Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 november 2022, kenmerk 3442107-1036921-Z, houdende Regeling ter vaststelling van bedragen en percentages voor het jaar 2023

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 42, tweede lid, 43, derde lid, en 45, derde en vierde lid, van de Zorgverzekeringswet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling zorgverzekering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5.2 wordt ‘2022’ vervangen door ‘2023’ en wordt ‘€ 59.706’ vervangen door ‘€ 66.956’.

B

In artikel 5.3 wordt ‘2022’ vervangen door ‘2023’.

C

Artikel 5.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vierde lid wordt ‘6,75’ vervangen door ‘6,68’.

2. In het tweede en vijfde lid wordt ‘5,50’ vervangen door ‘5,43.

D

In artikel 5.5 wordt ‘2022’ vervangen door ‘2023’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

TOELICHTING

Algemeen

Met deze wijzigingsregeling wordt de Regeling zorgverzekering (Rzv) op de volgende punten aangepast:

  • het maximum bijdrageloon en -inkomen dat in 2023 voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) in aanmerking wordt genomen;

  • de percentages IAB Zvw voor dat jaar overeenkomstig de begroting (Financieel Beeld Zorg) 20231.

Deze wijzigingen hebben geen regeldrukeffecten voor burgers, bedrijven, instellingen of professionals, noch is er sprake van noemenswaardige kennisnemingskosten. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) kan zich verenigen met dit standpunt.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en B

Het bijdrageloon, bedoeld in artikel 42 van de Zvw, en het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 43 van de Zvw, dat voor heffing van de IAB ten hoogste in aanmerking wordt genomen, bedraagt voor het jaar 2023 € 66.956. Dit bedrag is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen dat bij en krachtens artikel 17, eerste lid, eerste zin, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is geregeld voor het jaar 2023.

Artikel I, onderdelen C en D

Het percentage aan IAB dat inhoudingsplichtigen ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Zvw over het loon van hun werknemers verschuldigd zijn (hoge percentage), daalt van 6,75 in 2022 naar 6,68 in 2023. Ook het percentage aan IAB dat verzekeringsplichtigen ingevolge artikel 45, tweede lid, van de Zvw over hun bijdrage-inkomen verschuldigd zijn (lage percentage) daalt, namelijk van 5,50 in 2022 naar 5,43 in 2023. De daling van beide percentages wordt door de volgende factoren veroorzaakt:

  • Door loon- en prijsstijgingen komen de zorguitgaven in 2023 naar schatting € 4,3 miljard hoger uit dan in 2022. Dit leidt tot een stijging van zowel de nominale premie, als van de noodzakelijke IAB-opbrengsten. De hogere lonen leiden ook tot een hogere IAB grondslag. Per saldo zorgen de loon- en prijsstijgingen voor een stijging van het IAB-percentage van 0,27 procentpunt.

  • Als gevolg van de volumestijging van de zorguitgaven stijgt de IAB met 0,06 procentpunt. De grondslag waarover de IAB wordt geheven groeit tussen 2022 en 2023 echter ook vanwege volumeontwikkelingen. Hierdoor daalt het percentage met 0,26 procentpunt. Per saldo daalt het IAB-percentage vanwege volumeontwikkelingen met 0,20 procentpunt.

  • De grondslag waarover de IAB werd geheven in 2022 is hoger uitgekomen dan verwacht. Dit werkt ook door naar de grondslag van 2023, en drukt de IAB met 0,13 procentpunt.

  • Overige posten zorgen gezamenlijk voor een daling van 0,01 procentpunt.

De percentages zijn zodanig vastgesteld, dat de inkomensafhankelijke bijdragen in totaal de helft bedraagt van bepaalde inkomsten van het Zorgverzekeringsfonds en de zorgverzekeraars. Dit zijn in 2023 dezelfde inkomstenbronnen als in 2022.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers


X Noot
1

Zie ook Kamerstukken II 2022/23, 36 200 XVI, nr. 2.

Naar boven