Wet van 30 maart 1995 tot wijziging van de Huisvestingswet (voorziening in de huisvesting van bepaalde categorieën verblijfsgerechtigden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de regeling in de Huisvestingswet inzake de voorziening in de huisvesting van bepaalde categorieën woningzoekenden te wijzigen en in dat kader tevens de bemiddelende taak van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en de coördinerende verantwoordelijkheid van Onze Minister van Binnenlandse Zaken voor die taak in de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers vast te leggen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Huisvestingswet1 wordt gewijzigd als volgt.

A

In artikel 49, eerste lid, wordt de zinsnede «Een vordering ten behoeve van een of meer woningzoekenden als bedoeld in artikel 68, eerste of tweede lid» vervangen door: Een vordering ten behoeve van een of meer verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 60a, onder a, of een of meer woningzoekenden als bedoeld in artikel 68, eerste lid.

B

In Hoofdstuk V wordt onder aanduiding van de paragrafen 1 en 2 als paragrafen 2 en 3 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§1. Voorziening in de huisvesting van bepaalde categorieën verblijfsgerechtigden

Artikel 60a

Voor de toepassing van het in deze paragraaf bepaalde wordt verstaan onder:

a. verblijfsgerechtigden:

– degenen die met toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Vreemdelingenwet als vluchteling zijn toegelaten, en

– degenen wier verzoek om toelating als vluchteling is afgewezen, onder verlening, gelijktijdig of nadien, van een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden, als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet, zonder dat daaraan beperkingen zijn verbonden;

b. taakstelling: het aantal in opvangcentra of op gemeentelijke opvangplaatsen verkerende verblijfsgerechtigden in wier huisvesting per gemeente per kalenderhalfjaar dient te worden voorzien.

Artikel 60b
  • 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de voorziening in de huisvesting van verblijfsgerechtigden in de gemeente overeenkomstig de voor de gemeente geldende taakstelling.

  • 2. Behoudens toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 60c, eerste lid, geldt als taakstelling de uitkomst van de toepassing van de formule (a:b) x c, waarin wordt voorgesteld:

    – met de letter a:

    het aantal inwoners van een gemeente volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waartoe het kalenderhalfjaar, bedoeld bij de letter c, behoort, dan wel het in plaats daarvan op grond van het derde lid vastgestelde aantal;

    – met de letter b:

    het aantal inwoners van Nederland volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waartoe het kalenderhalfjaar, bedoeld bij de letter c, behoort;

    – met de letter c:

    het door Onze Minister van Justitie in de Staatscourant bekendgemaakte totale aantal verblijfsgerechtigden in wier huisvesting in het bij die bekendmaking aan te geven kalenderhalfjaar naar verwachting zal dienen te worden voorzien.

  • 3. Gedeputeerde staten van de betrokken provincie of de betrokken provincies zijn bevoegd het aantal inwoners van een gemeente per 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waartoe het kalenderhalfjaar, bedoeld in het tweede lid bij de letter c, behoort, vast te stellen voor de gemeenten die zijn betrokken bij een wijziging van de gemeentelijke indeling en waarvoor de datum van herindeling is gelegen op 1 januari van laatstbedoeld jaar. Bij deze vaststelling wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de inwonertallen van de samenstellende delen van de bij een wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten. Een vaststelling per 1 januari van het in de eerste volzin eerstbedoelde jaar wordt vóór 1 oktober van dat jaar bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 4. De bekendmaking, bedoeld in het tweede lid bij de letter c, geschiedt ten minste dertien weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarop zij betrekking heeft.

  • 5. De met toepassing van de formule, bedoeld in het tweede lid, verkregen uitkomst wordt naar boven afgerond op een geheel getal.

Artikel 60c
  • 1. Gedeputeerde staten zijn op verzoek van een of meer gemeenten bevoegd taakstellingen die volgen uit de toepassing van de formule, bedoeld in artikel 60b, tweede lid, te wijzigen, voor zover de verwezenlijking van het bovengemeentelijke ruimtelijke beleid of volkshuisvestingsbeleid of de samenhang tussen het door gemeenten gevoerde volkshuisvestingsbeleid dat vordert, met dien verstande dat de som van de aantallen verblijfsgerechtigden in wier huisvesting na die wijziging in de betrokken gemeenten te zamen dient te worden voorzien, niet afwijkt van de som van de aantallen die worden verkregen met toepassing van de formule, bedoeld in artikel 60b, tweede lid.

  • 2. Ingeval gedeputeerde staten van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik maken, wijzigen zij de taakstellingen ten minste zes weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarop de taakstellingen betrekking hebben.

Artikel 60d

Vervallen.

Artikel 60e
  • 1. Indien burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk nalaten uitvoering te geven aan de verplichting, bedoeld in artikel 60b, eerste lid, voorzien gedeputeerde staten in de uitvoering namens burgemeester en wethouders en ten laste van de gemeente.

  • 2. Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid plegen gedeputeerde staten overleg met burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente.

  • 3. Gedeputeerde staten stellen, alvorens toepassing te geven aan het eerste lid, burgemeester en wethouders in elk geval een termijn, waarbinnen zij alsnog zelf in de uitvoering kunnen voorzien, tenzij de geboden spoed zich daartegen verzet.

Artikel 60f

Burgemeester en wethouders brengen acht weken voor het einde van het kalenderhalfjaar verslag uit over de voortgang van de uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 60b, eerste lid, aan gedeputeerde staten met toezending van een afschrift daarvan aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken. Burgemeester en wethouders verstrekken daarbij tevens inzicht in de maatregelen die worden voorbereid of zijn genomen teneinde geheel uitvoering te geven aan de bedoelde verplichting.

Artikel 60g
  • 1. Het dagelijks bestuur van een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering treedt voor de toepassing van de artikelen 60c, 60e en 60f in de plaats van gedeputeerde staten.

  • 2. Artikel 27 van de Kaderwet bestuur in verandering is van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel 68 komt te luiden als volgt.

Artikel 68

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van woningzoekenden worden aangewezen, wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft.

  • 2. Voor zover zulks met het oog op de huisvesting van een of meer personen, behorende tot een krachtens het eerste lid aangewezen categorie, noodzakelijk is, kan Onze Minister aan burgemeester en wethouders van een gemeente een aanwijzing geven met betrekking tot de voorziening in de huisvesting van die persoon of personen.

  • 3. Onze Minister stelt een regeling als bedoeld in het eerste lid slechts vast, indien omstandigheden van bijzondere aard daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven. De regeling geldt voor een daarbij aangegeven periode van ten hoogste twee jaar.

D

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid zendt Onze Minister binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 60a tot en met 60g aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van die artikelen in de praktijk.

ARTIKEL II

1. In artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers2 wordt onder verlettering van onderdeel d tot e een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 60a, onderdeel a, van de Huisvestingswet en vergunninghouders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf naar door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting met inachtneming van het door Onze Minister van Binnenlandse Zaken terzake vastgestelde beleid;.

2. Artikel 13, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers komt als volgt te luiden:

  • 1. Onze Minister kan het orgaan aanwijzingen geven met betrekking tot zijn werkwijze en de uitvoering van zijn taken. Voor zover het taken betreft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, worden aanwijzingen echter niet dan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken gegeven. De aanwijzingen hebben geen betrekking op de behandeling van individuele gevallen.

ARTIKEL III

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 april 1995.

  • 2. Aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 60b, eerste lid, en 60f van de Huisvestingswet, wordt voor het eerst uitvoering gegeven met betrekking tot het tweede kalenderhalfjaar van 1995.

  • 3. Een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door Onze Minister van Justitie gedane bekendmaking omtrent het aantal verblijfsgerechtigden in wier huisvesting in het tweede kalenderhalfjaar van 1995 dient te worden voorzien, die voldoet aan de vanaf bedoeld tijdstip in artikel 60b, tweede lid bij de letter c, van de Huisvestingswet gestelde vereisten, geldt als de bekendmaking voor genoemd kalenderhalfjaar in de zin van genoemd lid.

  • 4. Een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door gedeputeerde staten gedane vaststelling omtrent het aantal inwoners van een gemeente per 1 januari 1994, die voldoet aan de vanaf bedoeld tijdstip in artikel 60b, derde lid, van de Huisvestingswet gestelde vereisten, geldt als een vaststelling in de zin van genoemd lid.

  • 5. De vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door Onze Ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, van Binnenlandse Zaken, van Justitie en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot de gemeenten gerichte verzoeken om medewerking met betrekking tot de huisvesting van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 60a, onderdeel a, van de Huisvestingswet, alsmede van houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf als bedoeld in artikel 9a van de Vreemdelingenwet, gelden als taakstellingen in de zin van artikel 60a, onderdeel b, van de Huisvestingswet met dien verstande dat artikel 60c van die wet op deze taakstellingen niet van toepassing is.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 30 maart 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Uitgegeven de eenendertigste maart 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1992, 548, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 1994, Stb. 573.

XNoot
2

Stb. 1994, 422.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95, 23 930.

Handelingen II 1994/95, blz. 2755–2793, 2795–2815, 2851–2854.

Kamerstukken I 1994/95, 23 930 (192, 192a, 192b, 192c, 192d).

Handelingen I 1994/95, zie vergadering d.d. 28 maart 1995.

Naar boven