TOELICHTING
Algemeen
Met ingang van 20 februari 2003 is de Regeling milieu-informatie luchthaven Schiphol
in werking getreden (RMI, Stcrt. 2003, 34). Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 8.27 tot en met 8.30
van de Wet luchtvaart De regeling is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 november
2010 (Stcrt. 2010, 16647).
Ingevolge de RMI registreren, koppelen en verwerken de exploitant van de luchthaven,
de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en de luchtvaartmaatschappijen bepaalde gegevens
en verstrekken deze aan de inspecteur-generaal. In de regeling staat vermeld op welke
wijze dit dient te geschieden.
Met de onderhavige regeling worden enige wijzigingen aangebracht in bijlage 8 van
de RMI, waardoor deze beter aansluit bij de praktijk en het Luchthavenverkeerbesluit
Schiphol (LVB):
-
a. de berekeningswijze van het maximum take off weight (MTOW) wordt in lijn gebracht
met het LVB;
-
b. de informatie over het gebruik van de 400Hz vaste stroomvoorziening wordt niet meer
aangeleverd door de luchtvaartmaatschappijen maar door Schiphol;
-
c. bij naderingen wordt in plaats van met full flaps-naderingen overwegend gerekend met
reduced flaps-naderingen.
De wijzigingen worden hieronder inhoudelijk nader toegelicht.
De wijzigingen hebben naar verwachting de volgende effecten:
ad a. Door de wijziging van de wijze waarop het MTOW moet worden bepaald, neemt de
realisatie ten opzichte van de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen af
en de realisatie ten opzichte van de grenswaarde voor externe veiligheid toe. De verwachting
is dat dit geen verhoogde overschrijdingskans met zich mee brengt. Wel zal hiermee
een trendbreuk optreden ten opzichte van eerdere berekeningen. Dit wordt nader toegelicht
in de artikelsgewijze toelichting.
ad b. Het gebruik maken van de vaste stroomvoorziening van de luchthaven in plaats
van het gebruik maken van stroomvoorziening van het vliegtuig zelf is ten behoeve
van de luchtkwaliteit. Omdat het gebruik op dit moment in de berekeningen wordt onderschat,
kan het bereikte effect op de luchtkwaliteit niet worden ingeboekt. De voorgestelde
aanpassing maakt het mogelijk om dit wel te doen. De realisatie ten opzichte van de
grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen neemt hierdoor af.
ad c. Door de aanpassing van de wijze waarop wordt bepaald of met reduced flaps-naderingen
mag worden gerekend, zal de gerealiseerde geluidbelasting volgens de berekening lager
worden dan volgens de oude methode. Hierdoor zal er minder snel sprake zijn van een
overschrijding van de grenswaarden in de handhavingspunten voor geluidbelasting die
tot de ingebruikname van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol nog
formeel zullen gelden.
De effecten op de administratieve lasten zijn verwaarloosbaar. Het betreft een lichte
vermindering ten gevolge van de wijziging onder a omdat een berekeningswijze komt
te vervallen. De administratieve lasten ten aanzien van de wijzigingen onder b en
c blijven gelijk.
De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft aangegeven dat de aanpassingen uitvoerbaar
en handhaafbaar zijn en geen aanvullende werkzaamheden met zich mee brengen.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
De wijziging betreft de wijze waarop het MTOW moet worden bepaald. Het MTOW is van
belang bij berekeningen voor externe veiligheid en voor luchtverontreinigende stoffen.
Geconstateerd is dat de voorgeschreven bepalingswijze in de RMI afwijkt van de bepalingswijze
van het MTOW in de artikelen 4.1.2 en 4.3.2 van het LVB. Het is vanwege de consistentie
gewenst om zowel de berekeningen vooraf in het kader van de normstelling in het LVB
als achteraf in het kader van de handhaving in de RMI op dezelfde wijze uit te voeren.
Het LVB is hierbij leidend ten opzichte van RMI. Daarom is er voor gekozen § 2.4 van
bijlage 8 van de RMI zo aan te passen dat deze voor wat betreft de bepaling van het
MTOW in lijn is met het LVB. Dit betekent concreet dat het MTOW uitsluitend gebaseerd
worden op de meeste actuele versie van Jane’s All the World’s Aircraft. De grenswaarden
voor luchtverontreinigende stoffen en externe veiligheid waren al vastgesteld op grond
van de MTOW’s van Jane’s All the World’s Aircraft en veranderen dus niet door deze
aanpassing. Ook verandert de feitelijke situatie niet. Wat wel verandert door deze
aanpassing is de berekende realisatie ten opzichte van de grenswaarden. Over het gebruiksjaar
2012 vallen de herberekende waarden voor luchtverontreinigende stoffen ca 7% lager
en voor externe veiligheid ca 7% hoger uit en blijven daarmee ruim binnen de grenswaarden.
Onderdeel B
Onderdeel B bevat een wijziging van de informatievoorziening ten behoeve van het inboeken
van de mate waarin gebruik is gemaakt van de 400Hz vaste walstroomvoorziening. De
RMI schreef voor dat hiervoor informatie van de luchtvaartmaatschappijen moet worden
gebruikt. Deze methode bleek erg onpraktisch te zijn, omdat gegevens over het gebruik
van de 400Hz vaste stroomvoorzieningen reeds in de eigen registratiesystemen van Schiphol
aanwezig zijn. Uitgangspunt is dat bij afhandeling van een vliegtuig op een opstelplaats
die is voorzien van een 400Hz voorziening, deze afhandeling als zodanig wordt meegenomen
in de bepaling van het gebruikspercentage 400Hz walstroom. Deze aanpak is opportuun
omdat de Inspectie Leefomgeving en Transport handhaaft op het verplichte gebruik van
de 400Hz voorziening op de betreffende opstelplaats. Omdat de RMI voorschreef om te
rekenen met gegevens die door de luchtvaartmaatschappijen worden aangeleverd, is de
tekst van § 2.7.2. van bijlage 8 van de RMI aangepast.
Onderdeel C
§ 3.5.2 van bijlage 8 bepaalt hoe moet worden vastgesteld of onder andere of bij de
berekening van de geluidbelasting in de nadering met full flaps (verder aangeduid
als FF) of met reduced flaps (verder aangeduid als RF) wordt gerekend. RF is de situatie
dat tijdens de nadering de vleugelkleppen niet maximaal, FF, maar slechts gedeeltelijk,
RF, zijn uitgeslagen. Met RF is vanwege de lagere luchtweerstand in de eindnadering,
op een afstand van ca. 11 km en minder voor de landing, minder stuwkracht nodig om
het voorgeschreven 3° daalpad te volgen dan met FF. RF-naderingen geven daardoor ten
opzichte van FF-naderingen aldaar minder geluid. Voorts wordt minder brandstof gebruikt.
Het is niet mogelijk met radarmetingen of op andere wijze vast te stellen of een vliegtuig
RF dan wel FF gebruikt.
Voorheen was de opzet in § 3.5.2 van bijlage 8 dat werd gerekend met FF-naderingen,
tenzij uit de vliegershandboeken voor een bepaald vliegtuigtype van een bepaalde luchtvaartmaatschappij
bleek dat RF was aanbevolen. In die gevallen werd het vliegtuigtype en de betreffende
maatschappij in tabel 5 van § 3.5.2 opgenomen. Deze aanpak is medio jaren 90 gekozen
toen in de regel met FF werd genaderd en nadering met RF een uitzondering was. Nu
is dat anders; RF is gemeengoed geworden, veel maatschappijen voeren RF-naderingen
uit met veel vliegtuigtypen. Dit is reden de procedure voor het wel of niet rekenen
met RF in de RMI te stroomlijnen. Uitgangspunt is dat met RF wordt gerekend, tenzij
het betreffende vliegtuigtype geen RF-naderingen kan uitvoeren. Voorts wordt dit nu
in de appendices en niet meer in tabel 5 in § 3.5.2 van bijlage 8 geregeld. In de
appendices wordt aangegeven welke typen niet met RF – en dus met FF – moeten worden
doorgerekend. De aanpassing in de appendices gebeurt op basis van bewijsmateriaal
dat door Schiphol wordt aangeleverd en door de ILT is getoetst en akkoord bevonden.
In dit kader wordt ook de Aeronautical Information Publication (AIP) voor wat betreft
Schiphol aangevuld. In de thans geldende AIP staat al dat RF-naderingen worden aanbevolen
(AIP-EHAM AD 2.21 Noise abatement procedures, paragraaf 3.1). Daaraan wordt nu toegevoegd
dat maatschappijen die dit niet kunnen, dit moeten melden aan de exploitant van de
luchthaven (Schiphol) en daarbij ook moeten aangeven welke naderingsprocedure, anders
dan RF, zij dan wel uitvoeren. Dit wordt dan verwerkt in paragraaf 2.4.1 van de Appendices
voor de berekening van de geluidsbelasting voor Schiphol van het Nationaal Lucht-
en Ruimtevaartlaboratorium.
Artikel II
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de publicatie in de Staatscourant
en werkt terug tot 1 november 2012, zijnde het begin van het gebruiksjaar 2013. Dit
is noodzakelijk om te voorkomen dat de wijze van berekenen en aanleveren van gegevens
in de eerste helft van het gebruiksjaar verschilt van de tweede helft (de normering
opgenomen in het LVB wijzigt met de onderhavige regeling niet).
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld.