Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 november 2020, nr. WJZ/ 20203314, houdende wijziging van de Regeling natuurbescherming (additionele aanwijzing van door de provincies te bestrijden invasieve uitheemse soorten)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met gedeputeerde staten van de provincies;

Gelet op artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming en artikel 3.32 van het Besluit natuurbescherming;

Besluit:

ARTIKEL I

Bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder het kopje ‘Vogels’ wordt na de regel

Rosse stekelstaart

Oxyura jamaicensis

de volgende regel ingevoegd:

Treurmaina

Acridotheres tristis

2. Onder het kopje ‘Vissen’ wordt na de regel

Blauwband

Pseudorasbora parva

de volgende regel ingevoegd:

Zonnebaars

Lepomis gibbosus

3. Voor het kopje ‘Terestrische planten’ wordt een nieuw kopje ingevoegd, luidende:

Platwormen

4. Onder het kopje ‘platwormen’ (nieuw) wordt een nieuwe regel ingevoegd, luidende:

Nieuw-Zeelandse landplatworm

Arthurdendyus triangulatus

5. Het kopje ‘Terestrische planten’ wordt vervangen door ‘Terrestrische planten’.

6. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) wordt de regel

Alligatorkruid

Alternanthera philoxeroides

vervangen door de regels:

Amerikaans bezemgras

Andropogon virginicus

Ballonrank

Cardiospermum grandiflorum

Chinese struikklaver

Lespedeza cuneata

7. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) wordt voor de regel

Gewone gunnera

Gunnera tinctoria

de volgende regel ingevoegd:

Gestekelde duizendknoop

Persicaria perfoliata

8. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) wordt na de regel

Gewone gunnera

Gunnera tinctoria

de regel

Gestekelde duizendknoop

Persicaria perfoliata

vervangen door de regels:

Hemelboom

Ailanthus altissima

Hoog pampagras

Cortaderia jubata

Japanse klimvaren

Lygodium japonicum

9. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) worden na de regel

Kudzu

Pueraria montana var. Lobata

de volgende regels ingevoegd:

Mesquite

Prosopis juliflora

Oosterse hop

Humulus scandens

10. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) worden na de regel

Reuzenberenklauw

Heracleum mantegazzianum

de volgende regels ingevoegd:

Roze rimpelgras

Ehrharta calycina

Schijnambrosia

Parthenium hysterophorus

11. Onder het kopje ‘Terrestrische planten’ (nieuw) wordt na de regel

Struikaster

Baccharis halimifolia

de regel

Schijnambrosia

Parthenium hysterophorus

vervangen door de regels:

Talgboom

Triadica sebifera

Wilgacacia

Acacia saligna

12. Onder het kopje ‘Water- en oeverplanten’ worden voor de regel

Grote waternavel

Hydrocotyle ranunculoides

de volgende regels ingevoegd:

Alligatorkruid

Alternanthera philoxeroides

Grote vlotvaren

Salvinia molesta

13. Onder het kopje ‘Water- en oeverplanten’ wordt na de regel

Parelvederkruid

Myriophyllum aquaticum

de volgende regel ingevoegd:

Smalle theeplant

Gymnocoronis spilanthoides

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 november 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Verordening (EU) nr. 1143/2014 (hierna: de exotenverordening) is in werking getreden op 1 januari 20151. De exotenverordening strekt er toe om de nadelige gevolgen voor de biodiversiteit van zowel de opzettelijke als onopzettelijke introductie en verspreiding in de Unie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen, tot een minimum te beperken en te matigen. Behalve in enkele concrete verboden die de verspreiding van exoten moeten tegengaan2, voorziet de verordening in de verplichting voor lidstaten om uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen en herstelmaatregelen ten aanzien van invasieve uitheemse soorten te treffen. De bepalingen van de verordening gelden ten aanzien van de soorten, opgenomen op de door de Europese Commissie vastgestelde lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (hierna: de Unielijst) 3. De onderhavige regeling voorziet in een aanvulling van de in bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming genoemde soorten. Deze aanvulling strekt er daarnaast toe om de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van genoemde uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen en herstelmaatregelen, ten aanzien van de soorten waarmee bijlage 10 wordt aangevuld, bij de provincies neer te leggen (artikel I).

2. Gedeputeerde Staten belast met uitvoering exotenverordening

Artikel 17 van de exotenverordening bepaalt dat de lidstaten uitroeiingsmaatregelen nemen bij vroegtijdige detectie van een populatie van een invasieve uitheemse soort. De uitroeiingsmaatregelen zijn gericht op de volledige en permanente verwijdering van een populatie van een invasieve uitheemse soort. Artikel 19 van de exotenverordening verplicht de lidstaten om, voor wijdverspreide invasieve uitheemse soorten die in de Unielijst zijn opgenomen, beheersmaatregelen vast te stellen. De beheersmaatregelen zijn gericht op het uitroeien, beheersen of indammen van een populatie van een invasieve uitheemse soort. De tevens door de lidstaten te treffen herstelmaatregelen, genoemd in artikel 20 van de exotenverordening, zijn gericht op het versterken van de veerkracht van ecosystemen tegen invasieve exoten, herstel van de veroorzaakte schade en bevordering van een betere staat van instandhouding van inheemse soorten en hun habitats in overeenstemming met Richtlijn 92/43/EEG (de Habitatrichtlijn)4 en Richtlijn 2009/147/EG (de Vogelrichtlijn)5.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is de bevoegde instantie om de exotenverordening uit te voeren (artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming). Dit betekent dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit thans ook belast is met de uitvoering van de uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen. Artikel 3.38, tweede lid, van de Wet natuurbescherming biedt evenwel de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gedeputeerde staten van de provincies te belasten met de uitvoering van genoemde uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen en herstelmaatregelen ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen soorten.

Aan de door artikel 3.38, tweede lid, van de Wet natuurbescherming geboden mogelijkheid is invulling gegeven in artikel 3.32 van het Besluit natuurbescherming. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat gedeputeerde staten belast zijn met het nemen van maatregelen ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen soorten die worden genoemd op de Unielijst. In overeenstemming met gedeputeerde staten van de provincies, en in overeenstemming met de in het natuurpact6 gemaakte afspraken over exotenbestrijding, wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door in bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming soorten aan te wijzen waarvan gedeputeerde staten van de provincies worden belast met de uitvoering van de hiervoor genoemde maatregelen. In de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 februari 2018 en de aanvulling van 23 september 2019, houdende wijziging van de Regeling natuurbescherming (aanwijzing van door de provincies te bestrijden invasieve uitheemse soorten)7 zijn uitsluitend soorten aangewezen die zijn opgenomen op de op 13 juli 2016 en op 12 juli 2017 in het Europees publicatieblad gepubliceerde Unielijst8. Met de provincies zijn thans afspraken gemaakt over de opname van de tweede aanvulling van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1262 aan de Unielijst toegevoegde invasieve uitheemse soorten in bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming. Hieraan wordt met de onderhavige regeling invulling gegeven.

De soorten waarmee bijlage 10 bij de Regeling natuurbescherming wordt aangevuld, komen overeen met de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1262 van 25 juli 2019 aan de Unielijst toegevoegde invasieve uitheemse soorten. Een uitzondering hierop is de gestreepte koraalmeerval. De gestreepte koraalmeerval wordt niet opgenomen in bijlage 10, omdat het een mariene soort betreft die niet in provinciaal gebied kan voorkomen. De gestreepte koraalmeerval kan zich bovendien niet in de Noordzee vestigen of handhaven.

In artikel 3.30a, tweede en derde lid, van de Regeling natuurbescherming is een verplichting opgenomen voor gedeputeerde staten om elke zes jaar een rapportage uit te brengen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de genomen maatregelen ten aanzien van de invasieve uitheemse dier- en plantensoorten die bij ministeriële regeling zijn aangewezen. Deze rapportageverplichting betreft een beknopte terugmelding van de uitgevoerde maatregelen en is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de verplichting van artikel 24 van de exotenverordening voor de lidstaten om elke zes jaar de Europese Commissie te rapporten over de bestrijding van invasieve uitheemse dier- en plantensoorten. Het Rijk zal ook eigen instrumenten blijven inzetten om de vestiging van Unielijst-soorten te voorkomen, zoals het instellen van handels- en bezitsverboden, inzet van douane bij grenscontroles en het verrichten van landelijk onderzoek naar effectieve uitroeiings- en beheersmaatregelen. Voorts houdt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de verantwoordelijkheid voor het opzetten van een surveillancesysteem als bedoeld in artikel 14 van de exotenverordening.

3. Lasten provincies

De kosten voor het uitroeien en beheersen van bij ministeriële regeling aangewezen soorten zijn afhankelijk van de maatregelen die provincies zullen nemen. Deze kosten verschillen per soort. Meerdere soorten van de Unielijst zijn al wijdverbreid in Nederland aanwezig. Bij de aanpak van deze soorten zijn verschillende varianten denkbaar waarvan de kosten sterk uiteen kunnen lopen. Provincies hebben verschillende mogelijkheden om hun verantwoordelijkheid uit hoofde van de exotenverordening in te vullen. Zij kunnen bijvoorbeeld inzetten op het stimuleren van samenwerking binnen hun grondgebied of op communicatie binnen hun provincie. Bij invulling van de bestrijding van reeds gevestigde soorten hebben provincies derhalve een grote mate van beleidsvrijheid. De met de bestrijding van wijdverbreide soorten gemoeide kosten zijn om die reden niet in te schatten. Bij soorten die zich nieuw vestigen geldt op grond van artikel 17 van de exotenverordening in beginsel een uitroeiingsplicht. Ook daarvoor lopen de geschatte kosten per soort sterk uiteen. Van een aantal soorten is vastgesteld dat deze zich niet in Nederland kunnen vestigen. Voor deze soorten zijn geen uitroeiingskosten berekend.

De Nieuw-Zeelandse landplatworm is een soort die zich in de toekomst in Nederland zou kunnen vestigen. Voor de Nieuw-Zeelandse landplatworm zijn op dit moment nog geen effectieve en betaalbare bestrijdingsmethoden bekend, waardoor de kosten van uitroeiing nu nog niet geschat kunnen worden. Zolang geen effectieve en betaalbare bestrijdingsmethoden beschikbaar zijn, kan indien de soort zich in de toekomst nieuw vestigt in Nederland een beroep worden gedaan op artikel 18 van de exotenverordening. Artikel 18 biedt lidstaten de mogelijkheid om onder voorwaarden af te wijken van de verplichting uitroeiingsmaatregelen uit te voeren.

Op basis van rekenregels zoals de waarschijnlijkheid en frequentie van mogelijke vestiging en de kosten van mogelijke uitroeiingsmaatregelen wordt geschat dat de kosten voor eliminatie van zich nieuw vestigende soorten jaarlijks maximaal € 34.000,– per jaar kunnen bedragen. De financiering van de uitvoering van de natuurwetgeving, waaronder de bestrijding van invasieve uitheemse soorten, maakt onderdeel uit van de afspraken in het Natuurpact van Rijk en provincies, in welk pact afspraken zijn gemaakt in aanvulling op het Bestuursakkoord natuur9. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en provincies zijn in het kader van de te treffen herstelmaatregelen stikstof (spoor 2) nog in overleg. Daar waar invasieve uitheemse soorten het halen van de instandhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige en overbelaste gebieden in de Natura-2000 gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de weg staan, kunnen maatregelen worden meegenomen in de beheerplannen die de provincies opstellen in het kader van natuurherstel.

Onderdeel van de afspraken tussen Rijk en provincies is dat wanneer de kosten voor bestrijding van invasieve uitheemse soorten sterk stijgen en redelijkerwijs niet zijn op te vangen, Rijk en provincies de consequenties daarvan met elkaar zullen bespreken. In het licht van het voorgaande en artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet is het van belang in beeld te hebben hoe de kosten voor de nieuwe taken zich ontwikkelen. Hiertoe zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in ieder geval elke drie jaar een beknopte financiële evaluatie van het gevoerde beleid opstellen, op basis van gegevens van de provincies.

4. Vaste verandermomenten en invoeringstermijn

Het kabinetsbeleid is dat wet- en regelgeving in werking treedt op vaste verandermomenten (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober). Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken in gevallen waarin Europese regelgeving onvoldoende ruimte biedt voor toepassing van vaste inwerkingtredingdata. Artikel 19 van de exotenverordening verplicht lidstaten om binnen 18 maanden nadat een invasieve uitheemse soort in de Unielijst is opgenomen, te beschikken over doeltreffende beheersmaatregelen. Het aanwijzen van soorten ten aanzien waarvan gedeputeerde staten belast zijn met de uitvoering van beheersmaatregelen is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de verplichting van artikel 19 van de exotenverordening. Onderhavige wijzigingsregeling is direct relevant voor de provincies. Met de instemming van gedeputeerde staten van de provincies is afgeweken van de invoeringstermijn van minimaal drie maanden conform de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. In het voortraject is intensief contact geweest met de provincies en deze zijn voorbereid op deze beheertaak.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU 2014, L 317).

X Noot
2

Artikel 7 van de exotenverordening

X Noot
3

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie van 13 juli 2016 tot vaststelling van een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016, L 189); en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1263 van de Commissie van 12 juli 2017 tot actualisering van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (PbEU 2017, L 182); en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1262 van de Commissie van 25 juli 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 om de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten te actualiseren (PbEU 2019, L 199).

X Noot
4

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206).

X Noot
5

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20).

X Noot
6

Kamerstukken II 2013–2014, 33 348, nr. 5, blz. 44/45.

X Noot
8

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie van 13 juli 2016 tot vaststelling van een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016, L 189); en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1263 van de Commissie van 12 juli 2017 tot actualisering van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (PbEU 2017, L 182).

X Noot
9

Het geheel aan afspraken uit het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur d.d. 20 september 2011, de aanvullende afspraken d.d. 7 december 2011 en de uitvoeringsafspraken d.d. 8 februari 2012 wordt nader geduid als het «bestuursakkoord natuur». Zie ook TK 30 825 nr. 107 (incl. bijlage), TK 30 825 nr. 143 (incl. bijlage), en TK 30 825 nr. 153 (incl. bijlagen).

Naar boven