Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2015, 6333 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2015, 6333 | Adviezen Raad van State |
16 februari 2015
FM/2014/1989 M
Directie Financiële Markten
Aan de Koning
Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen in verband met de uitvoering en handhaving van verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 oktober 2014, nr. 2014001989, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 12 december 2014, nr. W06.14.0394/III, bied ik U hierbij aan.
Het ontwerpbesluit geeft de Afdeling aanleiding tot het maken van opmerkingen die naar haar oordeel aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk maken. Hieronder zal bij de bespreking van het advies de volgorde van de opmerkingen zoals de Afdeling hanteert, worden aangehouden.
1. De Afdeling adviseert om bij eerstvolgende gelegenheid het voorgestelde artikel 2b van het Besluit uitvoering EU-verordeningen toe te voegen aan de zogeheten negatieve lijst van hoofdstuk 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van het voorgestelde artikel 2b kan de Nederlandsche Bank (DNB) de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een bindende aanbeveling doen over de uitoefening van enkele bevoegdheden met betrekking tot centrale effectenbewaarinstellingen. De Afdeling merkt terecht op dat een bindende aanbeveling gekwalificeerd moet worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Tegen een dergelijk besluit is bezwaar en beroep mogelijk, in elk geval door de AFM.
Het is echter onwenselijk dat de uitvoering van de verordening kan worden belemmerd door geschillen tussen DNB en de AFM. Conform het advies van de Afdeling zal het voorgestelde artikel 2b van het Besluit uitvoering EU-verordeningen worden opgenomen op de negatieve lijst bij de Awb door middel van wijziging van het gelijktijdig met het onderhavige besluit ter advisering aan de Afdeling toegezonden ontwerpwetsvoorstel Wet uitvoering verordening centrale effectenbewaarinstellingen, zodat bezwaar en beroep tegen een bindende aanwijzing uitgesloten zijn. Rechtsbescherming van belanghebbenden blijft gewaarborgd doordat een bindende aanbeveling onderdeel uitmaakt van het besluit waarbij uitvoering wordt gegeven aan die bindende aanbeveling. Aldus kan via de band van het uitvoeringsbesluit in rechte worden opgekomen tegen de bindende aanbeveling.
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat deze lijn – opname op de negatieve lijst – ook is gevolgd met betrekking tot de reeds bestaande mogelijkheid een bindende aanbeveling te doen op grond van artikel 1:49, eerste en tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht. Ook dit artikel geeft de ene toezichthouder de bevoegdheid de andere toezichthouder een bindende aanbeveling te geven bij het uitoefenen van bepaalde bevoegdheden, maar dan in het kader van de geschiktheid- en betrouwbaarheidtoets.
De nota van toelichting is naar aanleiding van het advies van de Afdeling aangevuld.
2. De Afdeling merkt op dat naar haar oordeel ten onrechte niet is voorzien in een sanctiemogelijkheid bij overtreding van de artikelen 7, negende en tiende lid, onderdeel a, 47, tweede lid, 49, eerste lid, 51, tweede lid, en 54, zevende lid, van de verordening. Overeenkomstig het advies van de Afdeling zijn deze bepalingen toegevoegd aan artikel I, onderdelen E en F, van het ontwerpbesluit. Handhaving van deze bepalingen geschiedt door middel van oplegging van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete.
3. Ten slotte merkt de Afdeling op dat de toelichting bij het ontwerpbesluit niet vermeldt op basis van welke criteria overtredingen van de verordening zijn ingedeeld.
Bij de bepaling in welke boetecategorie overtredingen vallen, is zoveel mogelijk rekening gehouden met alle mogelijk relevante omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de overtreding. De lichtere, administratieve verplichtingen, zoals het (al dan niet periodiek) verstrekken van bepaalde informatie door een centrale effectenbewaarinstelling aan de toezichthouder, zijn opgenomen in boetecategorie 1. Zwaardere informatieverplichtingen, zoals bepaalde meldplichten, alsmede eisen aan de interne bedrijfsvoering van centrale effectenbewaarinstellingen, zijn opgenomen in boetecategorie 2. In boetecategorie 3 zijn voorschriften opgenomen die betrekking hebben op de meest essentiële eisen die de verordening stelt, zoals de vergunningplicht voor centrale effectenbewaarinstellingen.
Naar aanleiding van het voorgaande is de toelichting dienovereenkomstig aangepast. Overigens is de foutieve plaatsing van artikel 48, zevende lid, in boetecategorie 3 hersteld; deze bepaling is naar boetecategorie 1 verplaatst.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal redactionele en inhoudelijke aanpassingen in het ontwerpbesluit aan te brengen. De inhoudelijke wijzigingen worden hierna toegelicht.
Allereerst zijn de artikelen 20, vijfde lid, 48, negende lid, en 57, vijfde lid, van de verordening, toegevoegd aan artikel I, onderdelen E en F van het ontwerpbesluit. Abusievelijk was niet voorzien in de handhaving van voornoemde bepalingen. Artikel 20, vijfde lid, en artikel 57, vijfde lid, bepalen dat bij intrekking van de vergunning van een centrale effectenbewaarinstelling, gezorgd wordt voor een passende procedure voor een tijdige en ordelijke afwikkeling. Artikel 48, negende lid, van de verordening stelt een uiterste termijn waarop interoperabele koppelingen tussen in de lidstaten actieve centrale effectenbewaarinstellingen afwikkeling op basis van levering tegen betaling moeten ondersteunen. Om naleving van deze bepalingen te verzekeren, wordt ook voor deze bepalingen de mogelijkheid geïntroduceerd om bij overtreding daarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete op te leggen.
Voorts zijn de artikelen 5, derde lid, 6, vijfde lid, 16, tweede lid, 28, vierde lid en 39, vierde lid, verwijderd uit artikel I, onderdelen E en F. Bij nader inzien is gebleken dat die bepalingen niet handhaafbaar zijn.
Ten slotte werd er in de oorspronkelijke toelichting bij het ontwerpbesluit van uitgegaan dat het ontwerpbesluit eerder in werking zal treden dan het Wijzigingsbesluit financiële markten 2015. Inmiddels is echter het Wijzigingsbesluit financiële markten 2015 (Wijzigingsbesluit) in werking getreden. Het Wijzigingsbesluit wijzigt, evenals het onderhavige besluit, artikel 2a van het Besluit uitvoering EU-verordeningen. De latere inwerkingtreding betekent dat de wijziging die het Wijzigingsbesluit in artikel 2a aanbracht, in het onderhavige besluit in artikel I, onderdeel C, moet worden overgenomen. Het besluit is op dit punt aangepast.
Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem.
No. W06.14.0394/III
’s-Gravenhage, 12 december 2014
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 17 oktober 2014, no.2014001989, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten in verband met de uitvoering en handhaving van verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257), met nota van toelichting.
Dit ontwerpbesluit voorziet erin dat in het kader van de uitvoering en handhaving van Verordening (EU) nr. 909/2014 (hierna: de verordening)1 zowel de Nederlandsche Bank (DNB) als de Autoriteit Financiële Markten (AFM) worden aangewezen als bevoegde autoriteit. Hierbij worden de samenwerking en de taakafbakening tussen DNB en AFM nader bepaald. Voorts worden in het ontwerpbesluit artikelen uit de verordening aangewezen, waarvoor bij handhaving van een overtreding ervan een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Hiertoe worden de bijlagen bij het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten, waarin de betreffende artikelen uit de verordening worden genoemd, aangepast.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de bindende aanbeveling die DNB aan AFM kan doen. Voorts maakt zij een opmerking over de handhaving van een aantal bepalingen in de verordening waarvoor bij overtreding niet in de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom of boete is voorzien. Ten slotte maakt zij een opmerking over de voor de verschillende overtredingen gekozen boetecategorieën. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.
In het voorgestelde artikel 2b van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten is bepaald dat DNB de bevoegdheid heeft om de AFM een bindende aanbeveling te doen over de uitoefening van enkele bevoegdheden. Het betreft de bevoegdheden van de AFM om aan een centrale effectenbewaarinstelling een vergunning te verlenen op grond van de artikelen 16 of 19 van de verordening, een vergunning in te trekken op grond van artikel 20 van de verordening, of een centrale effectenbewaarinstelling een dwangsom of boete op te leggen op grond van artikel 1:79 of 1:80 van de Wft. De bindende aanbeveling wordt gedaan indien DNB oordeelt dat zwaarwegende redenen betreffende soliditeit van de betrokken onderneming of de stabiliteit van het financiële stelsel daar aanleiding toe geven.
De AFM moet aan een bindende aanbeveling uitvoering geven. Hierdoor heeft de bindende aanbeveling rechtsgevolg en kan de beslissing om een bindende aanbeveling te doen als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gekwalificeerd. Tegen dit besluit zou, in elk geval, de AFM als belanghebbende in bezwaar kunnen gaan en beroep kunnen instellen. De bindende aanbeveling wordt in de artikelen 8:3 en 8:4 van de Awb immers niet genoemd als soort besluit dat van beroep is uitgesloten. Het feit dat in het voorgestelde artikel 2b, vierde lid, van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten is bepaald dat de bindende aanbeveling deel uitmaakt van het besluit waarbij uitvoering is gegeven aan die bindende aanbeveling, voorkomt niet dat de bindende aanbeveling als afzonderlijk besluit moet worden aangemerkt. In het licht van de uitvoering van de verordening, die weliswaar rekening houdt met meer dan een aangewezen toezichthouder, maar die daarbij wel uitgaat van een duidelijke bevoegdheidsverdeling2 is het niet wenselijk als die uitvoering wordt belemmerd door geschillen tussen DNB en AFM. Om dit te voorkomen kan de beroepsmogelijkheid voor de AFM worden uitgesloten, door het desbetreffende besluit op te nemen in de op grond van artikel 8:5 van de Awb vastgestelde bijlage. In de toelichting wordt niet vermeld of hiertoe een voornemen bestaat.
Hierbij merkt de Afdeling op dat uitsluiting van bezwaar en beroep tegen de bindende aanbeveling er niet aan in de weg hoeft te staan dat een effectenbewaarinstelling in bezwaar en beroep gaat tegen een besluit van de AFM waarin ook de inhoud van de bindende aanbeveling is opgenomen.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan. Voorts adviseert de Afdeling om bij een eerstvolgende gelegenheid de voornoemde bijlage van de Awb aan te passen.
In het ontwerpbesluit is voor de overtreding van voorschriften die zijn opgenomen in de artikelen 7, negende en tiende lid, onderdeel a, 47, tweede lid, 49, eerste lid, 51, tweede lid, en 54, zevende lid, van de verordening niet voorzien in de mogelijkheid tot het kunnen opleggen van een sanctie. Voor overtreding van andere voorschriften in de verordening, die in sommige gevallen een gelijksoortige strekking hebben, is wel voorzien in een sanctiemogelijkheid. Zo zijn zowel in het wel beboetbaar gestelde artikel 28, zesde lid, van de verordening als in het niet beboetbaar gestelde artikel 54, zevende lid, van de verordening verplichtingen tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten opgenomen. Op grond van de artikelen 1:79, eerste lid, onderdeel b, en 1:80, eerste lid, onderdeel b, van de Wft kan worden bepaald dat overtreding van de in de genoemde bepalingen opgenomen voorschriften, tot het opleggen van een dwangsom of boete kan leiden. In de toelichting wordt niet aangegeven om welke redenen de desbetreffende bepalingen niet zijn toegevoegd aan de bijlagen bij het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten. Ook kan uit de toelichting niet worden opgemaakt of de naleving van de desbetreffende voorschriften op een andere wijze wordt verzekerd.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het ontwerpbesluit zo nodig aan te passen.
In de toelichting wordt ten aanzien van de indeling in boetecategorieën slechts vermeld dat daarbij zo veel mogelijk rekening is gehouden met alle mogelijke omstandigheden van het geval. Niet wordt vermeld op basis van welke criteria overtredingen van de verordening zijn ingedeeld. Hierdoor is het niet steeds duidelijk waarom bepaalde overtredingen in een bepaalde categorie thuishoren. Overtredingen van de artikelen 9, eerste lid, 19, vijfde en achtste lid, 23, zevende lid, 28, zesde lid, 30, derde lid, van de verordening hebben alle betrekking op het niet-naleven van de meldplicht aan de bevoegde autoriteiten, maar zij zijn afwisselend in boetecategorie 1 of 2 ingedeeld. Ook is niet duidelijk waarom overtredingen van artikel 48, zevende lid, en 59, derde lid, in boetecategorie 3 zijn geplaatst, terwijl vergelijkbare overtredingen (niet-naleven eisen ten aanzien van koppelingen en prudentiële eisen) in categorie 2 zijn ondergebracht. De overtreding van artikel 37, derde lid, is in categorie 2 geplaatst, terwijl het gaat om het verrichten van niet-toegestane financiële activiteiten. Dergelijke overtredingen zijn voor het overige in categorie 3 geplaatst.
De Afdeling adviseert toe te lichten welke criteria zijn gehanteerd bij de indeling van overtredingen in de drie boetecategorieën en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 14 oktober 2014, FM/2014/1535 M, directie Financiële Markten;
Gelet op de artikelen 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, 1:50a, 1:79, eerste lid, onderdeel b, 1:80, eerste lid, onderdeel b, en 1:81 van de Wet op het financieel toezicht;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ... nr. ...);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van (...), FM/2014/0000 U, directie Financiële Markten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van het artikel door een puntkomma een definitie toegevoegd, luidende:
verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257).
B
Aan artikel 2 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
m. voor verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstelllingen):
1°. ten aanzien van de artikelen 9, voor zover het een bank betreft, 39 tot en met 47, 54 tot en met 57 en 59 en 60: de Nederlandsche Bank;
2°. ten aanzien van de artikelen 3 tot en met 7, 9, voor zover het een andere onderneming dan een bank betreft, 16 tot en met 20, 23, 26 tot en met 38 en 48 tot en met 53: de Autoriteit Financiële Markten.
C
Artikel 2a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De Nederlandsche Bank vraagt advies aan de Autoriteit Financiële Markten voordat zij:
a. beslist op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 14, 15 en 17 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR) of artikel 4:27a van de wet, indien in dat kader dient te worden beoordeeld of wordt voldaan aan het bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde; of
b. een vergunning intrekt op grond van artikel 20 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR).
2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. De Autoriteit Financiële Markten brengt het advies schriftelijk uit binnen zes weken na het verzoek.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘de vergunning of de instemming’ vervangen door: de vergunning, instemming of intrekking.
D
Na artikel 2a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de Autoriteit Financiële Markten voornemens is een vergunning te verlenen als bedoeld in de artikelen 16 of 19 van verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstellingen), een vergunning in te trekken op grond van artikel 20 van die verordening of op grond van artikel 1:79 of 1:80 van de wet een besluit te nemen terzake van overtreding van de artikelen 26 tot en met 31 en 48 tot en met 53 van die verordening, stelt zij de Nederlandsche Bank van het voorgenomen besluit in kennis.
2. Indien de Nederlandsche Bank naar aanleiding van een inkennisstelling als bedoeld in het eerste lid, oordeelt dat zwaarwegende redenen betreffende de soliditeit van de betrokken onderneming of de stabiliteit van het financiële stelsel daar aanleiding toe geven, kan zij een bindende aanbeveling doen aan de Autoriteit Financiële Markten omtrent een besluit als bedoeld in het eerste lid.
3. Een bindende aanbeveling als bedoeld in het tweede lid is met redenen omkleed en wordt binnen zes weken na de inkennisstelling, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk ingediend.
4. De Autoriteit Financiële Markten geeft uitvoering aan de bindende aanbeveling, bedoeld in het tweede lid. De met redenen omklede bindende aanbeveling maakt deel uit van het besluit waarbij uitvoering is gegeven aan die bindende aanbeveling.
E
Aan bijlage 1 wordt toegevoegd:
Artikelen 3, 5, 6, 7, eerste tot en met derde, achtste en tiende lid, onderdelen b en c, 9, eerste lid, 16, eerste, derde en vierde lid, 18, eerste tot en met derde lid, 19, eerste, derde, vijfde, zesde en achtste lid, 23, eerste, derde, zesde en zevende lid, 26, eerste tot en met zevende lid, 27, eerste tot en met zevende lid, 28, eerste tot en met zesde lid, 29, eerste en tweede lid, 30, eerste tot en met vierde lid, 32, eerste en tweede lid, 33, eerste tot en met vierde lid, 34, eerste tot en met achtste lid, 35, 36, 37, eerste tot en met derde lid, 38, eerste tot en met zevende lid, 39, 40, 41, eerste tot en met derde lid, 42, 43, 44, 45, eerste tot en met zesde lid, 46, eerste tot en met vijfde lid, 47, eerste lid, 48, eerste tot en met achtste lid, 49, tweede tot en met vierde lid, 50, 51, eerste lid, 52, eerste en tweede lid, 53, eerste tot en met derde lid, 54, eerste lid, 56, eerste lid en 59, eerste tot en met vierde lid.
F
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tabel met de opsomming van artikelen met bijbehorende boetecategorienummers vervalt onder de aanduiding ‘Verordening (EU) nr. 236/2012 (short selling en kredietverzuimswaps)’ het volgende artikel met bijbehorende boetecategorienummer:
15 |
1 |
2. Aan de bijlage wordt toegevoegd:
Boetecategorie 1: artikelen 7, achtste lid, 9, eerste lid, 19, achtste lid, 26, vierde lid, 28, zesde lid, 29, eerste en tweede lid, 30, derde lid, 34, eerste tot en met achtste lid, 35 en 38, zesde lid.
Boetecategorie 2: artikelen 6, eerste tot en met vierde lid, 7, eerste, tweede en tiende lid, onderdelen b en c, 16, vierde lid, 19, vijfde lid, 23, derde, zesde en zevende lid, 26, eerste tot en met derde, en vijfde tot en met zevende lid, 27, eerste tot en met zevende lid, 28, eerste tot en met vijfde lid, 30, eerste en tweede lid, 32, eerste en tweede lid, 33, eerste tot en met vierde lid, 36, 37, eerste tot en met derde lid, 38, zevende lid, 39, 40, 41, eerste tot en met derde lid, 42, 43, 44, 45, eerste tot en met zesde lid, 46, eerste tot en met vijfde lid, 47, eerste lid, 48, eerste, derde tot en met zesde en achtste lid, 49 tweede tot en met vierde lid, 50, 51, eerste lid, 52, eerste en tweede lid en 53, eerste tot en met derde lid,
Boetecategorie 3: artikelen 3, 5,eerste en tweede lid, 7, derde lid, 16, eerste en derde lid, 18, eerste tot en met derde lid, 19, eerste, derde en zesde lid, 23, eerste lid, 30, vierde lid, 38, eerste tot en met vijfde lid, 48, tweede en zevende lid, 54, eerste lid, 56, eerste lid en 59, eerste tot en met vierde lid.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Financiën,
Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012, PbEU 2014, L 257 (hierna: verordening) voorziet in Europees geharmoniseerde regels op het gebied van het afwikkelen van effectentransacties. De verordening heeft tot doel de risico’s van afwikkeling verder te verkleinen, de efficiëntie ervan te verhogen en geharmoniseerde eisen te stellen aan centrale effectenbewaarinstellingen (Central Securities Depositories, CSD’s). De verordening bevat geharmoniseerde vereisten voor de vergunningverlening aan en het toezicht op centrale effectenbewaarinstellingen.
Dit besluit voorziet erin dat in het kader van de uitvoering en handhaving van de verordening zowel de Nederlandsche Bank (DNB) als de Autoriteit Financiële Markten (AFM) worden aangewezen als bevoegde autoriteit. Ten behoeve van de verdeling van bevoegdheden tussen DNB en de AFM is telkens gekeken naar de specifieke verantwoordelijkheden en deskundigheden van beide toezichthouders. Daarnaast wijst dit besluit de artikelen uit de verordening aan, bij overtreding waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Voorts krijgt DNB de mogelijkheid om – mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan – met betrekking tot enkele onderwerpen uit de verordening ten aanzien waarvan de AFM als bevoegde autoriteit wordt aangewezen, een negatief bindend advies aan de AFM te geven.
In dit besluit is ervan uitgegaan dat het onderhavige besluit eerder in werking treedt dan het Wijzigingsbesluit financiële markten 2015.
Onderdeel A voegt de verordening toe aan de definities in artikel 1 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten.
In artikel 2 is ten aanzien van de relevante bepalingen uit de verordening telkens aangegeven welke toezichthouder wordt aangewezen als bevoegde autoriteit. Voor de uitvoering en handhaving van de bepalingen uit de verordening die vooral betrekking hebben op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten of financiële ondernemingen, is de AFM aangewezen als toezichthouder. DNB is aangewezen als toezichthouder ten aanzien van de bepalingen uit de verordening die vooral betrekking hebben op de soliditeit van de op de financiële markten werkzame ondernemingen of de stabiliteit van het financiële stelsel.
Artikel 2a is ingevoerd met het Wijzigingsbesluit financiële markten 2014. Daarbij is evenwel verzuimd om artikel 20 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR)1 op te nemen in de opsomming van artikel 2a, eerste lid, van het besluit. Deze omissie wordt hierbij hersteld. Concreet betekent dit dat DNB in het vervolg ook in het kader van de intrekking van een vergunning (artikel 18 van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR)) advies moet vragen aan de AFM.
Op grond van artikel 1:50a Wft kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de toezichthouders. Artikel 2b van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten bevat een regeling met betrekking tot de samenwerking tussen de AFM en DNB in het kader van de verlening van een vergunning (artikelen 16 en 19 van de verordening), de intrekking van een vergunning (artikel 20 van de verordening) en de handhaving van bepaalde artikelen uit de verordening. Deze regeling is afgestemd met beide toezichthouders. Het eerste lid bepaalt dat de AFM de niet-vergunningverlenende toezichthouder (DNB) op de hoogte stelt indien de AFM voornemens is op grond van de verordening een vergunning te verlenen, of in te trekken of handhavend op te treden bij overtreding van bepaalde artikelen uit de verordening. Naar aanleiding van het voorgenomen besluit kan nadere afstemming tussen de toezichthouders plaatsvinden. Dit neemt echter niet weg dat in een concrete situatie tussen beide toezichthouders verschil van inzicht kan bestaan met betrekking tot de vraag of een vergunning al dan niet zou moeten worden verleend of ingetrokken. Bepaald wordt dat indien het verschil van inzicht ook na onderlinge afstemming niet te overbruggen blijkt te zijn, het standpunt van DNB ten aanzien van het besluit of al dan niet een vergunning wordt verleend of ingetrokken of handhavend moet worden opgetreden onder bepaalde omstandigheden doorslaggevend is. Indien DNB constateert dat zwaarwegende redenen betreffende de soliditeit van de betrokken onderneming of de stabiliteit van het financiële stelsel daar aanleiding toe geven, kan DNB een bindende aanbeveling doen. In het derde lid wordt geregeld dat een bindende aanbeveling binnen zes weken na de in kennisstelling door de AFM dient te worden gegeven. Voorts wordt bepaald dat een bindende aanbeveling altijd met redenen omkleed moet zijn. In het vierde lid wordt geregeld dat de AFM een bindende aanbeveling altijd dient te volgen. Dit betekent dat de AFM (de vergunningverlenende toezichthouder) in voorkomende gevallen een besluit dient te nemen met inachtneming van de gemotiveerde bindende aanbeveling van DNB.
Door middel van de wijzigingen in deze onderdelen is vastgesteld bij welke overtredingen van de verordening een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Bij de bepaling in welke boetecategorie overtredingen vallen, is zoveel mogelijk rekening gehouden met alle mogelijk relevante omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de overtreding. Voorts wordt artikel 15 (en het bijbehorende boetecategorienummer) van de verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PbEU 2012, L 86) geschrapt uit bijlage 2. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 72 van de verordening. Dat artikel schrapt artikel 15 uit de hiervoor genoemde verordening.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Afgeweken wordt van de regel van de vaste verandermomenten. De reden hiervoor is dat met dit besluit uitvoering wordt gegeven aan Europese regelgeving.
De Minister van Financiën,
Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257).
Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-6333.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.