Besluit van 21 maart 1995, houdende de eenenvijftigste wijziging van het In- en uitvoerbesluit industriële goederen 1963

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 januari 1995, nr. 95002836 WJA/W;

Gelet op verordening (EEG) nr. 3050/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 oktober 1990 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1735/90 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot instelling van voorafgaand communautair toezicht op de invoer van bepaalde soorten schoeisel van oorsprong uit Zuid-Korea en Taiwan (PbEG L 292), op aanbeveling nr. 3118/94/EGKS van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1994 betreffende voorafgaand communautair toezicht op de invoer van onder het EGKS-Verdrag vallende ijzer- en staalprodukten van oorsprong uit derde landen (PbEG L 330) en op verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 518/94 (PbEG L 349), alsmede op de artikelen 2, 2a en 4 van de In- en uitvoerwet;

De Raad van State gehoord (advies van 13 maart 1995, nr. W10.95.0020);

Gezien het nader rapport van de voornoemde Staatssecretaris van 20 maart 1995, nr. 95020930 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het In- en uitvoerbesluit industriële goederen 19631 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

oorsprong: hetgeen daaronder wordt verstaan in Titel II, Hoofdstuk 2, Afdeling 1, van het communautair douanewetboek (PbEG 1992, L 302).

B

In het tweede lid van artikel 2 vervalt «, onderscheidenlijk onder III (schoeisel),».

C

De artikelen 3, 4, 5, 8, 9d en 9e vervallen.

D

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bij artikel 2 of 5a bepaalde.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt «of 3».

2. Onder a vervalt «of de uitvoer».

F

In bijlage A, onderdeel I (andere dan textielprodukten), vervalt de vermelding van de posten 2701 tot en met 3102 en van de posten 9301 tot en met 9306 en vervalt voorts onderdeel III (schoeisel).

G

De bijlagen B, C en D vervallen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 maart 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Uitgegeven de dertigste maart 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

In verband met enkele besluiten van de Europese Gemeenschappen is het wederom noodzakelijk het In- en uitvoerbesluit industriële goederen 1963 te wijzigen. De wijzigingen die dit besluit aanbrengt in genoemd In- en uitvoerbesluit betreffen vrijwel uitsluitend de intrekking van enkele vergunningplichten. Het gaat daarbij met name om nationale, al dan niet in Beneluxverband afgesproken maatregelen van toezicht op de in- en uitvoer van bepaalde goederen. Voor deze maatregelen bestond weliswaar op grond van verordening (EEG) nr. 288/82 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 februari 1982 betreffende de gemeenschappelijke regeling van de invoer (PbEG L 35) een machtiging om deze maatregelen tijdelijk te handhaven, maar het is steeds de bedoeling geweest deze op EG-niveau te harmoniseren, gelet op het exclusieve karakter van de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap op het terrein van de handelspolitiek.

In verband met de voltooiing van de interne markt van de Gemeenschap op 1 januari 1993 had die harmonisatie toen al afgerond moeten zijn, maar langdurige meningsverschillen, vooral over de besluitvormingsprocedures ten aanzien van handelspolitieke maatregelen van de EG, stonden daaraan in de weg. Uiteindelijk is op 7 maart 1994 besloten tot de vaststelling van drie nieuwe verordeningen van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 67), te weten:

– verordening (EG) nr. 517/94 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielprodukten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling,

– verordening (EG) nr. 518/94 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 288/82, en

– verordening (EG) nr. 519/94 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 1765/82, (EEG) nr. 1766/82 en (EEG) nr. 3420/83.

Verordening 518/94 is inmiddels vervangen door verordening 3285/94 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling en tot intrekking van Verordening 518/94 (PbEG L 349). Als gevolg van deze nieuwe verordeningen kunnen ook de vergunning- en registratieformulierverplichtingen bij de in- en uitvoer worden teruggebracht tot die gevallen waarin op grond van een bindende EG-maatregel voor bepaalde goederen nog zo'n verplichting, maar dan uiteraard voor de hele EG, bestaat.

Op grond van de verordeningen uit 1982 en 1983 die nu zijn vervallen, bestond er een groot aantal invoerbeperkingen van de afzonderlijke lid-staten op het terrein van de handelspolitiek, in het bijzonder met betrekking tot goederen van oorsprong uit landen met staatshandel. Gemeenschappelijk waren slechts de procedures voor het opheffen van bestaande of het instellen van nieuwe invoerbeperkingen. Door de nu bereikte harmonisatie zijn in de diverse lid-staten vele honderden nationale invoerbeperkingen afgeschaft en vervangen door een relatief beperkt aantal invoerbeperkingen, die bovendien overal in de EG gelijk zijn. Ook het algemene vergunningensysteem waarmee de Beneluxlanden jarenlang toezicht hebben uitgeoefend op alle invoer vanuit landen met staatshandel, dient nu te vervallen. Voor de hele EG geldt nu alleen nog voor enkele goederensoorten die als «gevoelig» worden beschouwd een stelsel van toezicht door middel van vergunningen. Deze opschoning leidt tot een veel overzichtelijker en daardoor beter te handhaven stelsel, hetgeen voor de overheid en voor het bedrijfsleven een aanzienlijke verlichting van de administratieve belasting betekent. Naar schatting zullen per jaar ongeveer 40 000 vergunningen minder hoeven te worden aangevraagd en afgegeven.

Als gevolg van het vervallen van een aantal artikelen van het besluit is artikel 6 met betrekking tot de ontheffingsmogelijkheid opnieuw geformuleerd. De handelspolitiek jegens derde landen behoort tot de exclusieve bevoegdheden van de Europese Gemeenschap. Het spreekt dan ook vanzelf dat de bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing uitsluitend kan worden gebruikt indien dit past binnen het kader van de Europese handelspolitiek.

Op grond van artikel 1:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het krachtens artikel 2c, tweede lid, van de In- en uitvoerwet horen van de Sociaal-Economische Raad over het ontwerp van dit besluit achterwege gebleven. Het eerstgenoemde wetsartikel bepaalt dat wettelijke adviesverplichtingen inzake ontwerp-besluiten niet gelden indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad of de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Voorts is, op grond van artikel 7a, eerste lid, van de Bekendmakingswet, ten aanzien van de inwerkingtredingstermijn van dit besluit afgeweken van artikel 2c, vijfde lid, van de In- en uitvoerwet in die zin, dat dit besluit niet in werking treedt twee maanden na de publikatie, maar de dag daarna.

Op grond van artikel 7 van de In- en uitvoerwet is een voorlopige voorziening getroffen van overeenkomstige inhoud als dit besluit (regeling van 26 juli 1994, Stcrt. 142; gewijzigd bij regeling van 11 augustus 1994, Stcrt. 154).

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele


XNoot
1

Stb. 1963, 126, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 december 1994, Stb. 865.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 11 april 1995, nr. 72.

Naar boven