreven wijze» ingevoegd: , en.

4. In onderdeel 21.2, onder c, 3°, wordt «artikel 2, tweede lid, onder d,» vervangen door: «artikel 23, tweede lid, onder d,» en wordt «artikel 2, tweede lid, onder e,» vervangen door: artikel 23, tweede lid, onder e,.

Q

In bijlage I wordt categorie 23 gewijzigd als volgt.

1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «23.1» geplaatst.

2. Aan het slot wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

23.2 Voor de toepassing van onderdeel 23.1 blijven buiten beschouwing praktijken voor de uitoefening van de geneeskunst als huisarts, van de tandheelkunst en van de diergeneeskunst.

R

In bijlage I, categorie 27, onder 27.3, wordt «100.103» vervangen door: 120.103.

S

Aan bijlage I, categorie 28, worden aan het slot de volgende onderdelen toegevoegd:

28.8 Voor de toepassing van onderdeel 28.4, onder a, 1°, 5°, en 6°, blijven buiten beschouwing inrichtingen voor het opslaan, ter uitvoering van een verplichting tot terug- of inname van afvalstoffen, opgelegd bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 10.4, tweede lid, of artikel 15.32, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, van de betrokken afvalstoffen, uitsluitend voor zover die afvalstoffen zijn afgegeven door of ingezameld bij particuliere huishoudens.

28.9 Voor de toepassing van onderdeel 28.4, onder a, 5°, blijven buiten beschouwing:

a. inrichtingen waar uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, die zijn afgegeven door of ingezameld bij particuliere huishoudens en bestaan uit:

1°. produkten die zijn aangewezen krachtens het Besluit kca-logo, of

2°. andere dan de onder 1° bedoelde produkten, voor zover zodanige produkten door degene die de inrichting drijft, aan particulieren ter beschikking worden gesteld;

b. inrichtingen waar uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, die zijn ontstaan bij bouw-, onderhouds-, of herstelwerkzaamheden die buiten de inrichting zijn verricht door degene die de inrichting drijft;

c. inrichtingen waar uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, die zijn afgegeven door of ingezameld bij particuliere huishoudens, met een capaciteit ten aanzien daarvan van minder dan 35 m3.

T

In bijlage I vervalt categorie 29.

ARTIKEL II

Het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A2 wordt gewijzigd als volgt.

A

Aan artikel 1 wordt – onder vervanging van de punt aan het slot van dat artikel door een punt-komma – een onderdeel toegevoegd, luidende:

dd. bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de betrokken inrichting te verlenen.

B

In artikel 2, onder b, wordt onderdeel 6° – onder aanduiding van onderdeel 7° als onderdeel 8° – vervangen door:

6°. stookinstallaties bestemd voor het verbranden van afvalstoffen binnen een inrichting die behoort tot een categorie die is genoemd in bijlage I, onder 28, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

7°. andere stookinstallaties dan bedoeld onder 6°, die blijkens de voor de betrokken inrichting geldende, krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning bestemd zijn voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of van bedrijfsafvalstoffen die naar aard en samenstelling met huishoudelijke afvalstoffen overeenkomen;

ARTIKEL III

In het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B3 wordt aan artikel 2, tweede lid, – onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een punt-komma – een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. een stookinstallatie bestemd voor het verbranden van afvalstoffen.

ARTIKEL IV

Het Besluit luchtemissies afvalverbranding4 wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel a wordt «inrichting die behoort tot een in artikel 31, eerste lid, onder a, van de Afvalstoffenwet aangewezen categorie» vervangen door: inrichting die behoort tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie, die in hoofdzaak is bestemd voor het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen of van afvalstoffen afkomstig van bedrijven, die te zamen met huishoudelijke afvalstoffen worden verbrand.

2. In onderdeel b wordt de omschrijving na «bevoegd gezag:» vervangen door: bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de betrokken inrichting te verlenen.

B

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt.

1. In de aanhef komt «voor het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen of van bedrijven afkomstige afvalstoffen die te zamen met huishoudelijke afvalstoffen worden verbrand, en waarvoor» te vervallen.

2. In onderdeel a wordt «op of na 1 april 1990 voor het oprichten of in werking hebben daarvan een vergunning op grond van artikel 33, eerste lid, onder a, van de Afvalstoffenwet is verleend» vervangen door: voor het oprichten en in werking hebben waarvan een vergunning geldt krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, die op of na 1 april 1990 is verleend.

3. In onderdeel b wordt «vóór 1 april 1990 voor het oprichten of in werking hebben daarvan een vergunning op grond van artikel 33, eerste lid, onder a, van de Afvalstoffenwet is verleend» vervangen door: voor het oprichten en in werking hebben waarvan een vergunning geldt krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, die voor 1 april 1990 is verleend.

ARTIKEL V

In het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen5 wordt in artikel 11, derde lid, na «toepassing» ingevoegd: van artikel 52, tweede lid, onder b, van de wet of.

ARTIKEL VI

In het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen6 wordt in artikel 13, derde lid, na «toepassing» ingevoegd: van artikel 76, tweede lid, onder b, van de wet of.

ARTIKEL VII

In het Besluit geluidhinder spoorwegen7 wordt in artikel 15, derde lid, na «toepassing» ingevoegd: van artikel 4, tweede lid, onder b, of.

ARTIKEL VIII

Aan artikel 1 van het Besluit emissie-eisen NOx salpeterzuurfabrieken8 wordt – onder vervanging van de punt aan het slot van het artikel door een punt-komma – toegevoegd:

bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de betrokken inrichting te verlenen.

ARTIKEL IX

Aan artikel 1 van het Asbestbesluit milieubeheer9 wordt – onder vervanging van de punt aan het slot van dat artikel door een punt-komma – een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de betrokken inrichting te verlenen.

ARTIKEL X

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van een maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst.

  • 2. Artikel I, onder A, H, I, K, L, onder 2, N en R, werkt terug tot en met 1 maart 1993.

  • 3. Indien de aanvraag tot het geven van een beschikking waarop dit besluit betrekking heeft, is ingediend of het voornemen tot het geven van een zodanige beschikking krachtens wettelijk voorschrift aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, is bekend gemaakt na 1 maart 1993 maar voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, blijft – indien de beschikking op de aanvraag, onderscheidenlijk naar aanleiding van het voornemen nog niet is gegeven – het tot dat tijdstip met betrekking tot zodanige beschikkingen geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 maart 1995

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de zesde april 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit besluit strekt tot herstel van enkele onvolkomenheden in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, hierna verder aangeduid met Ivb, dat op 1 maart 1993 in werking is getreden. Het besluit heeft ook ten doel in een aantal andere besluiten technische aanpassingen door te voeren, waarmee onvolkomenheden in die besluiten worden weggenomen.

Het ontwerp van dit besluit is overeenkomstig het bepaalde in artikel 21.6, vijfde lid, Wet milieubeheer, aan de beide Kamers van de Staten-Generaal aangeboden. Beide kamers hebben het ontwerp voor kennisgeving aangenomen.

Gelijktijdig met deze toezending is het ontwerp-besluit overeenkomstig het bepaalde in artikel 21.6, vierde lid, Wet milieubeheer, aan de Raad voor het milieubeheer gezonden, waarbij hij in de gelegenheid is gesteld daarover advies uit te brengen. De raad heeft bij brief van 26 juli 1993 laten weten dat hij geen advies uitbrengt over het ontwerp-besluit.

In de Staatscourant van 23 juli 1993, nr. 138, is het ontwerp gepubliceerd. Naar aanleiding daarvan zijn zes reacties ontvangen. De reacties hadden voor een deel betrekking op de inhoud van het gepubliceerde ontwerp-besluit. De publikatie vormde een kapstok om voorstellen tot (andere) veranderingen van het Ivb te doen of om meer algemene opvattingen kenbaar te maken. De onderdelen van de reacties die een verbetering betroffen en die pasten in het kader en de doelstelling van dit besluit zijn overgenomen. De betrokkenen hebben een schriftelijke reactie ontvangen waarin is aangegeven hoe hun aanbevelingen zijn beoordeeld en verwerkt.

Tevens zijn het ontwerp-besluit en de nota van toelichting op een aantal punten geactualiseerd en verduidelijkt. Dat heeft er onder meer toe geleid dat – naar de nummering van het voorgepubliceerde ontwerp-besluit – in artikel I, onder H, onderdeel 2 is geschrapt, in artikel III, onderdeel 1, evenals de artikelen II en VI. Aan de betrokken wijzigingen bestaat door wijziging van de betrokken besluiten geen behoefte meer. De oorspronkelijk in artikel VIII van het ontwerp-besluit opgenomen wijziging van het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg is geschrapt in verband met een andere wijziging van dat besluit, die naar verwachting eveneens een dezer dagen in het Staatsblad zal worden gepubliceerd. De schrapping houdt verband met de inhoudelijke samenhang tussen deze wijzigingen.

Anderzijds zijn in artikel I – onder meer naar aanleiding van de reacties op het ontwerp-besluit – de nieuwe onderdelen E, F, G, O, S en T ingevoegd.

Artikelen

Artikel I

A

De aanwijzing, op basis van artikel 41 van de Wet geluidhinder, van categorieën van inrichtingen ten aanzien waarvan een zoneringsverplichting geldt, is geschied bij artikel 2.4 van het Ivb. Daarbij is niet beoogd wijziging aan te brengen ten opzichte van de aanwijzing bij het Besluit categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder, dat gold voor de inwerkingtreding van het Ivb. Voor enkele categorieën van inrichtingen blijkt dat toch te zijn gebeurd, waardoor de zoneringsplicht ten onrechte is verruimd. Dat wordt hersteld in dit onderdeel van artikel I en in enkele andere onderdelen van dat artikel door wijziging van de omschrijving van de betrokken categorie.

Onderdeel 1

Volgens artikel 2.4 zou in afwijking van het oude Besluit categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder voor inrichtingen behorende tot de categorieën 1.3, onder a, en onder b, voor zover het gaat om inrichtingen met een thermisch vermogen tussen 50 en 75 MW, een zoneringsplicht gelden. Deze onbedoelde uitbreiding van die verplichting wordt in dit onderdeel ongedaan gemaakt.

De uitzondering voor veiligheidsfakkels hangt samen met het schrappen van onderdeel 1.4 van categorie 1 van de bijlage (zie artikel I, onder H). Door die schrapping zou, zonder uitzondering in artikel 2.4, voor die fakkels een zoneringsplicht gaan gelden. Dat is evenmin als onder het vorige regime de bedoeling.

Onderdeel 2

Deze wijziging hangt samen met de wijziging die is opgenomen in onderdeel I van dit artikel.

Tot de inwerkingtreding van de wet van 2 juli 1992 tot uitbreiding en wijziging van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne en daarmee samenhangende wijzigingen van andere wetten (vergunningen en algemene regels voor inrichtingen; procedures voor vergunningen en ontheffingen; handhaving) (Stb. 1992, 414) (Wet VAR) waren gasbehandelingsinstallaties bij aardgaswinputten en verzamelinrichtingen vanaf een nader bepaalde capaciteit opgenomen in artikel 1, onder III, c, van het Besluit categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder. Daarmee waren deze inrichtingen onderworpen aan de zoneringsplicht van de Wet geluidhinder. Voor deze inrichtingen waren gedeputeerde staten het bevoegd gezag. Op grond van artikel 8.2, derde lid, van de Wet milieubeheer is vanaf 1 maart 1993 de Minister van Economische Zaken bevoegd gezag voor alle milieu-aspecten van bij mijnen behorende bovengrondse inrichtingen. De verplichting om ook voor deze inrichtingen een geluidzone in stand te houden is echter onveranderd. Deze wijziging bewerkstelligt het herstel van die verplichting.

B

Artikel 5.13 bepaalt dat bij de aanvraag om een vergunning voor een stortplaats bepaalde gegevens moeten worden geleverd, zoals met betrekking tot de kwaliteit van de bodem. Deze gegevens zijn van belang met het oog op de toepassing van het op 1 maart 1993 in werking getreden Stortbesluit bodembescherming. Onder dat besluit vallen ook de zogenoemde bedrijfsgebonden stortplaatsen. Dat zijn stortplaatsen waarbij de afvalstoffen niet van buiten de inrichting afkomstig zijn. De in artikel 5.13 genoemde gegevens zijn dus ook voor deze categorie stortplaatsen van belang. Abusievelijk verwijst artikel 5.13 niet naar deze categorie. De aanpassing corrigeert dit.

C

Deze aanpassing strekt ter verbetering van de aanpassing die is doorgevoerd bij het besluit van 15 juli 1993 tot wijziging van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 428).

D

Deze aanpassing strekt ertoe de in het Ivb gehanteerde naam voor het betrokken departement in overeenstemming te brengen met de officiële benaming.

E

Deze wijziging houdt verband met het schrappen van categorie 29 uit bijlage I (zie artikel I, onder T).

F

In artikel 8.3 was nog niet de vernummering verwerkt van de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht ter gelegenheid van het in werking treden van die wet. Dat wordt met deze wijziging recht gezet.

G

In de onderdelen 1.1, onder a en b, is telkens ook sprake van «gezamenlijk vermogen». In onderdeel c is dat niet het geval, hoewel ook daar dezelfde bedoeling voorzat om voor een inrichting niet alleen bij een afzonderlijk vermogen per installatie als aangegeven, maar ook bij een gezamenlijk vermogen dat de aangegeven waarde te boven gaat, de Wet milieubeheer van toepassing te doen zijn. Om onduidelijkheid en misverstand op dit punt te voorkomen, wordt de formulering van onderdeel c daarom aangepast aan die van de onderdelen a en b.

H

De in categorie 1, onder 1.4, genoemde veiligheidsfakkels behoren altijd tot mijninrichtingen. Dat betekent ingevolge artikel 8.2, derde lid, van de Wet milieubeheer, dat de Minister van Economische Zaken voor die fakkels bevoegd gezag is. De uitzondering die in onderdeel 1.4 is gemaakt op de bevoegdheid van gedeputeerde staten is dus overbodig en kan wellicht verwarrend zijn. Daarom wordt zij geschrapt.

I

Categorie 2, onderdeel 2.6, onder b, van het Ivb wijst gedeputeerde staten aan als bevoegd gezag voor gasbehandelingsinstallaties bij aardgaswinputten en verzamelinrichtingen vanaf een nader bepaalde capaciteit. Dit categorie-onderdeel is vergelijkbaar met artikel 1, onder III, c, van het oude Besluit categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder. Geconstateerd is dat de redactie van categorie-onderdeel 2.6, onder b, van het Ivb, voor zover het bij mijnen behorende bovengronds gelegen inrichtingen betreft, verwarring oproept over de vraag wie bevoegd gezag is waar artikel 8.2, derde lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag is voor dergelijke inrichtingen. De aanpassing strekt ertoe om deze bevoegdheidsverdeling ook in categorie 2, onderdeel 2.6, onder b, tot uiting te laten komen.

J

De correctie sluit aan bij de wijziging per 1 januari 1995 van de naam van de betrokken regeling en herstelt een foute positie van de letters in de gehanteerde afkorting. Tevens wordt een aanduiding in onderdeel 3.2, onder e, aangepast aan de formulering van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, overeenkomstig de aanduiding van de betrokken soort vuurwerk in artikel 1 van het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer.

K

Onderdeel 1

In de nota van toelichting bij het Ivb is op meerdere plaatsen aangegeven dat de integratie van de besluiten waarvoor het Ivb in de plaats is getreden, geen belangrijke verschuivingen in het bevoegd gezag beoogt te bewerkstelligen. Gebleken is dat de passage «bewerken of verwerken van» in de aanhef van categorie 4, onderdeel 4.3, wel een belangrijke verschuiving teweegbrengt. Het aantal inrichtingen dat daardoor – onbedoeld – van gemeentelijk naar provinciaal niveau verschuift wordt op vele honderden geschat. De betreffende passage is ontleend aan Bijlage II onderdeel 6, onder a, van de richtlijn nr. 85/337/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (Pb EG L 175): «behandeling van tussenprodukten en vervaardiging van chemicaliën (voorzover niet opgenomen in Bijlage I)». De implementatie van de betreffende richtlijn geschiedt door middel van de herziening van het Besluit milieu-effectrapportage. Voor een juiste implementatie is het niet noodzakelijk dat categorie 4, onderdeel 4.3, de termen «bewerken of verwerken» bevat. Het laten vervallen van die woorden is niet van invloed op de implementatie van de richtlijn. Het laten vervallen van die termen corrigeert wel de onnodige verschuiving van het bevoegd gezag. Wel is het mogelijk dat door het vervallen van deze woorden in meer gevallen de gemeente moet beoordelen of sprake is van m.e.r.-plicht. Dit soort gevallen zal overigens in aantal zeer beperkt zijn.

Onderdeel 2

Geconstateerd is dat de aanwijzing in dit onderdeel afwijkt van de formulering van de bepaling waaraan zij is ontleend, artikel 1, onder c, 5°, van het vervallen Inrichtingenbesluit artikel 19, eerste lid, Wet inzake de luchtverontreiniging. Doordat in dit onderdeel van het Ivb «capaciteit» wordt gebruikt en niet «totale capaciteit», zou de mening kunnen postvatten dat per genoemde stof de aangeduide capaciteitsgrens moet worden behaald, alvorens gedeputeerde staten het bevoegd gezag worden. Het gaat echter om de som van de produktiecapaciteit voor alle genoemde stoffen. Ter voorkoming van die niet beoogde consequentie wordt het Ivb op dit onderdeel aangepast.

L

Onderdeel 1

Door de woorden «of puin» in categorie 11.1, onder g, is een onduidelijke overlap ontstaan met categorie 28 (inrichtingen voor de verwijdering van afvalstoffen). Mede in verband met de wijziging in onderdeel 2 is het in ieder geval noodzakelijk om in dit onderdeel van deze categorie de woorden «of puin» te schrappen. De aanvulling strekt ertoe te voorkomen dat onder «steen» ook puin zou kunnen worden begrepen.

Onderdeel 2

Bij de omschrijving in onderdeel 11.3, onder k, 1°, is het de bedoeling geweest om aan te sluiten bij de overeenkomstige categorie-omschrijving in het Besluit Categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder. Die omschrijving omvatte alleen de inrichtingen die bewerkingshandelingen verrichten met primaire grondstoffen. Ook hier is door de woorden «of puin» sprake van een onduidelijke overlap met categorie 28 (inrichtingen voor de verwijdering van afvalstoffen). Zonder de correctie die met dit onderdeel wordt aangebracht, wordt een uitbreiding gecreëerd van het aantal inrichtingen dat met toepassing van artikel 2.4 van het besluit komt te vallen onder de zoneringsregeling van de Wet geluidhinder. Dat is ongewenst.

M

Deze aanpassing herstelt een redactionele fout. Zonder dit herstel zou een aanlegvlonder met enkele roeiboten waar een bordje «roeiboten te huur» bij staat, onder het bereik van de Wet milieubeheer worden gebracht. Dergelijke inrichtingen veroorzaken echter geen of slechts een verwaarloosbare milieubelasting. De correctie bewerkstelligt dat alleen de aangewezen activiteiten in inrichtingen met gemotoriseerde vaartuigen onder de aanwijzing vallen.

N

Gebleken is dat de tekstuele afwijking in bijlage I, categorie 16.2, onder a, van het Ivb ten opzichte van de vergelijkbare categorie-omschrijving in het Besluit Categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder met zich meebrengt dat nieuwe weefmethoden, zoals het weven door middel van kogel-, grijp-, waterstraal- of luchtdrukmethoden niet meer onder deze omschrijving vallen. De aanpassing – die teruggrijpt op de omschrijving in het genoemde besluit – corrigeert deze ongewenste consequentie.

O

Deze aanpassing beoogt ook de schietinrichtingen waar wapens worden gebezigd, waarmee voorwerpen of projectielen worden weggeschoten door middel van gaspatronen, die andere gassen dan lucht (bijv. CO2) bevatten, onder het bereik van deze categorie te brengen.

P

Deze aanpassing strekt ter verbetering en aanvulling van de aanpassing die is doorgevoerd bij het besluit van 15 juli 1993, tot wijziging van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 428). Tevens wordt met deze aanpassing een aansluiting bewerkstelligd met de nieuwe artikelnummering van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals dit is gepubliceerd in het Staatsblad 1993, 435.

Q

Bij de opstelling van het Ivb is niet beoogd om onder categorie 23 ook praktijken van huisartsen, tandartsen en dierenartsen te begrijpen. In de uitvoeringspraktijk blijkt daarover onduidelijkheid te bestaan, ook in verband met de discrepantie tussen categorie 4, onderdeel 4.2, en categorie 23, onder b. De voorgestelde aanvulling van categorie 23 voorziet erin dat die onduidelijkheid wegvalt.

In de Staatscourant van 26 augustus 1994, nr. 163, is een ontwerp gepubliceerd van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer met betrekking tot tandartspraktijken. Wanneer die algemene maatregel van bestuur in werking treedt, zal de uitzondering voor tandartspraktijken in categorie 23 weer worden geschrapt.

R

Categorie 27, onderdeel 27.3, beoogde een aansluiting met artikel 1, onder V, van het Besluit Categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder. Bij de toepassing van dat artikel werd voor de toepassing van het begrip «inwonerequivalent» de berekeningswijze gehanteerd die gold op de datum van inwerkingtreding van het besluit, te weten 1 september 1982. Sedert 1982 is de berekeningswijze ter bepaling van een inwonerequivalent echter meermalen gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat aanzienlijk meer waterzuiveringsinstallaties onder het gezag van gedeputeerde staten zijn komen te vallen en dat door de koppeling met artikel 2.4 van het Ivb meer installaties worden aangewezen als inrichtingen die een aanmerkelijke geluidhinder kunnen veroorzaken. Het is duidelijk dat een andere berekeningswijze van het begrip «inwonerequivalent» geen wijzigingen aanbrengt in de geluidhinder als zodanig. Omdat het ongewenst is om de zoneringsplicht voor dit soort inrichtingen te verruimen, is het noodzakelijk het Ivb in de aangeduide zin te corrigeren.

Met de vervanging van de thans geldende hoeveelheid van «100.103 of meer inwonerequivalenten» door «120.103 of meer inwonerequivalenten» wordt dit bereikt.

S

De invoering van de Wet milieubeheer heeft door de categorie-indeling van het Ivb onder meer geleid tot een verschuiving in de bevoegdhedenverdeling van gemeente naar provincie voor inrichtingen waar afvalstoffen tijdelijk worden opgeslagen. Deze verschuiving blijkt nu voor een deel verder te gaan dan bedoeld.

In de nota van toelichting bij het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Stb. 1993, nr. 617) is al aangekondigd dat deze ongewenste verschuiving van bevoegdheden voor gevaarlijke afvalstoffen zou worden opgeheven. Ook voor sommige andere afvalstoffen is dat gewenst. Het opnemen in categorie 28 van de nieuwe onderdelen 28.8 en 28.9 strekt daartoe. De verdeling van bevoegdheden die daarvan het gevolg is, sluit zoveel mogelijk aan bij de situatie, zoals die bestond vóór het gaan werken van de Wet milieubeheer.

Onderdeel 28.8

Bij algemene maatregel van bestuur kan krachtens artikel 10.4, tweede lid, onder e, respectievelijk artikel 15.32 van de Wet milieubeheer, aan producenten en importeurs een verplichting worden opgelegd tot het terugnemen of innemen van stoffen, preparaten of andere produkten dan wel verpakkingen na toepassing of gebruik.

De afweging met betrekking tot de doelmatige verwijdering van afvalstoffen wordt al bij de voorbereiding van de betrokken amvb gemaakt. Daarom behoeft bij de vergunningverlening voor de betrokken inrichting niet nogmaals een doelmatigheidstoets plaats te vinden. Volstaan kan worden met een milieuhygiënische toets op gemeentelijk niveau.

Onder opslaan wordt hier, net als onder 28.4, tevens begrepen bundelen, samenpakken, samenvoegen en uitsorteren, scheiden en demonteren van onderdelen, voor zover aard en samenstelling van de afvalstoffen daarbij niet veranderen. Het bewerken van deze afvalstoffen, zoals knippen, persen of verkleinen valt er niet onder.

Omdat deze categorie ook betrekking kan hebben op gevaarlijke afvalstoffen, is de beperking tot afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens gemaakt.

Onderdeel 28.9, onder a

Als gevolg van de nieuwe definitie van het begrip «huishoudelijke afvalstoffen» in de Wet milieubeheer zijn gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens na afgifte of inzameling aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen. Hierdoor vallen alle bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen accepteren van particulieren, sinds 1 januari 1994 onder categorie 28.4, onder a, 5°, van het Ivb en daarmee onder het bevoegd gezag van de provincie.

Daarvoor waren gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens niet aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen. De betrokken inrichtingen vielen dus onder het bevoegd gezag van de gemeente.

Het betreft hier inrichtingen waarin goederen aan particulieren worden verkocht of waarin eenvoudige ambachtelijke en dienstverlenende handelingen worden verricht die in rechtstreeks verband staan met het verkopen van goederen aan particulieren.

Deze primaire inleverpunten doen niets anders met die afvalstoffen dan ze tijdelijk onder zich houden om ze vervolgens aan een reguliere verwijderaar over te dragen. Het gaat daarbij veelal om overzienbare hoeveelheden. Deze «voorinzameling» is op zich al gunstig voor de doelmatigheid van de afvalverwijdering. Derhalve kan de gemeente in deze gevallen zonder probleem optreden als bevoegd gezag.

Ook uit handhavingsoogpunt komt de gemeente meer in aanmerking als bevoegd gezag dan de provincie. Het betreft immers vele kleine bedrijven die ook eerder onder het gezag van de gemeente vielen.

Non-profit instellingen zoals scholen, bibliotheken en dergelijke vallen niet onder deze categorie. Met betrekking tot de rol van dergelijke instellingen in de verwijderingsstructuur van klein chemisch afval is de beleidsvorming nog niet afgerond.

Evenmin vallen onder deze categorie de non-ferro handelaren. In de notitie «Invulling van het vergunningenbeleid voor de verwijdering van oude accu's» (notitie «Vergunningenbeleid oude accu's»), Ministerie van VROM/DGM, MBA/23o92015, november 1992, is aangegeven naar welke verwijderingsstructuur voor die groep wordt gestreefd. Daarbij past een aanwijzing van de gemeente als bevoegd gezag niet goed.

Voor de opslag is in dit onderdeel geen capaciteitsgrens opgenomen. Het betreft hier immers slechts een tijdelijke opslag.

Onderdeel 28.9, onder b

Dit onderdeel heeft betrekking op bedrijven die buiten de eigen inrichting bouw-, onderhouds- of herstelwerkzaamheden verrichten, waarbij gevaarlijke afvalstoffen vrijkomen, die aan het einde van de werkzaamheden worden meegenomen naar de inrichting en daar vervolgens opgeslagen totdat afvoer naar of door een vergunninghouder plaatsvindt.

De Wet chemische afvalstoffen was in zulke gevallen niet van toepassing op het bewaren van de afvalstoffen, waardoor de gemeente over het algemeen het voor de inrichting bevoegde gezag was. Omdat deze afvalstoffen «van buiten de inrichting afkomstig» zijn, vallen de bedoelde bedrijven nu onder het gezag van de provincie.

In de hier bedoelde gevallen zijn de gevolgen voor de doelmatige verwijdering van afvalstoffen, niet zodanig dat gedeputeerde staten bevoegd gezag dienen te zijn.

Gaan de activiteiten in de inrichting verder dan alleen (tijdelijk) bewaren, wordt het afval bijvoorbeeld ook in de inrichting bewerkt of verwerkt, dan valt de inrichting niet onder de uitzondering en dus onder de bevoegdheid van de provincie.

Het schoonmaken van te saneren ondergrondse tanks valt niet onder deze categorie.

Onderdeel 28.9, onder c

Blijkens de «Circulaire betreffende werkprogramma aanpassing overheidsdepots voor klein chemisch afval», van 7 juli 1993, kenmerk IBP 21693004, is het de bedoeling dat de gemeente het bevoegd gezag blijft voor de niet al te grote depots waar uitsluitend uit huishoudens afkomstig gevaarlijk afval wordt opgeslagen. Dergelijke depots vallen nu onder 28.4, onder a, 5°, waardoor de provincie bevoegd is.

Dit nieuwe onderdeel herstelt de gewenste situatie.

De aangegeven capaciteit betreft de totale opslagcapaciteit in de inrichting voor alle categorieën afval, dus inclusief de eventueel aanwezige opslagcapaciteit voor huishoudelijk afval, het gaat hier dus om vrij kleine kca-depots.

De opslagcapaciteit heeft betrekking op de ruimte waar de afvalstoffen in het depot kunnen worden opgeslagen, de opstelplaats. Het gaat derhalve om de reële opslagcapaciteit.

Onder gevaarlijk afval afkomstig van particuliere huishoudens, wordt tevens begrepen gevaarlijk afval dat met een chemokar bij particuliere huishoudens wordt opgehaald en naar het kca-depot wordt gebracht, alsmede gevaarlijk afval afkomstig van pleziervaartuigen.

T

Door het afzonderlijk opnemen van categorie 29 zijn meer inrichtingen dan nodig onder het bereik van de Wet milieubeheer gekomen. In de categorieën 1 tot en met 28 zijn alle soorten inrichtingen aangewezen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. Die categorieën omvatten al de bij mijnen behorende bovengronds gelegen inrichtingen die onder de gegeven omschrijving vallen. De aanwijzing in categorie 29 heeft dus tot gevolg dat ook bovengrondse mijninrichtingen die geen of verwaarloosbare milieubelasting veroorzaken, onder de werking van de Wet milieubeheer zijn gekomen. Met het schrappen van deze categorie wordt dat ongedaan gemaakt.

Artikel II

A

Ter gelegenheid van de aanpassing aan de Wet milieubeheer is in het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A het gebruik van het begrip «bevoegd gezag» ingevoerd. Verzuimd is echter van dat begrip ook een definitie op te nemen. Die omissie wordt nu hersteld.

De definitie sluit aan bij de definitie die in andere uitvoeringsbesluiten van de Wet milieubeheer is opgenomen bij de aanpassing daarvan aan de Kaderwet bestuur in verandering.

B

Bij besluit van 5 februari 1993, houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met de Wet milieubeheer (Stb. 93, 103), is onder meer het Besluit emissie-eisen stookinstallaties Wet inzake de luchtverontreiniging aangepast en vernoemd tot Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A. Daarbij zijn ten aanzien van inrichtingen voor de verbranding van afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn, ten onrechte ook de daarvoor bestemde verbrandingsinstallaties onder het toepassingsbereik van dat besluit gebracht. De normstelling in het besluit is niet toegespitst op deze specifieke categorie van installaties. Wordt de omissie niet hersteld, dan zouden de betreffende installaties zowel vallen onder het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A als onder het Besluit luchtemissies afvalverbranding. De aanpassing strekt ertoe deze fout te herstellen.

Artikel III

Bij het hierboven bij artikel II, onder B, genoemde besluit van 5 februari 1993 is tevens het Besluit emissie-eisen stookinstallaties Hinderwet aangepast en vernoemd tot Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B. Dit besluit heeft ingevolge artikel 2 betrekking op de verbranding van reguliere brandstoffen. De aanpassing strekt ertoe het genoemde besluit niet van toepassing te doen zijn op installaties voor de verbranding van afvalstoffen.

Artikel IV

Het Besluit luchtemissies afvalverbranding is gepubliceerd in het Staatsblad 1993, 36 en is in februari 1993 – dus vóór de Wet milieubeheer – in werking getreden. Ingevolge artikel XXII, tiende lid, van de Wet VAR wordt het sinds 1 maart 1993 beschouwd als een besluit krachtens de Wet milieubeheer. Het besluit moest echter nog worden aangepast aan de Wet milieubeheer. Daartoe dienen de in dit besluit opgenomen wijzigingen.

Artikelen V, VI en VII

In de artikelen 52, tweede lid, onder b, jo artikel 47, vijfde lid, artikel 76, tweede lid, onder b, jo artikel 87, derde lid, van de Wet geluidhinder en in artikel 4, tweede lid, onder b, jo artikel 18, derde lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen is een regeling opgenomen over de vaststelling van hogere waarden door gedeputeerde staten na het raadsbesluit tot vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Van deze mogelijkheid zal uitsluitend gebruik kunnen worden gemaakt, indien de hogere waarden noodzakelijk zijn als gevolg van een vaststelling of herziening van het bestemmingsplan in afwijking van het ontwerp zoals dit ter inzage heeft gelegen.

De regeling houdt in dat in dergelijke gevallen de hogere waarden-procedure uit hoofdstuk IV van het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, hoofdstuk IV van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, onderscheidenlijk hoofdstuk IV van het Besluit geluidhinder spoorwegen moet worden gevolgd. Dit houdt onder meer in dat het ontwerp van het verzoek om hogere waarden met bijbehorende stukken gedurende een maand op het gemeentehuis van de betrokken gemeente ter inzage moet worden gelegd. Dit kan in de praktijk tot problemen aanleiding geven, vooral indien pas op het laatste moment (bijvoorbeeld tijdens de raadsvergadering) blijkt dat de raad het bestemmingsplan in afwijking van het ontwerp, zoals dit ter inzage heeft gelegen, vaststelt. In dergelijke gevallen zal het ontwerp-verzoek om hogere waarden op zijn vroegst de dag na het raadsbesluit ter inzage kunnen worden gelegd, waardoor het fysiek onmogelijk wordt om het verzoek om hogere waarden binnen een maand na dit raadsbesluit bij gedeputeerde staten in te dienen. Om deze reden is er in de artikelen V, VI en VII in voorzien dat de termijn van terinzagelegging van het ontwerp-verzoek om hogere waarden wordt verkort tot twee weken.

Artikelen VIII en IX

Ter gelegenheid van het inwerkingtreden van de Wet milieubeheer is het Besluit emissie-eisen NOx salpeterzuurfabrieken aan die wet aangepast. Daarbij is het gebruik van het begrip «bevoegd gezag» in die besluiten ingevoerd. Verzuimd is echter van dat begrip ook een definitie op te nemen. Die omissie wordt nu hersteld.

Hetzelfde geldt voor de wijziging van het Asbestbesluit milieubeheer.

Artikel X

Tweede lid

Het Ivb is op 1 maart 1993 in werking getreden. Volgens artikel 59 van de Wet geluidhinder bevindt zich rond terreinen, waarop een inrichting is gevestigd die wordt aangewezen bij artikel 2.4 van het Ivb, van rechtswege een geluidszone, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege die terreinen de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Door de omissies in het Ivb, die in artikel I, onder A, H, I, K, L, onder 2, N en R, van dit besluit worden hersteld, zou met ingang van 1 juli 1993 om alle terreinen waarop inrichtingen zijn gevestigd, die vallen onder de ongecorrigeerde aanwijzing van artikel 2.4 van het Ivb, een dergelijke geluidszone gelden. Deze onbedoelde rechtsgevolgen zijn onnodig vanuit het oogpunt van voorkomen of beperken van geluidhinder en bovendien uitermate ongewenst gelet op de maatschappelijke en financiële gevolgen daarvan. Door het herstel van de omissies terugwerkende kracht te verlenen worden die consequenties voorkomen.

Derde lid

Deze bepaling voorziet erin dat procedures die in gang zijn gezet voordat de wijzigingen ingevolge het onderhavige besluit in werking zijn getreden, worden afgewikkeld volgens de oude regelingen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XNoot
1

Stb. 1993, 50, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 juni 1994, Stb. 487.

XNoot
2

Stb. 1991, 423, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 januari 1995, Stb. 27.

XNoot
3

Stb. 1992, 450, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 mei 1994, Stb. 398.

XNoot
4

Stb. 1993, 36.

XNoot
5

Stb. 1993, 393, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 november 1993, Stb. 583.

XNoot
6

Stb. 1993, 395, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 november 1993, Stb. 583.

XNoot
7

Stb. 1993, 396, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 november 1993, Stb. 583.

XNoot
8

Stb. 1987, 329, gewijzigd bij besluit van 14 januari 1993, Stb. 42.

XNoot
9

Stb. 1991, 580, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 november 1993, Stb. 583.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vierde lid jo derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven