Besluit van 20 februari 1995, houdende regels ter uitvoering van de Rijksoctrooiwet 1995 (Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 3 oktober 1994, nr. 94068512 WJA/W;

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, onder b, 17, tweede lid, 19, derde en vierde lid, 20, tweede lid, 23, derde lid, 24, vierde en vijfde lid, 25, tweede lid, 32, derde lid, 37, derde lid, 38, tweede lid, 52, eerste, zesde en zevende lid, 56, tweede lid, 57, tweede lid, 58, vijfde lid, 61, 64, tweede lid, 84, derde lid, 92, 95 en 110 van de Rijksoctrooiwet 1995;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 12 december 1994, nr. W10.94.0609/K);

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Gezien het nader rapport van de voornoemde Staatssecretaris van 6 februari 1995, nr. 94092803 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALING

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder wet: de Rijksoctrooiwet 1995.

HOOFDSTUK 2. UITVOERINGSBEPALINGEN MET BETREKKING TOT AANVRAGEN OM OCTROOI EN OCTROOIEN

§1. Het octrooiregister

Artikel 2

Het bureau stelt, met inachtneming van de artikelen 3 tot en met 5, de inrichting van het octrooiregister vast.

Artikel 3

De inschrijving van aanvragen om octrooi geschiedt door vermelding in het octrooiregister van:

a. de datum van de indiening en het volgnummer van de aanvrage, alsmede, indien het betreft een afzonderlijke aanvrage als in artikel 28, eerste lid, van de wet bedoeld, de datum van indiening en het volgnummer van de oorspronkelijke aanvrage en voorts, in voorkomend geval, het feit dat het een omgezette aanvrage als bedoeld in artikel 47 van de wet betreft;

b. de naam en de woonplaats van de aanvrager, alsmede, indien een gemachtigde is gesteld, de naam van deze gemachtigde;

c. de naam en woonplaats van degene, die de uitvinding heeft gedaan, tenzij deze schriftelijk heeft verklaard geen prijs te stellen op vermelding als uitvinder;

d. de korte aanduiding van de uitvinding en de aanduiding van de klasse, waarin de aanvrage is ingedeeld overeenkomstig de internationale classificatie van octrooien, bedoeld in de op 24 maart 1971 tot stand gekomen Overeenkomst van Straatsburg betreffende de internationale classificatie van octrooien (Trb. 1972, 81);

e. de volledige tekst van het uittreksel, behorende bij de octrooiaanvrage;

f. indien toepassing is gegeven aan artikel 25, tweede lid, van de wet: de instelling waarbij, het nummer waaronder en de datum waarop de cultuur van het desbetreffende micro-organisme is gedeponeerd;

g. het beroep op een recht van voorrang als in artikel 9 van de wet bedoeld, met vermelding van de datum en het nummer van de aanvrage, waarop de aanvrager dit beroep doet steunen, en het land waarin of de organisatie waarbij deze aanvrage werd ingediend.

Artikel 4

  • 1. In het octrooiregister worden voorts ingeschreven:

    a. aan het bureau aangeboden stukken waarvan ingevolge de wet ambtshalve of op verzoek inschrijving in het octrooiregister moet geschieden;

    b. aan het bureau aangeboden stukken, niet zijnde stukken als onder a bedoeld, waarin sprake is van rechten of verplichtingen van een octrooiaanvrager, een octrooihouder of een derde, betrekking hebbende op een aanvrage om octrooi of een octrooi;

    c. aan het bureau aangeboden stukken, waaruit blijkt van de naamswijziging van een rechthebbende met betrekking tot een aanvrage om octrooi of een octrooi.

  • 2. De inschrijving geschiedt door vermelding van de aard en het onderwerp van het stuk, alsmede de datum van indiening van het stuk.

Artikel 5

  • 1. In het octrooiregister wordt aantekening gedaan van:

    a. feiten, waarvan ingevolge de wet ambtshalve aantekening moet geschieden;

    b. de indiening van andere dan de in artikel 4 bedoelde stukken, alsmede andere dan de onder a bedoelde feiten, waarvan de aantekening naar het oordeel van het bureau nodig is voor een duidelijk overzicht van al hetgeen geschiedt ten aanzien van aanvragen om octrooi en octrooien.

  • 2. De aantekening geschiedt door vermelding van de aard en de datum van het feit alsmede, indien het de aantekening van de indiening van een stuk betreft, van de aard van dat stuk.

§ 2. De krachtens de Rijksoctrooiwet 1995 verschuldigde bedragen

Artikel 6

  • 1. Het bedrag dat krachtens artikel 23, derde lid, van de wet bij de indiening van een verzoekschrift tot herstel in de vorige toestand moet worden betaald is f 355.

  • 2. Het bedrag, dat krachtens artikel 24, vijfde lid, van de wet bij de indiening van een aanvrage om octrooi moet zijn betaald, is f 325.

  • 3. Het bedrag dat krachtens de artikelen 32, derde lid, en 37, derde lid, van de wet, bij de indiening van een in die artikelen bedoeld verzoekschrift moet worden betaald is, indien het betreft:

    een verzoekschrift tot het instellen van een onderzoek naar de stand van de techniek, niet zijnde een nieuwheidsonderzoek van internationaal type: f 1200;

    een verzoekschrift tot het doen onderwerpen van een aanvrage aan een nieuwheidsonderzoek van internationaal type: f 2400.

  • 4. De in het derde lid genoemde bedragen worden terugbetaald, indien binnen een termijn van drie maanden na de indiening van het verzoekschrift het resultaat wordt overgelegd van een reeds eerder door het Europees Octrooibureau of het bureau op een overeenkomstige octrooiaanvrage ingesteld overeenkomstig onderzoek naar de stand van de techniek.

  • 5. De in het derde lid genoemde bedragen behoeven niet te worden betaald voor een verzoekschrift tot het instellen van een onderzoek naar de stand van de techniek, indien bij het verzoekschrift het resultaat wordt overgelegd van een reeds eerder door het Europees Octrooibureau of het bureau op een overeenkomstige octrooiaanvrage ingesteld overeenkomstig onderzoek naar de stand van techniek.

  • 6. Het bedrag dat krachtens artikel 52, eerste, zesde en zevende lid, van de wet moet worden betaald ter zake van de indiening van de vertaling in het Nederlands van een Europees octrooischrift of, indien het Europees octrooi in oppositie is gewijzigd, van een nieuw Europees octrooischrift, onderscheidenlijk van een verbeterde vertaling van een Europees octrooischrift of een nieuw Europees octrooischrift, is f 55.

  • 7. Het bedrag dat krachtens artikel 61, eerste of tweede lid, van de wet ter zake van een octrooi onderscheidenlijk een Europees octrooi elk jaar moet worden betaald, is:

    de eerste maal f 480

    de tweede maal f 555

    de derde maal f 630

    de vierde maal f 700

    de vijfde maal f 775

    de zesde maal f 875

    de zevende maal f 975

    de achtste maal f 1 075

    de negende maal f 1 150

    de tiende maal f 1 225

    de elfde maal f 1 300

    de twaalfde maal f 1 400

    de dertiende maal f 1 600

    de veertiende maal f 1 700

    de vijftiende maal f 1 775

    de zestiende maal f 1 850

    de zeventiende maal f 1 950

    de achttiende en volgende malen f 2 025

  • 8. De verhoging, welke krachtens artikel 61, derde lid, van de wet verschuldigd is bij betaling na de vervaldag, bedraagt f 50.

  • 9. De vergoeding die krachtens artikel 84, derde lid, van de wet voor het in dat artikel bedoelde advies verschuldigd is, bedraagt f 1200.

Artikel 7

  • 1. De bedragen die krachtens artikel 17, tweede lid, van de wet voor de werkzaamheden van het bureau als ontvangend bureau in de zin van artikel 2, onder (XV) van het Samenwerkingsverdrag moeten worden betaald, zijn:

    a. de toezendingstaks, bedoeld in Regel 14.1 van het bij het Samenwerkingsverdrag behorende Reglement: f 110;

    b. de taks, bedoeld in Regel 20.9 van het onder a bedoelde Reglement: f 20 voor elk gewaarmerkt afschrift.

  • 2. De internationale taks en de taks voor het nieuwheidsonderzoek, bedoeld in Regel 15 onderscheidenlijk Regel 16 van het in het eerste lid, onder a, bedoelde Reglement moeten aan het bureau worden betaald in Nederlandse valuta.

  • 3. De in het eerste lid, onder a, vastgestelde toezendingstaks moet binnen een maand na de datum van ontvangst van de aanvrage zijn betaald aan het bureau.

Artikel 8

  • 1. Voor de inschrijving van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de wet is een bedrag van f 50 verschuldigd.

  • 2. Het bedrag dat krachtens artikel 56, tweede lid, of 64, tweede lid, van de wet is verschuldigd voor de inschrijving van de titel van een licentie onderscheidenlijk de akte, houdende overdracht of andere overgang van een octrooi of van het recht voortvloeiende uit een aanvrage om octrooi, is f 60 voor ieder octrooi en iedere aanvrage waarop de betreffende akte betrekking heeft.

  • 3. Voor de inschrijving van een stuk, waaruit blijkt van de naamswijziging van een rechthebbende met betrekking tot een aanvrage om octrooi of een octrooi, is een bedrag van f 24 per octrooi en per aanvrage verschuldigd. Betreft de naamswijziging meer dan vijf octrooien of aanvragen om octrooi, dan is voor ieder volgend octrooi en iedere volgende octrooiaanvrage een bedrag van f 12 verschuldigd.

  • 4. Voor de inschrijving van andere dan in de vorige leden bedoelde stukken, welke ter inschrijving worden aangeboden, is f 60 per stuk verschuldigd met dien verstande, dat indien een stuk betrekking heeft op meer dan één octrooi of aanvrage om octrooi, even zovele malen dit bedrag is verschuldigd.

§ 3. Algemene bepalingen omtrent stukken betreffende een aanvrage om octrooi of een octrooi

Artikel 9

  • 1. Bij betalingen wordt uitdrukkelijk en volledig het doel van de betaling schriftelijk vermeld, met splitsing, indien dit nodig is, van het totale bedrag.

  • 2. De ondertekeningen van stukken worden, indien dit door het bureau geëist wordt, gelegaliseerd.

§ 4. Voorschriften voor een aanvrage om octrooi, de bijbehorende beschrijving en tekeningen en het bijbehorende uittreksel

Artikel 10

  • 1. Een aanvrage om octrooi wordt ingediend in tweevoud en vermeldt naast hetgeen in artikel 24, eerste lid, onder a en b, van de wet is voorgeschreven:

    a. indien een gemachtigde is gesteld: diens naam, woonplaats en adres;

    b. indien het een afzonderlijke aanvrage als bedoeld in artikel 28 van de wet betreft: de datum van indiening en het volgnummer van de oorspronkelijke aanvrage.

  • 2. De korte aanduiding, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder d, van de wet, mag geen fantasienaam bevatten. Indien de bij de aanvrage behorende beschrijving aan het slot conclusies van verschillende categorieën bevat moet dit duidelijk uit de korte aanduiding blijken.

  • 3. De aanvrage bevat een opsomming van de bijlagen met vermelding van de aard van ieder stuk.

  • 4. Indien de aanvrage door meer dan één persoon is ingediend, wordt een voor de aanvragers gemeenschappelijk domicilie vermeld. Voorts wordt aangegeven, indien geen gemachtigde is gesteld, door welke aanvrager zij gemeenschappelijk vertegenwoordigd worden.

Artikel 11

De bij een aanvrage om octrooi behorende beschrijving moet aan de volgende voorschriften voldoen:

a. de beschrijving wordt in tweevoud ingediend en is gesteld op één zijde van één of meer bladen buigzaam, sterk, wit, glad, niet-glanzend en duurzaam papier van het formaat A4 (29,7 x 21 cm);

b. de beschrijving is met een donkere onuitwisbare inkt getypt of gedrukt, dit zodanig dat zij in een onbeperkt aantal exemplaren rechtstreeks kan worden gereproduceerd door middel van fotografie, elektrostatische werkwijzen, foto-offset en microfilm; de bladen zijn ongekreukt, ongescheurd en niet gevouwen;

c. in getypte of gedrukte tekst wordt 1½ regelafstand gebruikt; de gehele tekst is weergegeven in letters waarvan de hoofdletters ten minste 0,21 cm hoog zijn;

d. grafische symbolen en tekens, en chemische of wiskundige formules zijn nauwkeurig weergegeven en mogen zo nodig met de hand worden geschreven of getekend;

e. aan het hoofd van de beschrijving is de korte aanduiding, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder d, van de wet, vermeld;

f. conclusies als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder e, van de wet beginnen op een nieuw blad en zijn doorlopend genummerd;

g. elke vijfde regel van elk blad van de beschrijving is genummerd, waarbij de nummers worden aangebracht in de rechterhelft van de linkermarge;

h. de bladen van de beschrijving zijn doorlopend genummerd in Arabische cijfers; de nummers van de bladen zijn geplaatst boven aan de bladzijden in het midden;

i. de bladen van de beschrijving hebben rondom onbeschreven randen van ten minste de volgende afmetingen:

bovenmarge 2 cm; rechtermarge 2 cm; linkermarge 2,5 cm; benedenmarge 2 cm.

j. de beschrijving geeft aan welke uitkomst op het gebied van de nijverheid met de uitvinding wordt beoogd, met afbakening van het nieuwe ten opzichte van de stand van de techniek;

k. de tot de beschrijving behorende conclusies wijzen datgene wat nieuw is en waarvoor het uitsluitend recht verlangd wordt, nauwkeurig aan;

l. de beschrijving en de conclusies, behorende bij een afzonderlijke aanvrage als in artikel 28 van de wet bedoeld, moeten kunnen worden begrepen zonder raadpleging van de oorspronkelijke aanvrage;

m. de beschrijving is nauwkeurig en juist gesteld, zo kort mogelijk en zonder nutteloze herhalingen, vrij van raderingen en veranderingen en van boven elkaar geschreven en tussengeschreven woorden;

n. maten en gewichten zijn in de beschrijving aangegeven volgens het metrieke stelsel, temperaturen in graden Celsius, scheikundige elementen, verbindingen en grootheden, alsook natuurkundige en technische grootheden op een wijze als in de internationale praktijk is aanvaard;

o. de beschrijving bevat geen andere figuren dan natuurwetenschappelijke, wiskundige of technische formules en tekens;

p. de onder o genoemde figuren worden, indien zij bij het drukken te veel ruimte in beslag zouden nemen of andere moeilijkheden zouden opleveren, afzonderlijk als tekening overgelegd;

q. indien de aanvrage betrekking heeft op een nucleotide- of aminozuur-sequentie:

i) bevat de beschrijving van de uitvinding een sequentie-opsomming die voldoet aan de door de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom opgestelde standaarden;

ii) wordt de aanvrage, indien daarvoor een nieuwheidsonderzoek wordt verlangd, vergezeld van een elektronische gegevensdrager die de onder i) bedoelde sequentie-opsomming bevat in een machine-leesbare vorm die voldoet aan de door het Europees Octrooibureau vastgestelde criteria.

Artikel 12

De bij een aanvrage om octrooi behorende tekeningen moeten aan de volgende vormvoorschriften voldoen:

a. zij worden ingediend in tweevoud en zijn gesteld op één zijde van één of meer bladen buigzaam, sterk, wit, glad, niet-glanzend en duurzaam papier van het formaat A4 (29,7 x 21 cm);

b. zij zijn in al hun onderdelen uitgevoerd in krachtige en gelijkmatig getrokken duurzame lijnen van een enkele donkere kleur, dit zodanig dat zij in een onbeperkt aantal exemplaren rechtstreeks kunnen worden gereproduceerd door middel van fotografie, elektrostatische werkwijzen, foto-offset en microfilm; de bladen zijn ongekreukt, ongescheurd en niet gevouwen;

c. de bladen van de tekeningen hebben rondom onbeschreven randen van ten minste de volgende afmetingen:

bovenmarge 2 cm; rechtermarge 2 cm; linkermarge 2,5 cm; benedenmarge 2 cm;

d. de afzonderlijke figuren zijn duidelijk van elkaar gescheiden en doorlopend genummerd;

e. de tekeningen zijn duidelijk en bevatten niet meer dan voor een juist begrip van de uitvinding nodig is;

f. dwarsdoorsneden zijn voorzien van schuine arceringen, zonder dat hierdoor het duidelijk onderscheiden van verwijzingstekens en lijnen wordt verhinderd;

g. bij het bepalen van de schaal van de tekeningen wordt rekening gehouden met de graad van ingewikkeldheid van de figuren; de schaal is voldoende indien bij een fotografische reproduktie op twee derde van de grootte de bijzonderheden van de tekening zonder moeite gezien kunnen worden;

h. verwijzingstekens ter aanduiding van de figuren of onderdelen van figuren worden alleen gebruikt voor zover een goed begrip van de beschrijving dit vereist; zij komen overeen met de verwijzingstekens die in de beschrijving voorkomen; dezelfde onderdelen in verschillende figuren worden aangegeven met dezelfde verwijzingstekens;

i. ingeval in de beschrijving varianten van de uitvinding worden beschreven, wordt in de met deze varianten overeenkomende figuren gebruik gemaakt van een systeem, waarbij dezelfde kenmerken in verschillende figuren worden aangeduid door samenhangende verwijzingscijfers, zodat bij voorbeeld algemeen kenmerk «15» in varianten wordt aangeduid met «115», «215» enz.;

j. een verwijzingsteken wordt niet voor verschillende onderdelen gebezigd, ook niet in verschillende figuren; bijvoeging van accenten of cijfers bij de verwijzingstekens wordt zoveel mogelijk vermeden;

k. de tekeningen bevatten geen verklarende tekst met uitzondering van aanduidingen als water, stoom, II-II (voor een doorsnede), open, dicht en, wat elektrische blokschema's of fabricageschema's betreft, de aanduidingen nodig voor een goed begrip daarvan; deze aanduidingen zijn in de Nederlandse taal gesteld.

Artikel 13

Het bij een aanvrage om octrooi behorende uittreksel moet aan de volgende vereisten voldoen:

a. het wordt in tweevoud ingediend en is met een donkere, onuitwisbare inkt getypt of gedrukt op duurzaam wit papier van het formaat A4 (29,7 x 21 cm);

b. het is in de Nederlandse taal gesteld en bevat ten minste 50 en ten hoogste 250 woorden dan wel ten hoogste 150, indien het uittreksel een figuur bevat;

c. het bevat in principe slechts één figuur die op een afzonderlijk blad A4 wordt ingediend.

Artikel 14

Een aanvrage om octrooi en de daarbij behorende beschrijving zijn bij voorkeur ingericht overeenkomstig door het bureau daarvoor vastgestelde standaardformulieren.

§ 5. Voorschriften voor andere dan in paragraaf 4 bedoelde stukken betreffende een aanvrage om octrooi of een octrooi

Artikel 15

  • 1. Aan het bureau aangeboden stukken betreffende een aanvrage om octrooi of een octrooi, niet zijnde stukken als bedoeld in paragraaf 4, worden in tweevoud ingediend en zijn voorzien van een opschrift, dat de naam en de woonplaats van de aanvrager dan wel de octrooihouder en het volgnummer van de aanvrage of het octrooi bevat.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde stukken zijn duidelijk leesbaar en, behoudens de in artikel 9, zesde lid, van de wet bedoelde stukken, in de Nederlandse taal gesteld of van een desverlangd gewaarmerkte Nederlandse vertaling voorzien. Het bureau is bevoegd op verzoek al dan niet tijdelijk ontheffing te verlenen van het voorschrift betreffende een Nederlandse vertaling.

Artikel 16

De in de wet bedoelde verzoekschriften worden door de indiener of diens gemachtigde ondertekend en vermelden:

a. de naam, de voornamen en de woonplaats – of, indien het een rechtspersoon betreft, de naam en de woonplaats – van de inzender, alsmede, indien geen gemachtigde is gesteld, zijn adres;

b. indien een gemachtigde is gesteld, diens naam, woonplaats en adres.

§ 6. Voorschriften inzake octrooiaanvragen en octrooien betreffende micro-organismen

Artikel 17

  • 1. In gevallen als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet moet de beschrijving van de uitvinding:

    a. de van belang zijnde gegevens ten aanzien van de kenmerken van het micro-organisme bevatten waarover de aanvrager beschikt;

    b. de instelling waarbij, het nummer waaronder en de datum waarop de cultuur van het micro-organisme is gedeponeerd vermelden.

  • 2. Bij de aanvrage worden overgelegd:

    a. een verklaring, inhoudende dat de aanvrager onherroepelijk toestemming verleent tot het overeenkomstig artikel 21 verstrekken van monsters van de door hem gedeponeerde cultuur van het micro-organisme;

    b. een afschrift van het door de instelling, waarbij de cultuur van het micro-organisme is gedeponeerd, afgegeven ontvangstbewijs;

    c. een afschrift van de in artikel 19 bedoelde verklaring.

  • 3. Het in het eerste lid, onder b, bedoelde nummer en het in het tweede lid, onder b, bedoelde afschrift kunnen ook worden verstrekt binnen een termijn van een maand na het indienen van de aanvrage.

Artikel 18

  • 1. Het depot van culturen van micro-organismen overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet kan geschieden bij:

    a. een instelling die, in overeenstemming met artikel 7 van het Verdrag inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening (Trb. 1978, 90), de status van internationaal depositaris bezit of

    b. een door het bureau aangewezen instelling.

  • 2. Voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder b, is vereist dat de desbetreffende instelling in staat en bereid is:

    a. culturen van micro-organismen onder afgifte van een ontvangstbewijs in bewaring te nemen en, onder het treffen van de nodige maatregelen voor het behoud van hun eigenschappen en de veiligheid, in overeenstemming met artikel 20, eerste lid, op te slaan;

    b. in overeenstemming met artikel 21 monsters te verstrekken van gedeponeerde culturen van micro-organismen;

    c. onverminderd het onder a en b bepaalde, gedeponeerde culturen van micro-organismen beschikbaar te houden en beschikbaar te stellen door daarvan monsters te verstrekken, gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar na het tijdstip waarop het laatste verzoek om verstrekking van een monster van de desbetreffende cultuur door de instelling werd ontvangen, en in ieder geval gedurende een tijdvak van ten minste 30 jaar na de datum van depot.

  • 3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan worden gedaan voor alle of voor bepaalde soorten van culturen van micro-organismen.

  • 4. Het bureau trekt een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder b, in, indien de desbetreffende instelling niet meer voldoet aan het tweede lid.

  • 5. Voor de toepassing van het tweede lid, onder b, wordt met een door het bureau aangewezen instelling gelijkgesteld een door de Octrooiraad aangewezen instelling.

Artikel 19

Bij een overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet verricht depot wordt een schriftelijke verklaring van de bewaargever gevoegd, inhoudende:

a. een uiteenzetting omtrent de omstandigheden alsmede de eigenschappen van het micro-organisme die van belang zijn voor het kweken, de opslag, de hantering en de levensvatbaarheid van het micro-organisme;

b. een aanduiding van de methode waarmee de aanwezigheid van het micro-organisme kan worden vastgesteld;

c. een identificatieaanduiding en, zo mogelijk, de wetenschappelijke beschrijving en de voorgestelde taxonomische aanduiding van het micro-organisme.

Artikel 20

  • 1. De cultuur van een micro-organisme, die is gedeponeerd overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet, dient vanaf de dag van indiening van de desbetreffende aanvrage om octrooi beschikbaar te zijn voor het verstrekken van monsters overeenkomstig artikel 21, tot de datum waarop vaststaat dat op die aanvrage geen octrooi verleend wordt, dan wel tot de datum waarop het op die aanvrage verleende octrooi zijn kracht verliest.

  • 2. Indien de cultuur van een micro-organisme ophoudt beschikbaar te zijn bij de instelling waarbij de cultuur is opgeslagen, omdat het micro-organisme niet meer levensvatbaar is of de instelling om andere redenen niet in staat is monsters van die cultuur af te geven en de cultuur niet is overgedragen aan een andere instelling als bedoeld in artikel 18, eerste lid, waarbij zij toegankelijk blijft, wordt zij niettemin aangemerkt als beschikbaar te zijn gebleven, indien, binnen een termijn van drie maanden na de datum waarop de instelling of het bureau het niet meer beschikbaar zijn van de cultuur ter kennis heeft gebracht van de bewaargever daarvan, een nieuw depot van een cultuur van het desbetreffende micro-organisme wordt verricht en een afschrift van het door de betrokken instelling afgegeven ontvangstbewijs van het nieuwe depot, met aanduiding van het nummer van de octrooiaanvrage of van het octrooi, aan het bureau is toegezonden.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing, indien de instelling waarbij de cultuur is opgeslagen de uitoefening van haar functies ten aanzien van gedeponeerde culturen van micro-organismen heeft gestaakt of niet meer voldoet aan de omschrijving in artikel 18, eerste lid, met dien verstande dat de in het tweede lid bedoelde termijn van drie maanden begint op de datum waarop dat feit is vermeld in het in artikel 27, eerste lid, bedoelde blad.

  • 4. Ieder nieuw depot als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van een door de bewaargever ondertekende verklaring dat de opnieuw gedeponeerde cultuur van het micro-organisme gelijk is aan de oorspronkelijk gedeponeerde.

  • 5. Indien zich een feit als bedoeld in het derde lid voordoet, doet het bureau hiervan zo spoedig mogelijk mededeling in het in artikel 27, eerste lid, bedoelde blad.

Artikel 21

  • 1. Een ieder die op grond van artikel 21 van de wet het recht heeft tot kennisneming van de in dat artikel bedoelde stukken met betrekking tot een aanvrage om octrooi of een octrooi, kan verzoeken om afgifte van een monster van een overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de wet gedeponeerde cultuur van een micro-organisme waarop een aanvrage of een octrooi betrekking heeft.

  • 2. Het verzoek wordt gericht aan het bureau door middel van een door het bureau vastgesteld formulier. Het verzoek gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring van de verzoeker, dat hij zich er jegens de aanvrager of de houder van het octrooi toe verplicht de gedeponeerde cultuur of een daarvan afgeleide cultuur, tot de datum waarop vaststaat dat op de octrooiaanvrage geen octrooi wordt verleend dan wel, indien octrooi is verleend, zolang dit van kracht is:

    a. niet aan derden ter beschikking te stellen;

    b. alleen voor proefnemingen te gebruiken, tenzij de verzoeker de cultuur gebruikt als houder van een overeenkomstig artikel 57 of 60 van de wet ontstane licentie, dan wel als gerechtigde ingevolge artikel 59 van de wet.

  • 3. De aanvrager om octrooi kan, tot de datum waarop de aanvrage overeenkomstig artikel 31 van de wet in het octrooiregister wordt ingeschreven, het bureau op een daartoe door het bureau vastgesteld formulier mededelen dat tot de datum waarop octrooi wordt verleend of tot de datum, waarop vaststaat dat op de octrooiaanvrage geen octrooi wordt verleend, de afgifte overeenkomstig het eerste lid van monsters van de door hem gedeponeerde cultuur van een micro-organisme, alleen kan geschieden aan een door de verzoeker aangewezen deskundige. De in het tweede lid, tweede volzin, bedoelde verklaring wordt in dat geval door de desbetreffende deskundige medeondertekend.

  • 4. Als deskundige kan worden aangewezen:

    a. iedere natuurlijke persoon ten aanzien van wie de verzoeker bij de indiening van het verzoek aantoont dat de aanvrager van het octrooi heeft ingestemd met zijn aanwijzing;

    b. iedere natuurlijke persoon die door de Directeur van het bureau als deskundige is erkend.

  • 5. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder afgeleide cultuur verstaan iedere cultuur die nog die kenmerken van de gedeponeerde cultuur bezit welke essentieel zijn voor de toepassing van de uitvinding. De verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, vormen geen beletsel voor het deponeren van een afgeleide cultuur, noodzakelijk voor de octrooiverleningsprocedure.

  • 6. Het bureau zendt het verzoek aan de instelling. Daarbij vermeldt het bureau of een octrooiaanvrage, die een vermelding bevat van het depot van het micro-organisme, is ingediend en of de verzoeker recht heeft op de afgifte van een monster van dat micro-organisme. Gelijktijdig met toezending van het verzoek aan de instelling zendt het bureau een afschrift van het verzoek aan de aanvrager of de houder van het octrooi.

Artikel 22

Indien het depot, bedoeld in de artikelen 18, eerste lid, en 20, tweede lid, is geschied overeenkomstig het in artikel 18, eerste lid, onder a, bedoelde verdrag, zijn in geval van strijdigheid van de bepalingen van deze paragraaf met dat verdrag, de bepalingen van dat verdrag doorslaggevend.

§ 7. Europese octrooien

Artikel 23

  • 1. De termijn, waarbinnen krachtens artikel 52, eerste lid, van de wet na verlening van een Europees octrooi een vertaling in het Nederlands van de tekst waarin het Europees Octrooibureau voorstelt dat octrooi te verlenen moet zijn ingediend, is drie maanden vanaf de dag, waarop overeenkomstig artikel 97, vierde lid, van het Europees Octrooiverdrag de vermelding van de verlening is gepubliceerd.

  • 2. De termijn, waarbinnen een vertaling van de tekst van een nieuw octrooischrift, indien in het Europees octrooi tijdens de oppositieprocedure wijziging is gekomen, moet zijn ingediend, is drie maanden vanaf de dag, waarop overeenkomstig artikel 103, van het Europees Octrooiverdrag de vermelding van de beslissing ten aanzien van de oppositie is gepubliceerd.

  • 3. Het ingevolge artikel 52, eerste onderscheidenlijk zesde lid, van de wet verschuldigde bedrag moet worden betaald voor afloop van de in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde termijn van drie maanden.

  • 4. De artikelen 11 en 12 zijn van overeenkomstige toepassing op de in artikel 52 van de wet bedoelde vertalingen van Europese octrooischriften en nieuwe Europese octrooischriften en op de verbeterde vertalingen daarvan. Op elke bladzijde van deze vertalingen wordt het publikatienummer van de Europese octrooiaanvrage, die tot verlening van het Europees octrooi geleid heeft, vermeld.

  • 5. De waarmerking van de vertaling geschiedt in de vorm van een verklaring, dat de vertaling naar beste weten van de octrooigemachtigde volledig en getrouw is. Deze verklaring dient door de betrokken octrooigemachtigde te zijn ondertekend.

§ 8. Octrooibewijs

Artikel 24

  • 1. Het bureau verstrekt aan de octrooihouder een bewijs dat, naast de verklaring dat octrooi is verleend, bevat:

    a. de naam, de voornamen en de woonplaats – of, indien het een rechtspersoon betreft, de naam en de woonplaats – van de octrooihouder;

    b. de korte aanduiding van de uitvinding;

    c. de dagtekening van het octrooi en het nummer, waaronder van de verlening daarvan aantekening in het octrooiregister is gedaan;

    d. het volgnummer en de datum van indiening van de aanvrage, alsmede, indien het betreft een octrooi, verleend ingevolge een afzonderlijke aanvrage als in artikel 28 van de wet bedoeld, de vorenbedoelde gegevens van de oorspronkelijke aanvrage;

    e. de vermelding van het recht van voorrang;

    f. de datum, waarop de termijn, bedoeld in artikel 33, vijfde lid, of artikel 36, vijfde lid, van de wet eindigt.

  • 2. Het octrooibewijs wordt door of namens de directeur van het bureau ondertekend.

§ 9. Diensten van het bureau

Artikel 25

  • 1. De uitgifte van een octrooischrift krachtens artikel 33, vierde lid, en artikel 36, tweede lid, van de wet geschiedt met vermelding van de datum van de inschrijving van de aanvrage om octrooi in het octrooiregister, van de dagtekening van het octrooi en het nummer waaronder van de verlening daarvan aantekening in het octrooiregister is gedaan, van de termijn gedurende welke het octrooi van kracht blijft alsmede van de in artikel 3 van dit besluit bedoelde gegevens en, in voorkomend geval, van het resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek.

  • 2. Aan het bureau voor de industriële eigendom in de Nederlandse Antillen wordt zo spoedig mogelijk een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken toegezonden.

Artikel 26

  • 1. Aan een ieder wordt op daartoe strekkend verzoek als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, waarbij wordt aangegeven op welke aanvrage om octrooi of welk octrooi en welke stukken dat verzoek betrekking heeft,:

    a. uit het octrooiregister schriftelijk inlichtingen verstrekt tegen betaling van een bedrag van f 7 indien de inlichtingen op één aanvrage om octrooi of octrooi betrekking hebben, vermeerderd met een bedrag van f 3,50 voor iedere volgende aanvrage om octrooi of octrooi, waarover de inlichtingen gevraagd worden;

    b. uit het octrooiregister gewaarmerkte uittreksels verstrekt tegen betaling van een bedrag van f 20 voor iedere aanvrage om octrooi of octrooi, waarop het verlangde uittreksel betrekking heeft;

    c. afschriften van in het octrooiregister ingeschreven stukken verstrekt tegen betaling van een door het bureau voor elk voor verstrekking in aanmerking komend afschrift te bepalen en in het in artikel 27, derde lid, genoemde Bijblad bekend te maken bedrag van ten hoogste f 2 per bladzijde.

  • 2. Op verzoek worden aan daarop rechthebbenden bewijzen van het recht van voorrang, berustend op een in Nederland ingediende aanvrage om octrooi, verstrekt tegen betaling van een bedrag van f 20 per bewijs.

§ 10. Het blad «De Industriële Eigendom»

Artikel 27

  • 1. Het in artikel 20, eerste lid, van de wet bedoelde blad draagt de naam «De Industriële Eigendom» en verschijnt regelmatig op door het bureau te bepalen tijdstippen.

  • 2. Het bureau draagt zorg voor de samenstelling van het blad en stelt de prijs ervan vast, welke in het blad wordt bekendgemaakt.

  • 3. In het blad «De Industriële Eigendom» of het daarbij behorende «Bijblad» worden, behalve de in de wet en dit besluit voorgeschreven bekendmakingen, gegevens bekendgemaakt ten aanzien van stukken waarvan een ieder gerechtigd is kennis te nemen en waarvan bekendmaking naar het oordeel van het bureau nodig is voor een duidelijk overzicht van al hetgeen geschiedt ten aanzien van aanvragen om octrooien en octrooien, daaronder begrepen Europese octrooien.

  • 4. Het bureau doet in het blad «De Industriële Eigendom» of het daarbij behorende «Bijblad» voorts die gegevens vermelden welke naar zijn oordeel met het oog op een zo doeltreffend mogelijke voorlichting aan het publiek omtrent onderwerpen betreffende de octrooiverlening daarvoor in aanmerking komen.

  • 5. In het blad «De Industriële Eigendom» of het daarbij behorende «Bijblad» worden tevens vermeld inschrijvingen en doorhalingen in het register van octrooigemachtigden als bedoeld in artikel 3 van het Octrooigemachtigden-reglement.

HOOFDSTUK 3. STATEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 57, TWEEDE LID, VAN DE WET

Artikel 28

Staten als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de wet zijn de lid-staten van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

HOOFDSTUK 4. AANVRAGEN, INGEDIEND BIJ HET BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM IN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

Artikel 29

Aanvragen om octrooi, ingediend bij het bureau voor de industriële eigendom in de Nederlandse Antillen, worden na ontvangst bij het bureau in Nederland ingeschreven in het octrooiregister met inachtneming van het in artikel 31 van de wet bepaalde.

HOOFDSTUK 5. UITVOERINGSBEPALINGEN MET BETREKKING TOT CERTIFICATEN EN AANVRAGEN OM CERTIFICATEN

Artikel 30

Het bedrag dat bij het indienen van de aanvrage om een certificaat moet worden betaald, is f 1200.

Artikel 31

Het bedrag dat elk jaar moet worden betaald voor de instandhouding van een certificaat is gelijk aan het bedrag dat volgens artikel 6, zevende lid, voor het basisoctrooi betaald zou moeten worden indien dit octrooi nog van kracht zou zijn. Artikel 6, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 32

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 33

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 februari 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Uitgegeven de zevende maart 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Het onderhavige besluit bevat de uitvoeringsbepalingen van de Rijksoctrooiwet 1995. Deze wet is op 15 december 1994 tot stand gekomen en geplaatst in Stb. 1995, 511. De artikelen van deze wet zullen op een bij koninklijk besluit in werking worden gesteld. Voor de inwerking van de artikelen van het onderhavige besluit zal bij het tijdstip dat voor de onderscheiden artikelen van de wet wordt gekozen, worden aangesloten.

Uit artikel 102 van de Rijksoctrooiwet 1995 volgt dat de huidige Rijksoctrooiwet van toepassing zal blijven op vóór de inwerkingtreding van de Rijksoctrooiwet 1995 ingediende aanvragen om octrooi en de op die aanvragen verleende octrooien. De Rijksoctrooiwet 1995 zal van toepassing zijn op na de inwerkingtreding daarvan ingediende aanvragen om octrooi en op die aanvragen verleende octrooien. Deze verdeling geldt mutatis mutandis ook voor Europese octrooien; zie hiervoor artikel 103 van de Rijksoctrooiwet 1995.

Genoemde verdeling heeft tot gevolg dat naast het onderhavige besluit het op de Rijksoctrooiwet gebaseerde Octrooireglement nog enige tijd van kracht blijft. Afhankelijk van het moment van indiening van een aanvrage om octrooi onderscheidenlijk de datum van verlening van een Europees octrooi is dit besluit dan wel het Octrooireglement van toepassing.

Voor de inhoud van de uitvoeringsbepalingen kon nauw aangesloten worden bij het bestaande Octrooireglement. Dit is het gevolg van het feit dat ook bij het opstellen van de Rijksoctrooiwet 1995 zoveel mogelijk de bestaande Rijksoctrooiwet is gevolgd. Het verschil tussen beide wetten ligt met name in de sterk vereenvoudigde verleningsprocedure in de Rijksoctrooiwet 1995, waarbij wordt afgezien van een inhoudelijke toetsing van aanvragen om octrooi. Het onderhavige besluit verschilt in hoofdzaak van het Octrooireglement doordat de bepalingen in het Octrooireglement die verband houden met de inrichting en werkwijze van de Octrooiraad en die welke verband houden met het inhoudelijk onderzoek naar aanvragen om octrooi, in het onderhavige besluit niet zijn opgenomen. De bepalingen die in dit besluit wel zijn opgenomen zijn in veel gevallen letterlijk of bijna letterlijk ontleend aan de overeenkomstige bepalingen in het Octrooireglement. Hierbij valt te denken aan de regeling van het octrooiregister, de verschuldigde bedragen, de vereisten waaraan octrooiaanvragen en andere aan het bureau aangeboden stukken moeten voldoen, het verschaffen van inlichtingen uit het octrooiregister, de voorschriften inzake het depot van micro-organismen en de uitgifte van het blad «De Industriële Eigendom». Wat betreft de verschuldigde bedragen is besloten om deze, in lijn met het uitgangspunt bij de opstelling van de nieuwe wet, op hetzelfde niveau te houden als in het bestaande Octrooireglement. Het voornemen bestaat om in de nabije toekomst het beleid ten aanzien van de taksen aan een evaluatie te onderwerpen. Indien hieruit volgt dat vastgestelde bedragen wijziging behoeven, zal dit bij afzonderlijk wijzigingsbesluit gerealiseerd worden.

Tot slot zij vermeld, dat in dit besluit de termijnen niet, zoals gebruikelijk, in weken maar in maanden zijn aangeduid. Dit hangt samen met het feit dat ook in het Europees Octrooiverdrag en in het Samenwerkingsverdrag inzake octrooien de termijnen in maanden worden uitgedrukt. Een afwijking hiervan zou verwarring scheppen en een ingewikkelde administratie noodzakelijk maken bij gebruikers van het octrooisysteem.

II. ARTIKELEN

Hoofdstuk 2. Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot aanvragen om octrooi en octrooien

§ 1. Het octrooiregister

Deze paragraaf handelt over het register dat door het bureau in stand wordt gehouden ingevolge de bepalingen van de Rijksoctrooiwet 1995. In dit verband zij gewezen op artikel 96, tweede lid, van de Rijksoctrooiwet 1995. In dit artikel is voorgeschreven, dat het bureau bepaalde gegevens met betrekking tot aanvullende beschermingscertificaten voor geneesmiddelen in het octrooiregister inschrijft. Aangezien de gegevens waar het om gaat nauwkeurig zijn omschreven in de artikelen 9, tweede lid, 11 en 16 van de verordening, genoemd in artikel 90 van de wet, betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, behoeven deze niet in dit besluit opgesomd te worden.

§ 2. De krachtens de Rijksoctrooiwet 1995 verschuldigde bedragen

Artikel 6, eerste lid, stelt de taks voor het indienen van een verzoek om herstel in de vorige toestand vast op het zelfde niveau als het huidige Octrooireglement, te weten f 355.

Volgens het tweede lid van artikel 6 is bij de indiening van een aanvraag om octrooi een taks verschuldigd van f 325. Dit bedrag is iets hoger dan de indieningstaks van f 280 onder de Rijksoctrooiwet. Het verschil ad f 45 vindt zijn verklaring in het afschaffen van een afzonderlijke taks per bladzijde van de bij de aanvraag om octrooi behorende beschrijving en tekeningen en het uittreksel. Gemiddeld genomen blijft de indieningstaks op hetzelfde niveau als onder de Rijksoctrooiwet verschuldigd is. Het afschaffen van de bladzijde-taks leidt tot een administratieve vereenvoudiging.

De overige in de leden 3 tot en met 8 van artikel 6 genoemde taksen zijn gelijk aan die welke in het Octrooireglement zijn vastgesteld. Voor de gebruikers van het Nederlandse octrooistelsel is met name van belang dat de in het zesde lid genoemde instandhoudingstaksen niet zijn verhoogd. Naar mijn oordeel is het niet nodig om deze taksen aan te passen aan de geldontwaarding sinds 1981, het jaar waarin deze taksen voor het laatst zijn verhoogd. De kosten van het Bureau voor de industriële eigendom worden door deze taksen, welke ook door de houders van in Nederland geldende Europese octrooien moeten worden betaald, ruimschoots gedekt. Hierbij is tevens van belang dat, hoewel de instandhoudingstaksen in veel landen sinds 1981 zijn verhoogd, de Nederlandse taksen internationaal gezien nog steeds op een relatief hoog niveau liggen. Verwezen zij voorts naar het eerdergenoemde voornemen om de hoogte van de taksen aan een evaluatie te onderwerpen.

Bij de instandhoudingstaksen is thans ook een bedrag genoemd dat voor de negentiende en volgende malen dat een taks verschuldigd is, betaald moet worden. Deze uitbreiding van de reeks van verschuldigde instandhoudingstaksen is het gevolg van de introductie van het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. Dit certificaat, dat een aan het octrooi analoge bescherming geeft, verlengt de bescherming van een uitvinding met maximaal vijf jaren. In artikel 31 is voor de instandhouding van dit certificaat ook een taks voorgeschreven. Daarbij wordt voor de hoogte van de taks aangesloten bij de taks die voor het basisoctrooi waarop het certificaat een aanvulling geeft verschuldigd zou zijn, ware dit octrooi nog van kracht. Handhaving van de beperking van het aantal malen dat een instandhoudingstaks verschuldigd is tot achttien, zou tot gevolg gehad hebben dat niet voor alle jaren waarvoor een aanvullend beschermingscertificaat verleend is een instandhoudingstaks betaald zou behoeven te worden. Dit ongewenste gevolg wordt door deze wijziging vermeden.

De in het negende lid van artikel 6 genoemde taks is nieuw. Het betreft het bedrag dat aan het bureau betaald moet worden bij indiening van een verzoek om advies als bedoeld in artikel 84 van de Rijksoctrooiwet 1995. Het bedrag is vastgesteld op f 1200. Dit bedrag is de resultante van afweging van een tweetal motieven. Enerzijds dient het bedrag een reële vergoeding te zijn voor de dienst waarom verzocht wordt. Naar mag worden aangenomen zal de kostprijs van een advies gemiddeld hoger zijn dan f 1200. Anderzijds mag de hoogte niet prohibitief zijn voor het aanvragen van een advies en derhalve voor het aanvechten van de geldigheid van een octrooi. Om die reden is gezocht naar een bedrag dat geacht mag worden niet onoverkomelijk te zijn. Het bedrag van f 1200 is gelijk aan het bedrag dat betaald moet worden voor het aanvragen van een nieuwheidsonderzoek. De houder van een octrooi die een procedure bij de rechter tegen een inbreukmaker wenst aan te spannen dient het rapport van een nieuwheidsonderzoek over te leggen. Degene die de geldigheid van een volgens de Rijksoctrooiwet 1995 verleend octrooi wenst aan te vechten, dient een advies van het bureau over te leggen. Het vaststellen van gelijke bedragen voor verzoeken om deze stukken bewerkstelligt een zeker evenwicht in de financiële lasten tussen de octrooihouder en een derde, die bij een octrooigeschil betrokken zijn.

Ook de taksen die genoemd zijn in de artikelen 7 en 8 zijn gelijk aan die welke onder het Octrooireglement gelden. Met het oog op een administratieve vereenvoudiging is in artikel 7, eerste lid, onder b, voorzien in een enkelvoudige taks van f 20 in plaats van de huidige basistaks van f 12 welke wordt vermeerderd met een aanvullende taks van f 2 per bladzijde.

§§ 3, 4 en 5

De paragrafen 3, 4 en 5 bevatten bepalingen van formele en administratieve aard, waaraan aanvragen om octrooi en andere stukken welke aan het bureau worden aangeboden moeten voldoen. De inhoud van deze paragrafen is ontleend aan overeenkomstige bepalingen in het Octrooireglement.

Een nieuw element is opgenomen in artikel 11, onder q. Dit onderdeel hangt samen met de uitvoerbaarheid van het onderzoek naar de stand van de techniek, indien het onderwerp van de aanvrage een nucleotide- of aminozuursequentie betreft. De lengte van zulk een sequentie en het ingewikkelde karakter ervan maken dat de aanvrage alleen dan voldoende duidelijk is om het onderzoek naar de stand van de techniek uitvoerbaar te doen zijn, indien de sequentie-opsomming in gestandaardiseerde vorm en machine-leesbaar ter beschikking staat.

Onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) te Genève zijn hiertoe twee standaarden ontwikkeld, te weten:

1. WIPO Standaard St. 23, betreffende de wijze van weergeven van een sequentie-opsomming in de beschrijving van een octrooiaanvrage of een octrooi;

2. WIPO Standaard St. 24, betreffende de wijze van weergeven van een sequentie-opsomming in machineleesbare vorm op een elektronische gegevensdrager.

Ingevolge laatstgenoemde standaard kunnen enige details door de hem toepassende instantie nader worden vastgesteld. Het Europees Octrooibureau past de WIPO Standaarden St. 23 en 24 toe bij de behandeling van Europese octrooiaanvragen en bij de door hem in het kader van het Samenwerkingsverdrag aan een nieuwheidsonderzoek te onderwerpen internationale aanvragen. Gelet op artikel 34, eerste lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 is daarom in dit besluit een bepaling opgenomen die het toepassen van deze WIPO Standaarden, waar nodig in de door het Europees Octrooibureau vastgestelde vorm, voorschrijft.

Het niet voldoen aan het voorschrift in artikel 11, onder q, leidt ertoe dat het nieuwheidsonderzoek wegens onduidelijkheid van de aanvrage niet kan worden uitgevoerd (zie hiervoor artikel 35, eerste lid, van de Rijksoctrooiwet 1995).

§ 6. Voorschriften inzake aanvragen om octrooi en octrooien betreffende micro-organismen

Algemeen

Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de wet moet de beschrijving van de uitvinding onder meer van zodanige aard zijn, dat de uitvinding door een deskundige aan de hand van die beschrijving kan worden toegepast. Bij een uitvinding met betrekking tot het gebruik van een micro-organisme zal het veelal niet mogelijk zijn om aan die eis te voldoen. Het tweede lid van artikel 25 bepaalt dat, als het micro-organisme niet openbaar toegankelijk is, de beschrijving niettemin wordt geacht aan die eis te voldoen, indien een cultuur van het micro-organisme uiterlijk op de dag van indiening van de aanvrage is gedeponeerd en voorts wordt voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorschriften inzake identificatie en beschikbaarheid van het micro-organisme.

Paragraaf 6 bevat de voorschriften ter uitvoering van artikel 25, tweede lid, van de wet. Bij deze regeling hebben de op het depot van micro-organismen betrekking hebbende bepalingen van het Verdrag van Boedapest inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening (Trb. 1978, 90) en het daarbij behorende uitvoeringsreglement en van het Uitvoeringsreglement bij het Europees Octrooiverdrag (Trb. 1975, 108 en 1976, 101), zoals onder meer gewijzigd bij Besluit van 30 november 1978 (Trb. 1981, 213) in belangrijke mate als voorbeeld gediend.

De in paragraaf 6 opgenomen regeling is identiek aan die welke is opgenomen in paragraaf 6C van het huidige Octrooireglement.

Artikelen 17 en 19

De eisen van identificatie van het micro-organisme zijn in deartikelen 17 en 19 neergelegd in de vorm van eisen waaraan bij het indienen van de aanvraag en bij het verrichten van het depot moet worden voldaan.

In de beschrijving van de uitvinding dient de aanvrager volgensartikel 17 de van belang zijnde gegevens ten aanzien van de kenmerken van het micro-organisme waarover hij beschikt, weer te geven alsmede de instelling waarbij en het nummer waaronder de cultuur van het micro-organisme is gedeponeerd te vermelden. Volgens het derde lid van artikel 17 mogen het nummer waaronder de cultuur van het micro-organisme zal worden opgeslagen en het door de depositaris af te geven ontvangstbewijs ook binnen een termijn van één maand na het indienen van de octrooiaanvraag worden verstrekt. Het kan namelijk zijn dat deze gegevens op de dag van indiening van de octrooiaanvraag nog niet beschikbaar zijn.

Daarnaast moeten volgens artikel 19 bij het verrichten van het depot de voor het beheer en de opslag van de cultuur van het micro-organisme van belang zijnde gegevens worden verstrekt. Voorts moet daarbij een identificatieaanduiding en, indien deze voorhanden zijn, de wetenschappelijke beschrijving en de taxonomische aanduiding van het micro-organisme worden aangegeven. Bij de in onderdeel a gevorderde uiteenzetting van de eigenschappen van het micro-organisme moet met name gedacht worden aan die eigenschappen, welke als zodanig dan wel in bepaalde omstandigheden een gevaar voor de gezondheid of het milieu kunnen opleveren.

In de artikelen 18, 20 en 21 van het onderhavige besluit zijn de eisen inzake beschikbaarheid uitgewerkt. Deze regeling beoogt in hoofdzaak te bewerkstelligen dat derden in voldoende mate toegang kunnen krijgen tot de vinding, ten einde daarop zelf verder onderzoek te verrichten, zonder evenwel het belang van de aanvrager of houder van het octrooi ten aanzien van zijn vinding te schaden.

Artikel 18, eerste lid, regelt bij welke instellingen het depot rechtsgeldig kan plaatsvinden. Naast de in onderdeel a van dat lid aangewezen instellingen, die in het kader van het eerdergenoemde Verdrag van Boedapest de status van internationale depositaris bezitten, kunnen volgens onderdeel b door het bureau andere instellingen worden aangewezen. De mogelijkheid om andere instellingen aan te wijzen kan van belang zijn voor een micro-organisme dat niet kan worden ingepast in de collecties van eerdergenoemde instellingen of in verband met veiligheidsoverwegingen of technische belemmeringen niet naar het buitenland kan worden overgebracht.

De in het tweede lid, onder a en b, opgenomen vereisten voor aanwijzing als bewaarinstelling beogen met name de beschikbaarheid van gedeponeerde culturen van micro-organismen te bevorderen. Door onderdeel c van dit artikellid wordt daarenboven bereikt dat de door het bureau aangewezen instellingen de bij hen gedeponeerde culturen voor een zelfde tijdvak als ingevolge artikel 9 van het eerdergenoemde Verdrag van Boedapest voor de in het kader van dat verdrag erkende instellingen geldt, zullen bewaren.

Indien een aangewezen instelling niet langer voldoet aan de ingevolge het tweede lid voor haar geldende eisen, moet de aanwijzing op grond van het vierde lid worden ingetrokken.

Het vijfde lid van artikel 18 bepaalt dat reeds door de Voorzitter van de Octrooiraad aangewezen instellingen voor de toepassing van artikel 18 geacht worden door het bureau te zijn aangewezen. Hiermee wordt voorkomen dat nogmaals een aanwijzing voor reeds erkende instellingen moet worden gedaan.

Artikel 20, eerste lid, bepaalt dat de cultuur van een micro-organisme vanaf het moment van de indiening van de aanvraag om octrooi, totdat vaststaat dat op die aanvraag geen octrooi zal worden verleend, dan wel totdat het octrooi zijn kracht verliest, beschikbaar moet zijn voor de verstrekking van monsters daarvan. Het tweede lid bevat een regeling die inhoudt dat, indien de beschikbaarheid van het micro-organisme wordt onderbroken of zelfs geheel vervalt, aan de eis van beschikbaarheid niettemin wordt geacht te zijn voldaan, indien de aanvrager of de houder van het octrooi binnen een bepaalde termijn een nieuw depot verricht en aan een aantal andere eisen met betrekking tot dat nieuwe depot voldoet. Deze regeling is volgens het derde lid van overeenkomstige toepassing als de instelling waarbij de cultuur is gedeponeerd niet meer aan de in artikel 18, eerste lid, bedoelde kwalificatie voldoet.

Het tijdig verrichten van een nieuw depot en het voldoen aan de daarbij gestelde eisen is van cruciaal belang, omdat anders het op de desbetreffende aanvraag verleende octrooi op grond van artikel 75, eerste lid, onder b, van de wet nietig kan worden verklaard. Met het oog hierop bevatten het tweede en derde lid een voorziening waardoor de termijn voor het indienen van een nieuw depot pas begint wanneer de betrokkene op de hoogte is of kan zijn van het niet meer beschikbaar zijn van de door hem gedeponeerde cultuur van het micro-organisme.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan een ieder, die op grond van artikel 21 van de wet gerechtigd is tot kennisneming van stukken, aan het bureau verzoeken om toegang te krijgen tot de cultuur van het micro-organisme. De afgifte van een monster van een cultuur aan een derde vindt niet plaats dan nadat deze zich er, door middel van een op grond van het tweede lid bij het verzoek te voegen verklaring, jegens de aanvrager of de houder van het octrooi toe heeft verplicht de cultuur of een daarvan afgeleide cultuur alleen voor proefnemingen te gebruiken en niet aan derden ter beschikking te stellen. Op grond van deze verklaring zal hij, alsmede de door hem ingevolge het derde lid van dit artikel aangewezen deskundige, rechtstreeks door de aanvrager of de houder van het octrooi in rechte kunnen worden aangesproken, indien aan deze verplichtingen niet wordt voldaan. De in het eerste lid genoemde verplichting staat niet in de weg aan het door de verzoeker verrichten van een depot van een door hem van het monster afgeleide cultuur van het micro-organisme, noodzakelijk voor een octrooiverleningsprocedure. Ter zake van de verstrekking van monsters van micro-organismen zal de betrokken instelling aan degene die om afgifte daarvan heeft verzocht de bij die instelling gebruikelijke vergoeding voor de daaraan verbonden kosten in rekening kunnen brengen.

Het derde lid biedt de aanvrager om octrooi de mogelijkheid om ter voorkoming van mogelijk misbruik of onoordeelkundig gebruik, te bepalen dat tot de datum waarop octrooi wordt verleend dan wel vaststaat dat op de aanvraag geen octrooi zal worden verleend het monster alleen mag worden afgegeven aan een door de verzoeker aangewezen deskundige. Een dergelijke deskundige kan zijn een natuurlijke persoon met wiens aanwijzing als deskundige de aanvrager heeft ingestemd dan wel een natuurlijke persoon die door het bureau als zodanig is erkend.

Artikel 3, tweede lid, van het Verdrag van Boedapest bepaalt dat geen enkele Verdragsluitende Staat mag verlangen dat aan van dat verdrag afwijkende of dat verdrag aanvullende eisen wordt voldaan. Aangezien dat verdrag eveneens bepalingen bevat omtrent de in de paragraaf 6 van het onderhavige besluit geregelde materie, is in artikel 22 bepaald dat in geval van strijdigheid de bepalingen van het verdrag de doorslag geven.

§ 8. Octrooibewijs

In paragraaf 8 is een regeling opgenomen omtrent het octrooibewijs dat door het bureau aan de octrooihouder wordt verstrekt. De Rijksoctrooiwet 1995 schrijft, anders dan de bestaande Rijksoctrooiwet, niet voor dat het bureau dit bewijs verstrekt. Naar mijn oordeel is het in het belang van een goede uitvoering van de Rijksoctrooiwet 1995 evenwel gewenst dat de octrooihouder toch een bewijs van octrooiverlening krijgt uitgereikt. Het octrooibewijs wordt samen met het krachtens artikel 32, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 te verstrekken gewaarmerkte afschrift van het octrooischrift aan de octrooihouder verstrekt.

Hoofdstuk 3. Staten als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de wet

Artikel 57, tweede lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 bepaalt kort gezegd dat, indien een voortbrengsel of werkwijze waarvoor een octrooi is verleend niet binnen drie jaar na die verlening in voldoende mate in een zich in het Koninkrijk of in een andere bij algemene maatregel van rijksbestuur aangewezen staat bevindende inrichting wordt vervaardigd of toegepast, de octrooihouder verplicht is de voor het in werking hebben van zo'n inrichting door een derde benodigde licentie te verlenen. De aanwijzing van de lid-staten van de Europese Unie in artikel 28 houdt verband met het karakter van een economische unie. Door deze aanwijzing wordt voorkomen dat een uitvinder die onder meer in Nederland een octrooi heeft verkregen en met het oog op de exploitatie van die uitvinding in een van de andere lid-staten van de EU een fabriek opricht, geconfronteerd zou worden met de verplichting aan een in Nederland gevestigde concurrent een licentie te verlenen. De aanwijzing van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132) steunt op dezelfde ratio. Bij deze overeenkomst is de in het kader van het EG-verdrag tot stand gebrachte gemeenschappelijke markt verruimd tot één economische ruimte, waarvan ook de andere verdragsluitende staten deel uitmaken.

Hoofdstuk 5. Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot certificaten en aanvragen om certificaten

In artikel 30 is het bedrag vastgesteld, dat moet worden betaald bij het indienen van een aanvraag om een certificaat als bedoeld in hoofdstuk 6a van de Rijksoctrooiwet 1995. Het bedrag van f 1200 is voldoende om de gemiddelde kosten van de behandeling van een aanvraag te dekken.

In artikel 31 is de instandhoudingstaks voor certificaten opgenomen. De hoogte van deze taks is gelijk aan die van de instandhoudingstaks, die betaald zou moeten worden voor het basisoctrooi waarop het certificaat een aanvulling geeft, ware dit octrooi nog van kracht. Aansluiting bij de instandhoudingstaks voor het basisoctrooi ligt in de rede omdat het certificaat een het octrooi aanvullende bescherming biedt, die begint na het verstrijken van de octrooiduur. Voorts zij verwezen naar de toelichting op artikel 6, zevende lid, van dit besluit.

Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 6, achtste lid, wordt bereikt dat bij betaling binnen zes maanden na de vervaldag van de taks de in dat lid vastgestelde verhoging van f 50 verschuldigd is.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 111 van de Rijksoctrooiwet 1995 bepaalt dat voor de inwerkingtreding van de verschillende artikelen of onderdelen daarvan een verschillend tijdstip kan worden vastgesteld. In lijn hiermee biedt ook artikel 32 van het onderhavige besluit de mogelijkheid van een gefaseerde inwerkingstelling.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

XNoot
1

Bijgewerkte tekst in Stb. 1995, 52.

Naar boven