Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 31 augustus 2021, nr. WJZ/ 21222893, houdende tijdelijke vrijstelling van artikel 4, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen in verband met veelvuldige regen in delen van Noord-Nederland (Vrijstellingsregeling uitrijdperiode dunne fractie van drijfmest in delen van Noord-Nederland in verband met veelvuldige regen 2021)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op artikel 64, tweede en derde lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

drijfmest:

dierlijke meststoffen die verpompbaar zijn;

dunne fractie:

vloeibaar restproduct dat ontstaat na het scheiden van drijfmest;

grasland:

grond die voor ten minste 50 procent is beteeld met gras dat blijkens het gebruik van de grond is bestemd om te worden gebruikt als veevoer door beweiding van de grond met dieren of door de winning van het gewas voor vervoedering aan dieren.

Artikel 2 Verlenging uitrijdperiode drijfmest op grasland

Van het in artikel 4, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen gestelde verbod wordt in de periode van 1 tot en met 15 september 2021 vrijstelling verleend voor het gebruik van drijfmest op grasland in de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Fryske Marren, Heerenveen, Noardeast Fryslân, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Tytjerksteradiel, Westerkwartier en Weststellingwerf.

Artikel 3 Voorwaarde uitrijden drijfmest

Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, is de voorwaarde verbonden dat alleen dunne fractie wordt gebruikt.

Artikel 4 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2021.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 16 september 2021.

Artikel 5 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling uitrijdperiode dunne fractie in delen van Noord-Nederland in verband met veelvuldige regen 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 31 augustus 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Aanleiding en doel

De zomer van 2021 kenmerkt zich als nat tot zeer nat. Zeker als het weerbeeld vergeleken wordt met de drie afgelopen zomers (2018, 2019 en 2020) valt er veel neerslag. Regionaal leidt deze neerslag tot overlast. Er is zowel in Noord-Nederland als Limburg sprake geweest van zeer extreme hoeveelheden neerslag binnen enkele dagen. Ten opzichte van het langjarig gemiddelde van de maand juli is lokaal tot meer dan 150 mm extra neerslag gevallen. Dit heeft lokaal ernstige wateroverlast veroorzaakt. In Friesland en het westen van Groningen is eind juli (24 en 25 juli) een forse onweersbui geweest, die lokaal ruim boven de 100 mm neerslag heeft gegeven. Vervolgens is in het weekend van 7 en 8 augustus weer substantieel regen gevallen en in het weekend van 21 en 22 augustus is er in Friesland opnieuw zoveel neerslag gevallen dat het Wetterskip Fryslân nogmaals extra pompen moest inzetten.

Door deze neerslag kon in deze gebieden gedurende langere tijd geen dierlijke mest worden aangewend. Vaak zijn de graslanden daar al geruime tijd niet bemest. Als de komende weken de percelen opdrogen, dan kan dierlijke mest zonder schade worden uitgereden. Agrariërs geven aan dat de eiwitgehalten in het gras laag zijn, omdat veel stikstof met de neerslag is uitgespoeld. Dit beeld wordt bevestigd door Eurofins. Een extra bemesting zorgt voor een hoger eiwitgehalte in het najaarskuilvoer, waardoor in de winter een uitgebalanceerd rantsoen aan het vee kan worden gegeven. Verder geeft men aan dat bemesting met kunstmest wel mogelijk is, maar vanuit de kringloopgedachte gebruikt men liever nutriënten uit dierlijke mest.

LTO-Noord heeft voor een tiental gemeenten in Friesland en Groningen die in juli en augustus te kampen hebben gehad met zware neerslag een verzoek gedaan om de uitrijperiode voor dierlijke mest op grasland met twee weken te verlengen tot en met 15 september. Het betreft de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Fryske Marren, Heerenveen, Noardeast Fryslân, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Tytjerksteradiel, Westerkwartier en Weststellingwerf.

2. Inhoud en voorwaarden vrijstelling

In deze regeling wordt de uitrijdperiode voor drijfmest op grasland verlengd tot en met 15 september voor de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Fryske Marren, Heerenveen, Noardeast Fryslân, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Tytjerksteradiel, Westerkwartier en Weststellingwerf. Voorwaarde daarbij is dat uitsluitend de dunne fractie van de drijfmest wordt uitgereden. Zoals blijkt uit de definitie van dunne fractie moet deze zijn ontstaan uit scheiding van mest. Het scheiden van mest houdt in mechanische scheiding in dunne en dikke fractie. Scheiden kan dus niet door toevoeging van een (chemisch) middel. Mestscheiding vindt plaats in een mestscheider die dierlijke meststoffen scheidt in een stapelbare dikke fractie en een vloeibare dunne fractie. Alleen de zo ontstane dunne fractie kan onder deze regeling emissiearm worden uitgereden. Het scheiden van drijfmest in een dikke en dunne fractie kan met een gesloten systeem of met een open systeem, zoals zeefschermen en zeefbandpersen.

In het Besluit gebruik meststoffen (Bgm), artikel 4, is voorgeschreven wanneer de dierlijke mest mag wordt uitgereden. Op grond van artikel 4, derde lid, geldt een verbod om in de periode van 1 augustus tot en met 15 februari drijfmest te gebruiken. Het vierde lid, onderdeel a, bepaalt dat het verbod niet geldt voor grasland, in de periode van 1 augustus tot en met 31 augustus.

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming (Wbb) kan vrijstelling worden verleend van het verbod om drijfmest te gebruiken op grasland van 1 september tot en met 15 februari, zoals dat volgt uit artikel 4, derde en vierde lid, onderdeel a, van het Bgm. Vrijstelling kan worden verleend voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich daar niet tegen verzet. Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Wbb kunnen aan de vrijstelling voorschriften worden verbonden die nodig zijn in het belang van de bescherming van het milieu.

In deze regeling is gebruik gemaakt van de bevoegdheid van artikel 64, derde lid, van de Wbb door het uitrijden van drijfmest op grasland te verlengen tot en met 15 september 2021. Op grond van artikel 64, tweede lid, Wbb is hieraan de voorwaarde verbonden dat alleen de dunne fractie van de drijfmest wordt gebruikt dat ontstaat na het mechanisch scheiden van drijfmest.

Opgemerkt wordt dat artikel 4, twaalfde lid, van het Bgm de mogelijkheid bevat om per ministeriële regeling het gebruik toe te staan van drijfmest in de periode van 1 september tot en met 15 september op grasland, gelegen op veengrond of kleigrond, voor een te bepalen jaar en een te bepalen gebied, als extreme weersomstandigheden dit rechtvaardigen en als er een landbouwkundige noodzaak is. Dit lid bevat echter niet de mogelijkheid om de vrijstelling te beperken tot de dunne fractie van mest. Om die reden is artikel 4, twaalfde lid, Bgm, niet de grondslag voor deze regeling, maar is dit dus artikel 64 van de Wbb.

In artikel 1 van de regeling zijn begripsbepalingen opgenomen. De begripsbepaling van drijfmest en grasland komen overeen met die in artikel 1, onderdelen c en j, van het Bgm. De begripsbepaling van dunne fractie komt overeen met die in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat bij het aanwenden van de dunne fractie in de periode 1 tot en met 15 september alle andere voorschriften uit het Besluit gebruik meststoffen onverkort van toepassing blijven. Dit betekent onder andere dat het verboden is meststoffen te gebruiken indien de bovenste bodemlaag in de eerste 2 weken van september onverhoopt nog met water verzadigd is en dat de dunne fractie emissiearm moet worden aangewend.

3. Technische Commissie Bodem

Overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de Wbb is advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodem (TCB). De TCB constateert dat in delen van Nederland sprake is geweest van extreme hoeveelheden neerslag gedurende korte perioden. Lokaal heeft dit gezorgd voor grote overlast en tot beperkingen bij het gebruik van landbouwgronden. Gedurende langere tijd konden agrariërs het land niet bewerken en gewassen bemesten of oogsten.

Daar waar dierlijke mest niet tijdig kon worden aangewend, heeft het een goede landbouwpraktijk beïnvloed. De relatief hoge denitrificatie in combinatie met geringe mineralisatie maken, bezien vanuit de behoefte van het gras, een stikstofbemesting met dierlijke mest passend. Gezien de bodemgesteldheid en of het stadium van grasgroei is die bemesting in veel gevallen op dit moment problematisch. Bemesten met stikstofkunstmest is de komende weken mogelijk maar druist in tegen de wens om de mineralenkringloop op bedrijfsniveau te sluiten. Een uitstel van het uitrijdverbod voor dierlijke mest met 14 dagen is derhalve te begrijpen.

Het mogelijke gebruik van drijfmest tot half september zorgt voor milieurisico’s, met name de uitspoeling van stikstof na mineralisatie van de organische stof in de drijfmest. Agrariërs zijn in de mogelijkheid om drijfmest te scheiden en enkel de dunne fractie, met relatief weinig organische stof en fosfaat, te gebruiken op hun grasland. Bemesten met de dunne fractie van drijfmest vermindert de risico’s op uit- en afspoeling van fosfaat en stikstof naar grond- en oppervlaktewater.

De TCB gaat in haar advies ook in op het advies van de Commissie Bemesting Grasland en Voedergewassen (CBGV). De CBGV adviseert de laatste dierlijke mest op grasland voor half augustus toe te passen om veel nawerking van (de organisch gebonden stikstof in) dierlijke mest in het najaar te voorkomen. Voor kunstmest geldt het advies om de stikstofgift af te bouwen tot 15 september. Op deze manier wordt de stikstofmineralisatie uit de bodem en die van eerder gegeven dierlijke mest benut1. Dierlijke mest aangewend begin september zal maar beperkt bijdragen aan de grasgroei in de eerste twee tot drie weken na aanwending en door de lange nawerking van dierlijke mest komt er ook na oktober als de grasgroei (sterk) afneemt nog stikstof vrij. Daardoor is de werkingscoëfficiënt van dierlijke mest laag bij toediening in het najaar2.

Echter de zomer van 2021 is nat en regionaal zéér nat, waardoor er denitrificatie kan optreden, zo merkt de TCB op. In dat verband gaat de TCB in op het advies ‘Toetsing van de wetenschappelijke onderbouwing van de Nederlandse derogatie in het kader van de Nitraatrichtlijn’ d.d. 11 maart 2021 van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM)3. De CDM gaat daarin uitgebreid in op de denitrificatie in graslanden. Denitrificatie (omzetting van nitraat in stikstof) treedt op onder zuurstofloze omstandigheden in aanwezigheid van gemakkelijk afbreekbare organische stof die als energiebron dient voor denitrificerende bacteriën. Het denitrificatievermogen, de potentiële denitrificatie, in de bovenste bodemlaag is hoger in grasland dan in bouwland en hoger in veengronden dan in minerale gronden. In de bovenste bodemlaag (van grasland) vindt aanvoer plaats van gemakkelijk afbreekbare organische stof door gewasresten en mest. Onder natte omstandigheden c.q. gedurende nattere perioden treedt er meer denitrificatie op waardoor er minder nitraat (stikstof) beschikbaar is voor het gewas. Doordat nitraat wordt afgebroken zal er ook minder uitspoelen.

De TCB constateert dat in Noordoost Friesland de omstandigheden vanaf het derde tertiel van juli zodanig waren dat er sprake kan zijn geweest van een verhoogde denitrificatie, door een sterk verhoogd grondwaterpeil onder graslanden met relatief hoge organische-stofgehalten. Deze denitrificatie kan een stikstoftekort in het grasland hebben veroorzaakt, niet in de laatste plaats omdat bemesten van het grasland niet mogelijk bleek. De combinatie van relatief veel denitrificatie en weinig mineralisatie in de afgelopen weken, zorgt ervoor dat op dit moment weinig stikstof beschikbaar zal zijn in de bodem voor het gewas. Daarom is voor een optimale gewasgroei een stikstofbemesting gewenst.

4. Gevolgen voor het milieu

Conform het advies van de TCB wordt aan de vrijstelling om drijfmest op grasland te gebruiken de voorwaarde verbonden dat dit gebruik alleen mogelijk is voor dunne fractie uit dierlijke mest. Zo wordt geborgd dat er een direct opneembare stikstofbemesting wordt uitgevoerd, waardoor risico op uit- en afspoeling naar water wordt beperkt.

Het scheiden van drijfmest in een dikke fractie en dunne fractie is in de praktijk haalbaar. Mestscheiders scheiden op het erf van veehouders drijfmest in een dikke fractie (rijk aan organische stof en fosfaat) en een dunne fractie (rijk aan minerale stikstof). De dikke fractie wordt onder andere gebruikt op bouwland (voor de teelt van mais) en de dunne fractie op grasland. In de melkveehouderij wordt mestscheiding toegepast op bedrijven met een mestoverschot, om daarna de dikke fractie gemakkelijker af te kunnen voeren, en op bedrijven die de dikke fractie willen gebruiken als strooisel in de ligboxen. De capaciteit voor het scheiden van dierlijke mest is de afgelopen jaren aanzienlijk vergroot. Veel installaties zijn verplaatsbaar waardoor melkveehouders in heel Nederland gebruik kunnen maken van deze techniek. In de nazomer heeft het gebruik van de dunne fractie, door de geringe hoeveelheid organische stof die kan mineraliseren, als voordeel dat minder stikstof wordt nageleverd en het risico op af- en uitspoeling afneemt.

Verder wordt de vrijstelling alleen verleend aan gemeenten waar de graslanden gelegen zijn op klei en veen, grondsoorten waar de uitspoeling van nitraat beperkt is, zoals blijkt uit de langjarige monitoring van het mestbeleid en alleen in die gemeenten waar in juli of augustus extreme neerslag heeft plaatsgevonden, waardoor men te kampen heeft met bovenstaande problematiek.

De gevolgen voor het milieu zijn daarmee beperkt en het belang van de bescherming van de bodem verzet zich niet tegen het verlenen van deze vrijstelling.

5. Regeldruk

Deze regeling is op verzoek van het bedrijfsleven opgesteld. De administratieve lasten van deze regeling worden geschat op 12.248 euro. De wijziging verruimt de mogelijkheden voor agrarische bedrijven om dunne fractie van dierlijke mest uit te rijden, maar dit houdt wel in dat bedrijven een mestscheider moeten inhuren. Hiervoor zullen bedrijven extra kosten moeten maken. Echter, bedrijven hoeven minder mest af te voeren of op te slaan en er hoeft minder kunstmest te worden aangekocht, omdat de bemesting nu met een meststof van dierlijke oorsprong plaatsvindt. De inschatting is dat de uiteindelijke regeldruk voor bedrijven die mee doen in totaal met € 620.700 zullen verminderen.

6. Uitvoerings- en handhavingslasten

Uitvoering van deze regeling geschiedt door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De handhaving geschiedt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de politie (zichtcontroles). Deze regeling leidt tot extra uitvoerings- en handhavingslasten. Voor deze vrijstellingsregeling moet RVO communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen daarvan € 7.000. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien. De NVWA zal voor de handhaving van deze vrijstellingsregeling werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen € 1.000. Er zijn geen wijzigingen in de structurele handhavingskosten voorzien.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dag van bekendmaking in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 september 2021. Hiermee wordt bereikt dat de volle periode van 1 september tot en met 15 september 2021 gebruik kan worden gemaakt van deze regeling. De regeling vervalt met ingang van 16 september 2021.

Met de inwerkingtreding op 1 september 2021 en het ontbreken van een invoeringstermijn van 2 maanden tussen publicatiedatum en datum van inwerkingtreding wordt afgeweken van het kabinetsbeleid van vaste verandermomenten voor regelgeving. Omdat onderhavige regeling aanmerkelijke ongewenste nadelen voorkomt en spoedig in werking moet treden om effectief te kunnen zijn, is afwijking van de vaste verandermomenten echter toegestaan.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven