Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2001, 47 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2001, 47 | Verdrag |
Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten; met Protocollen en Verklaringen;
Nice, 26 februari 2001
Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten
Zijne Majesteit de Koning der Belgen,
Hare Majesteit de Koningin van Denemarken,
De President van de Bondsrepubliek Duitsland,
De President van de Helleense Republiek,
Zijne Majesteit de Koningin van Spanje,
De President van de Franse Republiek,
De President van Ierland,
De President van de Italiaanse Republiek,
Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg,
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,
De Federale President van de Republiek Oostenrijk,
De President van de Portugese Republiek,
De President van de Republiek Finland,
Zijne Majesteit de Koning van Zweden,
Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
Herinnerend aan het historisch belang van de beëindiging van de deling van het Europese continent,
Verlangend het met het Verdrag van Amsterdam aangevangen proces, waarbij de instellingen van de Europese Unie moeten worden voorbereid op het functioneren in een uitgebreide Unie, te voltooien,
Vastbesloten om op deze basis voort te gaan met de toetredingsonderhandelingen en deze op succesvolle wijze af te ronden volgens de procedure waarin het Verdrag betreffende de Europese Unie voorziet,
Hebben besloten het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten te wijzigen,
en hebben te dien einde als hun gevolmachtigden aangewezen:
Zijne Majesteit de Koning der Belgen:
Hare Majesteit de Koningin van Denemarken:
De President van de Bondsrepubliek Duitsland:
De President van de Helleense Republiek:
Zijne Majesteit de Koning van Spanje:
De President van de Franse Republiek:
De President van Ierland:
De President van de Italiaanse Republiek:
Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg:
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
De Federale President van de Republiek Oostenrijk:
De President van de Portugese Republiek:
De President van de Republiek Finland:
Zijne Majesteit de Koning van Zweden:
Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland:
Die, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten,
Overeenstemming hebben bereikt omtrent de volgende bepalingen:
INHOUDELIJKE WIJZIGINGEN
Het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt gewijzigd overeenkomstig dit artikel.
1) Artikel 7 wordt vervangen door:
„Artikel 7
1. Op een met redenen omkleed voorstel van een derde van de lidstaten, het Europees Parlement of de Commissie kan de Raad, na instemming van het Europees Parlement, met een meerderheid van vier vijfden van zijn leden constateren dat er duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van in artikel 6, lid 1, genoemde beginselen door een lidstaat, en die lidstaat passende aanbevelingen doen. Alvorens die constatering te doen, hoort de Raad de betrokken lidstaat en kan hij volgens dezelfde procedure onafhankelijke personen vragen binnen een redelijke termijn een verslag over de situatie in die lidstaat voor te leggen.
De Raad gaat regelmatig na of de redenen die tot zijn constatering hebben geleid nog bestaan.
2. De Raad, in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, kan met eenparigheid van stemmen, op voorstel van een derde van de lidstaten of van de Commissie, en na instemming van het Europees Parlement, een ernstige en voortdurende schending van in artikel 6, lid 1, genoemde beginselen door een lidstaat constateren, na de regering van de lidstaat in kwestie om opmerkingen te hebben verzocht.
3. Wanneer de in lid 2 bedoelde constatering is gedaan, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten tot schorsing van bepaalde rechten die uit de toepassing van dit Verdrag op de lidstaat in kwestie voortvloeien, met inbegrip van de stemrechten van de vertegenwoordiger van de regering van die lidstaat in de Raad. De Raad houdt daarbij rekening met de mogelijke gevolgen van een dergelijke schorsing voor de rechten en verplichtingen van natuurlijke en rechtspersonen.
De verplichtingen van de lidstaat in kwestie uit hoofde van dit Verdrag blijven in ieder geval verbindend voor die lidstaat.
4. De Raad kan naderhand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten om krachtens lid 3 genomen maatregelen te wijzigen of in te trekken in verband met wijzigingen in de toestand die tot het opleggen van de maatregelen heeft geleid.
5. Voor de toepassing van dit artikel besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van de vertegenwoordiger van de regering van de lidstaat in kwestie. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het aannemen van de in lid 2 bedoelde besluiten. Een gekwalificeerde meerderheid wordt omschreven als hetzelfde aandeel van de gewogen stemmen van de betrokken leden van de Raad als vastgelegd in artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Dit lid is eveneens van toepassing wanneer stemrechten worden geschorst op grond van lid 3.
6. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 besluit het Europees Parlement met een meerderheid van twee derden der uitgebrachte stemmen en tevens bij meerderheid van zijn leden."
2) Artikel 17 wordt vervangen door:
„Artikel 17
1. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid omvat alle aangelegenheden die betrekking hebben op de veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid, dat tot een gemeenschappelijke defensie kan leiden indien de Europese Raad daartoe besluit. In dat geval beveelt hij de lidstaten aan een daartoe strekkend besluit aan te nemen overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.
Het beleid van de Unie overeenkomstig dit artikel laat het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet, eerbiedigt de uit het Noord-Atlantisch Verdrag voortvloeiende verplichtingen van bepaalde lidstaten waarvan de gemeenschappelijke defensie gestalte krijgt in de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), en is verenigbaar met het in dat kader vastgestelde gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid.
De geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid wordt, wanneer de lidstaten dat passend achten, ondersteund door hun samenwerking op bewapeningsgebied.
2. De in dit artikel bedoelde aangelegenheden omvatten humanitaire en reddingsopdrachten, vredeshandhavingsopdrachten en opdrachten van strijdkrachten op het gebied van crisisbeheersing, met inbegrip van het tot stand brengen van vrede.
3. Onder dit artikel vallende besluiten welke gevolgen hebben op defensiegebied worden genomen onverminderd het beleid en de verplichtingen, bedoeld in lid 1, tweede alinea.
4. Dit artikel vormt geen beletsel voor de ontwikkeling van nauwere samenwerking op bilateraal niveau tussen twee of meer lidstaten, in het kader van de West-Europese Unie (WEU) en van de NAVO, mits die samenwerking niet indruist tegen en geen belemmering vormt voor de in deze titel beoogde samenwerking.
5. Ter bevordering van de doelstellingen van dit artikel wordt het bepaalde in dit artikel overeenkomstig artikel 48 herzien."
3) In artikel 23, lid 2, eerste alinea, wordt het volgende derde streepje toegevoegd:
„– bij de benoeming van een speciale vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 18, lid 5."
4) Artikel 24 wordt vervangen door:
„Artikel 24
1. Indien ter uitvoering van deze titel een overeenkomst moet worden gesloten met één of meer staten of internationale organisaties, kan de Raad het voorzitterschap machtigen om, zo nodig bijgestaan door de Commissie, daartoe onderhandelingen te openen. Dergelijke overeenkomsten worden gesloten door de Raad op aanbeveling van het voorzitterschap.
2. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen wanneer de overeenkomst betrekking heeft op een aangelegenheid ten aanzien waarvan interne besluiten met eenparigheid van stemmen worden aangenomen.
3. Wanneer de overeenkomst betrekking heeft op de uitvoering van een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen overeenkomstig artikel 23, lid 2.
4. Dit artikel is ook van toepassing op aangelegenheden die onder titel VI vallen. Wanneer de overeenkomst betrekking heeft op een aangelegenheid ten aanzien waarvan interne besluiten of maatregelen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moeten worden aangenomen, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen overeenkomstig artikel 34, lid 3.
5. Geen overeenkomst is bindend voor een lidstaat waarvan de vertegenwoordiger in de Raad verklaart dat hij de bepalingen van zijn grondwettelijke procedure in acht moet nemen; de andere leden van de Raad kunnen overeenkomen dat de overeenkomst niettemin voorlopig van toepassing is.
6. De overeenkomsten, gesloten onder de voorwaarden van dit artikel, zijn bindend voor de instellingen van de Unie."
5) Artikel 25 wordt vervangen door:
„Artikel 25
Onverminderd artikel 207 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap volgt een politiek en veiligheidscomité de internationale situatie op de onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallende gebieden en draagt het bij tot het bepalen van het beleid door op verzoek van de Raad of op eigen initiatief adviezen aan de Raad uit te brengen. Het comité ziet ook toe op de tenuitvoerlegging van het overeengekomen beleid, onverminderd de bevoegdheden van het voorzitterschap en van de Commissie.
In het kader van deze titel oefent het comité onder verantwoordelijkheid van de Raad de politieke controle en strategische leiding van crisisbeheersingsoperaties uit.
De Raad kan het comité voor het doel en de duur van een crisisbeheersingsoperatie, als bepaald door de Raad, machtigen passende besluiten te nemen over de politieke controle en strategische leiding van de operatie, onverminderd artikel 47."
6) De volgende artikelen worden ingevoegd:
„Artikel 27 A
1. Nauwere samenwerking op een van de gebieden die vallen onder deze titel heeft tot doel de waarden van de Unie veilig te stellen en de belangen van de Unie in haar geheel te dienen, door haar identiteit als coherente kracht in de wereld tot uitdrukking te brengen. Nauwere samenwerking moet geschieden met inachtneming van:
– de beginselen, de doelstellingen, de algemene richtsnoeren en de samenhang van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede de in het kader van dat beleid genomen besluiten;
– de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap;
– de samenhang tussen het algehele beleid van de Unie en haar externe optreden.
2. De artikelen 11 tot en met 27 en de artikelen 27 B tot en met 28 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde nauwere samenwerking, tenzij in artikel 27 C en in de artikelen 43 tot en met 45 anders is bepaald.
Artikel 27 B
De nauwere samenwerking uit hoofde van deze titel heeft betrekking op de uitvoering van een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt. Zij kan geen betrekking hebben op vraagstukken die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.
Artikel 27 C
De lidstaten die voornemens zijn onderling nauwere samenwerking krachtens artikel 27 B aan te gaan, richten een verzoek aan de Raad.
Het verzoek wordt aan de Commissie en ter kennisgeving aan het Europees Parlement toegezonden. De Commissie brengt met name advies uit over de samenhang van de beoogde nauwere samenwerking met het beleid van de Unie. De machtiging wordt verleend door de Raad, die overeenkomstig artikel 23, lid 2, tweede en derde alinea, en met inachtneming van de artikelen 43 tot en met 45 een besluit neemt.
Artikel 27 D
Onverminderd de bevoegdheden van het voorzitterschap en de Commissie, ziet de secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, er in het bijzonder op toe dat alle leden van het Europees Parlement en de Raad ten volle op de hoogte worden gehouden van de uitvoering van nauwere samenwerking op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Artikel 27 E
Een lidstaat die wenst deel te nemen aan krachtens artikel 27 C aangegane nauwere samenwerking geeft kennis van zijn voornemen aan de Raad en brengt de Commissie op de hoogte. De Commissie doet binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving een advies aan de Raad toekomen. Binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving neemt de Raad een besluit over het verzoek en over bijzondere regelingen die hij eventueel nodig acht. Het besluit wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij de Raad binnen die termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit het op te schorten; in dat geval geeft de Raad de redenen voor zijn besluit aan en stelt hij een termijn voor een nieuwe behandeling.
Voor de toepassing van dit artikel besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Een gekwalificeerde meerderheid wordt omschreven als hetzelfde aandeel van de gewogen stemmen en hetzelfde aandeel van het aantal betrokken leden van de Raad als vastgelegd in artikel 23, lid 2, derde alinea."
7) Artikel 29, tweede alinea, tweede streepje, wordt vervangen door:
„– nauwere samenwerking tussen justitiële en andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten, ook via de Europese eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust), in overeenstemming met de artikelen 31 en 32;"
8) Artikel 31 wordt vervangen door:
„Artikel 31
1. Gezamenlijk optreden inzake justitiële samenwerking in strafzaken omvat:
a. het vergemakkelijken en bespoedigen van de samenwerking tussen de bevoegde ministeries en de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten, onder andere wanneer dat dienstig is via Eurojust, met betrekking tot procedures en de tenuitvoerlegging van beslissingen;
b. het vergemakkelijken van uitlevering tussen lidstaten;
c. het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voorzover nodig ter verbetering van die samenwerking;
d. het voorkomen van jurisdictiegeschillen tussen lidstaten;
e. het geleidelijk aannemen van maatregelen tot opstelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de georganiseerde criminaliteit, terrorisme en illegale drugshandel.
2. De Raad bevordert de samenwerking via Eurojust door:
a. Eurojust in staat te stellen bij te dragen tot een goede coördinatie tussen de met vervolging belaste nationale autoriteiten van de lidstaten;
b. de medewerking van Eurojust te bevorderen aan onderzoek met betrekking tot zaken van zware grensoverschrijdende criminaliteit, in het bijzonder wanneer het om georganiseerde criminaliteit gaat, met name rekening houdend met de door Europol verrichte analyses;
c. nauwe samenwerking tussen Eurojust en het Europees justitieel netwerk te vergemakkelijken, met name om de uitvoering van rogatoire commissies en de behandeling van uitleveringsverzoeken te vergemakkelijken."
9) Artikel 40 wordt vervangen door de volgende artikelen 40, 40 A en 40 B:
„Artikel 40
1. Nauwere samenwerking op een van de gebieden die vallen onder deze titel heeft tot doel de Unie in staat te stellen zich sneller te ontwikkelen tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, met inachtneming van de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap en de in deze titel neergelegde doelstellingen.
2. De artikelen 29 tot en met 39 en de artikelen 40 A, 40 B en 41 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde nauwere samenwerking, tenzij in artikel 40 A en in de artikelen 43 tot en met 45 anders is bepaald.
3. De bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die betrekking hebben op de bevoegdheden van het Hof van Justitie en de uitoefening van die bevoegdheden, zijn van toepassing op dit artikel alsmede op de artikelen 40 A en 40 B.
Artikel 40 A
1. De lidstaten die voornemens zijn onderling nauwere samenwerking krachtens artikel 40 aan te gaan, richten een verzoek aan de Commissie, die bij de Raad een voorstel in die zin kan indienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvan mee aan de betrokken lidstaten. Deze kunnen vervolgens bij de Raad een initiatief indienen om een machtiging voor de nauwere samenwerking te verkrijgen.
2. De in lid 1 bedoelde machtiging wordt met inachtneming van de artikelen 43 tot en met 45 verleend door de Raad die, op voorstel van de Commissie of op initiatief van ten minste acht lidstaten, na raadpleging van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt. De stemmen van de leden van de Raad worden gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Een lid van de Raad kan verlangen dat de zaak aan de Europese Raad wordt voorgelegd. Nadat dit is geschied, kan de Raad overeenkomstig de eerste alinea een besluit nemen.
Artikel 40 B
Een lidstaat die wenst deel te nemen aan krachtens artikel 40 A aangegane nauwere samenwerking geeft kennis van zijn voornemen aan de Raad en aan de Commissie, die binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving een advies aan de Raad doet toekomen, eventueel vergezeld van een aanbeveling betreffende bijzondere regelingen die zij nodig acht voor de deelneming van de betrokken lidstaat aan de samenwerking. De Raad neemt binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving een besluit over het verzoek. Het besluit wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij de Raad binnen die termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit het op te schorten; in dat geval geeft de Raad de redenen voor zijn besluit aan en stelt hij een termijn voor een nieuwe behandeling.
Voor de toepassing van dit artikel besluit de Raad overeenkomstig artikel 44, lid 1."
10) (heeft geen betrekking op de Nederlandse tekst)
11) Artikel 43 wordt vervangen door:
„Artikel 43
De lidstaten die voornemens zijn onderling nauwere samenwerking aan te gaan kunnen gebruik maken van de instellingen, procedures en regelingen van dit Verdrag en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, mits de samenwerking:
a. beoogt de doelstellingen van de Unie en de Gemeenschap te bevorderen, hun belangen te beschermen en te dienen, en hun integratieproces te versterken;
b. strookt met die verdragen, en met het ene institutionele kader van de Unie;
c. strookt met het acquis communautaire en met de maatregelen die krachtens de andere bepalingen van die verdragen genomen zijn;
d. binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Unie of de Gemeenschap blijft en geen betrekking heeft op de gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen;
e. geen afbreuk doet aan de interne markt als omschreven in artikel 14, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, noch aan de economische en sociale samenhang die tot stand is gebracht overeenkomstig titel XVII van dat verdrag;
f. geen beperking of discriminatie in de handel tussen de lidstaten vormt en de mededinging tussen de lidstaten niet verstoort;
g. een zaak is van ten minste acht lidstaten;
h. strookt met de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de lidstaten die er niet aan deelnemen;
i. geen afbreuk doet aan het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie;
j. openstaat voor alle lidstaten, overeenkomstig artikel 43 B."
12) De volgende artikelen worden toegevoegd:
„Artikel 43 A
Er mag pas in laatste instantie met nauwere samenwerking worden begonnen, wanneer in de Raad is vastgesteld dat de doelstellingen van de samenwerking niet binnen een redelijke termijn op grond van de terzake geldende bepalingen van de verdragen kunnen worden verwezenlijkt.
Artikel 43 B
Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan. Deelneming is te allen tijde mogelijk overeenkomstig de artikelen 27 E en 40 B van dit Verdrag en artikel 11 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, mits de betrokken lidstaten het basisbesluit en de in het kader daarvan aangenomen besluiten naleven. De Commissie en de lidstaten die aan een nauwere samenwerking deelnemen, zien erop toe dat de deelname van zoveel mogelijk lidstaten wordt aangemoedigd."
13) Artikel 44 wordt vervangen door de volgende artikelen 44 en 44 A:
„Artikel 44
1. Voor de aanneming van de handelingen en besluiten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in artikel 43 bedoelde nauwere samenwerking zijn de desbetreffende institutionele bepalingen van dit Verdrag en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing. Alle leden van de Raad kunnen deelnemen aan de beraadslagingen, maar alleen de leden die aan de samenwerking deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, nemen deel aan de aanneming van besluiten. Een gekwalificeerde meerderheid wordt omschreven als hetzelfde aandeel van de gewogen stemmen en hetzelfde aandeel van het aantal betrokken leden van de Raad als vastgelegd in artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en, wat nauwere samenwerking op grond van artikel 27 C betreft, in artikel 23, lid 2, tweede en derde alinea, van dit Verdrag. Eenparigheid van stemmen wordt alleen door de betrokken leden van de Raad gevormd.
Dergelijke handelingen en besluiten maken geen deel uit van het acquis van de Unie.
2. De lidstaten passen, voorzover zij bij de nauwere samenwerking betrokken zijn, de handelingen en besluiten toe die worden aangenomen voor de uitvoering van de nauwere samenwerking waaraan zij deelnemen. Deze handelingen en besluiten zijn alleen bindend voor de lidstaten die eraan deelnemen en zijn in voorkomend geval alleen in die staten rechtstreeks van toepassing. De lidstaten die niet aan de samenwerking deelnemen, belemmeren de uitvoering ervan door de deelnemende lidstaten niet.
Artikel 44 A
De uitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van een nauwere samenwerking, met uitzondering van de administratieve kosten voor de instellingen, komen ten laste van de deelnemende lidstaten, tenzij de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen van al zijn leden anders besluit."
14) Artikel 45 wordt vervangen door:
„Artikel 45
De Raad en de Commissie zorgen ervoor dat de op grond van deze titel genomen maatregelen coherent zijn, zowel onderling als met het beleid van de Unie en van de Gemeenschap, en werken daartoe samen."
15) Artikel 46 wordt vervangen door:
„Artikel 46
De bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie die betrekking hebben op de bevoegdheden van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en de uitoefening van die bevoegdheden, zijn slechts op de volgende bepalingen van dit Verdrag van toepassing:
a. de bepalingen houdende wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap met het oog op de oprichting van de Europese Gemeenschap, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;
b. de bepalingen van titel VI, onder de voorwaarden van artikel 35;
c. de bepalingen van titel VII, onder de voorwaarden van de artikelen 11 en 11 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en van artikel 40 van dit Verdrag;
d. artikel 6, lid 2, met betrekking tot de handelingen van de instellingen, voorzover het Hof bevoegd is op grond van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en op grond van dit Verdrag;
e. de louter procedurele bepalingen van artikel 7; het Hof doet uitspraak op verzoek van de betrokken lidstaat, binnen een maand na de datum van de in dat artikel bedoelde constatering door de Raad;
f. de artikelen 46 tot en met 53."
Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt gewijzigd overeenkomstig dit artikel.
1) Artikel 11 wordt vervangen door de volgende artikelen 11 en 11A:
„Artikel 11
1. De lidstaten die voornemens zijn onderling nauwere samenwerking aan te gaan op een van de gebieden die onder dit Verdrag vallen, richten een verzoek aan de Commissie, die bij de Raad een voorstel in die zin kan indienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvan mee aan de betrokken lidstaten.
2. De machtiging om nauwere samenwerking als bedoeld in lid 1 aan te gaan, wordt met inachtneming van de artikelen 43 tot en met 45 van het Verdrag betreffende de Europese Unie verleend door de Raad, die op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt. Wanneer de nauwere samenwerking betrekking heeft op een gebied dat onder de procedure van artikel 251 van dit Verdrag valt, is instemming van het Europees Parlement vereist.
Een lid van de Raad kan verlangen dat de zaak aan de Europese Raad wordt voorgelegd. Nadat dit is geschied, kan de Raad overeenkomstig de eerste alinea een besluit nemen.
3. Op de handelingen en besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van activiteiten inzake nauwere samenwerking zijn alle desbetreffende bepalingen van dit Verdrag van toepassing, tenzij in dit artikel en in de artikelen 43 tot en met 45 van het Verdrag betreffende de Europese Unie anders is bepaald.
Artikel 11 A
Een lidstaat die wenst deel te nemen aan krachtens artikel 11 aangegane nauwere samenwerking geeft kennis van zijn voornemen aan de Raad en aan de Commissie, die binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving een advies aan de Raad doet toekomen. Binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving neemt de Commissie een besluit over het verzoek en over bijzondere regelingen die zij eventueel nodig acht."
2) In artikel 13 wordt de bestaande tekst lid 1, en wordt het volgende lid 2 toegevoegd:
„2. Wanneer de Raad communautaire stimuleringsmaatregelen, harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten uitgezonderd, vaststelt ter ondersteuning van de maatregelen die de lidstaten nemen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen neemt hij, in afwijking van lid 1, een besluit volgens de procedure van artikel 251."
3) Artikel 18 wordt vervangen door:
„Artikel 18
1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2. Indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt om deze doelstelling te verwezenlijken en dit Verdrag niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kan de Raad bepalingen vaststellen die de uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten vergemakkelijken. Hij neemt een besluit volgens de procedure van artikel 251.
3. Lid 2 is niet van toepassing op de bepalingen inzake paspoorten, identiteitskaarten, verblijfstitels of andere daarmee gelijkgestelde documenten, noch op de bepalingen inzake sociale zekerheid of sociale bescherming."
4) Aan artikel 67 wordt het volgende lid toegevoegd:
„5. In afwijking van lid 1 neemt de Raad volgens de procedure van artikel 251 de volgende maatregelen aan:
– de in artikel 63, punt 1) en punt 2, onder a, bedoelde maatregelen, voorzover de Raad vooraf overeenkomstig lid 1 van dit artikel communautaire wetgeving heeft vastgesteld waarin gemeenschappelijke regels en de voornaamste beginselen terzake worden bepaald;
– de in artikel 65 bedoelde maatregelen, met uitzondering van de aspecten in verband met het familierecht."
5) Artikel 100 wordt vervangen door:
„Artikel 100
1. Onverminderd de overige procedures waarin dit Verdrag voorziet, kan de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de voor de economische situatie passende maatregelen nemen, met name indien zich bij de voorziening met bepaalde producten ernstige moeilijkheden voordoen.
2. In geval van moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden in een lidstaat, die worden veroorzaakt door natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen die deze lidstaat niet kan beheersen, kan de Raad op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen onder bepaalde voorwaarden communautaire financiële bijstand aan de betrokken lidstaat verlenen. De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement van het genomen besluit in kennis."
6) Artikel 111, lid 4, wordt vervangen door:
„4. Onder voorbehoud van lid 1 besluit de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen over het standpunt van de Gemeenschap in internationale fora ten aanzien van onderwerpen die van bijzonder belang zijn voor de Economische en Monetaire Unie, en over de wijze waarop zij overeenkomstig de in de artikelen 99 en 105 vastgelegde bevoegdheidsverdeling wordt vertegenwoordigd."
7) Artikel 123, lid 4, wordt vervangen door:
„4. Op de aanvangsdatum van de derde fase neemt de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB, met eenparigheid van stemmen van de lidstaten zonder derogatie, de omrekeningskoersen aan die voor hun munteenheden onherroepelijk worden vastgesteld en waartegen deze munteenheden vervangen worden door de ecu, en zal de ecu een volwaardige munteenheid worden. Deze maatregel op zich brengt geen wijziging in de externe waarde van de ecu mede. De Raad neemt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen van de lidstaten zonder derogatie, de overige maatregelen die nodig zijn voor de spoedige invoering van de ecu als enige munteenheid van die lidstaten. Artikel 122, lid 5, tweede zin, is van toepassing."
8) Artikel 133 wordt vervangen door:
„Artikel 133
1. De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gegrond op eenvormige beginselen, met name wat betreft de tariefwijzigingen, het sluiten van tarief- en handelsakkoorden, het eenvormig maken van liberalisatiemaatregelen, de uitvoerpolitiek, alsmede de handelspolitieke beschermingsmaatregelen, waaronder de te nemen maatregelen in geval van dumping en subsidies.
2. De Commissie doet aan de Raad voorstellen voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek.
3. Indien moet worden onderhandeld over akkoorden met een of meer staten of internationale organisaties, doet de Commissie aanbevelingen aan de Raad, die haar machtigt de vereiste onderhandelingen te openen. De Raad en de Commissie zien erop toe dat die akkoorden verenigbaar zijn met het interne beleid en de interne voorschriften van de Gemeenschap.
De Commissie voert de onderhandelingen in overleg met een speciaal comité, door de Raad aangewezen om haar daarin bij te staan, en binnen het raam van de richtsnoeren welke de Raad haar kan verstrekken. De Commissie brengt regelmatig verslag uit aan het speciaal comité over de stand van de onderhandelingen.
De desbetreffende bepalingen van artikel 300 zijn van toepassing.
4. Bij de uitoefening van de bevoegdheden welke hem bij dit artikel zijn verleend, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
5. Onverminderd lid 6 zijn de leden 1 tot en met 4 ook van toepassing op onderhandelingen over en de sluiting van akkoorden op het gebied van de handel in diensten en de handelsaspecten van intellectuele eigendom, voorzover de akkoorden in kwestie niet onder die leden vallen.
In afwijking van lid 4 besluit de Raad terzake van onderhandelingen over en de sluiting van een akkoord op een van de in de eerste alinea bedoelde gebieden met eenparigheid van stemmen, indien dat akkoord bepalingen bevat waarvoor interne voorschriften met eenparigheid van stemmen worden aangenomen, of betrekking heeft op een gebied ten aanzien waarvan de Gemeenschap haar bevoegdheden uit hoofde van dit Verdrag nog niet heeft uitgeoefend door interne voorschriften aan te nemen.
De Raad besluit met eenparigheid van stemmen terzake van onderhandelingen over en de sluiting van een horizontaal akkoord, voorzover dat akkoord ook betrekking heeft op de aangelegenheden, bedoeld in de voorgaande alinea of lid 6, tweede alinea.
Dit lid laat het recht van de lidstaten akkoorden met derde landen of internationale organisaties te handhaven en te sluiten onverlet, voorzover die akkoorden in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en de overige toepasselijke internationale akkoorden.
6. De Raad kan geen akkoord sluiten dat bepalingen bevat die de interne bevoegdheden van de Gemeenschap overschrijden, in het bijzonder omdat zij zouden leiden tot harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op een gebied ten aanzien waarvan dit Verdrag een dergelijke harmonisatie uitsluit.
In dit verband behoren handelsakkoorden betreffende culturele en audiovisuele diensten, onderwijsdiensten alsmede sociale en volksgezondheidsdiensten, in afwijking van lid 5, eerste alinea, tot de gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en haar lidstaten. Derhalve is voor onderhandelingen over dergelijke akkoorden, behalve een overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van artikel 300 genomen besluit van de Gemeenschap, onderlinge overeenstemming van de lidstaten vereist. De bij de onderhandelingen tot stand gekomen akkoorden worden door de Gemeenschap en de lidstaten gezamenlijk gesloten.
Titel V en artikel 300 zijn van toepassing op onderhandelingen over en de sluiting van internationale akkoorden op het gebied van vervoer.
7. Onverminderd lid 6, eerste alinea, kan de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen besluiten de toepassing van de leden 1 tot en met 4 uit te breiden tot onderhandelingen en internationale akkoorden betreffende intellectuele eigendom, voorzover deze niet onder lid 5 vallen."
9) Artikel 137 wordt vervangen door:
„Artikel 137
1. Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 136 wordt het optreden van de lidstaten op de volgende gebieden door de Gemeenschap ondersteund en aangevuld:
a. de verbetering van met name het arbeidsmilieu, om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen;
b. de arbeidsvoorwaarden;
c. de sociale zekerheid en de sociale bescherming van de werknemers;
d. de bescherming van de werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
e. de informatie en de raadpleging van de werknemers;
f. de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, onder voorbehoud van lid 5;
g. de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Gemeenschap verblijven;
h. de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, onverminderd artikel 150;
i. de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft;
j. de bestrijding van sociale uitsluiting;
k. de modernisering van de stelsels voor sociale bescherming, onverminderd punt c.
2. Te dien einde kan de Raad:
a. maatregelen aannemen die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van innoverende benaderingswijzen en evaluatie van ervaringen, met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten;
b. op de in lid 1, onder a tot en met i, bedoelde gebieden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.
De Raad besluit volgens de procedure van artikel 251 na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, behoudens op de in lid 1, onder c, d, f en g, van dit artikel bedoelde gebieden, waar hij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de voornoemde comités met eenparigheid van stemmen besluit. De Raad kan op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen besluiten dat de procedure van artikel 251 van toepassing is op lid 1, punten d, f en g, van dit artikel.
3. Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens lid 2 vastgestelde richtlijnen.
In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners, uiterlijk op de datum waarop een richtlijn overeenkomstig artikel 249 moet zijn omgezet, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd; de betrokken lidstaat moet zelf alle maatregelen treffen om de in de betrokken richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen.
4. De krachtens dit artikel vastgestelde bepalingen:
– laten het recht van de lidstaten de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen onverlet en mogen geen aanmerkelijke gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
– beletten niet dat een lidstaat maatregelen met een hogere graad van bescherming handhaaft of invoert welke met dit Verdrag verenigbaar zijn.
5. Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting."
10) Artikel 139, lid 2, tweede alinea, wordt vervangen door:
„De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, tenzij de betrokken overeenkomst een of meer bepalingen bevat die betrekking hebben op een van de gebieden waarvoor krachtens artikel 137, lid 2, eenparigheid van stemmen vereist is. In dat geval besluit hij met eenparigheid van stemmen."
11) Artikel 144 wordt vervangen door:
„Artikel 144
De Raad stelt na raadpleging van het Europees Parlement een comité voor sociale bescherming met een adviestaak in teneinde de samenwerking tussen de lidstaten onderling en met de Commissie op het gebied van de sociale bescherming te bevorderen. Het comité heeft tot taak:
– toe te zien op de sociale situatie en de ontwikkeling van beleidsinitiatieven voor sociale bescherming in de lidstaten en de Gemeenschap;
– de uitwisseling van informatie, ervaringen en goede praktijken tussen de lidstaten onderling en met de Commissie te vergemakkelijken;
– onverminderd artikel 207, verslagen op te stellen, adviezen uit te brengen of andere activiteiten te ontplooien op gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen, hetzij op verzoek van de Raad of de Commissie, hetzij op eigen initiatief.
Voor de vervulling van zijn opdracht legt het comité de nodige contacten met de sociale partners.
Iedere lidstaat en de Commissie benoemen twee leden van het comité."
12) Artikel 157, lid 3, wordt vervangen door:
„3. De Gemeenschap draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van lid 1 door middel van haar beleid en optreden uit hoofde van andere bepalingen van dit Verdrag. De Raad kan volgens de procedure van artikel 251 na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité specifieke maatregelen vaststellen ter ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen om de doelstellingen van lid 1 te verwezenlijken.
Deze titel verschaft geen grondslag voor invoering door de Gemeenschap van maatregelen waardoor de mededinging kan worden vervalst of die belastingbepalingen of bepalingen betreffende de rechten en belangen van werknemers inhouden."
13) Artikel 159, derde alinea, wordt vervangen door:
„Indien specifieke maatregelen buiten de fondsen om noodzakelijk blijken, kunnen zulke maatregelen, onverminderd de maatregelen waartoe in het kader van ander beleid van de Gemeenschap wordt besloten, door de Raad volgens de procedure van artikel 251 na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's worden vastgesteld."
14) Aan artikel 161 wordt de volgende derde alinea toegevoegd:
„Met ingang van 1 januari 2007 besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, na instemming van het Europees Parlement en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, indien de meerjarige financiële vooruitzichten die van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2007 en het desbetreffende interinstitutioneel akkoord op die datum zijn aangenomen. Indien dat niet het geval is, dan is de procedure van deze alinea van toepassing vanaf de datum waarop zij worden aangenomen."
15) Artikel 175, lid 2, wordt vervangen door:
„2. In afwijking van de in lid 1 bedoelde besluitvormingsprocedure en onverminderd het bepaalde in artikel 95, neemt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met eenparigheid van stemmen een besluit over:
a. bepalingen van in hoofdzaak fiscale aard;
b. maatregelen die van invloed zijn op: – de ruimtelijke ordening; – het kwantitatieve waterbeheer, of die rechtstreeks dan wel zijdelings betrekking hebben op de beschikbaarheid van de watervoorraden; – de bodembestemming, met uitzondering van het afvalstoffenbeheer;
c. maatregelen die van aanzienlijke invloed zijn op de keuze van een lidstaat tussen verschillende energiebronnen en de algemene structuur van zijn energievoorziening.
De Raad kan onder de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden bepalen over welke van de in dit lid bedoelde aangelegenheden met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden besloten."
16) Aan het derde deel wordt de volgende titel toegevoegd:
„TITEL XXI
ECONOMISCHE, FINANCIËLE EN TECHNISCHE SAMENWERKING MET DERDE LANDEN
Artikel 181 A
1. Onverminderd de andere bepalingen van dit Verdrag, met name titel XX, neemt de Gemeenschap in het kader van haar bevoegdheden maatregelen voor economische, financiële en technische samenwerking met derde landen. Deze maatregelen vullen de maatregelen van de lidstaten aan en zijn coherent met het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap.
Het beleid van de Gemeenschap op dit gebied draagt bij tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, en tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.
2. De Raad stelt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de nodige maatregelen voor de uitvoering van lid 1 vast. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen terzake van de in artikel 310 bedoelde associatieovereenkomsten en de overeenkomsten met staten die kandidaat zijn voor toetreding tot de Unie.
3. In het kader van hun onderscheiden bevoegdheden werken de Gemeenschap en de lidstaten samen met derde landen en de bevoegde internationale organisaties. De samenwerking van de Gemeenschap kan nader worden geregeld in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde partijen, waarover onderhandeld wordt en die gesloten worden overeenkomstig artikel 300.
De eerste alinea doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten in internationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten."
17) Artikel 189, tweede alinea, wordt vervangen door:
„Het aantal leden van het Europees Parlement bedraagt niet meer dan zevenhonderdtweeëndertig."
18) Artikel 190, lid 5, wordt vervangen door:
„5. Het Europees Parlement bepaalt, na raadpleging van de Commissie en met goedkeuring van de Raad die hiertoe met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt, de voorschriften en algemene voorwaarden voor de vervulling van de taken van zijn leden. Voor regels en voorwaarden betreffende de belastingregeling voor huidige of voormalige leden is eenparigheid van stemmen in de Raad vereist."
19) Aan artikel 191 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:
„De Raad stelt volgens de procedure van artikel 251 het statuut van de Europese politieke partijen en in het bijzonder de regels inzake hun financiering vast."
20) Artikel 207, lid 2, wordt vervangen door:
„2. De Raad wordt bijgestaan door een secretariaat-generaal onder de verantwoordelijkheid van een secretaris-generaal, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, die wordt bijgestaan door een plaatsvervangend secretaris-generaal, die tot taak heeft het secretariaat-generaal te leiden. De secretaris-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal worden door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd.
De Raad beslist over de organisatie van het secretariaat-generaal."
21) Artikel 210 wordt vervangen door:
„Artikel 210
De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de wedden, vergoedingen en pensioenen vast van de voorzitter en de leden van de Commissie, van de president, de rechters, de advocaten-generaal en de griffier van het Hof van Justitie, en van de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg. De Raad stelt met dezelfde meerderheid tevens alle vergoedingen vast welke als beloning kunnen gelden."
22) Artikel 214, lid 2, wordt vervangen door:
„2. De Raad, in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, draagt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de persoon voor die hij voornemens is tot voorzitter van de Commissie te benoemen; de voordracht wordt door het Europees Parlement goedgekeurd.
In overeenstemming met de voorgedragen voorzitter stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst vast van de overige personen die hij voornemens is tot lid van de Commissie te benoemen.
De aldus voorgedragen voorzitter en overige leden van de Commissie worden als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. Na goedkeuring door het Europees Parlement worden de voorzitter en de overige leden van de Commissie door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd."
23) Artikel 215 wordt vervangen door:
„Artikel 215
Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Commissie door vrijwillig ontslag of ontslag ambtshalve.
In geval van ontslag of overlijden wordt het lid voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen door een nieuw lid dat door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt benoemd. De Raad kan met eenparigheid van stemmen vaststellen dat er geen reden voor vervanging is.
In geval van vrijwillig ontslag, ontslag ambtshalve of overlijden wordt de voorzitter voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen. De procedure van artikel 214, lid 2, is van toepassing voor de vervanging van de voorzitter.
Behoudens in geval van ontslag ambtshalve overeenkomstig artikel 216, blijven de leden van de Commissie in functie totdat in hun vervanging is voorzien of totdat de Raad overeenkomstig de tweede alinea van dit artikel besluit dat er geen reden voor vervanging is."
24) Artikel 217 wordt vervangen door:
„Artikel 217
1. De Commissie vervult haar opdracht met inachtneming van de door haar voorzitter vastgestelde politieke richtsnoeren; de voorzitter beslist over de interne organisatie van de Commissie, teneinde de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden te waarborgen.
2. De taken van de Commissie worden door de voorzitter gestructureerd en over de leden van de Commissie verdeeld. De voorzitter kan de taakverdeling tijdens de ambtstermijn wijzigen. De leden van de Commissie oefenen de hun door de voorzitter toegewezen taak uit onder diens gezag.
3. De voorzitter benoemt na goedkeuring van het college vice-voorzitters uit de leden van de Commissie.
4. Een lid van de Commissie dient zijn ontslag in, indien de voorzitter hem daarom na goedkeuring van het college verzoekt."
25) Artikel 219, eerste alinea, wordt geschrapt.
26) Artikel 220 wordt vervangen door:
„Artikel 220
Het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg verzekeren, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van dit Verdrag.
Bovendien kunnen, op de wijze die in artikel 225 A is bepaald, aan het Gerecht van eerste aanleg rechterlijke kamers worden toegevoegd om op sommige specifieke gebieden rechterlijke bevoegdheden uit te oefenen waarin dit Verdrag voorziet."
27) Artikel 221 wordt vervangen door:
„Artikel 221
Het Hof van Justitie bestaat uit een rechter per lidstaat.
Het Hof van Justitie houdt zitting in kamers of als grote kamer, overeenkomstig de regels die daartoe in het statuut van het Hof van Justitie zijn vastgesteld.
Wanneer het statuut daarin voorziet, kan het Hof van Justitie ook in voltallige zitting bijeenkomen."
28) Artikel 222 wordt vervangen door:
„Artikel 222
Het Hof van Justitie wordt bijgestaan door acht advocaten-generaal. Indien het Hof van Justitie zulks verzoekt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen het aantal advocaten-generaal verhogen.
De advocaat-generaal heeft tot taak, in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het statuut van het Hof van Justitie vereist is."
29) Artikel 223 wordt vervangen door:
„Artikel 223
De rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekend staan als kundige rechtsgeleerden, worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd.
Om de drie jaar vindt, op de wijze die in het statuut van het Hof van Justitie is bepaald, een gedeeltelijke vervanging van de rechters en de advocaten-generaal plaats.
De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de president van het Hof van Justitie. Hij is herkiesbaar.
De aftredende rechters en advocaten-generaal zijn herbenoembaar.
Het Hof van Justitie benoemt zijn griffier en bepaalt diens positie.
Het Hof van Justitie stelt zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit."
30) Artikel 224 wordt vervangen door:
„Artikel 224
Het Gerecht van eerste aanleg telt ten minste één rechter per lidstaat. Het aantal rechters wordt vastgesteld bij het statuut van het Hof van Justitie. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht wordt bijgestaan door advocaten-generaal.
De leden van het Gerecht van eerste aanleg worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn hoge rechterlijke ambten te bekleden. Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd. Om de drie jaar vindt een gedeeltelijke vervanging plaats. De aftredende leden zijn herbenoembaar.
De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de president van het Gerecht van eerste aanleg. Hij is herkiesbaar.
Het Gerecht van eerste aanleg benoemt zijn griffier en bepaalt diens positie.
Het Gerecht van eerste aanleg stelt in overeenstemming met het Hof van Justitie zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
Tenzij in het statuut van het Hof van Justitie anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit Verdrag betreffende het Hof van Justitie op het Gerecht van eerste aanleg van toepassing."
31) Artikel 225 wordt vervangen door:
„Artikel 225
1. Het Gerecht van eerste aanleg is bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van de in de artikelen 230, 232, 235, 236 en 238 bedoelde beroepen, met uitzondering van die waarvoor een rechterlijke kamer bevoegd is en die welke overeenkomstig het statuut aan het Hof van Justitie zijn voorbehouden. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht van eerste aanleg bevoegd is voor andere categorieën van beroepen.
Tegen de beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg op grond van dit lid geeft, kan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie, op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald.
2. Het Gerecht van eerste aanleg is bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van de beroepen die worden ingesteld tegen de beslissingen van de krachtens artikel 225 A ingestelde rechterlijke kamers.
De beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg op grond van dit lid geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht wordt aangetast.
3. Het Gerecht van eerste aanleg is bevoegd kennis te nemen van prejudiciële vragen die worden voorgelegd uit hoofde van artikel 234 en beperkt blijven tot specifieke, in het statuut bepaalde aangelegenheden.
Wanneer het Gerecht van eerste aanleg van oordeel is dat in een zaak een principiële beslissing moet worden genomen die van invloed kan zijn op de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht, kan het de zaak naar het Hof van Justitie verwijzen voor een uitspraak.
De beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg over prejudiciële vragen geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht wordt aangetast."
32) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 225 A
De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Hof van Justitie, dan wel op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, met eenparigheid van stemmen rechterlijke kamers instellen die in eerste aanleg kennis nemen van bepaalde categorieën van beroepen in specifieke aangelegenheden.
In het besluit tot instelling van een rechterlijke kamer worden de regels voor de samenstelling van die kamer vastgesteld en wordt de reikwijdte van de haar verleende bevoegdheden bepaald.
Tegen de beslissingen van de rechterlijke kamers kan bij het Gerecht van eerste aanleg een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld of, wanneer het besluit tot instelling van de kamer daarin voorziet, een beroep dat ook op feitelijke vragen betrekking heeft.
De leden van de rechterlijke kamers worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn rechterlijke ambten te bekleden. Zij worden door de Raad met eenparigheid van stemmen benoemd.
De rechterlijke kamers stellen in overeenstemming met het Hof van Justitie hun reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
Tenzij in het besluit tot instelling van een rechterlijke kamer anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit Verdrag betreffende het Hof van Justitie en de bepalingen van het statuut van het Hof van Justitie op de rechterlijke kamers van toepassing."
33) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 229 A
Onverminderd de overige bepalingen van dit Verdrag, kan de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen bepalingen vaststellen waarbij aan het Hof van Justitie, in een door hem te bepalen mate, de bevoegdheid wordt verleend uitspraak te doen in geschillen die verband houden met de toepassing van op grond van dit Verdrag vastgestelde besluiten waarbij communautaire industriële eigendomsrechten worden ingesteld. De Raad beveelt de lidstaten aan deze bepalingen overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aan te nemen."
34) Artikel 230, tweede en derde alinea, wordt vervangen door:
„Te dien einde is het Hof bevoegd uitspraak te doen inzake elk door een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van dit Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.
Het Hof van Justitie is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door de Rekenkamer of de ECB ingesteld beroep dat op de vrijwaring van hun prerogatieven is gericht."
35) Artikel 245 wordt vervangen door:
„Artikel 245
Het statuut van het Hof van Justitie wordt vastgesteld bij een afzonderlijk protocol.
De Raad kan, op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, dan wel op verzoek van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Hof van Justitie, de bepalingen van het statuut, met uitzondering van titel I, met eenparigheid van stemmen wijzigen."
36) Artikel 247, wordt als volgt gewijzigd:
a. lid 1 wordt vervangen door:
„1. In de Rekenkamer heeft een onderdaan van elke lidstaat zitting.";
b. lid 3 wordt vervangen door:
„3. De leden van de Rekenkamer worden voor zes jaar benoemd. De Raad stelt, na raadpleging van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst van leden vast. De leden van de Rekenkamer zijn herbenoembaar.
Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de voorzitter van de Rekenkamer. Hij is herkiesbaar."
37) Artikel 248 wordt als volgt gewijzigd:
a. lid 1 wordt vervangen door:
„1. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap. Zij onderzoekt tevens de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van elk door de Gemeenschap ingesteld orgaan, voorzover het instellingsbesluit dit onderzoek niet uitsluit.
De Rekenkamer legt het Europees Parlement en de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, die in het Publicatieblad van de Europese Uniewordt bekendgemaakt. Aan die verklaring kunnen specifieke beoordelingen worden toegevoegd voor ieder belangrijk werkterrein van de Gemeenschap.";
b. lid 4 wordt vervangen door:
„4. De Rekenkamer stelt na afsluiting van elk begrotingsjaar een jaarverslag op. Dit verslag wordt toegezonden aan de overige instellingen van de Gemeenschap en tezamen met de antwoorden van deze instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer in hetPublicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.
De Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken, met name in de vorm van speciale verslagen, en kan op verzoek van een van de overige instellingen van de Gemeenschap adviezen uitbrengen.
De Rekenkamer neemt haar jaarverslagen, speciale verslagen of adviezen aan met meerderheid van stemmen van haar leden. Zij kan echter uit haar midden kamers vormen voor het aannemen van bepaalde soorten van verslagen of adviezen overeenkomstig haar reglement van orde.
De Rekenkamer staat het Europees Parlement en de Raad bij bij de controle op de uitvoering van de begroting.
De Rekenkamer stelt haar reglement van orde vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit."
38) In artikel 254, leden 1 en 2, wordt „Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen" vervangen door „Publicatieblad van de Europese Unie".
39) Artikel 257 wordt vervangen door:
„Artikel 257
Er wordt een Economisch en Sociaal Comité met een adviestaak ingesteld.
Het Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de verschillende economische en sociale geledingen van de georganiseerde civiele samenleving, met name van producenten, landbouwers, vervoerders, werknemers, handelaren en ambachtslieden, vrije beroepen, consumenten en het algemeen belang."
40) Artikel 258 wordt vervangen door:
„Artikel 258
Het aantal leden van het Comité bedraagt niet meer dan driehonderdvijftig.
Het aantal leden van het Comité is als volgt vastgesteld:
België | 12 |
Denemarken | 9 |
Duitsland | 24 |
Griekenland | 12 |
Spanje | 21 |
Frankrijk | 24 |
Ierland | 9 |
Italië | 24 |
Luxemburg | 6 |
Nederland | 12 |
Oostenrijk | 12 |
Portugal | 12 |
Finland | 9 |
Zweden | 12 |
Verenigd Koninkrijk | 24 |
De leden van het Comité mogen niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat. Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.
De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de vergoedingen van de leden van het Comité vast."
41) Artikel 259, lid 1, wordt vervangen door:
„1. De leden van het Comité worden op voordracht van de lidstaten voor vier jaar benoemd. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst van leden vast. De leden van het Comité zijn herbenoembaar."
42) Artikel 263 wordt vervangen door:
„Artikel 263
Er wordt een comité met een adviestaak ingesteld, hierna „Comité van de Regio's" te noemen, bestaande uit vertegenwoordigers van de regionale en lokale lichamen, die in een regionaal of lokaal lichaam gekozen zijn of politiek verantwoording schuldig zijn aan een gekozen vergadering.
Het aantal leden van het Comité van de Regio's bedraagt ten hoogste driehonderdvijftig.
Het aantal leden is als volgt vastgesteld:
België | 12 |
Denemarken | 9 |
Duitsland | 24 |
Griekenland | 12 |
Spanje | 21 |
Frankrijk | 24 |
Ierland | 9 |
Italië | 24 |
Luxemburg | 6 |
Nederland | 12 |
Oostenrijk | 12 |
Portugal | 12 |
Finland | 9 |
Zweden | 12 |
Verenigd Koninkrijk | 24 |
De leden van het Comité, alsmede een gelijk aantal plaatsvervangers, worden op voordracht van de onderscheiden lidstaten voor vier jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst van leden en plaatsvervangers vast. Bij het verstrijken van het in de eerste alinea bedoelde mandaat uit hoofde waarvan zij zijn voorgedragen, eindigt de ambtstermijn van de leden van het Comité van rechtswege en worden zij voor de verdere duur van de ambtstermijn volgens dezelfde procedure vervangen. Leden van het Comité kunnen niet tegelijkertijd lid zijn van het Europees Parlement.
De leden van het Comité mogen niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat. Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap."
43) Artikel 266 wordt vervangen door:
„Artikel 266
De Europese Investeringsbank bezit rechtspersoonlijkheid.
De leden van de Europese Investeringsbank zijn de lidstaten.
De statuten van de Europese Investeringsbank zijn opgenomen in een protocol dat aan dit Verdrag is gehecht. De Raad kan, op verzoek van de Europese Investeringsbank en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, of op verzoek van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Europese Investeringsbank, de artikelen 4, 11 en 12 en artikel 18, lid 5, van de statuten met eenparigheid van stemmen wijzigen."
44) Artikel 279 wordt vervangen door:
„Artikel 279
1. De Raad, handelend met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en advies van de Rekenkamer:
a. stelt de financiële reglementen vast waarbij met name de wijze wordt vastgesteld waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien;
b. stelt de regels vast en organiseert de controle betreffende de verantwoordelijkheid der financiële controleurs, ordonnateurs en rekenplichtigen.
Met ingang van 1 januari 2007 besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en advies van de Rekenkamer.
2. De Raad, handelend met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en advies van de Rekenkamer, bepaalt de regels en de procedure volgens welke de budgettaire ontvangsten waarin het stelsel der eigen middelen van de Gemeenschap voorziet, ter beschikking van de Commissie worden gesteld, en schrijft voor welke maatregelen moeten worden toegepast om in voorkomend geval te voorzien in de behoefte aan kasmiddelen."
45) Artikel 290 wordt vervangen door:
„Artikel 290
De regeling van het taalgebruik door de instellingen van de Gemeenschap wordt, onverminderd de bepalingen van het statuut van het Hof van Justitie, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld."
46) Artikel 300 wordt als volgt gewijzigd:
a. lid 2, tweede en derde alinea, wordt vervangen door:
„In afwijking van lid 3 zijn dezelfde procedures van toepassing voor een besluit tot opschorting van de toepassing van een akkoord en voor het bepalen van de standpunten die namens de Gemeenschap worden ingenomen in een lichaam dat is opgericht uit hoofde van een akkoord, wanneer dat lichaam besluiten dient te nemen met rechtsgevolgen, met uitzondering van besluiten tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord.
Het Europees Parlement wordt onverwijld en volledig op de hoogte gebracht van elk besluit uit hoofde van dit lid dat betrekking heeft op de voorlopige toepassing of de opschorting van akkoorden, of de bepaling van het standpunt van de Gemeenschap in een bij een akkoord opgericht lichaam.";
b. lid 6 wordt vervangen door:
„6. Het Europees Parlement, de Raad, de Commissie of een lidstaat kan het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een beoogd akkoord met de bepalingen van dit Verdrag. Een akkoord waarover door het Hof van Justitie een afwijzend advies is uitgebracht, kan slechts in werking treden onder de voorwaarden welke zijn vastgesteld bij artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie."
47) Artikel 309 wordt als volgt gewijzigd:
a. in lid 1 wordt „Artikel 7, lid 2," vervangen door „artikel 7, lid 3";
b. in lid 2 wordt „artikel 7, lid 1," vervangen door „artikel 7, lid 2".
Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wordt gewijzigd overeenkomstig dit artikel.
1) Artikel 107, tweede alinea, wordt vervangen door:
„Het aantal leden van het Europees Parlement bedraagt niet meer dan zevenhonderdtweeëndertig."
2) Artikel 108, lid 5, wordt vervangen door:
„5. Het Europees Parlement bepaalt, na raadpleging van de Commissie en met goedkeuring van de Raad die hiertoe met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt, de voorschriften en algemene voorwaarden voor de vervulling van de taken van zijn leden. Voor regels en voorwaarden betreffende de belastingregeling voor huidige of voormalige leden is eenparigheid van stemmen in de Raad vereist."
3) Artikel 121, lid 2, wordt vervangen door:
„2. De Raad wordt bijgestaan door een secretariaat-generaal onder verantwoordelijkheid van een secretaris-generaal, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, die wordt bijgestaan door een plaatsvervangend secretaris-generaal, die tot taak heeft het secretariaat-generaal te leiden. De secretaris-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal worden door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd.
De Raad beslist over de organisatie van het secretariaat-generaal."
4) In artikel 127 wordt lid 2 vervangen door:
„2. De Raad, in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, draagt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de persoon voor die hij voornemens is tot voorzitter van de Commissie te benoemen; de voordracht wordt door het Europees Parlement goedgekeurd.
In onderlinge overeenstemming met de voorgedragen voorzitter stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst vast van de overige personen die hij voornemens is tot lid van de Commissie te benoemen.
De aldus voorgedragen voorzitter en overige leden van de Commissie worden als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. Na goedkeuring door het Europees Parlement worden de voorzitter en de overige leden van de Commissie door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd."
5) Artikel 128 wordt vervangen door:
„Artikel 128
Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Commissie door vrijwillig ontslag of ontslag ambtshalve.
In geval van ontslag of overlijden wordt het lid voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen door een nieuw lid dat door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt benoemd. De Raad kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat er geen reden voor vervanging is.
In geval van vrijwillig ontslag, ontslag ambtshalve of overlijden wordt de voorzitter voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen. De procedure van artikel 127, lid 2, is van toepassing voor de vervanging van de voorzitter.
Behoudens in geval van ontslag ambtshalve overeenkomstig artikel 129, blijven de leden van de Commissie in functie totdat in hun vervanging is voorzien of totdat de Raad overeenkomstig de tweede alinea van dit artikel besluit dat er geen reden voor vervanging is."
6) Artikel 130 wordt vervangen door:
„Artikel 130
1. De Commissie vervult haar opdracht met inachtneming van de door haar voorzitter vastgestelde politieke richtsnoeren; de voorzitter besluit over de interne organisatie van de Commissie, teneinde de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden te waarborgen.
2. De taken van de Commissie worden door de voorzitter gestructureerd en over de leden van de Commissie verdeeld. De voorzitter kan de taakverdeling tijdens de ambtstermijn wijzigen. De leden van de Commissie oefenen de hun door de voorzitter toegewezen taak uit onder diens gezag.
3. De voorzitter benoemt na goedkeuring van het college vice-voorzitters uit de leden van de Commissie.
4. Een lid van de Commissie dient zijn ontslag in, indien de voorzitter hem daarom na goedkeuring van het college verzoekt."
7) Artikel 132, eerste alinea, wordt geschrapt.
8) Artikel 136 wordt vervangen door:
„Artikel 136
Het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg verzekeren, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van dit Verdrag.
Bovendien kunnen, op de wijze die in artikel 140 B is bepaald, aan het Gerecht van eerste aanleg rechterlijke kamers worden toegevoegd om op sommige specifieke gebieden rechterlijke bevoegdheden uit te oefenen waarin dit Verdrag voorziet."
9) Artikel 137 wordt vervangen door:
„Artikel 137
Het Hof van Justitie bestaat uit een rechter per lidstaat.
Het Hof van Justitie houdt zitting in kamers of als grote kamer, overeenkomstig de regels die daartoe in het statuut van het Hof van Justitie zijn vastgesteld.
Wanneer het statuut daarin voorziet, kan het Hof van Justitie ook in voltallige zitting bijeenkomen."
10) Artikel 138 wordt vervangen door:
„Artikel 138
Het Hof van Justitie wordt bijgestaan door acht advocaten-generaal. Indien het Hof van Justitie zulks verzoekt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen het aantal advocaten-generaal verhogen.
De advocaat-generaal heeft tot taak, in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het statuut van het Hof van Justitie vereist is."
11) Artikel 139 wordt vervangen door:
„Artikel 139
De rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekend staan als kundige rechtsgeleerden, worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd.
Om de drie jaar vindt, op de wijze die in het statuut van het Hof van Justitie is bepaald, een gedeeltelijke vervanging van de rechters en de advocaten-generaal plaats.
De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de president van het Hof van Justitie. Hij is herkiesbaar.
De aftredende rechters en advocaten-generaal zijn herbenoembaar.
Het Hof van Justitie benoemt zijn griffier en bepaalt diens positie.
Het Hof van Justitie stelt zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit."
12) Artikel 140 wordt vervangen door:
„Artikel 140
Het Gerecht van eerste aanleg telt ten minste één rechter per lidstaat. Het aantal rechters wordt vastgesteld bij het statuut van het Hof van Justitie. In het statuut kan worden bepaald dat het Gerecht wordt bijgestaan door advocaten-generaal.
De leden van het Gerecht van eerste aanleg worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn hoge rechterlijke ambten te bekleden. Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd. Om de drie jaar vindt een gedeeltelijke vervanging plaats. De aftredende leden zijn herbenoembaar.
De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de president van het Gerecht van eerste aanleg. Hij is herkiesbaar.
Het Gerecht van eerste aanleg benoemt zijn griffier en bepaalt diens positie.
Het Gerecht van eerste aanleg stelt in overeenstemming met het Hof van Justitie zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
Tenzij in het statuut van het Hof van Justitie anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit Verdrag betreffende het Hof van Justitie op het Gerecht van eerste aanleg van toepassing."
13) Artikel 140 A wordt vervangen door:
„Artikel 140 A
1. Het Gerecht van eerste aanleg is bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van de in de artikelen 146, 148, 151, 152 en 153 bedoelde beroepen, met uitzondering van die waarvoor een rechterlijke kamer bevoegd is en die welke overeenkomstig het statuut aan het Hof van Justitie zijn voorbehouden. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht van eerste aanleg bevoegd is voor andere categorieën van beroepen.
Tegen de beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg op grond van dit lid geeft, kan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie, op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald.
2. Het Gerecht van eerste aanleg is bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van de beroepen die worden ingesteld tegen de beslissingen van de krachtens artikel 140 B ingestelde rechterlijke kamers.
De beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg op grond van dit lid geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht wordt aangetast.
3. Het Gerecht van eerste aanleg is bevoegd kennis te nemen van prejudiciële vragen die worden voorgelegd uit hoofde van artikel 150 en beperkt blijven tot specifieke, in het statuut bepaalde aangelegenheden.
Wanneer het Gerecht van eerste aanleg van oordeel is dat in een zaak een principiële beslissing moet worden genomen die van invloed kan zijn op de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht, kan het de zaak naar het Hof van Justitie verwijzen voor een uitspraak.
De beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg over prejudiciële vragen geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht wordt aangetast."
14) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 140 B
De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Hof van Justitie, dan wel op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, met eenparigheid van stemmen rechterlijke kamers instellen die in eerste aanleg kennis nemen van bepaalde categorieën van beroepen in specifieke aangelegenheden.
In het besluit tot instelling van een rechterlijke kamer worden de regels voor de samenstelling van die kamer vastgesteld en wordt de reikwijdte van de haar verleende bevoegdheden bepaald.
Tegen de beslissingen van de rechterlijke kamers kan bij het Gerecht van eerste aanleg een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld of, wanneer het besluit tot instelling van de kamer daarin voorziet, een beroep dat ook op feitelijke vragen betrekking heeft.
De leden van de rechterlijke kamers worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn rechterlijke ambten te bekleden. Zij worden door de Raad met eenparigheid van stemmen benoemd.
De rechterlijke kamers stellen in overeenstemming met het Hof van Justitie hun reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
Tenzij in het besluit tot instelling van een rechterlijke kamer anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit Verdrag betreffende het Hof van Justitie en de bepalingen van het statuut van het Hof van Justitie op de rechterlijke kamers van toepassing."
15) Artikel 146, tweede en derde alinea, wordt vervangen door:
„Te dien einde is het Hof bevoegd uitspraak te doen inzake elk door een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van dit Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.
Het Hof van Justitie is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door de Rekenkamer ingesteld beroep dat op de vrijwaring van haar prerogatieven is gericht."
16) Artikel 160 wordt vervangen door:
„Artikel 160
Het statuut van het Hof van Justitie wordt vastgesteld bij een afzonderlijk protocol.
De Raad kan, op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, dan wel op verzoek van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Hof van Justitie, de bepalingen van het statuut, met uitzondering van titel I, met eenparigheid van stemmen wijzigen."
17) Artikel 160 B wordt als volgt gewijzigd:
a. lid 1 wordt vervangen door:
„1. In de Rekenkamer heeft een onderdaan van elke lidstaat zitting.";
b. lid 3 wordt vervangen door:
„3. De leden van de Rekenkamer worden voor zes jaar benoemd. De Raad stelt na raadpleging van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst van leden vast. De leden van de Rekenkamer zijn herbenoembaar.
Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de voorzitter van de Rekenkamer. Hij is herkiesbaar."
18) Artikel 160 C wordt als volgt gewijzigd:
a. lid 1 wordt vervangen door:
„1. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap. Zij onderzoekt tevens de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van elk door de Gemeenschap ingesteld orgaan, voorzover het instellingsbesluit dit onderzoek niet uitsluit.
De Rekenkamer legt het Europees Parlement en de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, die in het Publicatieblad van de Europese Uniewordt bekendgemaakt. Aan die verklaring kunnen specifieke beoordelingen worden toegevoegd voor ieder belangrijk werkterrein van de Gemeenschap.";
b. lid 4 wordt vervangen door:
„4. De Rekenkamer stelt na afsluiting van elk begrotingsjaar een jaarverslag op. Dit verslag wordt toegezonden aan de overige instellingen van de Gemeenschap en tezamen met de antwoorden van deze instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer in hetPublicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.
De Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken, met name in de vorm van speciale verslagen, en kan op verzoek van een van de overige instellingen van de Gemeenschap adviezen uitbrengen.
De Rekenkamer neemt haar jaarverslagen, speciale verslagen of adviezen aan met meerderheid van stemmen van haar leden. Zij kan echter uit haar midden kamers vormen voor het aannemen van bepaalde soorten van verslagen of adviezen overeenkomstig haar reglement van orde.
De Rekenkamer staat het Europees Parlement en de Raad bij bij de controle op de uitvoering van de begroting.
De Rekenkamer stelt haar reglement van orde vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit."
19) Artikel 163, eerste alinea, wordt vervangen door:
„De verordeningen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treden in werking op de in de verordeningen bepaalde datum of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking."
20) Artikel 165 wordt vervangen door:
„Artikel 165
Er wordt een Economisch en Sociaal Comité met een adviestaak ingesteld.
Het Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de verschillende economische en sociale geledingen van de georganiseerde civiele samenleving, met name van producenten, landbouwers, vervoerders, werknemers, handelaren en ambachtslieden, vrije beroepen, consumenten en het algemeen belang."
21) Artikel 166 wordt vervangen door:
„Artikel 166
Het aantal leden van het Economisch en Sociaal Comité bedraagt niet meer dan driehonderdvijftig.
Het aantal leden van het Comité is als volgt vastgesteld:
België | 12 |
Denemarken | 9 |
Duitsland | 24 |
Griekenland | 12 |
Spanje | 21 |
Frankrijk | 24 |
Ierland | 9 |
Italië | 24 |
Luxemburg | 6 |
Nederland | 12 |
Oostenrijk | 12 |
Portugal | 12 |
Finland | 9 |
Zweden | 12 |
Verenigd Koninkrijk | 24 |
De leden van het Comité mogen niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat. Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.
De Raad stelt met gekwalificeerde stemmen de vergoedingen van de leden van het Comité vast."
22) Artikel 167, lid 1, wordt vervangen door:
„1. De leden van het Comité worden op voordracht van de lidstaten voor vier jaar benoemd. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst van leden vast. De leden van het Comité zijn herbenoembaar."
23) Artikel 183 wordt vervangen door:
„Artikel 183
1. De Raad, handelend met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en advies van de Rekenkamer:
a. stelt de financiële reglementen vast waarbij met name de wijze wordt vastgesteld waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien;
b. stelt de regels vast en organiseert de controle betreffende de verantwoordelijkheid der financiële controleurs, ordonnateurs en rekenplichtigen.
Met ingang van 1 januari 2007 besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en advies van de Rekenkamer.
2. De Raad, handelend met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en advies van de Rekenkamer, bepaalt de regels en procedure volgens welke de budgettaire ontvangsten waarin het stelsel der eigen middelen van de Gemeenschap voorziet, ter beschikking van de Commissie worden gesteld, en schrijft voor welke maatregelen moeten worden toegepast om in voorkomend geval te voorzien in de behoefte aan kasmiddelen."
24) Artikel 190 wordt vervangen door:
„Artikel 190
De regeling van het taalgebruik door de instellingen der Gemeenschap wordt, onverminderd de bepalingen van het statuut van het Hof van Justitie, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld."
25) Artikel 204 wordt als volgt gewijzigd:
a. in lid 1 wordt „artikel F.1, lid 2," vervangen door „artikel 7, lid 3,";
b. in lid 2 wordt „artikel F.1, lid 1," vervangen door „artikel 6, lid 1", en wordt „artikel F.1, lid 1," vervangen door „artikel 7, lid 2,".
Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal wordt gewijzigd overeenkomstig dit artikel.
1) Artikel 10, lid 2, wordt vervangen door:
„2. De Raad, in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, draagt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de persoon voor die hij voornemens is tot voorzitter van de Commissie te benoemen; de voordracht wordt door het Europees Parlement goedgekeurd.
In overeenstemming met de voorgedragen voorzitter stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst vast van de overige personen die hij voornemens is tot lid van de Commissie te benoemen.
De aldus voorgedragen voorzitter en overige leden van de Commissie worden als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. Na goedkeuring door het Europees Parlement worden de voorzitter en de overige leden van de Commissie door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd."
2) Artikel 11 wordt vervangen door:
„Artikel 11
1. De Commissie vervult haar opdracht met inachtneming van de door haar voorzitter vastgestelde politieke richtsnoeren; de voorzitter beslist over de interne organisatie van de Commissie, teneinde de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden te waarborgen.
2. De taken van de Commissie worden door de voorzitter gestructureerd en over de leden van de Commissie verdeeld. De voorzitter kan de taakverdeling tijdens de ambtstermijn wijzigen. De leden van de Commissie oefenen de hun door de voorzitter toegewezen taak uit onder diens gezag.
3. De voorzitter benoemt na goedkeuring van het college vice-voorzitters uit de leden van de Commissie.
4. Een lid van de Commissie dient zijn ontslag in, indien de voorzitter hem daarom na goedkeuring van het college verzoekt."
3) Artikel 12 wordt vervangen door:
„Artikel 12
Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Commissie door vrijwillig ontslag of ontslag ambtshalve.
In geval van ontslag of overlijden wordt het lid voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen door een nieuw lid dat door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt benoemd. De Raad kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat er geen reden voor vervanging is.
In geval van vrijwillig ontslag, ontslag ambtshalve of overlijden wordt de voorzitter voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen. De procedure van artikel 10, lid 2, is van toepassing voor de vervanging van de voorzitter.
Behoudens in geval van ontslag ambtshalve overeenkomstig artikel 12 A blijven de leden van de Commissie in functie totdat in hun vervanging is voorzien of totdat de Raad overeenkomstig de tweede alinea van dit artikel besluit dat er geen reden voor vervanging is."
4) Artikel 13, eerste alinea, wordt geschrapt.
5) Artikel 20, tweede alinea, wordt vervangen door:
„Het aantal leden van het Europees Parlement bedraagt niet meer dan zevenhonderdtweeëndertig."
6) Artikel 21, lid 5, wordt vervangen door:
„5. Het Europees Parlement bepaalt, na raadpleging van de Commissie en met goedkeuring van de Raad die hiertoe met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt, de voorschriften en algemene voorwaarden voor de vervulling van de taken van zijn leden. Voor regels en voorwaarden betreffende de belastingregeling voor huidige of voormalige leden is eenparigheid van stemmen in de Raad vereist."
7) Artikel 30, lid 2, wordt vervangen door:
„2. De Raad wordt bijgestaan door een secretariaat-generaal onder verantwoordelijkheid van een secretaris-generaal, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, die wordt bijgestaan door een plaatsvervangend secretaris-generaal, die tot taak heeft het secretariaat-generaal te leiden. De secretaris-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal worden door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd.
De Raad beslist over de organisatie van het secretariaat-generaal."
8) Artikel 31 wordt vervangen door:
„Artikel 31
Het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg verzekeren, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van dit Verdrag.
Bovendien kunnen, op de wijze die in artikel 32 sexies is bepaald, aan het Gerecht van eerste aanleg rechterlijke kamers worden toegevoegd om op sommige specifieke gebieden rechterlijke bevoegdheden uit te oefenen waarin dit Verdrag voorziet."
9) Artikel 32 wordt vervangen door:
„Artikel 32
Het Hof van Justitie bestaat uit een rechter per lidstaat.
Het Hof van Justitie houdt zitting in kamers of als grote kamer, overeenkomstig de regels die daartoe in het statuut van het Hof van Justitie zijn vastgesteld.
Wanneer het statuut daarin voorziet, kan het Hof van Justitie ook in voltallige zitting bijeenkomen."
10) Artikel 32 bis wordt vervangen door:
„Artikel 32 bis
Het Hof van Justitie wordt bijgestaan door acht advocaten-generaal. Indien het Hof van Justitie zulks verzoekt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen het aantal advocaten-generaal verhogen.
De advocaat-generaal heeft tot taak, in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het statuut van het Hof van Justitie vereist is."
11) Artikel 32 ter wordt vervangen door:
„Artikel 32 ter
De rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekend staan als kundige rechtsgeleerden, worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd.
Om de drie jaar vindt, op de wijze die in het statuut van het Hof van Justitie is bepaald, een gedeeltelijke vervanging van de rechters en de advocaten-generaal plaats.
De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de president van het Hof van Justitie. Hij is herkiesbaar.
De aftredende rechters en advocaten-generaal zijn herbenoembaar.
Het Hof van Justitie benoemt zijn griffier en bepaalt diens positie.
Het Hof van Justitie stelt zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit."
12) Artikel 32 quater wordt vervangen door:
„Artikel 32 quater
Het Gerecht van eerste aanleg telt ten minste één rechter per lidstaat. Het aantal rechters wordt vastgesteld bij het statuut van het Hof van Justitie. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht wordt bijgestaan door advocaten-generaal.
De leden van het Gerecht van eerste aanleg worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn hoge rechterlijke ambten te bekleden. Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd. Om de drie jaar vindt een gedeeltelijke vervanging plaats. De aftredende leden zijn herbenoembaar.
De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de president van het Gerecht van eerste aanleg. Hij is herkiesbaar.
Het Gerecht van eerste aanleg benoemt zijn griffier en bepaalt diens positie.
Het Gerecht van eerste aanleg stelt in overeenstemming met het Hof van Justitie zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
Tenzij in het statuut van het Hof van Justitie anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit Verdrag betreffende het Hof van Justitie op het Gerecht van eerste aanleg van toepassing."
13) Artikel 32 quinquies wordt vervangen door:
„Artikel 32 quinquies
1. Het Gerecht van eerste aanleg is bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van de in de artikelen 33, 34, 35, 36, 38, 40 en 42 bedoelde beroepen, met uitzondering van die waarvoor een rechterlijke kamer bevoegd is en die welke overeenkomstig het statuut aan het Hof van Justitie zijn voorbehouden. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht van eerste aanleg bevoegd is voor andere categorieën van beroepen.
Tegen de beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg op grond van dit lid geeft, kan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie, op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut zijn bepaald.
2. Het Gerecht van eerste aanleg is bevoegd kennis te nemen van de beroepen die worden ingesteld tegen de beslissingen van de krachtens artikel 32 sexies ingestelde rechterlijke kamers.
De beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg op grond van dit artikel geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald, bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht wordt aangetast.
3. Het Gerecht van eerste aanleg is bevoegd kennis te nemen van prejudiciële vragen die worden voorgelegd uit hoofde van artikel 41 en beperkt blijven tot specifieke, in het statuut bepaalde aangelegenheden.
Wanneer het Gerecht van eerste aanleg van oordeel is dat in een zaak een principiële beslissing moet worden genomen die van invloed kan zijn op de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht, kan het de zaak naar het Hof van Justitie verwijzen voor een uitspraak.
De beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg over prejudiciële vragen geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht wordt aangetast."
14) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 32 sexies
De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Hof van Justitie, dan wel op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, met eenparigheid van stemmen rechterlijke kamers instellen die in eerste aanleg kennis nemen van bepaalde categorieën van beroepen in specifieke aangelegenheden.
In het besluit tot instelling van een rechterlijke kamer worden de regels voor de samenstelling van die kamer vastgesteld en wordt de reikwijdte van de haar verleende bevoegdheden bepaald.
Tegen de beslissingen van de rechterlijke kamers kan bij het Gerecht van eerste aanleg een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld of, wanneer het besluit tot instelling van de kamer daarin voorziet, een beroep dat ook op feitelijke vragen betrekking heeft.
De leden van de rechterlijke kamers worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn rechterlijke ambten te bekleden. Zij worden door de Raad met eenparigheid van stemmen benoemd.
De rechterlijke kamers stellen in overeenstemming met het Hof van Justitie hun reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
Tenzij in het besluit tot instelling van een rechterlijke kamer anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit Verdrag betreffende het Hof van Justitie en de bepalingen van het statuut van het Hof van Justitie op de rechterlijke kamers van toepassing."
15) Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
a. de eerste alinea wordt vervangen door:
„Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen op elk door een deelnemende staat, het Europees Parlement of de Raad ingesteld beroep tot nietigverklaring van beschikkingen en aanbevelingen van de Commissie op grond van onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan dan wel van misbruik van bevoegdheid. Het onderzoek door het Hof van Justitie kan echter geen betrekking hebben op een beoordeling van de toestand die voortvloeit uit economische feiten of omstandigheden, met het oog op welke toestand de beschikkingen zijn gegeven of de aanbevelingen zijn gedaan, tenzij de Commissie het verwijt wordt gemaakt, dat zij haar bevoegdheden heeft misbruikt of de bepalingen van het Verdrag of enige op de uitvoering daarvan betrekking hebbende rechtsregel klaarblijkelijk heeft miskend.";
b. de vierde alinea wordt vervangen door:
„Het Hof van Justitie is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door de Rekenkamer ingesteld beroep dat op de vrijwaring van haar prerogatieven is gericht."
16) Artikel 45 wordt vervangen door:
„Artikel 45
Het statuut van het Hof van Justitie wordt vastgesteld bij een afzonderlijk protocol.
De Raad kan, op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, dan wel op verzoek van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Hof van Justitie, de bepalingen van het statuut met eenparigheid van stemmen wijzigen."
17) Artikel 45 B wordt als volgt gewijzigd:
a. lid 1 wordt vervangen door:
„1. In de Rekenkamer heeft een onderdaan van elke lidstaat zitting.";
b. lid 3 wordt vervangen door:
„3. De leden van de Rekenkamer worden voor zes jaar benoemd. De Raad stelt, na raadpleging van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst van leden vast. De leden van de Rekenkamer zijn herbenoembaar.
Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de voorzitter van de Rekenkamer. Hij is herkiesbaar."
18) Artikel 45 C wordt als volgt gewijzigd:
a. lid 1 wordt vervangen door:
„1. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap. Zij onderzoekt tevens de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van elk door de Gemeenschap ingesteld orgaan, voorzover het instellingsbesluit dit onderzoek niet uitsluit.
De Rekenkamer legt aan het Europees Parlement en de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. Aan die verklaring kunnen specifieke beoordelingen worden toegevoegd voor ieder belangrijk werkterrein van de Gemeenschap.";
b. lid 4 wordt vervangen door:
„4. De Rekenkamer stelt na afsluiting van elk begrotingsjaar een jaarverslag op. Dit verslag wordt toegezonden aan de overige instellingen van de Gemeenschap en tezamen met de antwoorden van deze instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer in hetPublicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.
De Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken, met name in de vorm van speciale verslagen, en kan op verzoek van een van de overige instellingen van de Gemeenschap adviezen uitbrengen.
De Rekenkamer neemt haar jaarverslagen, speciale verslagen of adviezen aan met meerderheid van stemmen van haar leden. Zij kan echter uit haar midden kamers vormen voor het aannemen van bepaalde soorten van verslagen of adviezen overeenkomstig haar reglement van orde.
De Rekenkamer staat het Europees Parlement en de Raad bij bij de controle op de uitvoering van de begroting.
De Rekenkamer stelt haar reglement van orde vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit."
19) Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:
a. in lid 1 wordt „artikel F.1, lid 2," vervangen door „artikel 7, lid 3,";
b. in lid 2 wordt „artikel F, lid 1" vervangen door „artikel 6, lid 1," en wordt „artikel F.1, lid 1," vervangen door „artikel 7, lid 2,".
Het protocol betreffende de statuten van het Europees stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank wordt gewijzigd overeenkomstig dit artikel.
Aan artikel 10 wordt het volgende lid toegevoegd:
„10.6. Artikel 10.2 kan door de Raad in de samenstelling van staatshoofden en de regeringsleiders, hetzij op aanbeveling van de ECB en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, hetzij op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de ECB, met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd. De Raad beveelt de lidstaten aan deze wijzigingen aan te nemen. De wijzigingen treden in werking na door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen te zijn geratificeerd.
Aanbevelingen van de ECB uit hoofde van dit lid worden door de Raad van Bestuur met eenparigheid van stemmen aangenomen."
Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
Artikel 21 wordt vervangen door:
„Artikel 21
De artikelen 12 tot en met 15 en artikel 18 zijn van toepassing op de rechters, de advocaten-generaal, de griffier en de toegevoegde rapporteurs van het Hof, alsmede de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie nopens de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters en de advocaten-generaal."
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
De Protocollen betreffende het statuut van het Hof van Justitie, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, worden ingetrokken en vervangen door het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie dat bij dit Verdrag wordt gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
De artikelen 1 tot en met 20, 44, 45, artikel 46, tweede en derde alinea, en de artikelen 47, 48, 49, 51, 52, 54 en 55 van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vervallen.
Onverminderd de artikelen van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal die van kracht blijven, zijn de bepalingen van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie, bij dit Verdrag gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van toepassing wanneer het Hof van Justitie zijn bevoegdheden uit hoofde van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal uitoefent.
Besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd, wordt ingetrokken, met uitzondering van artikel 3, voorzover het Gerecht van eerste aanleg krachtens dat artikel bevoegdheden uitoefent die bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal aan het Hof van Justitie zijn toegekend.
Dit Verdrag wordt voor onbeperkte tijd gesloten.
1. Dit Verdrag zal door de Hoge Verdragsluitende Partijen worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de regering van de Italiaanse Republiek.
2. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de ondertekenende staat die als laatste deze handeling verricht.
Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde de teksten in elk van deze talen gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd in het archief van de regering van de Italiaanse Republiek, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de regeringen der andere ondertekenende staten.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben geplaatst.
GEDAAN te Nice, de zesentwintigste februari tweeduizend en een.
Het Verdrag is op 26 februari 2001 ondertekend voor:
België1
Denemarken
Duitsland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Ierland
Italië
Luxemburg
het Koninkrijk der Nederlanden
Oostenrijk
Portugal
Spanje
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Zweden
1 Deze handtekening verbindt eveneens de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
A. Protocol, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen
Protocol betreffende de uitbreiding van de Europese Unie
De Hoge Verdragsluitende Partijen
Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen worden gehecht:
Het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen gehechte Protocol betreffende de instellingen in het vooruitzicht van de uitbreiding van de Europese Unie wordt ingetrokken.
1. Op 1 januari 2004 en met toepassing vanaf de aanvang van de zittingsperiode 2004-2009 wordt in artikel 190, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in artikel 108, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie de eerste alinea vervangen door:
„Het aantal in elke lidstaat gekozen vertegenwoordigers is als volgt vastgesteld:
België | 22 |
Denemarken | 13 |
Duitsland | 9 |
Griekenland | 22 |
Spanje | 50 |
Frankrijk | 72 |
Ierland | 12 |
Italië | 72 |
Luxemburg | 6 |
Nederland | 25 |
Oostenrijk | 17 |
Portugal | 22 |
Finland | 13 |
Zweden | 18 |
Verenigd Koninkrijk | 72" |
2. Behoudens lid 3 is het totale aantal vertegenwoordigers in het Europees Parlement voor de zittingsperiode 2004–2009 gelijk aan het aantal vertegenwoordigers, vermeld in artikel 190, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in artikel 108, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vermeerderd met het aantal vertegenwoordigers van de nieuwe lidstaten ingevolge de toetredingsverdragen die uiterlijk op 1 januari 2004 zijn ondertekend.
3. Indien het in lid 2 bedoelde totale aantal leden minder bedraagt dan zevenhonderdtweeëndertig, wordt op het aantal in elke lidstaat te verkiezen vertegenwoordigers naar evenredigheid een zodanige correctie toegepast, dat het totale aantal zo dicht mogelijk bij zevenhonderdtweeëndertig komt te liggen, zonder dat het aantal in elke lidstaat te verkiezen vertegenwoordigers meer bedraagt dan het aantal dat in artikel 190, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in artikel 108, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie is bepaald voor de zittingsperiode 1999–2004.
De Raad neemt een besluit in die zin.
4. In afwijking van artikel 189, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 107, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie kan, indien toetredingsverdragen na de aanneming van het in lid 3, tweede alinea, van dit artikel bedoelde besluit van de Raad in werking treden, het aantal leden van het Europees Parlement tijdelijk meer dan zevenhonderdtweeëndertig bedragen tijdens de werkingsduur van dat besluit. De correctie bedoeld in lid 3, eerste alinea, van dit artikel wordt toegepast op het aantal in de betrokken lidstaten te verkiezen vertegenwoordigers.
1. Op 1 januari 2005:
a. wordt in artikel 205 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in artikel 118 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie:
i. lid 2 vervangen door:
„2. Voor de besluiten van de Raad waarvoor een gekwalificeerde meerderheid vereist is, worden de stemmen der leden als volgt gewogen:
België | 12 |
Denemarken | 7 |
Duitsland | 29 |
Griekenland | 12 |
Spanje | 27 |
Frankrijk | 29 |
Ierland | 7 |
Italië | 29 |
Luxemburg | 4 |
Nederland | 13 |
Oostenrijk | 10 |
Portugal | 12 |
Finland | 7 |
Zweden | 10 |
Verenigd Koninkrijk | 29 |
De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste honderdnegenenzestig stemmen hebben verkregen en de meerderheid van de leden voorstemt, ingeval zij krachtens dit Verdrag moeten worden genomen op voorstel van de Commissie.
In de overige gevallen komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste honderdnegenenzestig stemmen hebben verkregen, en ten minste twee derden van de leden voorstemmen."
ii. het volgende lid 4 ingevoegd:
„4. Een lid van de Raad kan verlangen dat bij besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt nagegaan of de lidstaten die de gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62% van de totale bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is het besluit niet aangenomen."
b. wordt artikel 23, lid 2, derde alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vervangen door:
„De stemmen van de leden van de Raad worden gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste honderdnegenenzestig stemmen hebben verkregen en ten minste twee derden van de leden voorstemmen. Een lid van de Raad kan verlangen dat bij besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt nagegaan of de lidstaten die de gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62% van de totale bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is het besluit niet aangenomen."
c. wordt artikel 34, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vervangen door:
„3. Ingeval voor de besluiten van de Raad een gekwalificeerde meerderheid van stemmen is vereist, worden de stemmen van de leden gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste honderdnegenenzestig stemmen hebben verkregen en ten minste twee derden van de leden voorstemmen. Een lid van de Raad kan verlangen dat bij besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt nagegaan of de lidstaten die de gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62% van de totale bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is het besluit niet aangenomen."
2. Bij elke toetreding wordt de in artikel 205, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in artikel 118, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie bedoelde drempel zo berekend dat de drempel van de in stemmen uitgedrukte gekwalificeerde meerderheid niet hoger ligt dan die welke volgt uit de tabel in de verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie, gehecht aan de slotakte van de conferentie die het Verdrag van Nice heeft vastgesteld.
1. Met ingang van 1 januari 2005 en met toepassing vanaf het tijdstip waarop voor het eerst na die datum een nieuwe Commissie in functie treedt, wordt in artikel 213 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in artikel 126 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie lid 1 vervangen door:
„1. De leden van de Commissie worden op grond van hun algemene bekwaamheid gekozen en bieden alle waarborgen voor onafhankelijkheid.
In de Commissie heeft een onderdaan van elke lidstaat zitting.
Het aantal leden van de Commissie kan door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd."
2. Zodra de Unie zevenentwintig lidstaten telt, wordt in artikel 213 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in artikel 126 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie lid 1 vervangen door:
„1. De leden van de Commissie worden op grond van hun algemene bekwaamheid gekozen en bieden alle waarborgen voor onafhankelijkheid.
Het aantal leden van de Commissie is kleiner dan het aantal lidstaten. De leden van de Commissie worden gekozen volgens een toerbeurtsysteem op voet van gelijkheid waarvan de nadere regels door de Raad met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld.
Het aantal leden van de Commissie wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld."
Deze wijziging is van toepassing vanaf het tijdstip waarop voor het eerst na de datum van toetreding van de zevenentwintigste lidstaat van de Unie een nieuwe Commissie in functie treedt.
3. De Raad stelt na de ondertekening van het verdrag betreffende de toetreding van de zevenentwintigste lidstaat van de Unie met eenparigheid van stemmen vast:
– het aantal leden van de Commissie,
– de nadere regels van het toerbeurtsysteem op voet van gelijkheid, met alle criteria en voorschriften voor de automatische bepaling van de samenstelling van de opeenvolgende colleges, uitgaande van de volgende beginselen:
a. de lidstaten worden bij het bepalen van de volgorde en de zittingsduur van hun onderdanen in de Commissie op voet van strikte gelijkheid behandeld; derhalve mag het verschil tussen het totale aantal mandaten van onderdanen van twee gegeven lidstaten nooit groter zijn dan één;
b. onder voorbehoud van punt a is elk van de opeenvolgende colleges zodanig samengesteld dat het gehele spectrum van de lidstaten in demografisch en geografisch opzicht op bevredigende wijze wordt weerspiegeld.
4. Iedere staat die tot de Unie toetreedt heeft er recht op dat een onderdaan vanaf het tijdstip van toetreding totdat lid 2 van toepassing wordt zitting heeft in de Commissie.
B. Protocol, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie
De Hoge Verdragsluitende Partijen,
Wensende, het statuut van het Hof van Justitie, bedoeld in artikel 245 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 160 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vast te stellen,
Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:
Het Hof van Justitie wordt samengesteld en oefent zijn functies uit overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU-Verdrag), het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag), het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA-Verdrag) en dit statuut.
STATUS VAN DE RECHTERS EN VAN DE ADVOCATEN-GENERAAL
Alvorens zijn ambt te aanvaarden, moet iedere rechter in openbare zitting de eed afleggen, dat hij zijn functie zal uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten en dat hij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zal maken.
De rechters zijn vrijgesteld van rechtsvervolging. Met betrekking tot hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, blijven zij deze immuniteit genieten ook nadat zij hun ambt hebben neergelegd.
Het Hof kan, in voltallige zitting, de immuniteit opheffen.
Ingeval tegen een rechter wiens immuniteit is opgeheven, een strafvervolging wordt ingesteld, kan hij in elk der lidstaten slechts worden berecht door de instantie welke bevoegd is tot berechting van de leden van het hoogste nationale rechterlijke college.
De artikelen 12 tot en met 15 en artikel 18 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen zijn van toepassing op de rechters, de griffier en de toegevoegde rapporteurs van, alsmede op de advocaten-generaal bij het Hof, onverminderd de bepalingen van de voorgaande alinea's nopens de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters.
De rechters mogen geen politieke functie of bestuursambt uitoefenen.
Zij mogen geen beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij van deze bepaling door de Raad bij uitzondering afwijking is toegestaan.
Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode.
In geval van twijfel beslist het Hof.
Behalve door periodieke vervanging of door overlijden eindigt de ambtsuitoefening van een rechter door ontslag.
Ingeval een rechter om ontslag verzoekt, richt hij daartoe tot de president van het Hof een brief, welke aan de voorzitter van de Raad wordt doorgezonden. Door laatstbedoelde kennisgeving ontstaat een vacature.
Behoudens in gevallen waarin artikel 6 toepassing vindt, blijft elke rechter zitting hebben totdat zijn opvolger in functie treedt.
Een rechter kan slechts van zijn ambt worden ontheven of van zijn recht op pensioen of van andere als zodanig geldende gunsten vervallen worden verklaard, wanneer hij, naar het eenstemmig oordeel van de rechters van en de advocaten-generaal bij het Hof, heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen. De betrokkene neemt niet aan die beraadslagingen deel.
De griffier deelt de beslissing van het Hof mede aan de voorzitters van het Europees Parlement en van de Commissie en geeft van die beslissing kennis aan de voorzitter van de Raad.
In geval van een beslissing waarbij een rechter van zijn ambt wordt ontheven, ontstaat door laatstbedoelde kennisgeving een vacature.
De rechters wier ambtsuitoefening vóór het verstrijken van hun mandaat eindigt, worden voor de verdere duur van het mandaat vervangen.
De bepalingen van de artikelen 2 tot en met 7 zijn van toepassing op de advocaten-generaal.
ORGANISATIE
De gedeeltelijke vervanging van de rechters, die om de drie jaar plaatsvindt, heeft beurtelings betrekking op acht en op zeven rechters.
De gedeeltelijke vervanging van de advocaten-generaal, die om de drie jaar plaatsvindt, heeft telkens betrekking op vier advocaten-generaal.
De griffier legt voor het Hof de eed af, dat hij zijn functie zal uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten en dat hij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zal maken.
Het Hof regelt de vervanging van de griffier, voor het geval dat deze verhinderd is.
In het belang van de dienst worden aan het Hof ambtenaren en andere personeelsleden verbonden. Zij ressorteren onder de griffier, onder het gezag van de president.
Op voorstel van het Hof kan de Raad met eenparigheid van stemmen voorzien in de benoeming van toegevoegde rapporteurs en hun statuut bepalen. De toegevoegde rapporteurs kunnen overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vast te stellen bepalingen worden geroepen om deel te nemen aan het onderzoek van de bij het Hof aanhangige zaken en om de rechter-rapporteur bij te staan.
De toegevoegde rapporteurs, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en de nodige bewijzen van juridische bekwaamheid bezitten, worden door de Raad benoemd. Zij leggen voor het Hof de eed af dat zij hun ambt zullen uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig hun geweten en dat zij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zullen maken.
De rechters, de advocaten-generaal en de griffier zijn verplicht verblijf te houden in de plaats waar het Hof is gevestigd.
Het Hof is permanent in functie. De rechterlijke vakanties worden door het Hof met inachtneming van de eisen van de dienst vastgesteld.
Het Hof vormt uit zijn midden kamers van drie en vijf rechters. De rechters kiezen uit hun midden de kamerpresident. De presidenten van de kamers van vijf rechters worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.
De grote kamer bestaat uit elf rechters. Zij wordt voorgezeten door de president van het Hof. Voorts maken van de grote kamer deel uit de presidenten van de kamers van vijf rechters, alsmede andere rechters die worden aangewezen overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vastgestelde bepalingen.
Het Hof houdt zitting in grote kamer, wanneer een lidstaat of een instelling van de Gemeenschap die partij is bij het geding daarom verzoekt.
Het Hof komt in voltallige zitting bijeen wanneer een zaak aanhangig is gemaakt op grond van artikel 195, lid 2, artikel 213, lid 2, en artikel 216 dan wel artikel 247, lid 7, van het EG-Verdrag, of van artikel 107 D, lid 2, artikel 126, lid 2, en artikel 129 dan wel artikel 160 B, lid 7, van het EGA-Verdrag.
Verder kan het Hof, wanneer het van oordeel is dat een aanhangige zaak van uitzonderlijk belang is, de advocaat-generaal gehoord, besluiten deze zaak naar de voltallige zitting te verwijzen.
Het Hof kan slechts in oneven getal op geldige wijze beslissen.
De beslissingen van de uit drie of vijf rechters bestaande kamers zijn geldig, wanneer zij door drie rechters zijn genomen.
De beslissingen van de grote kamer zijn geldig, wanneer negen rechters tegenwoordig zijn.
De in voltallige zitting genomen beslissingen van het Hof zijn geldig, wanneer elf rechters tegenwoordig zijn.
In geval van verhindering van één der rechters van een kamer kan, overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vastgestelde bepalingen een beroep worden gedaan op een rechter die deel uitmaakt van een andere kamer.
De rechters en de advocaten-generaal mogen niet deelnemen aan de berechting van enige zaak, waarin zij vroeger zijn opgetreden als gemachtigde, raadsman of advocaat van één van beide partijen, of waarover zij geroepen zijn geweest zich uit te spreken als lid van een rechtbank, van een commissie van onderzoek of in enige andere hoedanigheid.
Wanneer een rechter of advocaat-generaal om een bijzondere reden meent niet te kunnen deelnemen aan de berechting of het onderzoek van een bepaalde zaak, deelt hij dit aan de president mede. Ingeval de president van oordeel is, dat een rechter of een advocaat-generaal om een bijzondere reden niet over een bepaalde zaak dient te zitten of te concluderen, stelt hij de betrokkene hiervan in kennis.
In geval van moeilijkheden nopens de toepassing van dit artikel beslist het Hof.
Partijen kunnen geen wijziging in de samenstelling van het Hof of van een van zijn kamers verlangen met een beroep op de nationaliteit van een rechter, of op het feit, dat in het Hof of in een van zijn kamers een rechter van hun nationaliteit ontbreekt.
procedure
De lidstaten zowel als de instellingen van de Gemeenschappen worden voor het Hof vertegenwoordigd door een voor elke zaak benoemde gemachtigde; de gemachtigde kan door een raadsman of door een advocaat worden bijgestaan.
De staten – niet zijnde lidstaten – die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsmede de in die Overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden op gelijke wijze vertegenwoordigd.
De andere partijen moeten door een advocaat worden vertegenwoordigd.
Alleen een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, kan een partij voor het Hof vertegenwoordigen of bijstaan.
De gemachtigden, raadslieden en advocaten, die voor het Hof verschijnen, genieten de voor de onafhankelijke uitoefening van hun functies nodige rechten en waarborgen, overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vast te stellen bepalingen.
Ten aanzien van de raadslieden en advocaten die voor het Hof optreden, bezit het Hof overeenkomstig de in dat reglement vast te stellen bepalingen de bevoegdheden welke ter zake gewoonlijk aan gerechtshoven en rechtbanken worden toegekend.
Hoogleraren die onderdaan zijn van een lidstaat waarvan de wetgeving hun het recht toekent te pleiten, genieten voor het Hof de rechten welke in dit artikel aan de advocaten zijn toegekend.
De procedure voor het Hof bestaat uit twee gedeelten: de schriftelijke en de mondelinge behandeling.
De schriftelijke behandeling omvat het toezenden aan partijen en aan de instellingen van de Gemeenschappen welker beslissingen in het geding zijn, van de verzoekschriften, memoriën, verweerschriften en andere opmerkingen en, eventueel, van de verdere conclusies, alsmede van alle stukken en documenten welke ter ondersteuning in het geding worden gebracht of van hun voor eensluidend gewaarmerkte afschriften.
De toezending geschiedt door tussenkomst van de griffier in de volgorde en binnen de termijnen als bepaald in het reglement voor de procesvoering.
De mondelinge behandeling omvat de voorlezing van het rapport van de rechter-rapporteur, alsmede het horen door het Hof van de gemachtigden, raadslieden en advocaten, en van de advocaat-generaal in zijn conclusie, benevens, zo nodig, het horen van getuigen en deskundigen.
Wanneer het Hof van oordeel is dat in de zaak geen nieuwe rechtsvraag aan de orde is, kan het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslissen dat de zaak zonder conclusie van de advocaat-generaal zal worden berecht.
Een zaak wordt bij het Hof aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift, dat aan de griffier wordt toegezonden. Het verzoekschrift moet inhouden de naam en woonplaats van de verzoeker en de hoedanigheid van de ondertekenaar, de aanduiding van de partij of partijen tegen wie het verzoekschrift is gericht, het onderwerp van het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen.
Het moet, indien daartoe aanleiding bestaat, vergezeld gaan van de handeling waarvan nietigverklaring wordt gevraagd, of, in het geval bedoeld in artikel 232 van het EG-Verdrag en artikel 148 van het EGA-Verdrag, van een bewijsstuk van de datum der in deze artikelen bedoelde uitnodiging. Indien deze stukken niet bij het verzoekschrift zijn gevoegd, nodigt de griffier de betrokkene uit deze alsnog binnen een redelijke termijn over te leggen; verval van het recht tot beroep kan niet worden tegengeworpen, indien het verzuim eerst is hersteld na het verstrijken van de termijn van beroep.
In de in artikel 18 van het EGA-Verdrag bedoelde gevallen wordt beroep bij het Hof ingesteld door middel van een verzoekschrift, dat aan de griffier wordt toegezonden. Het verzoekschrift moet inhouden de naam en woonplaats van de verzoeker en de hoedanigheid van de ondertekenaar, de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld, de tegenpartijen, het onderwerp van het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen.
Het moet vergezeld gaan van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de bestreden beslissing van de arbitragecommissie.
Indien het Hof het beroep verwerpt, wordt de beslissing van de arbitragecommissie onherroepelijk.
Indien het Hof de beslissing van de arbitragecommissie vernietigt, kan de procedure, wanneer daartoe grond bestaat, op initiatief van een der partijen in het geding voor de arbitragecommissie worden hervat. Deze is aan de door het Hof besliste rechtsvragen gebonden.
In de in artikel 35, lid 1, van het EU-Verdrag, artikel 234 van het EG-Verdrag en artikel 150 van het EGA-Verdrag bedoelde gevallen wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie die de procedure schorst en een beroep doet op het Hof, aan dit Hof kennis gegeven op initiatief van die instantie. De griffier van het Hof geeft van deze beslissing vervolgens kennis aan de betrokken partijen, de lidstaten en de Commissie, alsmede aan de Raad of de Europese Centrale Bank wanneer de handeling waarvan de geldigheid of de uitlegging wordt betwist, van dezen uitgaat, en aan het Europees Parlement en de Raad wanneer de handeling waarvan de geldigheid of de uitlegging wordt betwist, door deze beide instellingen gezamenlijk is aangenomen.
Binnen twee maanden na deze laatste kennisgeving hebben de partijen, de lidstaten, de Commissie en, in voorkomend geval, het Europees Parlement, de Raad en de Europese Centrale Bank het recht bij het Hof memoriën of schriftelijke opmerkingen in te dienen.
In de in artikel 234 van het EG-Verdrag bedoelde gevallen wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie door de griffier van het Hof voorts kennis gegeven aan de staten – niet zijnde lidstaten – die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte alsmede aan de in die overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, die binnen twee maanden na de kennisgeving bij het Hof memoriën of schriftelijke opmerkingen kunnen indienen wanneer de beslissing een van de toepassingsgebieden van de overeenkomst betreft.
Het Hof kan partijen verzoeken alle stukken over te leggen en alle inlichtingen te verstrekken, welke het wenselijk acht. In geval van weigering neemt het Hof hiervan akte.
Het Hof kan eveneens aan de lidstaten en aan de instellingen die geen partij in het proces zijn, verzoeken alle inlichtingen te verstrekken welke het voor het proces nodig acht.
Het Hof is bevoegd te allen tijde een deskundigenonderzoek op te dragen aan personen, lichamen, bureaus, commissies of organen te zijner keuze.
Getuigen kunnen worden gehoord overeenkomstig de bepalingen die worden vastgesteld in het reglement voor de procesvoering.
Ten aanzien van gebrekige getuigen geniet het Hof dezelfde bevoegdheden als op dit gebied in de regel zijn toegekend aan gerechtshoven en rechtbanken, en kan het geldboeten opleggen, een en ander overeenkomstig de bepalingen die worden vastgesteld in het reglement voor de procesvoering.
Getuigen en deskundigen kunnen onder ede worden gehoord volgens de in het reglement voor de procesvoering vastgestelde formule of op de wijze, welke in de nationale wetgeving van de getuige of de deskundige is voorgeschreven.
Het Hof kan bevelen, dat een getuige of deskundige door de rechterlijke instantie van zijn woonplaats wordt gehoord.
Dit bevel wordt ter uitvoering gericht tot de bevoegde rechterlijke instantie overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering. De stukken ter uitvoering van de rogatoire commissie worden op dezelfde wijze aan het Hof teruggezonden.
Het Hof draagt de kosten, doch kan deze eventueel ten laste van partijen brengen.
Elke lidstaat beschouwt iedere schending van de eed der getuigen en deskundigen als het overeenkomstige strafbare feit bedreven voor een nationale rechtbank die in burgerlijke zaken uitspraak doet. Op aangifte van het Hof vervolgt hij de daders van dit strafbare feit voor de bevoegde nationale rechterlijke instantie.
De zittingen zijn openbaar, tenzij het Hof ambtshalve of op verzoek van partijen om gewichtige redenen anders beslist.
Tijdens de mondelinge behandeling kan het Hof de deskundigen, de getuigen alsook de partijen zelf, horen. Deze laatsten kunnen evenwel slechts pleiten bij monde van hun vertegenwoordiger.
Van iedere zitting wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de president en de griffier wordt ondertekend.
De rol der terechtzitting wordt door de president vastgesteld.
De beraadslagingen van het Hof zijn en blijven geheim.
De arresten zijn met redenen omkleed. Zij vermelden de namen van de rechters die hebben beslist.
De arresten worden ondertekend door de president en de griffier. Zij worden in openbare zitting uitgesproken.
Het Hof geeft een beslissing ten aanzien van de proceskosten.
De president van het Hof kan in een summiere procedure, voorzover nodig afwijkend van sommige regels van dit statuut, welke wordt vastgesteld bij het reglement voor de procesvoering, uitspraak doen op conclusies, strekkende ofwel tot verkrijging van de in artikel 242 van het EG-Verdrag, en artikel 157 van het EGA-Verdrag bedoelde opschorting, ofwel tot toepassing van voorlopige maatregelen krachtens artikel 243 van het EG-Verdrag of artikel 158 van het EGA-Verdrag, ofwel tot schorsing van de gedwongen tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 256, vierde alinea, van het EG-Verdrag of artikel 164, derde alinea, van het EGA-Verdrag.
Bij verhindering van de president wordt deze door een andere rechter vervangen overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering.
De door de president of zijn plaatsvervanger gegeven beschikking heeft slechts een voorlopig karakter en prejudicieert niet op de beslissing van het Hof ten principale.
De lidstaten en de instellingen van de Gemeenschappen kunnen zich voegen in een voor het Hof aanhangig rechtsgeding.
Hetzelfde recht heeft elke andere persoon die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van een voor het Hof aanhangig rechtsgeding, met uitzondering van de rechtsgedingen tussen lidstaten, tussen instellingen van de Gemeenschappen, of tussen lidstaten enerzijds en instellingen van de Gemeenschappen anderzijds.
Onverminderd het bepaalde in de tweede alinea kunnen de staten – niet zijnde lidstaten – die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsmede de in die overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, zich voegen in een voor het Hof aanhangig rechtsgeding, wanneer dit een der toepassingsgebieden van die Overeenkomst betreft.
De conclusies van het verzoek tot voeging kunnen slechts strekken tot ondersteuning van de conclusies van een der partijen.
Wanneer de verwerende partij, ofschoon regelmatig in het geding geroepen, nalaat schriftelijk conclusies in te dienen, wordt het arrest tegen haar bij verstek gewezen. Het arrest is vatbaar voor verzet binnen een maand na zijn betekening. Tenzij het Hof anders bepaalt, schorst het verzet de tenuitvoerlegging van het bij verstek gewezen arrest niet.
De lidstaten, de instellingen van de Gemeenschappen en alle andere natuurlijke of rechtspersonen kunnen, in de gevallen en overeenkomstig de bepalingen vast te stellen in het reglement voor de procesvoering, derdenverzet instellen tegen de arresten gewezen in rechtsgedingen waarin zij niet geroepen zijn geweest, indien hun rechten door deze arresten worden geschaad.
In geval van moeilijkheden aangaande de betekenis en de strekking van een arrest, heeft het Hof tot taak dit uit te leggen, op verzoek van een der partijen of van een instelling van de Gemeenschappen die haar belang terzake aannemelijk maakt.
Het Hof kan slechts om herziening van een arrest worden verzocht op grond van de ontdekking van een feit dat van beslissende invloed kan zijn en dat vóór de uitspraak van het arrest onbekend was aan het Hof en aan de partij die de herziening verzoekt.
De herzieningsprocedure begint met een arrest, waarbij het Hof, uitdrukkelijk het bestaan van een nieuw feit vaststellende en oordelende dat het grond tot herziening oplevert, uit dien hoofde het verzoek ontvankelijk verklaart.
Om herziening kan niet meer worden verzocht na verloop van tien jaar te rekenen van de dagtekening van het arrest.
In het reglement voor de procesvoering worden termijnen wegens afstand vastgesteld.
Verval van instantie wegens het verstrijken van een procestermijn kan niet worden tegengeworpen, wanneer de betrokkene toeval of overmacht aantoont.
De vorderingen tegen de Gemeenschappen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid verjaren vijf jaar na het feit dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven. De verjaring wordt gestuit, hetzij door een bij het Hof ingesteld beroep, hetzij door een eerder gedaan verzoek, dat de benadeelde kan richten tot de bevoegde instelling van de Gemeenschappen. In het laatste geval moet het beroep worden ingesteld binnen de termijn van twee maanden, bepaald in artikel 230 van het EG-Verdrag en artikel 146 van het EGA-Verdrag; artikel 232, tweede alinea, van het EG-Verdrag, respectievelijk artikel 148, tweede alinea, van het EGA-Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG VAN DE EUROPESE GEMEENCHAPPEN
De artikelen 2 tot en met 8, 14, 15, artikel 17, eerste, tweede, vierde en vijfde alinea, en artikel 18 zijn van toepassing op het Gerecht en op zijn leden. De eed, bedoeld in artikel 2, wordt afgelegd voor het Hof, en de beslissingen, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 6, worden genomen door het Hof, het Gerecht gehoord.
Artikel 3, vierde alinea, en de artikelen 10, 11 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de griffier van het Gerecht.
Het Gerecht bestaat uit vijftien rechters.
De leden van het Gerecht kunnen worden aangewezen om de functie van advocaat-generaal te bekleden.
De advocaat-generaal heeft tot taak in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken welke aan het Gerecht zijn voorgelegd, teneinde dit ter zijde te staan bij de vervulling van zijn taak.
De criteria voor de selectie van de zaken en de wijze waarop de advocaten-generaal worden aangewezen, worden bepaald in het reglement voor de procesvoering van het Gerecht.
Een lid van het Gerecht dat is aangewezen om in een zaak de functie van advocaat-generaal te bekleden, mag niet deelnemen aan de berechting van die zaak.
Het Gerecht houdt zitting in kamers bestaande uit drie of vijf rechters. De rechters kiezen uit hun midden de kamerpresident. De presidenten van de kamers van vijf rechters worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.
Het reglement voor de procesvoering regelt de samenstelling van de kamers en bepaalt van welke zaken zij kennis nemen. In sommige, door het reglement voor de procesvoering bepaalde gevallen, kan het Gerecht voltallig of in enkelvoudige kamer zitting houden.
Het reglement voor de procesvoering kan ook bepalen dat, in de gevallen en onder de voorwaarden die daarin worden vastgesteld, het Gerecht in grote kamer zitting houdt.
In afwijking van het bepaalde in artikel 225, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 140 A, lid 1 van het EGA-Verdrag is het Hof bevoegd kennis te nemen van door de lidstaten, de instellingen van de Gemeenschappen en de Europese Centrale Bank ingestelde beroepen.
De president van het Hof en de president van het Gerecht bepalen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop ambtenaren en andere personeelsleden bij het Hof in het belang van de dienst hun diensten aan het Gerecht verlenen. Bepaalde ambtenaren of andere personeelsleden ressorteren onder de griffier van het Gerecht, onder het gezag van de president van het Gerecht.
De procedure voor het Gerecht wordt geregeld in titel III.
De procedure voor het Gerecht wordt, voorzover nodig, gepreciseerd en aangevuld door het reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Het reglement voor de procesvoering kan afwijken van artikel 40, vierde alinea, en van artikel 41, wanneer dat wegens de bijzonderheden van de geschillen op het gebied van de intellectuele eigendom noodzakelijk is.
In afwijking van artikel 20, vierde alinea, kan de advocaat-generaal zijn met redenen omklede conclusie schriftelijk nemen.
Wanneer een tot het Gerecht gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Hof, wordt het door deze onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Gerecht. Evenzo, wanneer een tot het Hof gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Gerecht, wordt het door deze onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Hof.
Wanneer het Gerecht vaststelt dat het niet bevoegd is kennis te nemen van een beroep ten aanzien waarvan het Hof bevoegd is, verwijst het de zaak naar het Hof. Evenzo, wanneer het Hof vaststelt dat een beroep tot de bevoegdheid van het Gerecht behoort, verwijst het de zaak naar het Gerecht, dat zich dan niet onbevoegd kan verklaren.
Wanneer bij het Hof en het Gerecht zaken aanhangig worden gemaakt die hetzelfde voorwerp hebben of die dezelfde vraag van uitlegging dan wel de geldigheid van dezelfde handeling betreffen, kan het Gerecht, de partijen gehoord, de behandeling schorsen totdat het Hof het arrest heeft gewezen. Wanneer het verzoeken tot nietigverklaring van dezelfde handeling betreft, kan het Gerecht zich ook onbevoegd verklaren opdat het Hof een beslissing geeft over die verzoeken. In de in deze alinea bedoelde gevallen kan ook het Hof besluiten zijn behandeling te schorsen; de procedure voor het Gerecht vindt dan doorgang.
Van eindbeslissingen van het Gerecht, beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid, geeft de griffier van het Gerecht kennis aan alle partijen, alsook aan alle lidstaten en aan de instellingen van de Gemeenschappen, zelfs indien deze niet in de zaak voor het Gerecht zijn tussengekomen.
Uiterlijk binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de bestreden beslissing kan bij het Hof een verzoek om hogere voorziening worden ingediend tegen eindbeslissingen van het Gerecht, alsmede tegen beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid.
Hogere voorziening staat open voor iedere partij die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld. Voor andere tussenkomende partijen dan lidstaten en instellingen van de Gemeenschappen staat hogere voorziening evenwel slechts open, wanneer de beslissing van het Gerecht hun situatie rechtstreeks aantast.
Met uitzondering van zaken betreffende geschillen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden, staat hogere voorziening eveneens open voor de lidstaten en de instellingen van de Gemeenschappen die niet in het geding voor het Gerecht zijn tussengekomen. In dit geval verschilt de positie van die lidstaten en instellingen niet van de positie van lidstaten of instellingen die in eerste aanleg zouden zijn tussengekomen.
Hogere voorziening bij het Hof staat open tegen beslissingen van het Gerecht waarbij een verzoek tot tussenkomst wordt afgewezen. Het verzoek om hogere voorziening moet door degene wiens verzoek is afgewezen worden ingediend binnen twee weken, te rekenen vanaf de betekening van de afwijzende beslissing.
Tegen elke beslissing die door het Gerecht krachtens artikel 242, 243, of 256, vierde alinea, van het EG-Verdrag dan wel krachtens artikel 157, 158, of artikel 164, derde alinea, van het EGA-Verdrag wordt genomen, staat voor de partijen in het geding hogere voorziening open gedurende twee maanden vanaf de betekening ervan.
Van de in de eerste en tweede alinea van dit artikel bedoelde hogere voorziening wordt kennis genomen en er wordt over beslist volgens de in artikel 39 bedoelde procedure.
Het verzoek aan het Hof om hogere voorziening kan alleen rechtsvragen betreffen. Het moet gebaseerd zijn op middelen, ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht, onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht waardoor aan de belangen van de verzoekende partij afbreuk is gedaan, dan wel schending van het Gemeenschapsrecht door het Gerecht.
Het verzoek om hogere voorziening kan niet uitsluitend betrekking hebben op de veroordeling in of het bedrag van de proceskosten.
In geval van hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht omvat de procedure voor het Hof een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Onder de in het reglement voor de procesvoering bepaalde voorwaarden kan het Hof, de advocaat-generaal en de partijen gehoord, zonder mondelinge behandeling beslissen.
Onverminderd de artikelen 242 en 243 van het EG-Verdrag of de artikelen 157 en 158 van het EGA-Verdrag, heeft het verzoek om hogere voorziening geen opschortende werking.
In afwijking van artikel 244 van het EG-Verdrag en artikel 159 van het EGA-Verdrag treden beslissingen van het Gerecht waarbij een verordening nietig is verklaard eerst in werking na afloop van de termijn bedoeld in artikel 56, eerste alinea, van dit statuut, of, indien binnen deze termijn een verzoek om hogere voorziening is ingediend, nadat dit verzoek is verworpen, onverminderd het feit dat een partij het Hof krachtens de artikelen 242 en 243 van het EG-Verdrag of de artikelen 157 en 158 van het EGA-Verdrag kan verzoeken om opschorting van de werking van de nietig verklaarde verordening of om enige andere voorlopige maatregel.
In geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening vernietigt het Hof de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.
Indien de zaak wordt verwezen, is het Gerecht gebonden aan de beslissing van het Hof over de rechtsvragen.
In geval van gegrondheid van een verzoek om hogere voorziening van een lidstaat of een instelling van de Gemeenschappen die in de zaak voor het Gerecht niet is tussengekomen, kan het Hof, indien het zulks noodzakelijk acht, verklaren welke gevolgen van de vernietigde beslissing van het Gerecht als definitief worden beschouwd ten aanzien van de andere partijen in het geschil.
In de in artikel 225, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag en artikel 140 A, leden 2 en 3, van het EGA-Verdrag bedoelde gevallen kan de eerste advocaat-generaal het Hof voorstellen, de beslissing van het Gerecht te heroverwegen, wanneer hij van oordeel is dat er een ernstig risico bestaat dat de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht wordt aangetast.
Het voorstel moet binnen een maand na de uitspraak van het Gerecht gedaan worden. Het Hof beslist binnen een maand na het door de eerste advocaat-generaal gedane voorstel of heroverweging van de uitspraak noodzakelijk is.
SLOTBEPALINGEN
Het reglement voor de procesvoering van het Hof en van het Gerecht bevat alle bepalingen welke nodig zijn voor de toepassing en, voor zoveel nodig, de aanvulling van dit statuut.
Zolang er geen bepalingen inzake de regeling van het taalgebruik van toepassing op het Hof en het Gerecht zijn vastgesteld, blijven de bepalingen van het reglement voor de procesvoering van het Hof en die van het reglement voor de procesvoering van het Gerecht inzake de regeling van het taalgebruik van toepassing. Wijziging of intrekking van die bepalingen geschiedt volgens de procedure welke voor wijziging van dit statuut is vastgesteld.
1. Protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal
De Hoge Verdragsluitende Partijen,
Geleid door de wens bepaalde vraagstukken met betrekking tot de beëindiging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) te regelen,
Verlangend de EGKS-middelen over te dragen aan de Europese Gemeenschap,
Rekening houdend met het feit dat het wenselijk is die middelen te gebruiken voor onderzoek in sectoren die in verband staan met de kolen- en staalindustrie, en met de noodzaak daarvoor enkele bijzondere regels op te stellen,
Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:
1. Alle activa en passiva van de EGKS per 23 juli 2002 worden op 24 juli 2002 overgedragen aan de Europese Gemeenschap.
2. De nettowaarde van die activa en passiva in de balans van de EGKS per 23 juli 2002 wordt, onder voorbehoud van eventuele toe- of afname als gevolg van de liquidatieverrichtingen, beschouwd als vermogen dat, onder de benaming „EGKS in vereffening" bestemd is voor onderzoek in sectoren die in verband staan met de kolen- en staalindustrie. Na afwikkeling van de liquidatie krijgt het vermogen de benaming „vermogen van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal".
3. De opbrengst van dat vermogen, die „Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal" wordt genoemd, wordt overeenkomstig de bepalingen van dit protocol en de op grond daarvan aangenomen besluiten uitsluitend gebruikt voor onderzoek dat buiten het kaderprogramma voor onderzoek wordt verricht in sectoren die in verband staan met de kolen- en staalindustrie.
De Raad stelt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen de bepalingen, met inbegrip van de grondbeginselen en de passende besluitvormingsprocedures, vast die nodig zijn om dit protocol uit te voeren, in het bijzonder met het oog op de aanneming van de financiële meerjarenrichtsnoeren voor het beheer van het vermogen van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, alsmede de technische richtsnoeren voor het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal.
De bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn van toepassing, tenzij in dit Protocol en de op grond daarvan aangenomen besluiten anders is bepaald.
Dit protocol is van toepassing met ingang van 24 juli 2002.
2. Protocol betreffende artikel 67 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Hoge Verdragsluitende Partijen,
Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepaling, welke aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt gehecht:
Met ingang van 1 mei 2004 stelt de Raad de in artikel 66 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde maatregelen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast.
Het Verdrag, met Protocollen, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.
Bekrachtiging van het Verdrag is voorzien in artikel 12, eerste lid.
De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Verdrag in werking treden op de eerste dag van de tweede maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de ondertekenende staat die als laatste deze handeling verricht.
Bij gelegenheid van ondertekening van het onderhavige Verdrag op 26 februari 2001 te Nice werd eveneens de volgende Slotakte ondertekend:
De Conferentie van de Vertegenwoordigers van de regeringen der Lidstaten, op 14 februari 2000 te Brussel bijeengeroepen om in onderlinge overeenstemming de wijzigingen vast te stellen die moeten worden aangebracht in het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van onderscheidenlijk de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en in sommige bijbehorende akten, heeft de volgende teksten vastgesteld:
A. Protocol, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen
Protocol betreffende de uitbreiding van de Europese Unie
B. Protocol, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie
C. Protocollen, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
1. Protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal
2. Protocol betreffende artikel 67 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
DE CONFERENTIE heeft de hierna genoemde verklaringen aangenomen, die aan deze slotakte zijn gehecht.
1. Verklaring inzake het Europees veiligheids- en defensiebeleid
2. Verklaring ad artikel 31, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie
3. Verklaring ad artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
4. Verklaring ad artikel 21, derde alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
5. Verklaring ad artikel 67 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
6. Verklaring ad artikel 100 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
7. Verklaring ad artikel 111 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
8. Verklaring ad artikel 137 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
9. Verklaring ad artikel 175 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
10. Verklaring ad artikel 181 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
11. Verklaring ad artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
12. Verklaring ad artikel 225 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
13. Verklaring ad artikel 225, leden 2 en 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
14. Verklaring ad artikel 225, leden 2 en 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
15. Verklaring ad artikel 225, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
16. Verklaring ad artikel 225 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
17. Verklaring ad artikel 229 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
18. Verklaring betreffende de Rekenkamer
19. Verklaring ad artikel 10.6 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank
20. Verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie
21. Verklaring betreffende de drempel van de gekwalificeerde meerderheid en het stemmenaantal van de blokkerende minderheid in een uitgebreide Unie
22. Verklaring betreffende de plaats waar de Europese Raad bijeenkomt
23. Verklaring betreffende de toekomst van de Unie
24. Verklaring ad artikel 2 van het protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal
DE CONFERENTIE heeft akte genomen van de hierna genoemde verklaringen, die aan deze slotakte zijn gehecht.
1. Verklaring van Luxemburg
2. Verklaring van Griekenland, Spanje en Portugal ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
3. Verklaring van Duitsland, Denemarken, Nederland en Oostenrijk ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
GEDAAN te Nice, de zesentwintigste februari tweeduizend en een.
De Slotakte is ondertekend voor
België1
Denemarken
Duitsland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Ierland
Italië
Luxemburg
het Koninkrijk der Nederlanden
Oostenrijk
Portugal
Spanje
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Zweden
Verklaringen die door de Conferentie zijn aangenomen
1. Verklaring inzake het Europees veiligheids- en defensiebeleid
Overeenkomstig de door de Europese Raad van Nice aangenomen teksten inzake het Europees veiligheids- en defensiebeleid (verslag van het voorzitterschap met bijlagen) is het doel de Europese Unie op dit gebied snel operationeel te maken. De Europese Raad zal zo vroeg mogelijk in 2001, maar uiterlijk op zijn bijeenkomst van Laken/Brussel, een besluit daartoe nemen op grond van de bestaande bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Inwerkingtreding van het Verdrag van Nice is derhalve geen voorwaarde.
2. Verklaring ad artikel 31, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie
De Conferentie herinnert eraan dat:
– het besluit om een eenheid op te richten van officieren van justitie, rechters of politiefunctionarissen met gelijkwaardige bevoegdheden die door elke lidstaat worden gedetacheerd (Eurojust), met als taak een adequate coördinatie tussen de nationale met vervolging belaste autoriteiten te vergemakkelijken en strafrechtelijk onderzoek in gevallen van georganiseerde criminaliteit te ondersteunen, is voorzien in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999;
– het Europees justitieel netwerk is opgericht bij Gemeenschappelijk optreden 98/428/JBZ, door de Raad aangenomen op 29 juni 1998 (PB L 191 van 7 juli 1998, blz. 4).
3. Verklaring ad artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie herinnert eraan dat de plicht tot loyale samenwerking, die voortvloeit uit artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en die de betrekkingen tussen de lidstaten en de communautaire instellingen beheerst, ook de onderlinge betrekkingen van de communautaire instellingen zelf beheerst. Wat de betrekkingen tussen de instellingen betreft, kunnen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie interinstitutionele akkoorden sluiten wanneer het in het kader van de plicht tot loyale samenwerking nodig blijkt de toepassing van de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te vergemakkelijken. Die akkoorden mogen geen wijziging of aanvulling van de bepalingen van het Verdrag inhouden en kunnen slechts met instemming van de drie instellingen worden gesloten.
4. Verklaring ad artikel 21, derde alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie verzoekt de in artikel 21, derde alinea, en artikel 7 genoemde instellingen en organen er zorg voor te dragen dat het antwoord dat op iedere schriftelijke vraag van een burger van de Unie dient te worden gegeven, binnen een redelijke termijn aan de betrokkene wordt toegezonden.
5. Verklaring ad artikel 67 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Hoge Verdragsluitende Partijen stemmen ermee in dat de Raad in het besluit dat hij krachtens artikel 67, lid 2, tweede streepje, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dient te nemen:
– besluit de in artikel 62, punt 3, en artikel 63, punt 3, onder b, bedoelde maatregelen met ingang van 1 mei 2004 volgens de procedure van artikel 251 vast te stellen;
– besluit de in artikel 62, punt 2, onder a, bedoelde maatregelen volgens de procedure van artikel 251 vast te stellen met ingang van de datum waarop een akkoord is bereikt over de werkingssfeer van de maatregelen met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten door personen.
De Raad zal er voorts naar streven de procedure van artikel 251 met ingang van 1 mei 2004 of zo spoedig mogelijk na die datum toe te passen op de overige gebieden die onder titel IV vallen, of op sommige daarvan.
6. Verklaring ad artikel 100 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie herinnert eraan dat de in artikel 100 bedoelde besluiten inzake financiële bijstand, die verenigbaar zijn met de in artikel 103 van het Verdrag neergelegde no-bail-out-regel, moeten stroken met de financiële vooruitzichten 2000-2006, en in het bijzonder met punt 11 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure, alsmede de corresponderende bepalingen van toekomstige interinstitutionele akkoorden en financiële vooruitzichten.
7. Verklaring ad artikel 111 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie komt overeen dat de procedures van dien aard moeten zijn dat alle lidstaten van de eurozone ten volle worden betrokken bij elke fase van de voorbereiding van het standpunt van de Gemeenschap in internationale fora ten aanzien van onderwerpen die van bijzonder belang zijn voor de Economische en Monetaire Unie.
8. Verklaring ad artikel 137 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie komt overeen dat uitgaven uit hoofde van artikel 137 worden toegerekend aan rubriek 3 van de financiële vooruitzichten.
9. Verklaring ad artikel 175 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Hoge Verdragsluitende Partijen zijn vastbesloten te bewerkstelligen dat de Europese Unie optreedt als een stuwende kracht om de milieubescherming in de Unie te bevorderen en, op internationaal niveau, dat doel ook wereldwijd na te streven. Er moet ten volle gebruik worden gemaakt van alle mogelijkheden die het Verdrag daartoe biedt, waaronder de aanwending van stimulansen en marktgerichte instrumenten ter bevordering van duurzame ontwikkeling.
10. Verklaring ad artikel 181 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie bevestigt dat de betalingsbalanssteun aan derde landen niet binnen de werkingssfeer van artikel 181 A valt, onverminderd de andere bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
11. Verklaring ad artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie herinnert eraan dat artikel 191 geen bevoegdheidsoverdracht aan de Europese Gemeenschap inhoudt en de toepassing van de desbetreffende constitutionele bepalingen van de lidstaten onverlet laat.
De financiering van Europese politieke partijen uit de begroting van de Europese Gemeenschappen mag niet worden aangewend om nationale politieke partijen rechtstreeks of zijdelings te financieren.
De bepalingen betreffende de financiering van de politieke partijen zijn gelijkelijk van toepassing op alle politieke stromingen die in het Europees Parlement vertegenwoordigd zijn.
12. Verklaring ad artikel 225 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie verzoekt het Hof van Justitie en de Commissie zo spoedig mogelijk de bevoegdheidsverdeling tussen het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg aan een algeheel onderzoek te onderwerpen, in het bijzonder wat rechtstreekse beroepen betreft, en passende voorstellen in te dienen, zodat die na de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice terstond door de bevoegde instanties kunnen worden behandeld.
13. Verklaring ad artikel 225, leden 2 en 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie is van oordeel dat de essentiële bepalingen van de in artikel 225, leden 2 en 3, bedoelde heroverwegingsprocedure vastgesteld moeten worden in het statuut van het Hof van Justitie. Die bepalingen dienen in het bijzonder nader te regelen:
– de rol van de partijen in de procedure voor het Hof van Justitie, teneinde de bescherming van hun rechten te waarborgen,
– de gevolgen van de heroverwegingsprocedure voor het executoire karakter van de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg,
– de gevolgen van de beslissing van het Hof van Justitie voor het geschil tussen de partijen.
14. Verklaring ad artikel 225, leden 2 en 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie is van oordeel dat de Raad bij de vaststelling van de bepalingen van het statuut ter uitvoering van artikel 225, leden 2 en 3, dient te voorzien in een procedure om de praktische toepassing van die bepalingen uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice te evalueren.
15. Verklaring ad artikel 225, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie is van oordeel dat het Hof, wanneer het in uitzonderlijke gevallen besluit tot heroverweging van een prejudiciële beslissing van het Gerecht van eerste aanleg, volgens een spoedprocedure uitspraak zou moeten doen.
16. Verklaring ad artikel 225 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie verzoekt het Hof van Justitie en de Commissie zo spoedig mogelijk een ontwerp op te stellen van een besluit tot instelling van een rechterlijke kamer die bevoegd is in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden.
17. Verklaring ad artikel 229 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie is van oordeel dat met artikel 229 A niet vooruitgelopen wordt op de keuze van het gerechtelijk kader dat kan worden ingesteld voor de kennisneming van geschillen in verband met de toepassing van op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde besluiten waarbij communautaire industriële eigendomsrechten worden ingesteld.
18. Verklaring betreffende de Rekenkamer
De Conferentie verzoekt de Rekenkamer en de nationale controle-instanties het kader en de voorwaarden van hun samenwerking te verbeteren, onder handhaving van hun respectieve autonomie. De voorzitter van de Rekenkamer kan te dien einde een comité instellen dat contact onderhoudt met de voorzitters van de nationale controle-instanties.
19. Verklaring ad artikel 10.6 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en de Europese Centrale Bank
De Conferentie rekent erop dat ten spoedigste een aanbeveling in de zin van artikel 10.6 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank zal worden ingediend.
20. Verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie1
Het gemeenschappelijk standpunt dat de lidstaten tijdens de toetredingsconferenties zullen innemen inzake de zetelverdeling in het Europees Parlement, de stemmenweging in de Raad, de samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité en de samenstelling van het Comité van de Regio's zal overeenkomen met de volgende tabellen voor een Unie met 27 lidstaten.
LIDSTATEN | ZETELS IN HET EP |
---|---|
Duitsland | 99 |
Verenigd Koninkrijk | 72 |
Frankrijk | 72 |
Italië | 72 |
Spanje | 50 |
Polen | 50 |
Roemenië | 33 |
Nederland | 25 |
Griekenland | 22 |
Tsjechië | 20 |
België | 22 |
Hongarije | 20 |
Portugal | 22 |
Zweden | 18 |
Bulgarije | 17 |
Oostenrijk | 17 |
Slowakije | 13 |
Denemarken | 13 |
Finland | 13 |
Ierland | 12 |
Litouwen | 12 |
Letland | 8 |
Slovenië | 7 |
Estland | 6 |
Cyprus | 6 |
Luxemburg | 6 |
Malta | 5 |
TOTAAL | 732 |
LEDEN VAN DE RAAD | GEWOGEN STEMMEN |
---|---|
Duitsland | 29 |
Verenigd Koninkrijk | 29 |
Frankrijk | 29 |
Italië | 29 |
Spanje | 27 |
Polen | 27 |
Roemenië | 14 |
Nederland | 13 |
Griekenland | 12 |
Tsjechië | 12 |
België | 12 |
Hongarije | 12 |
Portugal | 12 |
Zweden | 10 |
Bulgarije | 10 |
Oostenrijk | 10 |
Slowakije | 7 |
Denemarken | 7 |
Finland | 7 |
Ierland | 7 |
Litouwen | 7 |
Letland | 4 |
Slovenië | 4 |
Estland | 4 |
Cyprus | 4 |
Luxemburg | 4 |
Malta | 3 |
TOTAAL | 345 |
De besluiten komen tot stand, wanneer zij ten minste tweehonderdachtenvijftig stemmen hebben verkregen en de meerderheid van de leden voorstemt, ingeval zij krachtens dit Verdrag moeten worden genomen op voorstel van de Commissie.
In de overige gevallen komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste tweehonderdachtenvijftig stemmen hebben verkregen en ten minste twee derden van de leden voorstemmen.
Een lid van de Raad kan verlangen dat bij besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid wordt nagegaan of de lidstaten welke die gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62% van de totale bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is het besluit niet aangenomen.
LIDSTATEN | LEDEN |
---|---|
Duitsland | 24 |
Verenigd Koninkrijk | 24 |
Frankrijk | 24 |
Italië | 24 |
Spanje | 21 |
Polen | 21 |
Roemenië | 15 |
Nederland | 12 |
Griekenland | 12 |
Tsjechië | 12 |
België | 12 |
Hongarije | 12 |
Portugal | 12 |
Zweden | 12 |
Bulgarije | 12 |
Oostenrijk | 12 |
Slowakije | 9 |
Denemarken | 9 |
Finland | 9 |
Ierland | 9 |
Litouwen | 9 |
Letland | 7 |
Slovenië | 7 |
Estland | 7 |
Cyprus | 6 |
Luxemburg | 6 |
Malta | 5 |
TOTAAL | 344 |
LIDSTATEN | LEDEN |
---|---|
Duitsland | 24 |
Verenigd Koninkrijk | 24 |
Frankrijk | 24 |
Italië | 24 |
Spanje | 21 |
Polen | 21 |
Roemenië | 15 |
Nederland | 12 |
Griekenland | 12 |
Tsjechië | 12 |
België | 12 |
Hongarije | 12 |
Portugal | 12 |
Zweden | 12 |
Bulgarije | 12 |
Oostenrijk | 12 |
Slowakije | 9 |
Denemarken | 9 |
Finland | 9 |
Ierland | 9 |
Litouwen | 9 |
Letland | 7 |
Slovenië | 7 |
Estland | 7 |
Cyprus | 6 |
Luxemburg | 6 |
Malta | 5 |
TOTAAL | 344 |
21. Verklaring betreffende de drempel van de gekwalificeerde meerderheid en het stemmenaantal van de blokkerende minderheid in een uitgebreide Unie
In het geval dat niet alle kandidaat-lidstaten, genoemd in de lijst van de verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie, op het tijdstip van de inwerkingtreding van de nieuwe stemmenwegingen (1 januari 2005) tot de Unie zijn toegetreden, zal de drempel van de gekwalificeerde meerderheid, naarmate de toetredingen plaatsvinden, van een percentage dat onder het huidige percentage ligt geleidelijk oplopen tot ten hoogste 73,4%. Wanneer alle vorenbedoelde kandidaat-lidstaten zijn toegetreden, wordt de blokkerende minderheid in de Unie van 27 op 91 stemmen gebracht en wordt de drempel van de gekwalificeerde meerderheid welke voortvloeit uit de tabel in de verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie automatisch dienovereenkomstig aangepast.
22. Verklaring betreffende de plaats waar de Europese Raad bijeenkomt
Met ingang van 2002 wordt per voorzitterschap één bijeenkomst van de Europese Raad in Brussel gehouden. Zodra de Unie achttien leden telt, vinden alle bijeenkomsten van de Europese Raad in Brussel plaats.
23. Verklaring betreffende de toekomst van de Unie
1. Te Nice is tot belangrijke hervormingen besloten. De Conferentie verheugt zich erover dat de Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten tot een goed einde is gebracht en spoort de lidstaten aan er zorg voor te dragen dat het Verdrag van Nice onverwijld wordt bekrachtigd.
2. Zij stelt vast dat de afsluiting van de Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten de weg opent voor uitbreiding van de Europese Unie en benadrukt dat deze, wanneer het Verdrag van Nice zal zijn bekrachtigd, de institutionele veranderingen tot stand zal hebben gebracht die noodzakelijk zijn voor de toetreding van nieuwe lidstaten.
3. Nu zij aldus de uitbreiding mogelijk heeft gemaakt, verlangt de Conferentie dat een breder en tevens diepgaander debat over de toekomst van de Europese Unie wordt ingezet. In 2001 zullen het Zweedse en het Belgische voorzitterschap, in samenwerking met de Commissie en met deelname van het Europees Parlement, een brede discussie aanmoedigen waarbij alle belanghebbende partijen worden betrokken: vertegenwoordigers van de nationale parlementen en van de gehele publieke opinie, namelijk de politieke, economische en academische kringen, vertegenwoordigers van de civiele samenleving enz. De kandidaat-lidstaten zullen op nader te bepalen wijze bij dit proces worden betrokken.
4. Op basis van een verslag dat zal worden opgesteld voor de Europese Raad van Göteborg in juni 2001, zal de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst te Laken/Brussel in december 2001 een verklaring aannemen waarin passende initiatieven worden ontvouwd om dit proces voort te zetten.
5. Dat proces dient onder meer op de volgende thema's betrekking te hebben:
– hoe een nauwkeuriger bevoegdheidsafbakening tussen de Europese Unie en de lidstaten vast te stellen en vervolgens te handhaven, die strookt met het subsidiariteitsbeginsel;
– de status van het te Nice afgekondigde Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Keulen;
– vereenvoudiging van de verdragen om ze duidelijker en begrijpelijker te maken, zonder inhoudelijke veranderingen;
– de rol van de nationale parlementen in het Europese bestel.
6. Met de keuze van deze thema's erkent de Conferentie dat de democratische legitimiteit en de transparantie van de Unie en haar instellingen permanent moeten worden verbeterd en verzekerd, teneinde deze dichter bij de burgers van de lidstaten te brengen.
7. De Conferentie komt overeen dat er, wanneer dit voorbereidende werk voltooid is, een nieuwe Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten in 2004 zal worden bijeengeroepen om de bovenvermelde punten te behandelen teneinde de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de verdragen aan te brengen.
8. De Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten zal in geen geval een obstakel of een voorafgaande voorwaarde voor het uitbreidingsproces vormen. Voorts zullen de kandidaat-lidstaten die de toetredingsonderhandelingen met de Unie hebben afgesloten, worden uitgenodigd aan de Conferentie deel te nemen. De kandidaat-lidstaten die de onderhandelingen nog niet hebben afgesloten, zullen uitgenodigd worden er als waarnemer aan deel te nemen.
24. Verklaring ad artikel 2 van het Protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal
De Conferentie verzoekt de Raad er in het kader van artikel 2 van het Protocol op toe te zien dat het statistiekenstelsel van de EGKS na de beëindiging van het EGKS-Verdrag wordt gehandhaafd tot en met 31 december 2002, en de Commissie te verzoeken passende aanbevelingen te doen.
Verklaringen waarvan de Conferentie akte heeft genomen
1. Verklaring van Luxemburg
Onverminderd het besluit van 8 april 1965 en de daarin vervatte bepalingen en mogelijkheden met betrekking tot de zetel van toekomstige instellingen, organen en diensten, zegt de Luxemburgse regering toe geen aanspraak te zullen maken op de zetel van de beroepskamers van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), die in Alicante gevestigd zullen blijven, ook ingeval die kamers rechterlijke kamers in de zin van artikel 220 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden.
2. Verklaring van Griekenland, Spanje en Portugal ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De instemming van Griekenland, Spanje en Portugal met de overgang naar gekwalificeerde meerderheid in artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gegeven op grond van de opvatting, dat de term „meerjarige" in de derde alinea betekent dat de vanaf 1 januari 2007 geldende financiële vooruitzichten en het desbetreffende interinstitutionele akkoord dezelfde geldigheidsduur zullen hebben als de huidige financiële vooruitzichten.
3. Verklaring van Duitsland, Denemarken, Nederland en Oostenrijk ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
In verband met de verklaring van Griekenland, Spanje en Portugal ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verklaren Duitsland, Denemarken, Nederland en Oostenrijk dat die verklaring de werking van de Europese Commissie, met name wat haar initiatiefrecht betreft, onverlet laat.
De West Europese Unie welke onder meer wordt genoemd in artikel 1, onderdeel 2, van het onderhavige Verdrag, is opgericht bij het op 17 maart 1948 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tot regeling van de samenwerking op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede van de collectieve verdediging. Van dat Verdrag zijn de Franse en de Engelse tekst, alsmede de vertaling, afgedrukt in Stb. I 519. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 102. Het Verdrag is gewijzigd en aangevuld bij de volgende Protocollen:
– Protocol van 23 oktober 1954 (zie voor tekst Trb. 1954, 179);
– Protocol van 14 november 1988 (zie voor tekst Trb. 1989, 38);
– Protocol van 20 november 1992 (zie voor tekst Trb. 1993, 2).
De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie welke onder meer wordt genoemd in artikel 1, onderdeel 2, van het onderhavige Verdrag, is opgericht bij een op 4 april 1949 te Washington tot stand gekomen Verdrag. Van dat Verdrag zijn de tekst en de vertaling afgedrukt in Stb. J 355. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1999, 121.
Van het op 18 april 1951 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, tot wijziging van welk Verdrag het onderhavige Verdrag strekt, zijn de Franse tekst en de vertaling geplaatst in Trb. 1951, 82. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 77.
Van het op 18 april 1951 te Parijs tot stand gekomen Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, naar welk Protocol in onder meer artikel 7 van het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn de Franse tekst en de vertaling geplaatst in Trb. 1951, 82; zie respectievelijk blz. 50 e.v. en 136 e.v..
Van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, tot wijziging van welk Verdrag het onderhavige Verdrag strekt, is de Franse tekst geplaatst in Trb. 1957, 75 en de Nederlandse tekst in Trb. 1957, 92. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 78.
Van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, tot wijziging van welk Verdrag het onderhavige Verdrag strekt, is de Franse tekst geplaatst in Trb. 1957, 74 en de Nederlandse tekst in Trb. 1957, 91. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1998, 13.
De Europese Investeringsbank welke onder meer wordt genoemd in artikel 2, onderdeel 43, van het onderhavige Verdrag is ingesteld bij artikel 4B van het hierbovengenoemde Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Protocol betreffende de Statuten van de Europese Investeringsbank is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1957, 91; zie blz. 130 e.v.. Zie ook Trb. 1957, 249. Vergelijk ook het op 10 juli 1975 te Brussel tot stand gekomen Verdrag houdende wijziging van een aantal bepalingen van het Protocol betreffende de Statuten van de Europese Investeringsbank, van welk Verdrag de Nederlandse tekst is geplaatst in Trb. 1975, 119. Zie ook Trb. 1977, 59. Vergelijk ook de op 25 maart 1993 te Brussel tot stand gekomen Akte tot wijziging van het Protocol betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank waarbij de raad van gouverneurs de bevoegdheid wordt verleend tot de oprichting van een Europees Investeringsfonds, van welke Akte de Nederlandse tekst is geplaatst in Trb. 1993, 95. Zie ook Trb. 1994, 128.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, naar welk Hof in artikel 1, onderdeel 15, van het onderhavige Verdrag wordt verwezen, is ingesteld bij Afdeling II van de op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Overeenkomst betreffende bepaalde instellingen welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben. Van die Overeenkomst is de Franse tekst geplaatst in Trb. 1957, 76 en de Nederlandse tekst in Trb. 1957, 93. Zie ook Trb. 1957, 251.
Van het op 17 april 1957 te Brussel tot stand gekomen Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap, naar welk Hof in onder meer artikel 1, onderdeel 9, van het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn de Nederlandse en Franse tekst geplaatst in Trb. 1957, 94. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 182.
Van het op 8 april 1965 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, met Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, tot wijziging van welk Verdrag en welk Protocol het onderhavige Verdrag strekt, zijn de Nederlandse en de Franse tekst geplaatst in Trb. 1965, 130. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1994, 266.
Van het op 7 februari 1992 te Maastricht tot stand gekomen Verdrag betreffende de Europese Unie, tot wijziging van welk Verdrag het onderhavige Verdrag strekt, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1992, 74 en de geconsolideerde versie in rubriek J van Trb. 1998, 12.
Van het op 7 februari 1992 te Maastricht tot stand gekomen Protocol betreffende de Statuten van het Europees stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, naar welk Protocol in artikel 5 van het onderhavige Verdrag wordt verwezen, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1992, 74; zie blz. 125 e.v..
Van de op 2 mei 1992 te Oporto tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, naar welke Overeenkomst in onder meer artikel 23 van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie bij het onderhavige Verdrag wordt verwezen, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1992, 132. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 150.
Van het op 2 oktober 1997 te Amsterdam tot stand gekomen Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten, naar welk Verdrag in de preambule tot het onderhavige Verdrag wordt verwezen, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1998, 11.
Van het op 2 oktober 1997 te Amsterdam tot stand gekomen Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, naar welk Protocol in artikel 1, onderdeel 11, wordt verwezen, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1998, 11; zie blz. 98 e.v..
Het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het Verdrag is nog niet ontvangen. In de hierna volgende tekst kunnen derhalve onjuistheden voorkomen die in een volgend Tractatenblad zullen worden gecorrigeerd.
A. | TITEL | 1 |
B. | TEKST | 1 |
Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten | 1 | |
Protocol betreffende de Europese Unie | 49 | |
Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie | 54 | |
Protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het Verdrag tot oprichting van de EGKS en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal | 69 | |
Protocol betreffende artikel 67 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap | 71 | |
D. | PARLEMENT | 71 |
E. | BEKRACHTIGING | 71 |
G. | INWERKINGTREDING | 71 |
J. | GEGEVENS | 71 |
Slotakte | 71 | |
Verklaringen die door de Conferentie zijn aangenomen | 74 | |
Verklaringen waarvan de Conferentie akte heeft genomen | 89 | |
Verwijzingen | 89 |
Deze handtekening verbindt eveneens de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
De Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse tekst zijn niet afgedrukt.
In de tabellen in deze verklaring wordt alleen rekening gehouden met de kandidaat-lidstaten waarmee de toetredingsonderhandelingen feitelijk zijn begonnen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2001-47.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.