TOELICHTING
Algemeen
In artikel 18d, tweede lid, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is geregeld
dat geen bestuursrechtelijke premie meer verschuldigd is indien de verzekeringnemer
aan bij ministeriële regeling te bepalen voorwaarden voldoet. Deze regeling voorziet
in de voorwaarden waaraan de verzekeringnemer dient te voldoen opdat hij op grond
van deze titel in aanmerking kan komen voor uitstroom uit het bestuursrechtelijk premieregime.
Om uitstroom uit het bestuursrechtelijk premieregime te bewerkstelligen is daarnaast
medewerking van diverse partijen en zorgvuldige uitwerking van de voorwaarden en uitvoeringsaspecten
vereist. Om deze reden is er voor gekozen de uitstroom in eerste instantie te concentreren
op de groep bijstandsgerechtigden, dat wil zeggen mensen met een uitkering ingevolge
Hoofdstuk 3 van de Participatiewet1. Met name voor deze groep kan de uitstroom uit het bestuursrechtelijk premieregime
financiële verlichting geven en mensen meer financiële armslag bieden. De ervaringen
die worden opgedaan met de uitstroom van deze groep kunnen zonodig een leidraad bieden
voor aanwijzing van andere groepen.
Het realiseren van de uitstroom van bijstandsgerechtigden uit het bestuursrechtelijk
premieregime vereist zorgvuldige overweging, afstemming en medewerking van onder andere
zorgverzekeraars en gemeenten. Het is immers de bedoeling een structurele situatie
te creëren die voorkomt dat bijstandsgerechtigden na uitstroom weer snel opnieuw instromen.
In artikel 18d, vierde lid, onderdeel d, van de Zvw is immers geregeld dat opnieuw
een bestuursrechtelijke premie verschuldigd is wanneer de verzekeringsnemer niet meer
aan de voorwaarden voldoet.
Aan de uitwerking van deze uitstroom hangt een aantal lastige vraagstukken, die noodzakelijkerwijs
niet alleen betrekking hebben op voorwaarden waaraan de verzekeringnemer geheel zelfstandig
en zonder medewerking van onder andere zorgverzekeraars en gemeenten kan voldoen.
Om structurele uitstroom te kunnen realiseren is in de eerste plaats medewerking van
de betrokken wanbetaler nodig. Deze moet bereid zijn stappen te zetten om van zijn
schulden af te komen. Daarnaast is ook medewerking van de gemeente (formeel: het college
van burgemeester en wethouders) en de zorgverzekeraar nodig. Gemeenten moeten bijvoorbeeld
bereid zijn om de premie in te houden op de uitkering en door te betalen aan de zorgverzekeraar
en om in aanmerking komende burgers te laten deelnemen aan de gemeentelijke collectieve
zorgverzekering (gemeentelijke collectiviteit). Of gemeenten bereid zijn dit te doen,
betreft keuzes die vallen onder de beleidsvrijheid van gemeenten. In ieder geval bieden
vrijwel alle gemeenten een gemeentelijke collectiviteit aan, die overigens per gemeente
sterk kunnen verschillen.
Daarnaast dienen zorgverzekeraars onder meer bereid te zijn tot het treffen van een
betalingsregeling en vermindering van de openstaande schuld om deelname aan de regeling
mogelijk te maken. Een andere invulling van deze regeling, door uitsluitend voorwaarden
te stellen aan de verzekeringnemer zonder daarbij afspraken tussen gemeenten en zorgverzekeraars
te betrekken, zal naar verwachting niet leiden tot een structurele uitstroom waarbij
een wanbetaler gedurende langere tijd geen bestuursrechtelijke premie is verschuldigd.
Met betrekking tot de in deze regeling geboden voorwaarden tot uitstroom heeft het
Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) in zijn uitvoeringstoets van 6 mei
20142 een aantal uitgangspunten geformuleerd:
-
• heldere en acceptabele selectiecriteria, alsmede een vangnet dat er voor zorgt dat
de zorgverzekeraar de nominale zorgpremie en eventuele premie van de aanvullende verzekering
succesvol kan incasseren nadat de betrokkene is uitgestroomd bij het Zorginstituut;
-
• de bijstandsgerechtigde neemt bij voorkeur deel aan de van toepassing zijnde gemeentelijke
collectiviteit, waarbij de gemeente de premie rechtstreeks inhoudt op de bijstandsuitkering
en afdraagt aan de zorgverzekeraar;
-
• voorgesteld is een beperkt deel van de uitkering aan te wenden voor aflossing op de
nog aanwezige schuld bij de zorgverzekeraar;
-
• geadviseerd is om uit te gaan van een verplichtend karakter boven vrijwillige deelname;
-
• uitstroom van bijstandsgerechtigden vergt een zorgvuldige fasering in samenspraak
met gemeenten, zorgverzekeraars, het Zorginstituut en de betrokken bijstandsgerechtigden.
Omdat de medewerking van zorgverzekeraars en gemeenten noodzakelijk is om te kunnen
komen tot een structurele uitstroom van deze groep, heeft in de periode maart tot
en met december 2015 overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de vier grootste
zorgverzekeraars en vijf gemeenten.
Alle partijen hebben onderschreven dat het maatschappelijk gewenst is dat bepaalde
groepen personen niet in het bestuursrechtelijk premieregime verblijven en dat partijen
de samenwerking aangaan die noodzakelijk is om die structurele uitstroom te bewerkstelligen.
Aldus is aan de hand van de bijdrage van deze gemeenten en zorgverzekeraars geformuleerd
welke voorwaarden en (uitvoerings)aspecten van belang zijn bij het tot stand komen
van uitstroom op een zodanige wijze, dat zoveel mogelijk een structurele situatie
wordt gecreëerd die voorkomt dat een bijstandsgerechtigde na uitstroom weer spoedig
opnieuw instroomt. De aldus tot stand gekomen voorwaarden en uitvoeringsaspecten zijn
door alle partijen onderschreven.
Omdat met deze regeling aan zorgverzekeraars en gemeenten geen voorwaarden kunnen
worden gesteld, zijn in een ‘Modelovereenkomst houdende afspraken ter bevordering
van uitstroom van bijstandsgerechtigden uit het bestuursrechtelijk premieregime van
de Zorgverzekeringswet’ de werkafspraken opgenomen die nodig zijn om te komen tot
structurele uitstroom. Gelet op de hoeveelheid betrokken actoren is het immers wenselijk,
met inachtneming van hun beleidsvrijheid, een zekere mate van uniformering in de uitvoering
en de daarbij te hanteren informatievoorziening aan te brengen.
Er is tegemoetgekomen aan de wens van zowel gemeenten als zorgverzekeraars om op onderdelen
een eigen invulling van de voorwaarden mogelijk te maken, zodat in voorkomende gevallen
een voorwaarde niet per definitie in de weg staat aan het beleid van de desbetreffende
gemeente dan wel de zorgverzekeraar. Voorbeelden daarvan zijn opgenomen in de onderdelen
b (maximumbedrag), c (deelname aan gemeentelijke collectiviteit) en g (maximumtermijn).
Deze regeling en de modelovereenkomst tezamen bieden aldus voor gemeenten en zorgverzekeraars
een blauwdruk om te komen tot uitstroom.
Zoals hiervoor is gesteld dient de verzekeringnemer in te stemmen met de voorwaarden
van deze regeling, om zo in aanmerking te komen voor uitstroom op grond van artikel
18d, tweede lid, onder d, van de Zvw. Daarnaast zullen de zorgverzekeraars en gemeenten
afspraken moeten maken over de verdere invulling van de uitvoeringsaspecten om uitstroom
tot stand te brengen. Medewerking kan niet afgedwongen worden. Een en ander betekent
dat indien een verzekeringnemer, een zorgverzekeraar of een gemeente niet wil of kan
voldoen aan de voorwaarden van deze regeling respectievelijk de uitvoeringsaspecten
zoals neergelegd in de afspraken die in de modelovereenkomst zijn opgenomen, uitstroom
van de bijstandsgerechtigde niet kan plaatsvinden onder de titel van artikel 18d,
tweede lid, onderdeel d, van de Zvw.
Uiteraard blijven de overige mogelijkheden die de wet biedt om uit het bestuursrechtelijk
premieregime te geraken, zoals aflossing van de openstaande schuld, een traject van
minnelijke- of wettelijke schuldsanering of een nader overeengekomen betalingsregeling,
onverkort in stand. In de regeling is dit expliciet neergelegd in de aanhef van het
artikel.
Overeenkomstig artikel 124, tweede lid, van de Zvw is het ontwerp van de onderhavige
wijzigingsregeling bij brief van 8 maart 2016 aan beide kamers der Staten-Generaal
voorgelegd. De inbreng voor het verslag is op 1 april 2016 ontvangen. De beantwoording
is verzonden op 31 mei 2016. Het verslag is op 1 juni 2016 vastgesteld’.* Op 7 juli 2016 heeft hierover nader overleg met de Tweede Kamer plaatsgevonden.
Ter adstructie wordt in deze toelichting hieronder het proces van de uitstroom beschreven.
In de modelovereenkomst zijn de werkafspraken opgenomen die naar hun strekking met
het hieronder beschreven proces overeenkomen.
Het proces van de uitstroom
Het uitvoeringsproces voor de uitstroom van een bijstandsgerechtigde, waarvan de contouren
tot stand zijn gekomen in gezamenlijk overleg tussen vertegenwoordigers van zorgverzekeraars,
gemeenten, het Zorginstituut en Zorgverzekeraars Nederland, loopt in grote lijnen
als volgt.
-
• De gemeente neemt het initiatief om met zorgverzekeraar(s) afspraken te maken teneinde
bijstandsgerechtigden in die gemeente uit te laten stromen uit het bestuursrechtelijk
premieregime. Het initiatief om uitstroom te organiseren ligt bij de gemeente die
-gelet op de groep personen die het betreft- ook het merendeel van de werkzaamheden
zal moeten verrichten. Daarbij kan het voorkomen dat de gemeente op enig moment in
het proces ten aanzien van bepaalde bijstandsgerechtigden aanvullende stappen wil
zetten, bijvoorbeeld met betrekking tot schuldhulpverlening of budgethulp. Het is
ook om deze reden dat de gemeente bij het uitstroomproces de regie heeft.
-
• De zorgverzekeraar en de gemeente wisselen naar aanleiding van dit initiatief gegevens
uit die noodzakelijk zijn om te bepalen welke bijstandsgerechtigden in aanmerking
kunnen komen voor uitstroom. Voor zover er in het kader van het uitstroomproces persoonsgegevens
worden verwerkt, worden daarbij de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)
in acht genomen. Welke persoonsgegevens voor het doorlopen van het uitstroomproces
noodzakelijk zijn, is neergelegd in artikel 7b.1 van de Regeling zorgverzekering.
Behalve om noodzaak en proportionaliteit gaat het verder onder meer om een veilige
en zorgvuldige verwerking van de gegevens die in het kader van de uitstroomregeling
plaatsvindt. Dit maakt deel uit van de afspraken in de modelovereenkomst.
-
• De gemeente bepaalt bij welke bijstandsgerechtigden de financiële situatie voldoende
stabiel wordt geacht voor succesvolle uitstroom. Daarbij kan aandacht worden geschonken
aan aanvullende gegevens die voor de gemeente als selectiecriterium dienen voor een
eventuele uitstroom, zoals eventuele opschorting van de uitkering en of er al dan
niet derdenbeslag is gelegd.
De gemeente bepaalt aan de hand van deze criteria wie kansrijk wordt geacht om mee
te doen aan de uitstroomregeling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bijstandsuitkeringen
waarbij wel of geen derdenbeslag ligt en, mede afhankelijk daarvan, of wel of geen
maatwerk wenselijk wordt geacht. Indien er geen derdenbeslag ligt en geen maatwerk
aangewezen lijkt wordt, naast de inhouding van de kosten van de collectieve verzekering,
gedurende een periode van maximaal 36 maanden een standaardbedrag ter aflossing van
de openstaande schuld ingehouden. Een dergelijke werkwijze vergt minder capaciteit
van gemeenten zodat een groter aantal mensen geselecteerd kan worden voor uitstroom.
De hoogte van het hierbovenvermelde standaardbedrag is niet gefixeerd en bedraagt
in beginsel € 35 per maand. In die situatie heeft de verzekeringnemer immers de vrijheid
om uit een vrij besteedbaar bedrag aflossingen te doen. Zorgverzekeraars hebben toegezegd
dat indien een dergelijk bedrag niet passend wordt gevonden, een afwijkend aflossingsbedrag
overeen kan worden gekomen.
Voor wat betreft de haalbaarheid van dit bedrag wordt aangesloten bij de praktijk
van de pilot in de gemeente Amsterdam, waarbij dit voor een groot aantal bijstandsgerechtigden
een reële en haalbare regeling is gebleken. Voorts moet hierbij in aanmerking worden
genomen dat de hieruit voortvloeiende afboeking voor de zorgverzekeraars aanzienlijk
zal zijn. In een zeer beperkt aantal van de gevallen leidt de regeling tot een volledige
aflossing. In alle andere gevallen zal de regeling leiden tot afboekingen oplopend
tussen de € 2.750 en € 4.000 per verzekerde in de bronheffing.
Een en ander impliceert dat een bijstandsgerechtigde, in de situatie dat er geen berekening
van de afloscapaciteit wordt gemaakt, gedurende maximaal 36 maanden € 35 per maand
(€ 1.260) aan openstaande schuld bij de zorgverzekeraar aflost.
Opgemerkt wordt dat door de regering verschillende trajecten zijn ingezet om het bestaansminimum
beter te beschermen (zoals de vereenvoudiging van de beslagvrije voet en de rijksincassovisie).
De beslagvrije voet is daarbij het bedrag dat nodig is om in de basale kosten van
bestaan te voorzien.
De wettelijke kaders van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
geven aan hoe de beslagvrije voet moet worden toegepast in geval van derdenbeslag,
maar de wet verbiedt partijen niet om bij een vrijwillige betalingsregeling een lager
besteedbaar bedrag af te spreken dan dit bedrag. In geval van een vrijwillige betalingsregeling
is het van belang dat de gemeente overweegt of de schuldenaar de betalingsregeling
kan nakomen en of een betalingsregeling de algehele situatie van de schuldenaar verbetert.
Ook de schuldenaar moet zich van zijn financiële positie bewust zijn. Omdat de uitstroomregeling
aanzienlijke voordelen voor de bijstandsgerechtigde oplevert en perspectief op een
structurele verbetering van de situatie van betrokkene ontstaat, prevaleert in situaties
waar geen sprake is van derdenbeslag het meedoen aan de uitstroomregeling.
Indien feitelijk derdenbeslag is gelegd is maatwerk aangewezen en berekent de gemeente
de aflossingscapaciteit van de betrokken bijstandsgerechtigde. Bij de berekening wordt
toepassing gegeven aan artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het aldus vastgestelde bedrag wordt als aflossing van de schulden voortvloeiende uit
de zorgverzekering gehanteerd. Zorgverzekeraars hebben toegezegd in te stemmen met
een lager bedrag als dat lagere bedrag uit de berekening volgt.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft aangegeven
dat in de bovenomschreven situaties kan voorkomen dat derdenbeslag wordt geëffectueerd
of alsnog wordt gelegd. Immers, doordat opschorting plaatsvindt en de verzekerde in
het normale premieregime terecht komt, is er geen sprake meer van een bestuursrechtelijke
premie en daarmee ook niet langer van een preferente vordering. Op het vrijkomende
bedrag kan dus in beginsel door elke schuldeiser beslag worden gelegd.
De KBvG heeft desgevraagd toegezegd haar leden te verzoeken om hun opdrachtgevers
te adviseren ten behoeve van het succesvol volbrengen van de uitstroomregeling geen
stappen te zetten het vrijgekomen bedrag in te vorderen, zulks naar analogie van de
verplichtingen die ingevolge het Digitaal Beslagregister en de Verwijsindex schuldhulpverlening
op de gerechtsdeurwaarder rusten.
Immers, indien alsnog beslag wordt gelegd is de kans groot dat de bijstandsgerechtigde
niet in staat zal zijn te blijven voldoen aan de voorwaarden van de regeling, waardoor
de uitstroom teniet wordt gedaan. Betrokkene keert dan terug naar het bestuursrechtelijk
premieregime.
Ten slotte is er rekening mee gehouden dat het de gemeente uit beleidsmatige overwegingen
wenselijk kan voorkomen maatwerk te leveren hoewel er geen derdenbeslag ligt. Zorgverzekeraars
hebben opgemerkt dat een gemeentelijk voorstel -op basis van maatwerk- om voor alle
uitstroomgegadigden een afloscapaciteit van nul vast te stellen niet als redelijk
wordt ervaren4.
In besprekingen tussen zorgverzekeraar en gemeente zal naar voren moeten komen welk
bedrag in voorkomende gevallen voor de zorgverzekeraar aanvaardbaar is.
-
• De gemeente communiceert met de personen die in aanmerking komen voor de uitstroomregeling.
Betrokkene krijgt daarbij het aanbod dat de gemeente voor de duur van maximaal 36
maanden, in plaats van bestuursrechtelijke premie, een bedrag, bestaande uit de premie
voor de gemeentelijke collectieve zorgverzekering voor minima, dit is de basisverzekering
Zorgverzekeringswet, de premie voor de aanvullende verzekering of verzekeringen, het
overeengekomen bedrag ter aflossing van de openstaande schulden bij de zorgverzekeraar
en, indien dit onderdeel uitmaakt van die collectieve verzekering, de verzekeringspremie
voor dekking van de betaling van het verplicht eigen risico of de gespreide betaling
van het verplicht eigen risico inhoudt op de bijstandsuitkering en afdraagt aan de
zorgverzekeraar.
-
• In voorkomende gevallen zal de gemeente aanvullende activiteiten kunnen of willen
verrichten, bijvoorbeeld schuldhulpverlening of budgethulp. Met de bijstandsgerechtigde
wordt de schuldenproblematiek besproken en wordt bezien of een voorliggende voorziening
(minnelijke of wettelijke schuldsanering) aan de orde zou kunnen of moeten zijn of
dat andere activiteiten ingezet moeten worden. Dit is ter beoordeling van de gemeente.
-
• Indien de betrokkene met dit voorstel kan instemmen en aan de overige voorwaarden
van artikel 6.5.6 van de Rzv kan voldoen, neemt de gemeente contact op met de zorgverzekeraar
en maakt met de zorgverzekeraar afspraken over de planning en de communicatie met
betrekking tot de uitstroom. Het is van belang dit proces zorgvuldig in te vullen,
omdat bij de omzetting naar het normale betalingsregime vier partijen betrokken zijn.
-
• De zorgverzekeraar informeert het Zorginstituut over de datum van afmelding van de
bestuursrechtelijke premieheffing en meldt betrokkene af bij het Zorginstituut. In
de administratie van de zorgverzekeraar wordt de betalingsregeling ingevoerd. De melding
die de zorgverzekeraar aan het Zorginstituut doet impliceert dat het Zorginstituut
bronheffing en incassoactiviteiten tijdelijk stopzet (opschort). De uitstroom wordt
daarmee wel geëffectueerd, maar is pas definitief als gedurende de overeengekomen
periode aan de voorwaarden van artikel 6.5.6 van de Rzv is voldaan.
-
• De gemeente stopt met ingang van dezelfde datum de inhouding van de bronheffing en
zet dit om in een inhouding van de premie, andere inhoudingen die onderdeel uitmaken
van de gemeentelijke collectiviteit en het aflossingsbedrag. De gemeente en zorgverzekeraar
maken afspraken over de wijze waarop dit gebeurt en met welke kenmerken de betalingen
worden verstuurd. Voorts maken de gemeente en de zorgverzekeraar afspraken over het
volgen van het proces (monitoring).
-
• Het Zorginstituut informeert de betrokkene over de opschorting van de inning van de
bestuursrechtelijke premie. Als er broninhouding plaatsvindt dan wordt de broninhouder
geïnformeerd over de opschorting. Als er geen broninhouding plaatsheeft dan wordt
het lopende innings- en incassotraject via het Centraal Justitieel Incassobureau opgeschort.
-
• Als na verloop van de afgesproken periode de uitstroom succesvol is volbracht vinden
er twee slothandelingen plaats:
-
− De zorgverzekeraar verleent finale kwijting op de dan nog openstaande schuld en informeert
het Zorginstituut dat de schuldregeling succesvol is beëindigd. De eerdere afmelding
(opschorting) wordt daarmee omgezet in een definitieve afmelding wegens een geslaagde
schuldregeling.
-
− Voor zover de betrokkene bij het Zorginstituut nog openstaande (opgeschorte) vorderingen
aan bestuursrechtelijke premie heeft staan, worden deze op grond van de bestaande
beleidsregels van het Zorginstituut kwijtgescholden.
-
• Gemeente en zorgverzekeraar kunnen afspraken maken over inhouding en doorbetaling
van de premie na afloop van de periode dat de uitstroomregeling loopt. Dit kan van
belang zijn om te bewerkstelligen dat de bijstandsgerechtigde daarna niet opnieuw
schulden maakt bij de zorgverzekeraar. Ook hierbij staat het gemeenten vrij al dan
niet de inhouding en doorbetaling te continueren, maar een dergelijke werkwijze blijkt
in de praktijk vaak noodzakelijk om te voorkomen dat mensen (opnieuw) schulden opbouwen.
Het proces van uitstroom is ingewikkeld en niet altijd is er garantie dat de bijstandsgerechtigde
er in slaagt het tot een goed einde te brengen.
Niet alleen van de bijstandsgerechtigde zelf, maar ook van de betrokken partijen is
behoorlijke inzet nodig voor het tot stand komen van een succesvolle uitstroom. De
voordelen van meedoen aan de uitstroomregeling voor de bijstandsgerechtigde zijn evident.
Als de bijstandsgerechtigde niet uitstroomt heeft hij deze voordelen niet, maar moet
hij wel de bestuursrechtelijke premie betalen. De voordelen zijn:
-
• herstel van de aanvullende verzekering als onderdeel van een collectieve verzekering,
zodat bepaalde kosten via de aanvullende verzekering vergoed worden die anders door
betrokkene zelf gedragen zouden moeten worden of via bijzondere bijstand door gemeenten
wordt bekostigd;
-
• gespreid betalen of verzekeren eigen risico;
-
• collectiviteitskorting;
-
• aflossing van de openstaande schuld bij de zorgverzekeraar;
-
• kwijtschelding van de restschuld bij de zorgverzekeraar na succesvol volbrengen van
de uitstroomregeling;
kwijtschelding van de openstaande bestuursrechtelijke premie na succesvol volbrengen
van de uitstroomregeling.
Artikelsgewijs
Artikel 6.5.6, eerste lid, onderdelen a en b
Gemeenten en zorgverzekeraars zijn het er over eens dat er sprake moet zijn van een
stabiele bijstandsuitkering op grond van Hoofdstuk 3 van de Participatiewet. In beginsel
is dat een uitkering die qua hoogte voldoende is om de betalingsverplichtingen voortvloeiende
uit de zorgverzekering, alsmede een nader te bepalen bedrag voor aflossing, te kunnen
inhouden op een uitkering die gedurende een langere periode loopt. Dit laatste is
nodig omdat de gemeente op deze uitkering de kosten voor de zorgverzekering inhoudt
en betaalbaar stelt aan de zorgverzekeraar. Gemeenten hebben aangegeven dat een dergelijke
stabiele uitkering aanwezig lijkt als de uitkering ten minste twaalf maanden heeft
gelopen.
Om tegemoet te komen aan de situatie dat indien iemand een relatief lage schuld aan
de zorgverzekeraar heeft, maar gedurende een periode korter dan een jaar een uitkering
heeft -de kans op uitstroom is door het lage schuldenbedrag groter- is tevens bepaald
dat indien de schuld niet meer bedraagt dan het in dit lid gestelde bedrag, een uitkering
gedurende een kortere periode niet aan uitstroom in de weg staat. Het bedrag van € 600
komt overeen met ongeveer zes maandpremies.
Artikel 6.5.6, eerste lid, onderdeel c
In onderdeel c is als voorwaarde gesteld dat de bijstandsgerechtigde verzekeringnemer
moet deelnemen aan een gemeentelijke collectiviteit en, indien hij een andere verzekering
heeft, dient over te stappen naar deze collectiviteit.
De gemeentelijke collectiviteit vindt haar basis in een begunstigingsovereenkomst,
gesloten tussen een gemeente en een zorgverzekeraar. Op basis van deze overeenkomst
kunnen inwoners van de gemeente die aan de in die overeenkomst gestelde voorwaarden
voldoen een zorgverzekering sluiten met bepaalde voordelen (de begunstiging). De gemeente
sluit dus geen verzekering, maar een mantelcontract op basis waarvan bepaalde inwoners
zich kunnen verzekeren. De in de begunstigingsovereenkomst genoemde voorwaarden betreffen
in het algemeen dat het moet gaan om inwoners van de gemeente met een laag inkomen
en/of een hoge zorgvraag (chronische ziekte of beperking).
De gemeentelijke collectiviteit wordt door vrijwel alle gemeenten aangeboden. Deze
collectiviteit omvat in de regel ook verzekering van verplicht eigen risico of gespreid
betalen van verplicht eigen risico en heeft meestal ook aanvullende vergoedingen voor
zorg die niet in het basispakket zitten, maar waarvoor de gemeente veelal wel bijzondere
bijstand zou verlenen. Vrijwel alle gemeenten verlenen een tegemoetkoming in de aanvullende
verzekering.
Een uitzondering is gemaakt voor de verzekeringnemer die een zorgverzekering heeft
bij een zorgverzekeraar die tot een ander concern behoort. De uitvoeringstechnische
implicaties van een dergelijke overstap worden door alle partijen als zodanig bezwaarlijk
gezien dat in dat geval is afgezien van een verplichte overstap. Omdat een gemeentelijke
collectiviteit financieel meestal voordeliger is, verdient overstap de voorkeur en
zal de verzekeringnemer worden gewezen op de voordelen deel te nemen aan de gemeentelijke
collectiviteit.
In voorkomende gevallen zullen de zorgverzekeraar en gemeente aanvullende afspraken
dienen te maken over inhouding en doorbetaling.
Dergelijke aanvullende afspraken, alsook het moment van overstap, maken deel uit van
de afspraken in de modelovereenkomst.
Artikel 6.5.6, eerste lid, onderdelen d en e
Voorwaarde voor uitstroom is dat de verzekeringnemer het verplicht eigen risico heeft
verzekerd of gespreide betaling ervan plaatsvindt. Immers, gebleken is dat de doelgroep
vrijwel altijd ook het verplicht eigen risico vol maakt. Een gemeentelijke collectiviteit
omvat in de regel een dergelijke verzekering voor het betalen van het verplicht eigen
risico of het gespreid betalen van het verplicht eigen risico. Dit is gedaan om te
voorkomen dat mensen die weinig inkomen hebben geconfronteerd worden met hoge kosten
wanneer zij het verplicht eigen risico vol maken en aan de zorgverzekeraar moeten
betalen. Daardoor kunnen betalingsproblemen ontstaan.
Het artikel sluit niet uit dat betrokkene het eigen risico, zo hij zorg heeft gebruikt
waarvoor hij eigen risico verschuldigd is, ook zelf kan betalen.
Daarnaast is voorwaarde dat de verzekeringnemer geen gebruik maakt van de mogelijkheid
van een vrijwillig eigen risico. In vrijwel alle polisvoorwaarden van zorgverzekeringen
is vastgelegd dat een vrijwillig eigen risico niet mogelijk is bij betalingsachterstand.
De in deze regeling gestelde voorwaarde ligt dus in het verlengde van de uitvoeringspraktijk.
Voor zover iemand gedurende het jaar uitstroomt dient gespreide betaling van verplicht
eigen risico of verzekering bij de eerstvolgende mogelijkheid plaats te vinden. In
die gevallen kan een verplicht eigen risico al zijn ingetreden of kan -de keerzijde-
al sprake zijn van reeds ‘vooruitbetaalde’ verplicht eigen risicotermijnen.
De nieuwe situatie zal dan in de regel op 1 januari van enig jaar intreden. Ook hierover
dienen aanvullende afspraken te worden gemaakt.
Artikel 6.5.6, eerste lid, onderdeel f
De structurele uitstroom voorziet er in dat met de financiële ruimte die ontstaat
doordat niet langer de bestuursrechtelijke premie verschuldigd is, (een deel van)
de openstaande schuld bij de zorgverzekeraar wordt afbetaald. Dit zal voor een groot
deel van de doelgroep alleen mogelijk zijn als de zorgverzekeraar een deel of het
merendeel van de totale openstaande schuld kwijtscheldt.
Naast de betaling van de premie voor de gemeentelijke collectiviteit wordt (een deel
van) de schuld in maximaal 36 maanden afbetaald. Het restant van de openstaande schuld
wordt na succesvol beëindigen van het traject kwijtgescholden. Zorgverzekeraars hebben
hiermee ingestemd.
Indien de verzekeringnemer betaling gedurende de volledige afgesproken termijn tot
maximaal 36 maanden nakomt, is hij dus, voor zover het de schulden bij de zorgverzekeraar
betreft, schuldenvrij.
Na afloop van de regeling wordt de nog openstaande bestuursrechtelijke premie (waarvan
de inning gedurende de looptijd van de regeling is opgeschort) door het Zorginstituut
kwijtgescholden. Dat deze kwijtschelding volgt is opgenomen in de bestaande beleidsregels
van het Zorginstituut.5 Hierin is reeds vanaf de start van de wanbetalersregeling bepaald dat openstaande
vorderingen niet meer geïnd worden als sprake is van een geslaagde schuldregeling
tussen betrokkene en zijn zorgverzekeraar. Deze stimuleringsbepaling is bedoeld om
te voorkomen dat betrokkene terugvalt in betalingsachterstanden.
Artikel 6.5.6, eerste lid, onderdeel g
In onderdeel g is als voorwaarde geformuleerd dat betrokkene een bijstandsuitkering
heeft waarop de gemeente de schulden voortvloeiende uit de zorgverzekering (dit betreft
de premie voor de gemeentelijke collectiviteit, het maandbedrag voor gespreid betalen
van het verplicht eigen risico of de premie voor de verzekering van het verplicht
eigen risico, alsmede het af te lossen maandbedrag van de openstaande schuld) inhoudt
en doorbetaalt aan de zorgverzekeraar.
De grondslag voor deze inhouding is gelegen in artikel 57, onderdeel a, van de Participatiewet.
Dit artikel bepaalt dat de gemeente aan de bijstandsgerechtigde de verplichting kan
opleggen er aan mee te werken dat het college in naam van betrokkene noodzakelijke
betalingen uit de bijstand verricht indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen
dat iemand zonder hulp daartoe niet in staat is.
Omdat voorwaarde voor deelname aan deze regeling is dat de verzekeringnemer instemt
met de voorwaarden van deze regeling (zie hierna onderdeel i), wordt automatisch (stilzwijgend)
voldaan aan het vereiste dat de gemeente deze betalingen namens de verzekeringnemer
mag verrichten6.
Overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is in een schuldsaneringstraject is er voor gekozen
eenzelfde periode te hanteren gedurende welke de regeling kan lopen, maar van deze
periode van maximaal 36 maanden kan worden afgeweken. Dit betekent dat in voorkomende
gevallen de periode ook korter kan zijn, bijvoorbeeld 24 maanden. De looptijd van
de regeling zal mede afhankelijk zijn van de hoogte van de uitkering, de hoogte van
de schuld, de hoogte van de in te houden premie voor de gemeentelijke collectiviteit
en de mate waarin de verzekeringnemer in staat is af te lossen. Naarmate de looptijd
langer duurt, is het bedrag van de inhouding per maand lager.
Artikel 6.5.6, eerste lid, onderdeel h
In dit onderdeel is voorzien in de situatie dat de inhouding op de uitkering in voorkomende
gevallen niet langer plaatsvindt omdat de verzekeringnemer geen bijstandsuitkering
meer heeft, bijvoorbeeld omdat hij inkomen heeft of is verhuisd. Hij dient dan alsnog
zelf zorg te zorgen voor betaling. Indien betrokkene hiertoe overgaat kan hij alsnog
voldoen aan de in de regeling gestelde voorwaarde gedurende de overeengekomen periode
premie en aflossing te betalen, zodat hij na geslaagde afsluiting van de uitstroomregeling
in aanmerking komt voor kwijtschelding van de resterende schuld bij de zorgverzekeraar
en bij het Zorginstituut.
Artikel 6.5.6, eerste lid, onderdeel i
In onderdeel i is geregeld dat de verzekeringnemer ermee instemt gedurende de overeengekomen
looptijd te blijven voldoen aan de voorwaarden van deze regeling.
Zoals uit de beschrijving in de algemene toelichting blijkt, heeft de gemeente de
regie over het uitstroomproces. Het is ook de gemeente die bepaalt hoe de bijstandsgerechtigde
wordt geïnformeerd en op welke manier aan het instemmingsvereiste wordt voldaan. Dat
kan schriftelijk of mondeling en uitdrukkelijk of stilzwijgend plaatsvinden. Een laagdrempelige
werkwijze (zoals een opt-out) kan in praktijk goede resultaten geven.
Door de verwijzing naar de toepassing van artikel 18d, tweede lid, onder b en c, van
de Zvw is bewerkstelligd dat de verzekeringnemer niet (langer) is gebonden aan de
voorwaarden van deze regeling als een van de in de onderdelen b of c vermelde situaties
zich voordoet. Dit betekent dat indien de verzekeringnemer lopende de regeling alsnog
in aanmerking komt voor een minnelijke of wettelijke schuldhulpregeling of in dat
kader een betalingsregeling is getroffen, afmelding uit het bestuursrechtelijk premieregime
op die gronden voorrang heeft. Immers, in dat geval zullen schulden van alle schuldeisers
worden betrokken in de schuldhulpregeling en zal dit dus voor betrokkene veelal gunstiger
zijn.
Ook indien al een betalingsregeling bedoeld in onderdeel c, slotzin, met de zorgverzekeraar
is overeengekomen, is deze regeling niet van toepassing.
Artikel 6.5.6, tweede lid
Indien niet meer wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, dan keert de verzekeringnemer
terug naar het bestuursrechtelijk premieregime. In dat geval vervallen ook de aan
deze regeling verbonden voordelen, met name de kwijtschelding van restschuld bij de
zorgverzekeraar en de openstaande bestuursrechtelijke premie bij het Zorginstituut.
Artikel II
De inwerkingtreding van deze regeling was voorzien op het vaste verandermoment 1 juli
2016. Dat is immers de datum van inwerkingtreding van het nieuwe artikel 18d van de
Zvw (Stb. 2015, 502). Op dat moment was de voorhang bij de Tweede Kamer echter nog niet volledig afgerond.
Op 7 juli 2016 heeft in dat kader een afsluitend debat plaatsgevonden. De regeling
treedt zo spoedig mogelijk daarna in werking. Gemeenten en zorgverzekeraars hebben
rekening gehouden met inwerkingtreding per 1 juli 2016. Bovendien is het onwenselijk
de voordelen van deze regeling, namelijk het realiseren van uitstroom uit het bestuursrechtelijk
premieregime, voor betrokkenen uit te stellen tot het volgende vaste verandermoment
1 oktober 2016.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers