Besluit van 6 maart 1995, houdende wijziging van het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 juli 1994, nr. MJZ07794032, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 108, 110 en 130 van de Wet geluidhinder en artikel 182 van de Gemeentewet;

Gehoord de raden van de gemeenten Bergen, Haelen, Kessel, Roerdalen, Roermond, Roggel en Neer en Swalmen, alsmede provinciale staten van Limburg;

De Raad van State gehoord (advies van 12 december 1994, nr. W08.94.0439);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 februari 1995, nr. MJZ 28295024, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «verblijfsruimte, gezondheidszorggebouw en». Voorts wordt in dat onderdeel «die begrippen» vervangen door: dat begrip.

2. Aan het eerste lid worden – onder vervanging van de punt na onderdeel h door een puntkomma – drie onderdelen toegevoegd, luidende:

i. andere geluidsgevoelige gebouwen:

1°. gebouwen voor basisonderwijs, voor voortgezet onderwijs en voor hoger beroepsonderwijs,

2°. algemene en categorale ziekenhuizen, verpleeghuizen, en

3°. algemene en categorale psychiatrische ziekenhuizen, Regionale Instellingen voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg zoals omschreven in het Besluit Hulp door of vanwege een Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Bijzondere Ziektekostenverzekering, zwakzinnigeninrichtingen, inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten, medische kindertehuizen, medische kleuterdagverblijven en sanatoria;

j. geluidsgevoelige terreinen:

1°. terreinen die behoren bij de onder i, onder 3°, bedoelde andere geluidsgevoelige gebouwen, voor zover deze bestemd zijn of gebruikt worden voor de in die gebouwen gegeven zorg, en

2°. standplaatsen voor een woonwagen op een centrum als bedoeld in artikel 2 van de Woonwagenwet;

k. verblijfsruimte:

1°. ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, eet- of woonkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik bestemd is;

2°. leslokaal van een school voor basisonderwijs;

3°. theorielokaal of theorievaklokaal van een school voor voortgezet onderwijs;

4°. theorielokaal of theorievaklokaal van een instelling voor hoger beroepsonderwijs;

5°. onderzoeks- of behandelingsruimte, ruimte voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- of conversatieruimte van gebouwen als bedoeld in onderdeel i, onder 2°, of

6°. onderzoeks-, behandelings-, recreatie- of conversatieruimte, alsmede woon- of slaapruimte van gebouwen als bedoeld in onderdeel i, onder 3°.

3. Na het eerste lid wordt – onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid – een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de hoofdstukken II, III en IV geen deel uit van de in het eerste lid, onder i, onder 1°, bedoelde gebouwen.

4. Het derde en vierde lid (nieuw) worden – onder het vervallen van het eerste en tweede lid van artikel 1a – aangeduid als het eerste en tweede lid van artikel 1a.

B

Artikel 1a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid (nieuw) wordt «geeft Onze Minister» vervangen door: geven gedeputeerde staten.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «past Onze Minister» vervangen door: passen gedeputeerde staten.

3. In het eerste en tweede lid (nieuw) wordt «naar zijn oordeel» telkens vervangen door: naar hun oordeel.

4. Het derde lid vervalt.

C

In artikel 2 wordt «Laarbruch, Brüggen en Wildenrath,» vervangen door: Laarbruch en Brüggen,. Voorts wordt in dat artikel «bijlage A, B onderscheidenlijk C» vervangen door: bijlage A, onderscheidenlijk B.

D

Artikel 2a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, onder a en b, wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: gedeputeerde staten.

2. In het tweede lid, onder a, wordt «heeft» vervangen door: hebben.

3. In het derde lid wordt «is» vervangen door: zijn.

E

In de artikelen 3, tweede lid, 4, tweede lid, 5, tweede lid, 6, tweede lid, en 8, eerste lid, wordt «Onze Minister kan» telkens vervangen door: Gedeputeerde staten kunnen.

F

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het derde lid wordt «kan Onze Minister» vervangen door: kunnen gedeputeerde staten.

2. In het vierde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: gedeputeerde staten.

G

In artikel 7, eerste lid, wordt «Onze Minister stelt» vervangen door: Gedeputeerde staten stellen.

H

In artikel 8 vervallen de aanduiding «1.» en het tweede en derde lid. Voorts wordt in dat artikel «gedeputeerde staten» vervangen door: burgemeester en wethouders.

I

In artikel 8a, tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: gedeputeerde staten.

J

Artikel 9, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel h wordt «niet schriftelijk heeft verleend» vervangen door: bij een eerdere gelegenheid heeft geweigerd, dan wel na de opgave, bedoeld in artikel 13, eerste lid, heeft geweigerd of het formulier, bedoeld in artikel 13, tweede lid, of bedoeld in artikel 13b, tweede lid, niet binnen de in artikel 13, tweede lid, of artikel 13b, derde lid, bedoelde termijn heeft teruggezonden.

2. Na onderdeel h wordt – onder aanduiding van de punt achter dat onderdeel door een puntkomma – een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. die reeds aanwezig zijn en waaraan geluidwerende voorzieningen worden getroffen als onderdeel van voorzieningen:

1°. die getroffen worden met geldelijke steun op grond van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 en

2°. waarvan de kosten meer bedragen dan f 50 000,–.

K

De artikelen 11, 12 en 13 worden vervangen door:

Artikel 11

  • 1. Burgemeester en wethouders van Roermond stellen burgemeester en wethouders van de overige gemeenten waarvan het grondgebied is gelegen binnen een zone uiterlijk vóór 1 april 1995 in de gelegenheid om de gegevens betreffende de woningen die nog in aanmerking kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen te verbeteren of aan te vullen en deze vóór 1 mei 1995 aan hen terug te zenden.

  • 2. Burgemeester en wethouders van de overige gemeenten waarvan het grondgebied is gelegen binnen een zone vullen de gegevens aan met:

    a. de namen en adressen van eigenaren, bewoners en overige personen wier toestemming noodzakelijk is om geluidwerende voorzieningen aan te brengen;

    b. kadastrale gegevens;

    c. de zo nauwkeurig mogelijk geschatte kosten van het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

  • 3. Burgemeester en wethouders van Roermond zenden de aan hen teruggezonden gegevens – eventueel voorzien van commentaar – en de in het tweede lid bedoelde gegevens betreffende de binnen het grondgebied van hun gemeente gelegen woningen die nog in aanmerking kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen vóór 1 juni 1995 aan Onze Minister.

  • 4. Indien burgemeester en wethouders van één van de overige gemeenten waarvan het grondgebied binnen een zone is gelegen de gegevens niet vóór 1 mei 1995 aan burgemeester en wethouders van Roermond hebben teruggezonden, zenden burgemeester en wethouders van Roermond de hun ter beschikking staande gegevens, aangevuld met de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a, b en c, vóór 15 juni 1995 aan Onze Minister.

  • 5. Indien burgemeester en wethouders van één van de overige gemeenten waarvan het grondgebied binnen een zone is gelegen de gegevens niet vóór 1 mei 1995 aan burgemeester en wethouders van Roermond hebben teruggezonden, kunnen burgemeester en wethouders van Roermond de hun ter beschikking staande gegevens op kosten van de betrokken gemeente aanvullen en verbeteren. Burgemeester en wethouders van die gemeente kunnen die gegevens niet betwisten.

  • 6. Onze Minister stelt vóór 1 september 1995, na overleg met gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders, een globaal isolatieplan vast, waarin de woningen die eventueel in aanmerking komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in de periode 1997 tot uiterlijk 1 januari 2004, worden opgesomd, gerangschikt per zone en per gemeente, onder vermelding van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a, b en c.

  • 7. Het globale isolatieplan bevat tevens een aanduiding van het jaar waarin van de woningen door burgemeester en wethouders van Roermond overeenkomstig artikel 12 aan Onze Minister opgave zal worden gedaan.

Artikel 12

  • 1. Burgemeester en wethouders van Roermond doen in de kalenderjaren 1995 tot en met 2001 jaarlijks vóór 1 november aan Onze Minister een opgave uit het globale isolatieplan van woningen:

    a. waarvan de eigenaren en bewoners wordt gevraagd om toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek, en

    b. waaraan – indien er blijkens het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek geen belemmeringen zijn – in het tweede daaropvolgende kalenderjaar geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

  • 2. Burgemeester en wethouders van Roermond doen hun opgave vergezeld gaan van een verklaring:

    a. dat de daarin genoemde woningen niet behoren tot één van de categorieën van woningen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, b, c, d, f en i;

    b. dat de eigenaar of bewoner wiens toestemming noodzakelijk is om geluidwerende voorzieningen aan te brengen, deze toestemming bij een eerdere gelegenheid niet heeft geweigerd, en

    c. dat de gegevens van die woningen zijn geverifieerd en, voor zover in de opgave niet anders is vermeld, overeenstemmen met de gegevens in het globale isolatieplan.

  • 3. Indien de opgave afwijkt van wat in het globale isolatieplan voor dat kalenderjaar is voorzien, gaat deze tevens vergezeld van de uitkomsten van het in het vijfde lid bedoelde overleg.

  • 4. Met het oog op de verificatie van de gegevens van de op te geven woningen zenden burgemeester en wethouders van Roermond deze gegevens vóór 1 september aan burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente. Deze verifiëren in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 11, tweede lid. Artikel 11, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders van Roermond een passende termijn stellen binnen welke de gegevens aan hen moeten worden teruggezonden.

  • 5. Indien burgemeester en wethouders van Roermond voornemens zijn om bij de opgave af te wijken van het schema van tijdsvolgorde in het globale isolatieplan, voeren zij daaromtrent uiterlijk in juni overleg met de betrokken gemeentebesturen en gedeputeerde staten.

  • 6. Burgemeester en wethouders van Roermond doen opgave van een zodanig aantal woningen dat, rekening houdend met alle van belang zijnde factoren, de kosten van het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen in het jaar waarop de opgave betrekking heeft, voor het Rijk naar verwachting f 2,5 à f 3,5 miljoen bedragen. Zij kunnen, onder verwijzing naar de door hen voorgenomen eerstvolgende opgave, een opgave doen die daarvan afwijkt.

  • 7. Onze Minister maakt uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van een opgave als bedoeld in artikel 12, eerste lid, aan burgemeester en wethouders van Roermond bekend of hij daarmee instemt dan wel wijzigingen noodzakelijk acht.

  • 8. Indien Onze Minister wijzigingen noodzakelijk acht, doen burgemeester en wethouders van Roermond uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van die mededeling een gewijzigde opgave. Het vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de daar genoemde data.

Artikel 13

  • 1. Burgemeester en wethouders van Roermond delen in het eerstvolgende kalenderjaar na de beschikking van Onze Minister omtrent de opgave de eigenaren en bewoners van de daarin genoemde woningen mee dat hun woningen in het daaropvolgende kalenderjaar in beginsel in aanmerking kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

  • 2. De mededeling gaat vergezeld van een formulier waarbij de adressant verklaart toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek en van het verzoek om dit formulier gedagtekend en ondertekend uiterlijk zes weken na ontvangst terug te zenden aan burgemeester en wethouders van Roermond.

  • 3. Burgemeester en wethouders van Roermond dragen er zorg voor dat uiterlijk in het eerste kwartaal van het kalenderjaar waarin deze woningen in aanmerking kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek wordt uitgevoerd aan die woningen waarvan de eigenaren en bewoners daarvoor toestemming hebben verleend.

  • 4. Het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek resulteert in elk geval in:

    a. een inventarisatie van bouwtechnische gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van de te treffen voorzieningen;

    b. een opgave van de voorzieningen die moeten worden getroffen om te voldoen aan de in artikel 10 genoemde isolatiewaarden;

    c. een opgave van de ten laste van de onderscheiden eigenaren dan wel de daarvoor verantwoordelijke bewoners te brengen kosten van het uitvoeren van achterstallig onderhoud, het opheffen van gebreken en het uitvoeren van bijzondere wensen.

Artikel 13a

  • 1. In gevallen waarin voor het handhaven van de bestemming de vaststelling van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en artikel 5, tweede lid, alsmede de vaststelling van een waarde als bedoeld in artikel 7, eerste lid, noodzakelijk is, verzoeken burgemeester en wethouders van Roermond, gehoord de burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, gedeputeerde staten om met inachtneming van de uitkomsten van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek te beslissen omtrent de vaststelling van vorenbedoelde hogere waarde, onderscheidenlijk waarde.

  • 2. Gedeputeerde staten beslissen uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 13b

  • 1. Burgemeester en wethouders van Roermond delen zo spoedig mogelijk na de uitvoering van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek, aan de eigenaren en bewoners de voor hen van belang zijnde resultaten van het onderzoek mede.

  • 2. De mededeling gaat vergezeld van een door burgemeester en wethouders van Roermond ondertekend formulier waarin:

    a. de eigenaren dan wel de bewoners toestemming verlenen tot het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen;

    b. de eigenaren dan wel de daarvoor verantwoordelijke bewoners zich verbinden:

    1°. tot het betalen van de in artikel 13, vierde lid, onder c, bedoelde kosten;

    2°. afstand te doen van de bij het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen verwijderde onderdelen van de woningen, dan wel zich de eigendom daarvan voor te behouden;

    c. burgemeester en wethouders van Roermond zich verbinden om de in artikel 13, vierde lid, onder b, bedoelde geluidwerende voorzieningen te doen aanbrengen en de werkzaamheden te doen verrichten, voor zover de eigenaren dan wel de daarvoor verantwoordelijke bewoners zich hebben verbonden tot het betalen van de kosten, bedoeld in artikel 13, vierde lid, onder c.

  • 3. De mededeling gaat voorts vergezeld van het verzoek om het formulier, bedoeld in het tweede lid, gedagtekend en ondertekend uiterlijk zes weken na ontvangst terug te zenden aan burgemeester en wethouders van Roermond.

Artikel 13c

  • 1. De eigenaar of bewoner die het formulier, bedoeld in artikel 13, tweede lid, niet binnen de termijn van zes weken heeft teruggezonden wordt geacht geen toestemming te hebben verleend tot het uitvoeren van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek.

  • 2. De eigenaar of bewoner die het formulier, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, niet binnen de termijn van zes weken heeft teruggezonden wordt geacht geen toestemming te hebben verleend tot het aanbrengen van de in artikel 13, vierde lid, onder b, bedoelde geluidwerende voorzieningen.

  • 3. Een woning die geen deel heeft uitgemaakt van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek vanwege de weigering van de eigenaar of bewoner onderscheidenlijk waaraan om dezelfde reden geen geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht komt op grond van dit besluit niet langer in aanmerking voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

L

Hoofdstuk V wordt – onder vernummering van hoofdstuk VI tot hoofdstuk VII en onder vernummering van de artikelen 18 en 19 tot 35 en 36 – vervangen door:

HOOFDSTUK V. COMMISSIE

Artikel 15
  • 1. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Defensie een commissie instellen die voor de zones tot taak heeft:

    a. Onze Minister te adviseren ter zake van de toepassing van Hoofdstuk VIII van de wet juncto artikel 130 van de wet voor gebieden in Limburg waar ernstige geluidhinder vanwege de luchtvaartterreinen optreedt;

    b. Onze Minister en Onze Minister van Defensie te adviseren over de maatregelen en voorschriften ter vermindering van de geluidhinder en eventuele andere hinderfactoren op Nederlands grondgebied rondom de luchtvaartterreinen;

    c. in voorkomende gevallen informatie te verstrekken en voorlichting te geven over de geluidsaspecten van het gebruik van de luchtvaartterreinen.

  • 2. De commissie is bevoegd om Onze Minister en Onze Minister van Defensie ongevraagd voorstellen te doen.

  • 3. De commissie kan zich doen voorlichten door deskundigen buiten de commissie.

  • 4. In de commissie hebben zitting:

    a. het lid van gedeputeerde staten, belast met het milieubeheer, alsmede het lid van dat college, belast met ruimtelijke-ordeningszaken;

    b. twee door burgemeester en wethouders aan te wijzen vertegenwoordigers;

    c. één vertegenwoordiger aan te wijzen door het Gewest Midden-Limburg;

    d. twee door Onze Minister aan te wijzen vertegenwoordigers;

    e. twee door Onze Minister van Defensie aan te wijzen vertegenwoordigers;

    f. één vertegenwoordiger aan te wijzen door de commandant van de vliegbasis Laarbruch;

    g. één vertegenwoordiger aan te wijzen door de commandant van de vliegbasis Brüggen;

    h. één vertegenwoordiger aan te wijzen door het hoofdkwartier Royal Airforce Germany.

  • 5. Het lid van gedeputeerde staten, belast met het milieubeheer, is voorzitter, het andere lid van dat college is vice-voorzitter.

  • 6. De aanwijzing van vertegenwoordigers door burgemeester en wethouders kan te allen tijde door dezen worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 16
  • 1. De commissie stelt een reglement van orde op.

  • 2. In dit reglement worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot onderwerpen als de vervanging van commissieleden bij afwezigheid, de vergaderfrequentie, alsmede de openbaarheid van vergaderingen en notulen.

Artikel 17
  • 1. De commissie heeft een secretariaat, bestaande uit een secretaris, een plaatsvervangend secretaris en een functionaris ten behoeve van voorlichting en contacten met derden. De leiding van het secretariaat berust bij de secretaris.

  • 2. De secretaris, de plaatsvervangend secretaris en de functionaris, bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen door gedeputeerde staten.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen voorts deskundigen op het gebied van ruimtelijke ordening en milieubeheer aanwijzen ten behoeve van ambtelijke bijstand aan de commissie.

HOOFDSTUK VI. FINANCIËLE BEPALINGEN

§ 1. Bijdrage aan het gemeentebestuur van Roermond
Artikel 18
  • 1. Indien Onze Minister kan instemmen met een opgave als bedoeld in artikel 12, eerste lid, verleent hij gelijktijdig met die instemming aan het gemeentebestuur van Roermond jaarlijks in de kalenderjaren 1995 tot en met 2001 telkens voor het tweede daaropvolgende kalenderjaar een bijdrage in de kosten van te treffen geluidwerende voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk III aan in die opgave gemelde woningen, de voorbereiding en begeleiding daarvan en het toezicht daarop.

  • 2. Indien Onze Minister wijzigingen noodzakelijk acht in de opgave, kan hij gelijktijdig met die mededeling een bijdrage verlenen aan het gemeentebestuur van Roermond in de kosten van te treffen geluidwerende voorzieningen aan in de opgave gemelde woningen, voor zover hij daarmee instemt, en aan in bij die mededeling aangegeven, alsnog te melden woningen, de voorbereiding en begeleiding daarvan en het toezicht daarop.

Artikel 19
  • 1. Onze Minister stelt de voorlopige hoogte van de bijdrage, bedoeld in artikel 18, eerste lid, vast in overeenstemming met het in de opgave vermelde totale bedrag, vermeerderd met een toeslag van twintig procent van dat bedrag ter bekostiging van de voorbereiding en begeleiding van het treffen van geluidwerende voorzieningen en het toezicht daarop.

  • 2. Onze Minister stelt de voorlopige hoogte van de bijdrage, bedoeld in artikel 18, tweede lid, vast in overeenstemming met het bedrag dat door hem in de mededeling krachtens dat lid is vermeld, vermeerderd met een toeslag van twintig procent van dat bedrag ter bekostiging van de voorbereiding en begeleiding van het treffen van geluidwerende voorzieningen en het toezicht daarop.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan Onze Minister de voorlopige hoogte van de bijdrage, bedoeld in artikel 18, eerste of tweede lid, vaststellen op een bedrag van f 3,4 miljoen, vermeerderd met een toeslag van twintig procent ter bekostiging van de voorbereiding en begeleiding van het treffen van geluidwerende voorzieningen en het toezicht daarop.

Artikel 20
  • 1. De kosten van geluidwerende voorzieningen komen niet voor een bijdrage in aanmerking voor zover deze zijn toe te schrijven aan achterstallig onderhoud, het opheffen van gebreken of het uitvoeren van bijzondere wensen.

  • 2. De kosten van geluidwerende voorzieningen komen uitsluitend voor een bijdrage in aanmerking voor zover:

    a. deze in een redelijke verhouding staan tot de kwaliteit, de aard en het gebruik van de woning;

    b. deze in een redelijke verhouding staan tot het geluidwerend effect van de voorzieningen.

  • 3. Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot:

    a. de aanduiding van de gemiddelde kosten van de in de praktijk gangbare geluidwerende voorzieningen;

    b. de te volgen procedure bij de aanbesteding van het uitvoeren van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek, of

    c. de te volgen procedure bij de aanbesteding van het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

Artikel 21
  • 1. Onze Minister verstrekt aan het gemeentebestuur van Roermond in het kalenderjaar waarvoor de bijdrage krachtens artikel 18, eerste of tweede lid, is verleend in maart en augustus telkens:

    a. een voorschot van vijftig procent van de voor dat kalenderjaar verleende bijdrage en

    b. vijftig procent van de voor dat kalenderjaar verleende toeslag, bedoeld in artikel 19.

  • 2. Indien Onze Minister voor dat kalenderjaar een bijdrage heeft verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, verstrekt hij in maart en augustus van dat kalenderjaar telkens een voorschot van f 2 040 000,– van de bijdrage, bedoeld in artikel 18, eerste lid.

Artikel 22
  • 1. De voorschotten kunnen worden besteed aan het verrekenen van in het voorafgaande kalenderjaar gemaakte kosten ten behoeve van in dat jaar getroffen geluidwerende voorzieningen, waarvoor de in dat jaar verstrekte voorschotten ontoereikend waren. Er kan bij die verrekening geen rente in rekening worden gebracht.

  • 2. De voorschotten dienen voor ten minste vijftig procent te worden besteed in het kalenderjaar waarin zij worden verstrekt.

  • 3. Het niet-bestede deel van de voorschotten, voor zover dat de vijftig procent niet te boven gaat, dient geheel te worden besteed in het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 4. De toeslag, bedoeld in artikel 19, dient geheel te worden besteed in het kalenderjaar waarin hij wordt verstrekt.

Artikel 23
  • 1. Onze Minister kan regels stellen omtrent het verstrekken van extra informatie indien hij zulks noodzakelijk acht vanwege onvoldoende herkenbaarheid van de toepassing en besteding van een bijdrage als bedoeld in artikel 18, eerste of tweede lid, in de informatie die het gemeentebestuur van Roermond krachtens artikel 182, achtste lid, van de Gemeentewet aan hem verstrekt.

  • 2. Onze Minister kan voorts een controleprotocol vaststellen ten behoeve van het onderzoek naar de bestedingen van de bijdragen, bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid.

Artikel 24
  • 1. Binnen vijf maanden na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 182, achtste lid, van de Gemeentewet, stelt Onze Minister de bijdrage, bedoeld in artikel 18, eerste of tweede lid, vast.

  • 2. Onze Minister stelt de bijdrage vast op het bedrag van de gemaakte kosten van de getroffen geluidwerende voorzieningen in het kalenderjaar waarop de rekening betrekking heeft, verminderd met het niet-bestede deel van de verstrekte voorschotten in het daaraan voorafgaande kalenderjaar en vermeerderd met:

    a. twintig procent van de verleende voorschotten in het kalenderjaar waarop de rekening betrekking heeft, en

    b. het niet-bestede deel van de verstrekte voorschotten, voor zover dat ingevolge artikel 22, derde lid, in het daarop volgend kalenderjaar kan worden besteed.

Artikel 25
  • 1. Indien de informatie, bedoeld in artikel 182, achtste lid, van de Gemeentewet, niet vóór 15 november is toegezonden, doet Onze Minister daarvan binnen vier weken na het verstrijken van die termijn mededeling aan het gemeentebestuur van Roermond.

  • 2. Onze Minister stelt bij de in het eerste lid bedoelde mededeling een termijn van ten hoogste acht weken binnen welke de ontbrekende informatie alsnog moet worden verstrekt.

  • 3. Indien de ontbrekende informatie niet wordt verstrekt binnen de krachtens het tweede lid gestelde termijn, kan Onze Minister de beschikking waarbij de bijdrage voor 1997 of één van de daaropvolgende kalenderjaren is verleend, geheel of gedeeltelijk intrekken. Hij kan tevens het krachtens die beschikking verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 26
  • 1. Indien de informatie, bedoeld in artikel 182, achtste lid, van de Gemeentewet, daartoe aanleiding geeft, kan Onze Minister de beschikking waarbij de bijdrage voor 1997 of één van de daaropvolgende kalenderjaren is verleend, geheel of gedeeltelijk intrekken. Hij kan tevens het krachtens die beschikking verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 2. Voor zover uit de informatie, bedoeld in artikel 182, achtste lid, van de Gemeentewet, mocht blijken dat de verleende voorschotten voor meer dan vijftig procent niet zijn besteed, vordert Onze Minister de overschrijding van dat percentage terug.

Artikel 27
  • 1. Onze Minister kan een beschikking tot vaststelling van een bijdrage geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van het gemeentebestuur van Roermond wijzigen:

    a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan hij bij het nemen van die beschikking redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn, of

    b. indien die beschikking onjuist was en het gemeentebestuur dit wist of behoorde te weten.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de bijdrage is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3. Een beschikking als bedoeld in het eerste lid kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van het gemeentebestuur van Roermond worden gewijzigd indien sedert de dag waarop zij bekendgemaakt is, vijf jaren zijn verstreken.

  • 4. Onze Minister kan tevens de wettelijke rente over het onverschuldigd betaalde vastgestelde bedrag van de bijdrage vorderen.

Artikel 28

Onze Minister kan een onderzoek instellen naar de kwaliteit van de geluidwerende voorzieningen waarvoor op grond van deze paragraaf een bijdrage is verleend.

Artikel 29
  • 1. Indien uit een onderzoek mocht blijken dat de geluidwerende voorzieningen niet voldoen aan de in artikel 10 bedoelde kwaliteit, kan Onze Minister een beschikking tot vaststelling van een bijdrage geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van het gemeentebestuur van Roermond wijzigen. Artikel 27, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Onze Minister geeft in een geval als bedoeld in het eerste lid het gemeentebestuur van Roermond de gelegenheid om de geluidwerende voorzieningen alsnog te voltooien of aan te vullen dan wel opnieuw te treffen binnen een door hem te bepalen termijn.

  • 3. Indien de geluidwerende voorzieningen niet binnen de door Onze Minister gestelde termijn zijn voltooid, aangevuld of opnieuw zijn getroffen, treft Onze Minister op kosten van de gemeente Roermond de benodigde maatregelen.

Artikel 30

Onze Minister kan een onafhankelijke instantie aanwijzen die belast is met de toepassing van de artikelen 28 en 29, tweede en derde lid. Hij doet daarvan mededeling aan het gemeentebestuur van Roermond.

Artikel 31

De verlening van een bijdrage krachtens deze paragraaf geschiedt onder het voorbehoud dat de betrokken jaarbegrotingen door de Staten-Generaal worden goedgekeurd.

§ 2. Overige financiële bepalingen
Artikel 32

Onze Minister draagt de kosten van een onderzoek naar de mogelijkheden tot het opzetten van een zonebewakingssysteem, alsmede de kosten van het opzetten en instandhouden van dat systeem.

Artikel 33
  • 1. Onze Minister draagt jaarlijks f 20 000,– bij in de kosten van het secretariaat en de vergaderingen van de commissie, bedoeld in artikel 15, mits hij heeft ingestemd met de begroting van de commissie voor dat kalenderjaar.

  • 2. Onze Minister kan, na overleg met gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders, het in het eerste lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling wijzigen.

M

In hoofdstuk VII (nieuw) wordt vóór artikel 35 (nieuw) een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34

Met ingang van 1 januari 2004 vervallen de artikelen 18 tot en met 31, behoudens met betrekking tot voor dat tijdstip genomen beslissingen krachtens die artikelen.

N

Bijlage C vervalt.

ARTIKEL II

  • 1. Totdat de commissie, bedoeld in het besluit van Onze Minister van 28 april 1989, houdende wijziging Instellingsbeschikking Commissie Zonering Buitenlandse Luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg (Stcrt. 91 en 96), anders besluit:

    a. wordt zij geacht de commissie te zijn, bedoeld in artikel 15 van het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg, en

    b. treedt het vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit door haar vastgestelde reglement van orde in de plaats van het reglement van orde, bedoeld in artikel 16 van het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde besluit van Onze Minister wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen A en B, onder 4, werkt terug tot en met 19 maart 1993.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 maart 1995

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de eenentwintigste maart 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

§ 1. Inleiding

Naar aanleiding van het onderzoek naar een vereenvoudiging en een efficiëntere inrichting van de bestaande regelingen met betrekking tot de sanering industrielawaai en de sanering verkeerslawaai is besloten om ook het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg (hierna te noemen: het Besluit) te heroverwegen. Daarbij zijn de volgende aspecten betrokken:

a. een betere aansluiting aan de praktijk;

b. een vereenvoudiging van het planningstelsel;

c. een afronding van de saneringsoperatie vóór 1 januari 2004;

d. een verdergaande decentralisatie;

e. een verbetering van het comptabele bestel binnen het Directoraat-Generaal Milieubeheer.

Al deze aspecten hebben tot wijzigingen geleid van het Besluit. In paragraaf 2 zullen deze wijzigingen worden toegelicht.

Daarnaast is het Besluit – daargelaten nog enkele hierna in paragraaf 4 genoemde aanpassingen – ook op de volgende punten gewijzigd:

1°. het doen vervallen van de bepaling dat er een zonering rond het luchtvaartterrein Wildenrath bestaat in verband met de sluiting van deze vliegbasis;

2°. het opnemen van regels met betrekking tot een Commissie zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg;

3°. het opnemen van een artikel dat een grondslag biedt voor het verstrekken van bijdragen voor een onderzoek naar de mogelijkheden tot het opzetten van een zonebewakingssysteem, voor het eventueel opzetten daarvan, alsmede voor het instandhouden daarvan.

De zonering rond het luchtvaartterrein Wildenrath betrof een gebied tussen de 35 en 40 Kosteneenheden (Ke), waarin niet wordt geïsoleerd. Het doen vervallen van deze zone heeft dus geen gevolgen voor de omvang van het nog te isoleren aantal woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

De wijzigingen onder 2° en 3° worden nader toegelicht in paragraaf 4.

Gelet op de gewijzigde internationale situatie en het in Duitsland geldende laagvliegverbod krijgen de luchtvaartterreinen Brüggen en Laarbruch een ander gebruik. Het feitelijk gebruik van deze terreinen loopt daarop reeds vooruit. Wat de vliegbasis Brüggen betreft, heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) bij brief van 20 mei 1994, kenmerk MBG 03594064, het resultaat van de nieuwe zoneberekening in de vorm van een nieuwe zone voor advies gezonden aan de Commissie zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg.

Wat de vliegbasis Laarbruch betreft, is door de Britse autoriteiten besloten om de basis met ingang van 1 april 1999 te verlaten. Op dit moment is nog niet duidelijk of het luchtvaartterrein ook na die datum in gebruik zal blijven, en zo ja, welke vorm en omvang dat gebruik dan zal krijgen. Bij gebruik van Laarbruch door Duits militair of civiel verkeer ontstaat een geheel nieuwe situatie, die niet door deze wijziging van het Besluit kan worden ondervangen.

Vooral de noodzakelijke wijzigingen in verband met de verbetering van het comptabele bestel binnen het Directoraat-Generaal Milieubeheer dienen zo spoedig mogelijk geëffectueerd te worden. Om die reden is besloten het Besluit in twee tranches te wijzigen. Het onderhavige besluit is de eerste tranche. Een wijziging van het Besluit op het punt van de zonering vormt de tweede tranche. Deze laatste wijziging zal in de loop van 1995 in procedure kunnen worden gebracht.

§ 2. Wijzigingen in verband met de bij de heroverweging van het Besluit betrokken aspecten

§ 2.1. Schets van de voorheen geldende planningstructuur in het Besluit

Volgens het Besluit zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, bevatte het voorlopig isolatieplan een opsomming van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen ten aanzien waarvan door de eigenaren en bewoners toestemming was verleend tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek. Daarna werd door of vanwege de Minister van VROM dat onderzoek ingesteld. In het ontwerp-isolatieplan werd dan voor elke te isoleren woning en elk te isoleren ander geluidsgevoelig gebouw aangegeven welke geluidwerende voorzieningen aangebracht zouden worden. Na de vaststelling van het ontwerp-isolatieplan verzochten burgemeester en wethouders de eigenaren en voor zover nodig de bewoners om binnen zes weken toestemming te verlenen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, en te verklaren dat zij zich verbonden tot het betalen van de kosten van het uitvoeren van achterstallig onderhoud, het opheffen van gebreken en het uitvoeren van bijzondere wensen.

Na ontvangst van die toestemming en verklaring werd een definitief isolatieplan vastgesteld. Daarin was nauwkeurig aangegeven aan welke woningen welke geluidwerende voorzieningen in welk jaar werden aangebracht en welke kosten het rijk voor zijn rekening nam. Omtrent het verlenen van de bijdrage, het verstrekken van voorschotten en het vaststellen van de bijdrage was in het Besluit niets geregeld.

De toezegging aan burgemeester en wethouders van Roermond – in het gewijzigde Besluit in navolging van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer aangeduid als het «verlenen van een bijdrage» – gebeurde op basis van een door hen verstrekte opgave van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen ten aanzien waarvan zij voornemens waren om de eigenaren en, voor zover nodig, de bewoners om toestemming te vragen voor het verrichten van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek. Vanwege de tijdstippen van vaststelling van het voorlopige en het definitieve isolatieplan betrof de opgave woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die twee jaar daarna in aanmerking zouden kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Het definitieve isolatieplan speelde een rol bij de vaststelling van de bijdrage.

§ 2.2. Betere aansluiting aan de praktijk; vereenvoudiging van het planningstelsel

De gemeentebesturen van Roggel en Neer, Haelen, Swalmen, Roerdalen, Kessel en Bergen hebben burgemeester en wethouders van Roermond gevraagd om zorg te dragen voor de uitvoering van de saneringsoperatie, voor zover het woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen betreft binnen de zones rond de drie buitenlandse luchtvaartterreinen – Brüggen, Laarbruch en Wildenrath – gelegen op hun grondgebied. Burgemeester en wethouders van Roermond hebben daarmee ingestemd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de saneringsoperatie berust derhalve bij burgemeester en wethouders van Roermond. Het onderhavige besluit strekt ertoe om die bijzondere positie van burgemeester en wethouders van Roermond in het Besluit tot uitdrukking te brengen.

Na de presentatie door de Minister van VROM van de nieuwe concept-zone voor vliegbasis Brüggen (brief van 20 mei 1994, kenmerk MBG 03594064) en het bekend-worden van het voornemen van de Royal Air Force om Laarbruch in 1999 te verlaten (brief van het Ministerie van Defensie van 10 oktober 1994, kenmerk MG 94072229) en het daarop vooruitlopende veranderde gebruik ook van deze basis, is duidelijk geworden, dat alle woningen en overige geluidsgevoelige gebouwen die op grond van de vigerende zone voor Laarbruch en de nieuwe concept-zone van Brüggen in aanmerking komen voor geluidwerende voorzieningen, inmiddels geïsoleerd zijn. In totaal zijn tot en met 1994, met inbegrip van de zogenaamde presanering, 1737 woningen en 4 scholen geïsoleerd.

Een inkrimping van het aantal nog te isoleren woningen en gebouwen van een zodanige omvang dat in 1994 de saneringsoperatie afgerond kon worden, was tijdens de voorbereiding van deze wijziging van het Besluit niet voorzien. Toch betekent dit niet dat een vereenvoudiging van het planningstelsel en het toevoegen van financiële bepalingen nu achterwege kunnen blijven. De vigerende zone voor vliegbasis Brüggen vraagt immers nog om de isolatie van een aanzienlijk aantal woningen. De nieuwe concept-zone moet nog in procedure worden gebracht. Zoals in paragraaf 1 is vermeld, zal dit in de loop van 1995 gebeuren. Daarbij zal bezien worden of de hoofdstukken III en VI van het Besluit kunnen vervallen. Bij deze afweging zal uiteraard ook de laatste stand van zaken met betrekking tot Laarbruch betrokken worden.

Het planningstelsel is vereenvoudigd in die zin dat volstaan kan worden met één planfiguur, in de gewijzigde artikelen 11 en 12 aangeduid als het globale isolatieplan. De inhoud van dat plan komt in belangrijke mate overeen met de reeds bij burgemeester en wethouders van Roermond beschikbare gegevens over de nog te saneren woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. In de artikelen 11 en 12 is een voorziening getroffen voor de verificatie van de gegevens.

In het globale isolatieplan is voorts opgenomen een schema van de tijdsvolgorde waarin de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen aan de beurt komen voor de verdere procedure betreffende het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Bij het schema van de tijdsvolgorde wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de gehele saneringsoperatie vóór 1 januari 2004 moet zijn afgerond. Dit vereist, gelet op het aantal nog te saneren woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en gelet op het systeem van jaarlijkse verplichtingen voor het tweede daaropvolgende jaar, in de periode 1995 tot en met 2001 een jaarlijks verplichtingenbudget van circa f 4 miljoen. Twintig procent daarvan dient ter bekostiging van de voorbereiding en begeleiding van het treffen van geluidwerende voorzieningen en het toezicht daarop.

Door het onderhavige besluit is de figuur van de jaarlijkse opgave door burgemeester en wethouders van Roermond aan de Minister van VROM van het aantal woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen dat twee jaar daarna in aanmerking kan komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, wettelijk geregeld. In die figuur komt het schema van tijdsvolgorde uit het globale isolatieplan terug. Anders dan in het systeem van een voorlopig, een ontwerp- en een definitief isolatieplan is de opgave beperkt tot dat ene kalenderjaar en hoeft in beginsel geen doorkijk gegeven te worden naar het daaropvolgende jaar. Deze vereenvoudiging is opgenomen op instigatie van de gemeente Roermond. Een verdere doorkijk in de opgave is, gelet op het globale isolatieplan, ook niet noodzakelijk.

Bij de opgave van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen is het mogelijk om af te wijken van hetgeen ten aanzien daarvan in het globale isolatieplan in het schema van tijdsvolgorde is bepaald. Overigens kan de opgave uitsluitend betrekking hebben op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die in het globale isolatieplan staan vermeld. Zijn burgemeester en wethouders van Roermond voornemens om af te wijken van het schema van tijdsvolgorde, dan zijn zij verplicht daarover, alvorens de opgave te doen, overleg te voeren met de betrokken andere gemeentebesturen en met gedeputeerde staten. Een dergelijke overlegverplichting is niet opgenomen voor het geval dat de opgave in overeenstemming is met het schema van tijdsvolgorde.

Gelet op het uitgangspunt dat de saneringsoperatie in 2003 moet zijn voltooid – de noodzaak van een jaarlijks beschikbaar budget van f 4 mln. is daarvan afgeleid – is in artikel 12, zesde lid (nieuw), bepaald dat van een zodanig aantal woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen opgave gedaan dient te worden, dat de kosten van het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen naar verwachting f 2,5 tot f 3,5 mln. zullen bedragen. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag in de opgave dient ingevolge artikel 12, zesde lid, rekening gehouden te worden met alle van belang zijnde factoren. Te denken valt daarbij aan bijvoorbeeld een op ervaring aangenomen uitvalpercentage aan woningen, bijvoorbeeld omdat de eigenaren en bewoners geen toestemming verlenen aan het uitvoeren van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek of het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

Het is niet geheel uitgesloten dat het in een bepaald kalenderjaar doelmatiger is een kleiner of groter aantal woningen in aanmerking te laten komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen dan het aantal dat overeenkomt met de f 2,5 tot f 3,5 mln. Een reden kan bijvoorbeeld zijn de geografische ligging van een cluster woningen. Om die reden is in artikel 12, zesde lid, de mogelijkheid opgenomen dat de opgave van het aantal woningen resulteert in een lager bedrag dan f 2,5 mln. of in een hoger bedrag dan f 3,5 mln. Wel is bepaald dat bij gebruikmaking van die mogelijkheid een doorkijk gegeven wordt naar de daaropvolgende opgave.

De Minister van VROM beslist over de opgave door daarmee in te stemmen, dan wel door mede te delen dat de door hem aangegeven wijzigingen in de opgave noodzakelijk zijn. Burgemeester en wethouders van Roermond worden in dat laatste geval in de gelegenheid gesteld binnen acht weken na die mededeling een gewijzigde opgave te doen (artikel 12, zevende en achtste lid (nieuw)).

Gelijktijdig met de beslissing over de opgave van burgemeester en wethouders van Roermond neemt de Minister van VROM de beschikking waarbij een bijdrage wordt verleend in de kosten van te treffen geluidwerende voorzieningen aan in die opgave genoemde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, de voorbereiding en begeleiding daarvan en het toezicht daarop (artikel 18 (nieuw)).

In artikel 19 wordt de vaststelling van de voorlopige hoogte van de bijdrage in beginsel gekoppeld aan de in de opgave geschatte kosten van het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen aan de aldaar genoemde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. Bij instemming met de opgave wordt de hoogte van de bijdrage vastgesteld op een bedrag dat overeenkomt met de geschatte kosten van de aan te brengen geluidwerende voorzieningen aan de opgegeven woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. Dit bedrag – dat in beginsel is gelegen tussen de f 2,5 mln. en f 3,5 mln., maar ook een bedrag kan zijn dat lager is dan f 2,5 mln. of hoger dan f 3,5 mln. – wordt dan vervolgens vermeerderd met 20% als bijdrage in de kosten van de voorbereiding en begeleiding van het treffen van geluidwerende voorzieningen en het toezicht daarop.

Indien de opgave heeft geresulteerd in een lager bedrag aan geschatte kosten van de aan te brengen geluidwerende voorzieningen – en daarmee toch ingestemd kan worden mede gelet op de geboden doorkijk naar de daaropvolgende opgave – kan de Minister van VROM de voorlopige hoogte van de bijdrage vaststellen op een bedrag van f 3,4 mln., vermeerderd met een toeslag van 20% ter bekostiging van de kosten van de voorbereiding en begeleiding van het treffen van geluidwerende voorzieningen en het toezicht daarop (artikel 19, derde lid). Deze extra flexibiliteit biedt de mogelijkheid dat het verplichtingenbudget van het Ministerie van VROM op dit punt gehandhaafd kan blijven op circa f 4 mln., en dat het deel van de voorschotten dat niet besteed is in het kalenderjaar waarvoor de bijdrage verleend is, door middel van de spaarconstructie in artikel 22 wordt overgeheveld naar het daaropvolgende kalenderjaar.

Indien niet is ingestemd met de opgave wordt de hoogte van de bijdrage vastgesteld op het bedrag dat door de Minister van VROM in de mededeling aan burgemeester en wethouders van Roermond is genoemd. Dit bedrag wordt dan vervolgens vermeerderd met 20% als bijdrage in de kosten van de voorbereiding en begeleiding van het treffen van geluidwerende voorzieningen en het toezicht daarop. Artikel 19, derde lid, biedt de mogelijkheid om ook in dat geval de hoogte van de bijdrage voorlopig vast te stellen op f 3,4 mln., met daar bovenop een toeslag van 20%.

De Minister van VROM kan van de mogelijkheid van artikel 12, zevende lid, om wijzigingen in de opgave voor te stellen ook gebruik maken indien die opgave ligt tussen de f 2,5 mln. en f 3,5 mln. Hij kan dat bijvoorbeeld doen indien de begroting de ruimte biedt om in dat kalenderjaar verplichtingen aan te gaan tot een hoger bedrag dan f 4 mln.

Na de beslissing van de Minister van VROM over de opgave moeten burgemeester en wethouders van Roermond ingevolge dit besluit achtereenvolgens de eigenaren en bewoners van de betrokken woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen benaderen voor de toestemming tot het instellen van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek, dat onderzoek instellen, de uitkomsten van dat onderzoek aan de eigenaren en bewoners meedelen en deze tegelijkertijd benaderen om toestemming te verkrijgen tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen en te doen verklaren dat zij zich verbinden tot het betalen van de kosten van achterstallig onderhoud, het opheffen van gebreken en het uitvoeren van bijzondere wensen.

Het gewijzigde Besluit laat burgemeester en wethouders van Roermond nagenoeg vrij in de planning. Er is alleen in artikel 13 bepaald dat zij er zorg voor moeten dragen dat het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek feitelijk in het eerste kwartaal van het tweede kalenderjaar na de beslissing van de Minister van VROM over de opgave – dit tweede kalenderjaar is het jaar waarin die woningen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in aanmerking kunnen komen – wordt uitgevoerd. Alsdan is veilig gesteld dat nog in dat jaar duidelijk wordt of die woningen in aanmerking komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen en dat die voorzieningen ook daadwerkelijk in belangrijke mate aan de daarvoor in aanmerking komende woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen kunnen worden aangebracht. In artikel 22 van het gewijzigde Besluit is overigens een voorziening getroffen voor het geval dat niet alle woningen in dat bepaalde jaar aan de beurt komen. Die voorziening houdt in dat ten hoogste 50% van de in dat jaar verstrekte voorschotten nog mag worden besteed aan het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan die woningen in het daaropvolgende kalenderjaar.

In het gewijzigde Besluit is geen verplichting opgenomen voor burgemeester en wethouders van Roermond om de uitkomsten van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek mee te delen aan de Minister van VROM. Evenmin is voorzien in een rapportage van de uitkomsten van het verzoek aan de eigenaren en bewoners om toestemming te verlenen tot het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen. Het is voldoende dat burgemeester en wethouders van Roermond aantekening houden van de relevante gegevens per woning en dat in het kader van de controle van de besteding van de voorschotten daarop wordt gecontroleerd. Artikel 23 van het gewijzigde Besluit biedt de mogelijkheid daaromtrent regels te stellen of met het oog daarop een controleprotocol vast te stellen.

§ 2.3. Verdergaande decentralisatie

Het onderhavige besluit strekt ertoe om de vaststelling van hogere waarden op grond van het Besluit in het vervolg te doen plaatsvinden door gedeputeerde staten in plaats van door de Minister van VROM (artikel I, onderdelen B, D, E, F, G, H en I). Daartoe is besloten op grond van het streven naar verdergaande decentralisatie. Het Besluit volgt daarmee de systematiek van de Wet geluidhinder. Ten opzichte van de rol die gedeputeerde staten voordien hadden, is er geen sprake van een toename van de bestuurslast. Eenzelfde keuze is overigens gemaakt in het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg. Overigens bestaat er niet het voornemen om deze lijn door te trekken naar de vaststelling van hogere waarden op basis van de Luchtvaartwet.

§ 2.4. Financiële bepalingen

Zoals in paragraaf 2.1 reeds is opgemerkt, bevatte het Besluit voorheen geen bepalingen omtrent de financiële kant van de saneringsoperatie, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop aan gemeenten de kosten van de aangebrachte geluidwerende voorzieningen en die van de voorbereiding en de begeleiding daarvan en het toezicht daarop zou worden vergoed, de bevoorschotting en afrekening van die voorschotten. De aangebrachte verbeteringen in het comptabele bestel van het Directoraat-Generaal Milieubeheer, waaromtrent aan de Voorzitter van de vaste Commissie voor het Milieubeheer uit de Tweede kamer mededeling is gedaan bij brief van 29 maart 1993, dwingen tot het opnemen van de gebruikelijke financiële bepalingen.

Gelet op de omstandigheid dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de saneringsoperatie door de betrokken gemeentebesturen in handen is gelegd van burgemeester en wethouders van Roermond kan de bijdrage in de daaraan verbonden kosten aan het gemeentebestuur van Roermond worden verstrekt. De financiële kant van de saneringsoperatie had geregeld kunnen worden in het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer. Er is echter voor gekozen om de financiële kant van de saneringsoperatie te regelen in het Besluit. Artikel 130 van de Wet geluidhinder biedt voor die keuze de mogelijkheid. Die keuze is uitsluitend gemaakt vanwege het feit dat het hier om een bijdrage gaat die slechts aan één gemeentebestuur wordt verleend.

De artikelen 15 tot en met 17 van het Besluit zijn uitgewerkt. Om die reden zijn die artikelen niet gehandhaafd en bij dit besluit vervangen door de artikelen 18 tot en met 31.

In paragraaf 2.2 van deze nota van toelichting is reeds gewezen op de koppeling die is gelegd tussen de beslissing van de Minister van VROM over de jaarlijkse opgave van burgemeester en wethouders van Roermond betreffende de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die in het tweede daaropvolgende kalenderjaar in aanmerking kunnen komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, en de door hem te verlenen bijdrage. Die koppeling is neergelegd in de artikelen 18 en 19, die zijn toegelicht in paragraaf 2.2.

De artikelen 21, 22 en 23 regelen het verstrekken van de voorschotten. Ingevolge artikel 21 worden in het kalenderjaar waarvoor de bijdrage is verleend twee voorschotten verstrekt, één in maart en één in augustus. De twee voorschotten bedragen telkens 50% van het bedrag waarop de hoogte van de bijdrage voorlopig is vastgesteld. Gelijktijdig met deze voorschotten wordt telkens 50% van de 20%-toeslag verstrekt.

In artikel 22 is de mogelijkheid opgenomen dat een deel van de in een kalenderjaar verstrekte voorschotten ten behoeve van het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen kan worden overgeheveld naar het daaropvolgende kalenderjaar. In één kalenderjaar mag 50% van de verstrekte voorschotten ten behoeve van het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen worden overgeheveld naar het daaropvolgende kalenderjaar. In dat kalenderjaar moet het overgehevelde bedrag in zijn geheel worden besteed. Mocht in het kalenderjaar nog minder dan 50% zijn besteed aan het treffen van geluidwerende voorzieningen, dan kan het bedrag van dat niet-bestede deel, aangevuld tot 50%, worden teruggevorderd.

De 20%-toeslag dient, in tegenstelling tot de voorschotten, volledig besteed te worden in het jaar waarin zij wordt verstrekt (artikel 22, vierde lid).

Wat de rekening en verantwoording van de verstrekte voorschotten betreft, is aangesloten bij hetgeen in de Gemeentewet daaromtrent is bepaald. Juist om die controle zo efficiënt mogelijk te doen verlopen is in artikel 23 een bepaling opgenomen die de mogelijkheid biedt regels te stellen omtrent de herkenbaarheid van de toepassing en een controleprotocol vast te stellen. In paragraaf 2.2 is reeds melding gemaakt van het feit dat met name met het oog op dat controleprotocol een nauwgezette registratie vereist is van per woning relevante gegevens, zoals die zijn verzameld in het kader van het vragen van toestemming bij de eigenaren en bewoners tot het uitvoeren van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek en tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

Artikel 24 bevat voorschriften omtrent de vaststelling van de bijdrage door de Minister van VROM. De artikelen 25 en 26 bieden de mogelijkheid om indien de ingevolge de Gemeentewet verplichte informatie uitblijft – ook na daartoe opnieuw in de gelegenheid te zijn gesteld – of ontoereikend is, de beschikking tot verlening van de bijdrage in te trekken en de verstrekte voorschotten geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Het zijn artikelen die in dit geval uitsluitend pro forma zijn opgenomen, gelet op de uitstekende ervaringen met de gemeente Roermond bij de uitvoering van de saneringsoperatie.

§ 3. Voorbereiding van het besluit

Een ontwerp van het onderhavige wijzigingsbesluit is op 31 maart 1994 voorgepubliceerd (Stcrt. 64). Voorts zijn over dat ontwerp de raden van de gemeenten Roggel en Neer, Haelen, Roermond, Swalmen, Roerdalen, Kessel en Bergen gehoord, alsmede de staten van de provincie Limburg. Uitsluitend deze overheden hebben hun zienswijze omtrent dit besluit schriftelijk kenbaar gemaakt. Het ontwerp-besluit heeft de raden van de gemeenten Bergen, Kessel en Roggel en Neer geen aanleiding gegeven tot het maken van op- of aanmerkingen. De raden van de gemeenten Swalmen, Roerdalen en Roermond stemden in met het ontwerp-besluit.

Het provinciaal bestuur van Limburg heeft als enige enkele kanttekeningen geplaatst bij het ontwerp-besluit. Ook dit bestuur kon in hoofdzaak instemmen met het ontwerp-besluit. Dit gold met name de toedeling van de bevoegdheid tot het vaststellen van hogere waarden aan het college van gedeputeerde staten.

Naar aanleiding van de opmerkingen van het provinciaal bestuur wordt in de tekst van het Besluit en in deze nota van toelichting in beginsel 1 januari 2004 als tijdstip genoemd waarop de sanering moet zijn voltooid. De bijdrage wordt om die reden voor het laatst in 2001 verleend.

Naar aanleiding van de reactie van het provinciaal bestuur is voorts voor de commissie, bedoeld in artikel 15 van het gewijzigde Besluit, nagenoeg een zelfde regeling getroffen als voor de Commissie zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg in de beschikking van de Minister van VROM van 28 april 1989 (Stcrt. 91 en 96). Voorts is in artikel II van dit besluit een voorziening getroffen die de bestaande Commissie zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg continueert totdat deze anders besluit.

Ten slotte is gevolg gegeven aan de suggestie van het provinciaal bestuur om een bijdrage in de kosten van het secretariaat en de vergaderingen van de commissie op overeenkomstige wijze te regelen als bij de Commissie AWACS Limburg. De betrokken artikelen zijn gelijk aan de artikelen in het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg.

§ 4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Bij het Besluit van 1 maart 1993 (Stb. 150) is het Besluit onder meer aangepast aan het Bouwbesluit, onder de uitdrukkelijke mededeling dat die aanpassingen geen materiële betekenis hebben. Inmiddels is gebleken dat in de praktijk aan dit uitgangspunt op twee onderdelen niet kan worden voldaan. Het eerste is de vervanging van «geluidsgevoelige ruimte» door «verblijfsruimte». Anders dan voorheen zouden nu ook keukens, toiletten en badkamers moeten worden geïsoleerd, daar ook deze ruimten ingevolge het Bouwbesluit onder de begripsomschrijving «verblijfsruimte» vallen («besloten ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen», artikel 1, eerste lid, onder o, van het Bouwbesluit). Gelet op de vergaande financiële consequenties is een uitbreiding van de isolatieplicht ongewenst. Om die reden is besloten om de omschrijving van «verblijfsruimte» te vervangen door een opsomming van de ruimten die voor isolatie in aanmerking komen (artikel 1, eerste lid, onderdeel k). Daarbij is voor woningen aangesloten bij de definitie van «geluidgevoelige ruimte» in artikel 1 van het besluit van 27 mei 1981 van de Minister van VROM (Stcrt. 116) en voor andere geluidsgevoelige gebouwen bij de opsomming van artikel 11, vierde lid, van het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg.

Ook het gebruik van de term gezondheidszorggebouw uit het Bouwbesluit blijkt onbedoelde gevolgen te hebben, omdat daardoor ook gebouwen zonder woonfunctie, waarin een huisarts- of tandartspraktijk is gevestigd, voor isolatie in aanmerking komen. Aangezien destijds het uitgangspunt van de aanpassingen was om geen materiële veranderingen te weeg te brengen, wordt in het onderhavige besluit weer teruggegrepen op de omschrijving van geluidsgevoelige gebouwen zoals die voorheen in het Besluit was opgenomen. Uit systematisch oogpunt is er thans de voorkeur aangegeven die begripsomschrijving op te nemen in artikel 1 van het Besluit.

De hier besproken wijzigingen werken terug tot en met 19 maart 1993, de datum van inwerkingtreding van de bovengenoemde aanpassing aan het Bouwbesluit (artikel IV, tweede lid).

Artikel I, onderdelen B, D, E, F, G, H en I

Deze wijzigingen hangen samen met de hierboven, in paragraaf 2.3, toegelichte keuze om de bevoegdheid tot het vaststellen van hogere waarden en van de waarde, bedoeld in artikel 7, toe te delen aan gedeputeerde staten van Limburg, in plaats van aan de Minister van VROM. Overigens blijft het uitgangspunt dat de vaststelling van hogere waarden met de nodige terughoudendheid moet gebeuren. Toename van het aantal geluidgehinderden dient zo beperkt mogelijk plaats te vinden. Zo kan bijvoorbeeld niet met een beroep op het criterium in artikel 3, vierde lid, onder d, een gehele woonwijk – zelfs niet op bescheiden schaal – worden gerealiseerd ten behoeve van de in dat onderdeel bedoelde personen.

Artikel I, onderdeel J

Artikel 9 van het Besluit bepaalt dat geluidwerende voorzieningen aangebracht dienen te worden aan reeds bestaande woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een geluidszone, in geval van een geluidsbelasting van 40 Ke of meer, behoudens de daar genoemde uitzonderingen. De uitzondering, genoemd in het eerste lid, onderdeel h, is redactioneel aangepast aan de nieuwe artikelen 11 tot en met 13c. Verder is in dit onderdeel duidelijker dan voorheen neergelegd dat het aanbieden van een pakket geluidwerende voorzieningen aan een bewoner en/of eigenaar een eenmalige zaak is. Wanneer eenmaal geweigerd is door de eigenaar en/of bewoner dan wordt voor de betreffende woning of ander geluidsgevoelig gebouw geen tweede aanbod meer gedaan, ook niet aan een eventuele nieuwe eigenaar en/of bewoner.

In het eerste lid, onderdeel i, is een uitzondering toegevoegd: de zogenoemde gekoppelde sanering. Het betreft de situatie dat geluidwerende voorzieningen worden getroffen als onderdeel van ingrijpende voorzieningen in de zin van het Besluit woninggebonden subsidies 1995, als daarvoor op voet van dat besluit subsidie wordt verstrekt.

Artikel I, onderdeel K

De in onderdeel K opgenomen artikelen 11 tot en met 13c zijn toegelicht in paragraaf 2.2 van deze nota van toelichting.

Wat artikel 11 betreft, zij nog opgemerkt dat burgemeester en wethouders van Roermond de in het globale isolatieplan op te nemen woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen nog niet behoeven te toetsen aan de in artikel 9 genoemde categorieën van woningen die niet in aanmerking komen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Bij de jaarlijkse opgave, bedoeld in artikel 12, dienen burgemeester en wethouders dat wel te doen, althans wat de categorieën betreft, genoemd in artikel 9, eerste lid, onder a, b, c, d, f en i. Tevens dient dan vast te staan dat de eigenaren of bewoners wier toestemming noodzakelijk is om geluidwerende voorzieningen aan te brengen, deze toestemming bij een eerdere gelegenheid niet hebben geweigerd (artikel 12, tweede lid, onder b).

De in artikel 13, vierde lid, opgenomen bepaling omtrent de uitkomsten van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek stemt overeen met het voordien geldende artikel 11, vijfde lid, van het Besluit. Eén van de belangrijkste uitkomsten van het akoestisch en bouwkundig onderzoek blijft de verdeling van kosten tussen het rijk en de bewoner/eigenaar. Kosten die zijn toe te schrijven aan achterstallig onderhoud of gebreken of die voortvloeien uit bijzondere wensen, worden niet door de bijdrage op grond van dit Besluit vergoed. Daarnaast geeft het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek antwoord op de vraag of een woning of ander geluidsgevoelig gebouw niet reeds voldoet aan de in artikel 10 genoemde eisen.

Artikel 13b stemt nagenoeg overeen met het voordien geldende artikel 12, tweede lid. In plaats van een schriftelijke verklaring is thans gekozen voor een toezending van een door burgemeester en wethouders van Roermond ondertekend formulier. Het daarin vermelde aanbod is eenmalig. Wanneer de eigenaar en/of bewoner de overeenkomst niet binnen zes weken ondertekend terugzendt, wordt hij geacht geen toestemming te verlenen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. De eigenaar en/of bewoner zal geen tweede aanbod krijgen voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Hetzelfde geldt voor een eventuele nieuwe eigenaar en/of bewoner.

Artikel I, onderdeel L (Commissie)

De Minister van VROM heeft bij beschikking van 24 maart 1987 (Stcrt. 71) naar analogie van de commissie ex artikel 28 van de Luchtvaartwet de Commissie zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg ingesteld. Laatstelijk is deze beschikking nog gewijzigd bij beschikking van 28 april 1989 (Stcrt. 91 en 96). In navolging van het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg strekt dit onderdeel ertoe, dat deze commissie wordt geregeld in artikelen 15, 16 en 17 van het Besluit. Taken en samenstelling van de commissie worden op overeenkomstige wijze geregeld als in de ministeriële instellingsbeschikking en in het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg.

Artikel II van dit besluit voorziet in een continuering van de bestaande Commissie zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg. Daardoor heeft dit besluit niet tot gevolg dat in plaats van deze commissie een nieuwe commissie moet worden ingesteld. Ingevolge artikel II wordt de Instellingsbeschikking Commissie zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg ingetrokken.

Artikel I, onderdeel L (Financiële bepalingen)

Artikelen 18 tot en met 31

De artikelen 18 tot en met 31 zijn nagenoeg alle reeds toegelicht in de paragrafen 2.2 en 2.4.

Artikel 20, eerste lid, bepaalt nog eens nadrukkelijk dat de kosten van geluidwerende voorzieningen niet in aanmerking komen voor een bijdrage voor zover deze zijn toe te schrijven aan achterstallig onderhoud, het opheffen van gebreken en het uitvoeren van bijzondere wensen. Voor de toepassing van dit voorschrift is doorslaggevend wat dienaangaande is opgenomen in het door het gemeentebestuur van Roermond en de betrokken eigenaar of bewoner ondertekende formulier, bedoeld in artikel 13b, dat bindend is voor het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen. In artikel 20, tweede lid, wordt de nadruk gelegd op de vereisten dat de kosten in een redelijke verhouding moeten staan tot de kwaliteit, de aard en het gebruik van de woning of ander geluidsgevoelig gebouw, alsmede tot het geluidwerend effect van de voorzieningen. Ook voor het opnemen van artikel 20, tweede lid, werd bij het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen met beide aspecten rekening gehouden en werd bij de afrekening van de verstrekte voorschotten op die aspecten getoetst. In de praktijk wordt bij de beoordeling of de isolatiekosten in redelijke verhouding staan tot de kwaliteit van de woning of het geluidsgevoelige gebouw, gebruik gemaakt van de methodiek en criteria, ontwikkeld door een Interdepartementale werkgroep isoleerbaarheidscriteria van 1986, bestaande uit vertegenwoordigers van de Ministeries van VROM, van Defensie en van Verkeer en Waterstaat en van de Heidemij Adviesbureau B.V. De toepassing daarvan levert bij de afrekening van de voorschotten ook geen problemen op.

Overigens wordt de controleerbaarheid van de besteding van de verstrekte voorschotten ook aanzienlijk vergemakkelijkt door de in artikel 12, tweede lid, bedoelde verklaring van burgemeester en wethouders bij de jaarlijkse opgave van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die over twee jaar in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage op grond van het Besluit en het controleprotocol.

Gelet op het feit dat de uitvoering van de saneringsoperatie berust bij burgemeester en wethouders van Roermond ligt daar ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van aangebrachte geluidwerende voorzieningen. Het ligt dan ook in de rede dat de technische controle – zoals het laten uitvoeren van controlemetingen op grond van artikel 10 en van bijlage E – berust bij het bestuur van de gemeente Roermond. In navolging van het ontwerp-besluit houdende wijziging van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer (saneringsregeling gevelisolatie wegverkeerslawaai), voorgepubliceerd in de Staatscourant van 23 december 1993 (nr. 247) worden door dit besluit aan het Besluit enkele artikelen toegevoegd die de Minister van VROM de mogelijkheid bieden om steekproefsgewijs een onderzoek in te stellen naar de kwaliteit van de geluidwerende voorzieningen waarvoor een bijdrage is verleend (de artikelen 28, 29 en 30). Mocht daaruit blijken dat de kwaliteit onvoldoende is, dan kan de Minister van VROM het gemeentebestuur van Roermond in de gelegenheid stellen om een en ander alsnog op orde te brengen, uiteraard op kosten van de gemeente. Als dit niet binnen de door hem gestelde termijn gebeurt, heeft hij de bevoegdheid zelf een aannemer opdracht te geven voor het aanbrengen van adequate maatregelen en de kosten in rekening te brengen bij de gemeente Roermond (artikel 29, tweede en derde lid). Daarnaast blijft uiteraard ook de mogelijkheid om bij gebleken onvoldoende kwaliteit van de aangebrachte geluidwerende voorzieningen de beschikking tot vaststelling van een bijdrage geheel of gedeeltelijk in te trekken of ten nadele van het gemeentebestuur van Roermond te wijzigen (artikel 29, eerste lid).

In artikel 30 is uitdrukkelijk geregeld dat de Minister van VROM een onafhankelijke instantie kan aanwijzen die belast is met de uitvoering van het hierbovenbedoelde onderzoek. Hij kan hetzelfde doen voor overigens enkele andere taken in de aldaar genoemde artikelen.

Artikel 31 hangt samen met het feit dat de bijdrage voor een bepaald kalenderjaar twee jaar van tevoren wordt verleend. Op dat moment is de begroting voor dat bepaalde kalenderjaar echter nog niet goedgekeurd door de Staten-Generaal. Het is dus mogelijk dat de beschikking tot verlening van de bijdrage moet worden gewijzigd naar aanleiding van de begrotingsbehandeling.

Artikelen 32 en 33

Er bestaat voor de vliegbases Brüggen en Laarbruch op dit moment geen zonebewakingssysteem. Onderzocht wordt thans of een dergelijk systeem kan worden opgezet. Artikel 32 van het gewijzigde Besluit geeft een grondslag voor het doen van uitgaven ten behoeve van dat onderzoek en – indien het onderzoek uitwijst dat een dergelijk systeem kan worden opgezet – ten behoeve van het opzetten en in stand houden daarvan.

Zoals in paragraaf 3 van deze nota van toelichting reeds is opgemerkt, wordt door dit besluit in het Besluit een soortgelijke regeling opgenomen ten behoeve van een bijdrage in de kosten van secretariaat en vergaderingen van de commissie als in het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg. De artikelen 32 en 33 van het gewijzigde Besluit komen overeen met de artikelen 19 en 20 van het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg.

Artikel III

De terugwerkende kracht van de wijzigingen, opgenomen in artikel I, onderdelen A en B, onder 4, hangt samen met de onbedoelde uitbreiding van de isolatieplicht als gevolg van de wijziging met ingang van 19 maart 1993 van enkele begripsomschrijvingen in het Besluit (zie de toelichting bij artikel I, onderdeel A).

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XNoot
1

Stb. 1990, 122, laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 2 november 1993,

Stb. 583.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 11 april 1995, nr. 132.

Naar boven