Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 december 2011, nr. 2011-2000589667, tot vaststelling van nadere voorschriften voor bouwwerken (Regeling Bouwbesluit 2012)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Gelet op de artikelen 1.5, 1.9, vierde lid, 1.10, 1.11, tweede lid, 2.108, tweede lid, 5.9, derde lid, 6.23, tweede lid, 6.29, tweede lid, en 8.9 van het Bouwbesluit 2012, op richtlijn nr. 89/106/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw bestemde producten (PbEG L 40), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 93/68/EEG van de Raad van 22 juli 1993 (PbEG L 220) en verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PbEU L 88);

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

aangemelde instantie:

instantie als bedoeld in artikel 39 van de verordening bouwproducten;

aanmeldende autoriteit:

autoriteit als bedoeld in artikel 40 van de verordening bouwproducten;

bedreigd subbrandcompartiment:

subbrandcompartiment waarin een brand begint;

besluit:

Bouwbesluit 2012;

conformiteitscertificaat:

verklaring als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn bouwproducten;

conformiteitsverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn bouwproducten;

Europese goedkeuringsrichtlijn:

richtlijn als bedoeld in artikel 11 van de richtlijn bouwproducten;

Europese technische goedkeuring:

Europese technische specificatie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn bouwproducten;

geharmoniseerde norm:

Europese technische specificatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn bouwproducten;

minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

prestatieverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 6 van de verordening bouwproducten;

technische beoordelingsinstantie:

instantie als bedoeld in artikel 29 van de verordening bouwproducten.

Paragraaf 1.2 NEN

Artikel 1.2
  • 1. Waar bij het besluit of deze regeling is verwezen naar een NEN, NEN-EN, NVN, of V, is in bijlage I en voor zover het een in de afdelingen 2.1 en 2.2 van het besluit aangewezen NEN-EN betreft in bijlage II bij deze regeling bepaald welke uitgave daarvan van toepassing is.

  • 2. Van de in het eerste lid bedoelde normen met een verwijzing naar een andere norm of een onderdeel van een andere norm zijn de verwijzingen van toepassing voor zover deze betrekking hebben op normen die in bijlage I respectievelijk bijlage II bij deze regeling zijn opgenomen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn van de in de afdelingen 6.2 en 6.3 van het besluit aangewezen normen, met uitzondering van NEN 1010, alle verwijzingen van toepassing.

Paragraaf 1.3 CE-markeringen

Artikel 1.3
  • 1. Een bouwproduct dat in overeenstemming is met een geharmoniseerde norm is met ingang van de datum, die is aangegeven in het Publicatieblad van de Europese Unie, overeenkomstig de daarop betrekking hebbende voorschriften van de richtlijn bouwproducten voorzien van de CE-markering en de daarbij behorende opschriften die op dat product betrekking hebben.

  • 2. De fabrikant van een bouwproduct of zijn in een lidstaat gevestigde gemachtigde is bevoegd na een bekendmaking van een Europese goedkeuringsrichtlijn de CE-markering en de daarbij behorende opschriften die op dat product betrekking hebben, overeenkomstig de daarop betrekking hebbende voorschriften van de richtlijn bouwproducten aan te brengen op een bouwproduct, op een aan het product bevestigd label, op de verpakking ervan of op een begeleidend handelsdocument, indien het product in overeenstemming is met een voor dat product verleende Europese technische goedkeuring.

  • 3. De fabrikant van een bouwproduct of zijn in een lidstaat gevestigde gemachtigde is bevoegd na een bekendmaking van een Europese technische goedkeuring de CE-markering en de daarbij behorende opschriften die op dat product betrekking hebben, overeenkomstig de daarop betrekking hebbende voorschriften van de richtlijn bouwproducten aan te brengen op een aan het bouwproduct bevestigd label, op de verpakking ervan, of op een begeleidend handelsdocument, indien het product in overeenstemming is met een voor dat product verleende Europese technische goedkeuring.

  • 4. Indien voor een bouwproduct overeenkomstig hoofdstuk V van de richtlijnbouwproducten een conformiteitsverklaring dan wel een conformiteitscertificaat is afgegeven staat dat gelijk aan het in overeenstemming zijn van dat product met:

    • a. een geharmoniseerde norm of

    • b. een Europese technische goedkeuring.

Artikel 1.4
  • 1. De minister wijst een instelling aan die adviezen uitbrengt over de geschiktheid van technische beoordelingsinstanties.

  • 2. Een technische beoordelingsinstantie toont aan de instelling, bedoeld in het eerste lid, aan dat zij voor de productgebieden, genoemd in bijlage IV, tabel 1, van de verordening bouwproducten, voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in tabel 2 van die bijlage.

  • 3. De instelling, bedoeld in het eerste lid, stelt een procedure op voor de aanmelding van, de beoordeling van en het toezicht op technische beoordelingsinstanties en maakt jaarlijks een actueel overzicht van aangemelde technische beoordelingsinstanties bekend.

Artikel 1.5
  • 1. De aanmeldende autoriteit brengt advies uit aan de minister over de geschiktheid van aangemelde instanties.

  • 2. Een bij de aanmeldende autoriteit aangemelde instantie toont aan dat zij voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 43 van de verordening bouwproducten.

  • 3. De aanmeldende autoriteit stelt een procedure op voor de aanmelding en de beoordeling van aangemelde instanties alsmede voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van artikel 43 van de verordening bouwproducten en maakt een actueel overzicht van de aangemelde instanties bekend.

Artikel 1.6
  • 1. De minister kan aan een aanwijzing van technische beoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, en van aangemelde instanties als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, voorschriften verbinden.

  • 2. De instelling, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, en de aanmeldende autoriteit informeren de minister onverwijld indien zij van oordeel zijn dat een technische beoordelingsinstantie of een aangemelde instantie de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft of niet meer aan de voorwaarden voor die aanwijzing voldoet.

  • 3. Na een melding als bedoeld in het tweede lid kan de minister een aanwijzing intrekken.

Paragraaf 1.4 Kwaliteitsverklaringen

Artikel 1.7

Een instelling die overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn bouwproducten door de lidstaat van oorsprong is erkend met het oog op het afgeven van kwaliteitsverklaringen voor andere lidstaten, wordt gelijkgesteld met een door de minister aangewezen onafhankelijk deskundig instituut als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Woningwet.

Artikel 1.8

De voorwaarden waaronder kwaliteitsverklaringen als bedoeld in artikel 1.11 van het besluit worden afgegeven, worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de bij het in dat artikel bedoelde stelsel betrokken partijen. De minister maakt deze overeenkomst in de Staatscourant bekend.

Artikel 1.9

De minister wijst een instelling aan die het in artikel 1.11 van het besluit bedoelde stelsel coördineert en zorgdraagt voor de bekendmaking van de in dat artikel bedoelde kwaliteitsverklaringen.

Paragraaf 1.5 Inspectieschema’s

Artikel 1.10
  • 1. Een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 van het besluit en een ontruimingsinstallatie als bedoeld in artikel 6.23, eerste lid, van het besluit beschikt voor ingebruikname over een inspectiecertificaat als bedoeld in artikel 6.20, zesde lid, van het besluit respectievelijk artikel 6.23, vierde lid, van het besluit.

  • 2. Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van drie jaar. Indien op grond van artikel 6.20, eerste lid, van het besluit doormelding verplicht is, is de geldigheidsduur een jaar.

Artikel 1.11
  • 1. Een automatische brandblusinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, tweede lid, van het besluit en een rookbeheersingsinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, derde lid, van het besluit beschikt voor ingebruikname over een inspectiecertificaat als bedoeld in artikel 6.32, tweede respectievelijk derde lid, van het besluit.

  • 2. Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van een jaar.

Artikel 1.12

Bij toepassing van de CCV-inspectieschema’s, genoemd in de artikelen 6.20, zesde en zevende lid, 6.23, vierde lid, en 6.32 van het besluit wordt uitgegaan van de inspectieschema’s 2011.

HOOFDSTUK 2 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN

Paragraaf 2.1 Opvang- en doorstroomcapaciteit

Artikel 2.1
  • 1. Op een gedeelte van een vluchtroute, gelegen buiten het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint, kan worden afgeweken van artikel 2.108, eerste lid, van het besluit indien de personen die zijn aangewezen op dat gedeelte en eventueel daarop volgende gedeelten van de vluchtroute het aansluitende terrein kunnen bereiken binnen:

    • a. 30 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een veiligheidsvluchtroute is;

    • b. 20 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een extra beschermde vluchtroute is die in de vluchtrichting uitsluitend wordt bereikt door een afzonderlijke ruimte waardoor een beschermde of extra beschermde vluchtroute voert met een lengte van ten minste 2 m, of

    • c. 15 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een andere vluchtroute is.

  • 2. De opvang- en doorstroomcapaciteit van de in het eerste lid bedoelde gedeelten van de vluchtroute is zodanig dat het bedreigde subbrandcompartiment waarin een vluchtroute begint binnen 1 minuut na aanvang van het vluchten wordt verlaten.

  • 3. De opvang- en doorstroomcapaciteit van de in het eerste lid bedoelde gedeelten van de vluchtroute is zodanig dat een ruimte, niet zijnde het trappenhuis, op dezelfde bouwlaag als het bedreigde subbrandcompartiment:

    • a. binnen 3,5 minuut na aanvang van het vluchten wordt verlaten, of

    • b. binnen 6 minuten indien tussen deze ruimte en het bedreigde subbrandcompartiment een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag is van ten minste 30 minuten, bepaald volgens NEN 6068.

  • 4. Bij toepassing van het eerste tot en met derde lid gelden de volgende uitgangspunten:

    • a. berekeningen worden uitgevoerd in tijdstappen van 30 seconden;

    • b. bij het begin van het vluchten wordt aangenomen dat alle personen in het subbrandcompartiment zich nabij de uitgangen van dat compartiment bevinden en tegelijkertijd beginnen te vluchten;

    • c. vluchtroutes worden tijdens het vluchten slechts in een richting benut;

    • d. door doorgangen en over trappen voeren de vluchtroutes niet in tegenovergestelde richting;

    • e. bij samenkomende vluchtroutes wordt de beschikbare doorstroom- en opvangcapaciteit op de volgende wijze verdeeld:

      • i bij samenkomst in een trappenhuis wordt 50% van de beschikbare capaciteit toegedeeld aan het bovengelegen deel van het trappenhuis. De resterende 50% wordt verdeeld over de doorstroomcapaciteit van de toegangen op die betreffende bouwlaag tot het trappenhuis;

      • ii bij samenkomst in een ruimte, niet zijnde het trappenhuis, wordt de capaciteit evenredig verdeeld over de doorstroomcapaciteit van de toegangen tot die ruimte;

      • iii als de beschikbare opvang- en doorstroomcapaciteit van de ruimte vanuit een of meer toegangen van die ruimte of het bovengelegen deel van het trappenhuis niet volledig wordt benut, wordt de restcapaciteit op de onder i. en ii. beschreven wijze verdeeld over de resterende toegangen en het bovengelegen deel van het trappenhuis;

    • f. het hoogteverschil tussen bouwlagen in het trappenhuis is ten minste 2,1 m en ten hoogste 4 m;

    • g. de daalsnelheid is 30 seconden per bouwlaag voor zover de vluchtroute over een trap of door een trappenhuis voert;

    • h. de opvangcapaciteit van een trap is 0,5 persoon per trede, voor zover de breedte van de trap niet groter is dan 1,1 m;

    • i. de opvangcapaciteit van een trap is 0,9 persoon per trede per meter breedte van die trede, voor zover de breedte van de trap groter is dan 1,1 m en de breedte van het tredevlak groter is dan 0,17 m;

    • j. de opvangcapaciteit van een vloer of hellingbaan is ten hoogste 4 personen per m2 vrije vloeroppervlakte, en

    • k. het gestelde in artikel 2.108, eerste lid, van het besluit, waarbij voor ‘personen’ wordt gelezen: personen per minuut.

  • 5. Bij toepassing van het tweede en derde lid gelden in aanvulling op het vierde lid de volgende uitgangspunten:

    • a. brand ontstaat niet op twee of meer plaatsen tegelijk;

    • b. in ieder subbrandcompartiment kan brand ontstaan;

    • c. de opvang- en doorstroomcapaciteit van vluchtroutes die door het bedreigde subbrandcompartiment voeren blijven buiten beschouwing.

  • 6. Bij toepassing van het vierde lid, onder j, geldt voor een bijeenkomstfunctie een opvangcapaciteit van ten hoogste twee personen per m2 vrije vloeroppervlakte indien bij een tijdstap als bedoeld in het vierde lid, onder a, in een ruimte als bedoeld in het derde lid meer dan 200 personen aanwezig zijn en die ruimte niet door alle personen binnen 3,5 minuut kan worden verlaten.

Paragraaf 2.2 Ontruimingsinstallatie en geluidssignaal

Artikel 2.2

Een in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie, niet zijnde een logiesfunctie met 24-uurs bewaking, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in artikel 6.23 van het besluit, waarvan het ontruimingssignaal direct en in het gehele gebouw in werking wordt gesteld bij het activeren van de automatische melder of handbrandmelder.

HOOFDSTUK 3 DUURZAAM BOUWEN

Artikel 3.1

Waar in artikel 5.9 van het besluit wordt verwezen naar de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken is bedoeld de Berekeningswijze voor het bepalen van de milieuprestatie van gebouwen en GWW-werken gedurende hun gehele levensduur, gebaseerd op de levenscyclusanalysemethode (LCA-CML2) van 1 juli 2011.

HOOFDSTUK 4 SCHEIDEN BOUW- EN SLOOPAFVAL

Artikel 4.1

  • 1. Onverminderd artikel 1.29, tweede lid, van het besluit worden de categorieën bouw- en sloopafval als bedoeld in artikel 8.9, eerste lid, van het besluit ten minste gescheiden in de volgende fracties:

    • a. als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen als bedoeld in hoofdstuk 17 van de afvalstoffenlijst bedoeld in de Regeling Europese afvalstoffenlijst;

    • b. steenachtig sloopafval;

    • c. gipsblokken en gipsplaatmateriaal;

    • d. bitumineuze dakbedekking;

    • e. teerhoudende dakbedekking;

    • f. teerhoudend asfalt;

    • g. niet-teerhoudend asfalt;

    • h. dakgrind;

    • i. overig afval.

  • 2. Gevaarlijke stoffen als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden niet gemengd of gescheiden.

  • 3. De fracties, bedoeld in het eerste lid, worden op het bouw- of sloopterrein gescheiden gehouden en gescheiden afgevoerd.

  • 4. Het eerste lid, onder b tot en met g, en het derde lid zijn niet van toepassing voor zover de hoeveelheid afval van de betreffende fractie minder dan 1 m3 bedraagt.

  • 5. In afwijking van het derde lid kunnen de fracties op een andere locatie worden gescheiden voor zover scheiding op het bouw- of sloopterrein naar oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet mogelijk is.

HOOFDSTUK 5 NADERE VOORSCHRIFTEN OMTRENT DE TOEPASSING VAN NORMEN

Paragraaf 5.1 Nieuwbouw

Artikel 5.1 NEN 1010

Bij de toepassing van NEN 1010 geldt het volgende:

  • a. De volgende onderdelen blijven buiten toepassing:

    • 132.2.5: speciale aansluitvoorwaarden van de netbeheerder;

    • 134.1.1: vakmanschap bij uitvoering van elektrische installatiewerkzaamheden;

    • 134.2: eerste inspectie;

    • 313.2: aanwezigheid van installaties voor veiligheidsdoeleinden;

    • 340.1: raadplegen toekomstige gebruiker;

    • 412.2.1.1: toegepast elektrisch materieel;

    • 422.3.5: leidingen die niet geheel zijn ondergebracht in niet-brandbaar materiaal;

    • 422.3.7: eisen aan verwarmings- en ventilatiesystemen;

    • 422.3.8: eisen aan motoren;

    • 422.3.9: eisen aan verlichtingsarmaturen;

    • 422.3.17: eisen aan verwarmingstoestellen;

    • 422.3.18: eisen aan verwarmingstoestellen;

    • 422.3.19: eisen aan verwarmingstoestellen;

    • 424.1.1: eisen aan verwarmings- en ventilatiesystemen;

    • 424.1.2: eisen aan verwarmingselementen;

    • 424.2: eisen aan toestellen;

    • 511.2: speciale overeenkomst tussen degene die de installatie specificeert en de installateur;

    • 514.5.1: aanwezigheid van schema’s en tekeningen;

    • 527: keuze en installatie van maatregelen ter beperking van brandverspreiding;

    • 529.1: kennis en ervaring van het personeel;

    • 551: laagspanningsopwekeenheden;

    • 56.5.1: elektrische voedingsbronnen voor veiligheidsvoorzieningen;

    • 56.6.2: veiligheidsvoorzieningen, anders dan een brandweerlift;

    • 56.6.3: veiligheidsvoorzieningen, anders dan een brandweerlift;

    • 56.6.4: veiligheidsvoorzieningen, anders dan een brandweerlift;

    • 56.6.6 veiligheidsvoorzieningen, anders dan een brandweerlift;

    • 56.6.7 veiligheidsvoorzieningen, anders dan een brandweerlift;

    • 56.6.8 veiligheidsvoorzieningen, anders dan een brandweerlift;

    • 56.6.9 veiligheidsvoorzieningen, anders dan een brandweerlift;

    • 56.7.3: verwijzing naar Bouwbesluit 2003;

    • deel 6: inspectie;

    • 704: elektrische installaties op bouw- en sloopterreinen;

    • 705: elektrische installaties op bedrijfsterreinen voor landbouw, tuinbouw en veeteelt;

    • 708: elektrische installaties op campings en vergelijkbare terreinen;

    • 709: elektrische installaties in jachthavens en op vergelijkbare terreinen;

    • 710.514.5: schema’s, documentatie en bedieningsinstructies;

    • 710.56.5.3: gedetailleerde eisen voor veiligheidsdoeleinden;

    • 710.56.7: stroomketens voor noodverlichting;

    • 710.56.8: overige voorzieningen;

    • 710.6: inspectie van elektrische installaties in medisch gebruikte ruimten;

    • 711.6: inspectie elektrische installaties van tentoonstellingen, shows en stands;

    • 713: elektrische installaties in meubilair;

    • 717: elektrische installaties voor verrijdbare of verplaatsbare eenheden;

    • 718.55.3: noodverlichting in bijeenkomst-, sport- en stationsgebouwen;

    • 718.56.7.7: veiligheidsvoorzieningen voor de voeding van noodverlichting;

    • 718.56.7.9: verlichting aanduiding uitgang;

    • 720.55.1.1: voldoende wandcontactdozen en aansluitpunten voor verlichting in woningen en logiesgebouwen;

    • 721: elektrische installaties in toercaravans en campers;

    • 722.55.2: verplaatsbare voedingsbronnen;

    • 724.55.2: verplaatsbare toestellen;

    • 725.56.7: stroomketens voor noodverlichting;

    • 740: tijdelijke elektrische installaties voor constructies, toestellen en kramen op kermissen, in attractieparken en circussen;

    • 753: systemen voor vloer- en plafondverwarming;

    • 754.55: overig materieel;

    • 761: kabels in de grond;

    • 763: grond-, wegdek- en vloerverwarming anders dan voor ruimteverwarming;

    • 773: voeding van neoninstallaties en neontoestellen;

    • 781: lasinstallaties – lascabines;

    • 783: brandpreventieve en repressieve installaties, anders dan een brandweerlift.

  • b. In onderdeel 714.1.1 is de bepaling dat rubriek 714 niet geldt voor openbare verlichting als bedoeld onder 1) van dat onderdeel, niet van toepassing.

Artikel 5.2 NEN 1087

Waar in artikel 3.50, tweede lid, van het besluit wordt verwezen naar NEN 1087 is bedoeld de onderdelen 5.1 en 5.3 van die norm.

Artikel 5.3 NEN 1594

Waar in artikel 6.29, vijfde lid, van het besluit wordt verwezen naar NEN 1594 is bedoeld onderdeel 4.2 van die norm.

Artikel 5.4 NEN 2654-1

Waar in artikel 6.20, zevende en achtste lid, van het besluit wordt verwezen naar NEN 2654-1 is bedoeld onderdeel 5.3, met uitzondering van onderdeel 5.3.6, en de onderdelen 5.4 tot en met 5.7 van die norm.

Artikel 5.5 NEN 2654-2

Waar in artikel 6.23, derde en vijfde lid, van het besluit wordt verwezen naar NEN 2654-2 is bedoeld onderdeel 5.3, met uitzondering van onderdeel 5.3.5, en de onderdelen 5.4, 5.5.3 en 5.6 van die norm.

Artikel 5.6 NEN 2757

Waar in de artikelen 3.50, 3.53 en 3.54 van het besluit wordt verwezen naar NEN 2757 is bedoeld:

  • a. NEN 2757-1 voor verbrandingsinstallaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde, en

  • b. NEN 2757-2 voor verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde.

Artikel 5.7 NEN 2916

Bij de toepassing van NEN 2916 geldt het volgende:

  • a. voor de in onderdeel 5.2.2 opgenomen formule gelden de volgende waarden voor de correctiefactor C EPC;i:

    Gebruiksfunctie

    correctiefactor

    1°. bijeenkomstfunctie

    1,17

    2°. celfunctie

    1,06

    3°. gezondheidszorgfunctie

     

    a. voor aan bed gebonden patiënten

    0,87

    b. andere

    1,11

    4°. kantoorfunctie

    0,96

    5°. logiesfunctie

    1,00

    6°. onderwijsfunctie

    1,19

    7°. sportfunctie

    0,99

    8°. Winkelfunctie

    1,10

  • b. voor de in onderdeel 5.2.2 opgenomen formule gelden voor de correctiefactoren YV en Yverlies de volgende waarden:

    • YV = 1,25

    • Yverlies = 1,2

  • c. voor de in onderdeel 5.2.4 opgenomen formule geldt: Ykoel = 3

Artikel 5.8 NEN 5128

Bij toepassing van de norm geldt, dat de in onderdeel 5.2.1 van die norm bedoelde waarde voor de correctie ten opzichte van de vorige norm, CEPC, 1,12 is.

Paragraaf 5.2 Bestaande bouw

Artikel 5.9 NEN 1594

Waar in artikel 6.29, zesde lid, van het besluit wordt verwezen naar NEN 1594 is bedoeld onderdeel 4.2 van die norm.

Artikel 5.10 NEN 8062
  • 1. Waar in artikel 2.64 van het besluit is voorgeschreven dat de brandveiligheid van een afvoervoorziening voor rookgas wordt bepaald volgens NEN 8062 geldt bij de toepassing van onderdeel 4 van die norm dat materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rookgas is samengesteld onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064, voor zover in dat materiaal een temperatuur kan optreden van meer dan 363 K. In afwijking van ‘onbrandbaar’ volgens NEN 6064 mogen ook materialen die voldoen aan de brandklasse A1 volgens NEN-EN 13501-1 zijn toegepast.

  • 2. Bij de toepassing van onderdeel 5 van NEN 8062 geldt dat luchtdichtheid van een voorziening voor de afvoer van rookgas kleiner is dan 25 m3/m2/h.

  • 3. Indien bij het bouwen de voorziening is gerealiseerd met toepassing van NEN 6062 en de bestaande voorziening aan dat normblad voldoet, is voldaan aan het eerste en het tweede lid.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1

De Regeling Bouwbesluit 2003 wordt ingetrokken.

Artikel 6.2

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

Artikel 6.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Bouwbesluit 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 december 2011

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W.E. Spies.

BIJLAGE I, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1.2

NEN 1006+A3 2011

Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties (AVWI – 2002)

NEN 1006 1981

Algemene voorschriften voor drinkwaterinstallaties (AVWI – 1981), inclusief correctieblad C1: 1990 (bestaande bouw)

NEN 1010 2007

Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties, inclusief

+C1 2008

wijzigingsblad met correctieblad A1+A1/C1: 2011

NEN 1010 1962

Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties (Installatievoorschriften I)(bestaande bouw)

V 1041 1942

Leidraad voor den aanleg en een veilig bedrijf van electrische sterkstroominstallaties in fabrieken en werkplaatsen (Fabrieksvoorschriften) – Deel II – Hooge spanning (bestaande bouw)

NEN 1068 2001

Thermische isolatie van gebouwen – Rekenmethoden, inclusief wijzigingsblad A5: 2008

NEN 1078 2004

Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar – Prestatie-eisen – Nieuwbouw

NEN 1087 2001

Ventilatie van gebouwen – Bepalingsmethoden voor nieuwbouw

NEN 1414 2007

Symbolen voor veiligheidsvoorzieningen op ontruimings- en aanvalsplattegronden

NEN 1594 2006

Droge blusleidingen in en aan gebouwen, inclusief correctieblad C1: 2007

NEN 1594 1991

Droge blusleidingen in en aan gebouwen, inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw)

NEN 1775 1991

Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren, inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw)

NEN 2057 2011

Daglichtopeningen van gebouwen – Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte, inclusief correctieblad C1: 2011

NEN 2057 2001

Daglichtopeningen van gebouwen – Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte, inclusief correctieblad C1: 2003 (bestaande bouw)

NEN 2078 1987

Voorschriften voor aardgasinstallaties GAVO 1987 – Deel 2: Aanvullende voorschriften voor grotere bijzondere installaties (bestaande bouw)

NEN 2535+C1 2010

Brandveiligheid van gebouwen – Brandmeldinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen

NEN 2535 1996

Brandveiligheid van gebouwen – Brandmeldinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw)

NEN 2555 2008

Brandveiligheid van gebouwen – Rookmelders voor woonfuncties

NEN 2555 2002

Brandveiligheid van gebouwen – Rookmelders voor woonfuncties, inclusief wijzigingsblad A1: 2006 (bestaande bouw)

NEN 2559 2001

Onderhoud van draagbare blustoestellen, inclusief wijzigingsblad A3: 2009 (bestaande bouw)

NEN 2575 2004

Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen, inclusief correctieblad C1: 2006

NEN 2575 2004

Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw)

NEN 2580 2007

Oppervlakten en inhouden van gebouwen – Termen, definities en bepalingsmethoden, inclusief correctieblad C1: 2008

NEN 2608 2011

Vlakglas voor gebouwen – Weerstand tegen windbelasting – Eisen en bepalingsmethode

NEN 2654-1 2002

Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties, Deel 1: Brandmeldinstallaties

NEN 2654-2 2004

Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties, Deel 2: Ontruimingsalarminstallaties

NEN 2686 1988

Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode, inclusief wijzigingsblad A2: 2008

NEN 2690 1991

Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode voor de specifieke luchtvolumestroom tussen kruipruimte en woning, inclusief wijzigingsblad A2: 2008

NEN 2757-1 2011

Bepalingsmethoden van de geschiktheid van systemen voor de afvoer van rookgas van gebouwgebonden installaties – Deel 1: Installaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde

NEN 2757-2 2006

Afvoer van rook van gebouwgebonden verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde – Bepalingsmethoden geschiktheid afvoersystemen

NEN 2768 1998

Meterruimten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen voor leidingaanleg in woningen

NEN 2778 1991

Vochtwering in gebouwen – Bepalingsmethoden, inclusief wijzigingsblad A4: 2011

NEN 2916 2004

Energieprestatie van utiliteitsgebouwen – Bepalingsmethode, inclusief wijzigingsblad A1: 2008

NEN 2991 2005

Lucht – Risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt

NEN 3011 2004

Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte, inclusief correctieblad C1: 2007

NEN 3028 2011

Eisen voor verbrandingsinstallaties

NEN 3215 2011

Gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen – Bepalingsmethoden voor de afvoercapaciteit, water- en luchtdichtheid en afstand dakuitmondingen

NEN 3215 2007

Binnenriolering – Eisen en bepalingsmethoden (bestaande bouw)

NEN 5077 2006

Geluidwering in gebouwen – Bepalingsmethoden voor de grootheden geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidniveaus veroorzaakt door installaties en nagalmtijd, inclusief correctieblad C2: 2011

NEN 5087 2007

Inbraakveiligheid van woningen – Bereikbaarheid van dak- en gevelelementen: deuren, ramen en kozijnen

NEN 5096+C2 2011

Inbraakwerendheid – Dak- of gevelelementen met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen – Eisen, classificatie en beproevingsmethoden

NEN 5128 2004

Energieprestatie van woonfuncties en woongebouwen – Bepalingsmethode, inclusief wijzigingsblad A1: 2008

NEN 6061 1991

Bepaling van de weerstand tegen het ontstaan van brand bij stookplaatsen, inclusief wijzigingsblad A2: 2002

NEN 6062 2011

Bepaling van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen – Algemeen

NEN 6063 2008

Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken

NEN 6064 1991

Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen, inclusief wijzigingsblad A2: 2001 (bestaande bouw)

NEN 6065 1991

Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties), inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw)

NEN 6066 1991

Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties), inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw)

NEN 6068+C1 2011

Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten

NEN 6069 2011

Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten

NEN 6075 1991

Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten, inclusief correctieblad C1: 2005

NEN 6088 2002

Brandveiligheid van gebouwen – Vluchtwegaanduiding – Eigenschappen en bepalingsmethoden

NEN 6090 2006

Bepaling van de vuurbelasting

NEN 6092 1995

Brandveiligheid van gebouwen – Eisen en bepalingsmethoden voor overdrukinstallaties in trappehuizen

NEN 6707 2011

Bevestiging van dakbedekkingen – Eisen en bepalingsmethoden

NEN 7002 1968

Centrifugaal gegoten gietijzeren afvoerbuizen (GA), inclusief correctieblad C1: 1979

NEN 7003 1968

Hulpstukken voor gietijzeren afvoerbuizen (GA), inclusief correctieblad C1: 1979

NEN 7013 1980

Expansiestukken van PVC en ABS voor binnenrioleringen

NEN 8062 2011

Brandveiligheid van gebouwen – Methode voor het beoordelen van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen van bestaande gebouwen (bestaande bouw)

NEN 8078 2004

Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar – Prestatie-eisen – Bestaande bouw (bestaande bouw)

NEN 8087 2001

Ventilatie van gebouwen – Bepalingsmethoden voor bestaande gebouwen (bestaande bouw)

NEN 8700 2011

Beoordeling constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren – Grondslagen (bestaande bouw en verbouw)

NEN 8757 2005

Afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen – Bepalingsmethoden voor bestaande bouw

NEN-EN 179 2008

Hang- en sluitwerk – Sluitingen voor nooduitgangen met een deurkruk of een drukplaat, voor gebruik bij vluchtroutes – Eisen en beproevingsmethoden

NEN-EN 295-1 1992

Keramische buizen en hulpstukken alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval – Deel 1: Eisen, inclusief wijzigingsblad A3: 1999

NEN-EN 295-2 1992

Keramische buizen en hulpstukken alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval – Deel 2: Kwaliteitscontrole en monstername, inclusief wijzigingsblad A1: 1999

NEN-EN 295-3 1992

Keramische buizen en hulpstukken alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval – Deel 3: Beproevingsmethoden, inclusief wijzigingsblad A1: 1998

NEN-EN 1125 2008

Hang- en sluitwerk – Panieksluitingen voor vluchtdeuren met een horizontale bedieningsstang voor het gebruik bij vluchtroutes – Eisen en beproevingsmethoden

NEN-EN 1401-1 2009

Kunststofleidingsystemen voor vrij verval buitenriolering – Ongeplastificeerd PVC (PVC-U) – Deel 1 Eisen voor buizen, hulpstukken en het systeem

NEN-EN 1838 1999

Toegepaste verlichtingstechniek – Noodverlichting

NEN-EN 12354-6 2004

Geluidwering in gebouwen – Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van bouwelementen – Deel 6: Geluidabsorptie in gesloten ruimten

NEN-EN 13501-1+A1 2007

Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen – Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag

NEN-EN 15001-1 2009

Gasinfrastructuur – Gasinstallatieleidingen met bedrijfsdrukken groter dan 5 bar voor industriële en niet-industriële gasinstallaties – Deel 1: Gedetailleerde functionele eisen voor ontwerp, materialen, constructie, inspectie en beproeving

NEN-EN 50522: 2010

Aarding van hoogspanningsinstallaties van meer dan 1 kV wisselspanning

NEN-EN-IEC 61936-1 2010

Sterkstroominstallaties met meer dan 1 kV wisselspanning – Deel 1: Algemene bepalingen, inclusief correctieblad C1: 2011

NEN-EN-ISO 16000-2 2006

Indoor air – Part 2: Sampling strategy for formaldehyde

BIJLAGE II, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1.2

NEN-EN 1990+A1+A1/C2:2011

Eurocode – Grondslagen van het constructief ontwerp, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1991-1-1+C1:2011

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-1: Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1991-1-2+C1:2011

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-2: Algemene belastingen – Belasting bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1991-1-3+C1:2011

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-3: Algemene belastingen – Sneeuwbelasting, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1991-1-4+A1+C2:2011

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-4: Algemene belastingen – Windbelasting, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1991-1-5+C1:2011

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-5: Algemene belastingen – Thermische belasting, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1991-1-7+C1:2011

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-7: Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1991-2+C1:2011

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 2: Verkeersbelasting op bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1991-3:2006

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 3: Belastingen veroorzaakt door kranen en machines

NEN-EN 1991-4:2006

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 4: Silo's en opslagtanks

NEN-EN 1992-1-1+C2:2011

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1992-1-2+C1:2011

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1992-2+C1:2011

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Betonnen bruggen – Regels voor ontwerp, berekening en detaillering, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1992-3:2006

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Deel 3: Constructies voor keren en opslaan van stoffen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-1+C2:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-2+C2:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2007

NEN-EN 1993-1-3:2006

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-3: Algemene regels – Aanvullende regels voor koudgevormde dunwandige profielen en platen, inclusief correctieblad C3:2009 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-4:2006

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-4: Algemene regels – Aanvullende regels voor corrosievaste staalsoorten

NEN-EN 1993-1-5:2006

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-5: Constructieve plaatvelden, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-6:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-6: Algemene regels – Sterkte en Stabiliteit van Schaalconstructies, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-7:2008

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-7: Sterkte en stabiliteit haaks op het vlak belaste platen, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-8+C2:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-8: Ontwerp en berekening van verbindingen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-9:2006

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-9: Vermoeiing, inclusief correctieblad C2:2009 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-10+C2:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-10: Materiaaltaaiheid en eigenschappen in de dikterichting, inclusief nationale bijlage NB:2007

NEN-EN 1993-1-11+C1:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-11: Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-12+C1:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-12: Aanvullende regels voor de uitbreiding van EN 1993 voor staalsoorten tot en met S 700, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-2+C1:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 2: Stalen bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-3-1:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 3-1: Torens, masten en schoorstenen – Torens en masten, inclusief correctieblad C1:2009

NEN-EN 1993-3-2:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 3-2: Torens, masten en schoorstenen – Schoorstenen

NEN-EN 1993-4-1:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 4-1: Silo's, inclusief C1:2009

NEN-EN 1993-4-2:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 4-2: Opslagtanks, inclusief C1:2009

NEN-EN 1993-4-3:2009

Eurocode 3 – Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 4-3: Buisleidingen, inclusief C1:2009

NEN-EN 1993-5:2008

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 5: Palen en damwanden, inclusief C1:2009

NEN-EN 1993-6:2008

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 6: Kraanbanen, inclusief correctieblad C1:2009

NEN-EN 1994-1-1+C1:2011

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies – Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2007

NEN-EN 1994-1-2+C1:2011

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2007

NEN-EN 1994-2+C1:2011

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies – Deel 2: Algemene regels en regels voor bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1995-1-1+C1+A1:2011

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 1-1: Algemeen – Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1995-1-2+C2:2011

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 1-2: Algemeen – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1995-2:2005

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 2: Bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1996-1-1+C1:2011

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 1-1: Algemene regels voor constructies van gewapend en ongewapend metselwerk, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1996-1-2+C1:2011

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1996-2+C1:2011

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 2: Ontwerp, materiaalkeuze en uitvoering van constructies van metselwerk, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1996-3+C1:2011

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 3: Vereenvoudigde berekeningsmodellen voor constructies van ongewapend metselwerk, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1997-1-1+C1:2009

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp – Deel 1: Algemene regels, inclusief nationale bijlage NB:2008

NEN-EN 1999-1-1+A1:2011

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1- 1: Algemene regels, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1999-1-2+C1:2011

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1 – 2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1999-1-3:2007

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1 – 3: Vermoeiing, inclusief A1:2011

NEN-EN 1999-1-4+C1+A1:2011

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1 – 4: Koudgevormde dunne platen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1999-1-5:2007

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1 – 5: Schaalconstructies, inclusief correctieblad C1:2009

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Met de Regeling Bouwbesluit 2012 is een nadere invulling gegeven aan een aantal onderdelen van het Bouwbesluit 2012. Deze regeling zal dan ook gelijk met het Bouwbesluit 2012, naar verwachting 1 april 2012, in werking treden. Zoals het Bouwbesluit 2012 in de plaats komt van het Bouwbesluit 2003, vervangt deze regeling de Regeling Bouwbesluit 2003. Daarnaast zijn diverse voorschriften die onder het Bouwbesluit 2003 in de ministeriële regeling waren opgenomen voortaan in het Bouwbesluit 2012, in NEN-normen, of in een andere regeling zoals bijvoorbeeld de Regeling geluidwerende voorzieningen (RGV) opgenomen. Een belangrijk onderdeel van deze regeling is evenals bij de Regeling Bouwbesluit 2003 het geval was, de aanwijzing van normen. Ook zijn in deze regeling de voorschriften met betrekking tot de CE-markeringen en kwaliteitsverklaringen opgenomen. Hierbij is rekening gehouden met die artikelen van de verordening bouwproducten (verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (305/2011 PbEU L 88)) die al in werking zijn getreden. Onderwerpen in deze regeling die niet in de Regeling Bouwbesluit 2003 waren opgenomen zijn de nadere prestatievoorschriften voor brandveiligheid waaronder inspectieschema’s van brandveiligheidsinstallaties en opvang- en doorstroomcapaciteit en nadere voorschriften voor duurzaam bouwen en het scheiden van bouw- en sloopafval. Deze regeling volgt wat betreft systematiek en terminologie zo veel mogelijk het Bouwbesluit 2012.

2. Notificatie

De ontwerpregeling is op 20 september 2011 gemeld aan de Commissie van de Europese Unie (notificatienummer 2011/0110/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De meeste bepalingen van deze regeling bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn (notificatierichtlijn). Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; zij zijn evenredig en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse erkenning (zie hiervoor artikel 1.3 van het besluit). Door de Commissie zijn geen opmerkingen gemaakt.

Melding aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significante gevolgen voor de handel.

3. Gevolgde procedure en inspraak

De ontwerpregeling is aan een groot aantal betrokken organisaties voorgelegd. Ook is het ontwerp voorgelegd aan het Overlegplatform Bouwregelgeving. Waar nodig is de regeling naar aanleiding van de ontvangen reacties aangepast.

4. Code Interbestuurlijke Verhoudingen

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van haar formele adviesbevoegdheid als bedoeld in de Code Interbestuurlijke Verhoudingen.

5. Toetsing administratieve lasten

De ontwerpregeling is niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Het gaat in deze regeling alleen om het uitwerken van voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Dit betekent dat er geen reeds bestaande of nieuwe eisen worden aangescherpt, zodat geen sprake is van nieuwe of extra administratieve lasten.

6. Bedrijfs- en milieueffectentoets

Omdat het in deze regeling alleen gaat om het uitwerken van voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 is er bij de totstandkoming van deze regeling geen aanvullend onderzoek gedaan. Zie voor de bedrijfs- en milieueffecten onderdeel 14 van het algemeen deel van de nota van toelichting op het Bouwbesluit 2012.

7. Voorlichting en kennisoverdracht

De Regeling Bouwbesluit 2012 zal betrokken worden in de voorlichtingsactiviteiten omtrent het Bouwbesluit 2012. Zie voor deze voorlichtingsactiviteiten onderdeel 17 van het algemeen deel van de nota van toelichting op het Bouwbesluit 2012.

II Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Algemeen geldt dat de begripsbepalingen van het Bouwbesluit 2012 tevens van toepassing zijn op de Regeling Bouwbesluit 2012. In aanvulling op die begripsbepalingen is in de regeling een beperkt aantal begripsbepalingen opgenomen. Aangezien veel in de Regeling Bouwbesluit 2012 gehanteerde begrippen zijn opgenomen in begripsbepalingen van het Bouwbesluit 2012 zelf, in andere voorschriften en in normen, is het aantal begripsbepalingen in deze regeling beperkt gebleven.

Voortvloeiend uit de verordening bouwproducten zijn ten opzichte van de Regeling Bouwbesluit 2003 de vier nieuwe begripsbepalingen voor aangemelde instantie, aanmeldende autoriteit, prestatieverklaring en technische beoordelingsinstantie opgenomen.

De aangemelde instanties (in Europees verband worden deze instanties Notified Bodies genoemd) als bedoeld in artikel 39 van de verordening bouwproducten zijn instanties die door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden aangewezen en aangemeld zijn bij de Europese Commissie. Daarmee zijn zij bevoegd om specifieke taken uit te voeren bij de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid in het kader van de verordening bouwproducten. Van belang voor de betrouwbaarheid van de CE-markering op het product is dat deze aangemelde instanties onafhankelijk zijn van de producent en of importeur. Daarbij moeten deze instanties van voldoende kwaliteit zijn om deze beoordeling en verificatie uit te voeren. De door Nederland aangemelde instanties zijn opgenomen in de Nando-database die geplaatst is op de website van de Europese Commissie.

De aanmeldende autoriteit is verantwoordelijk voor de instelling en uitvoering van de procedures voor de beoordeling en aanmelding van de instanties die zullen worden gemachtigd om taken van derden uit te voeren bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties voor de toepassing van de verordening bouwproducten. Tevens houdt de aanmeldende autoriteit toezicht op de aangemelde instanties.

In de prestatieverklaring zijn de prestaties van bouwproducten geformuleerd met betrekking tot hun essentiële kenmerken overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties. Een technische beoordelingsinstantie, voorheen goedkeuringsinstantie, verstrekt de Europese technische beoordeling in een productgebied waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 1.2 NEN

In het eerste lid wordt voor de datum van uitgifte van de in het besluit en deze regeling, aangewezen normbladen en het van toepassing zijn van op deze normbladen uitgebrachte correctie-, wijzigings-, of aanvullingsbladen verwezen naar bijlage I bij deze regeling en wat betreft de constructienormen in de afdelingen 2.1 en 2.2 naar bijlage II bij deze regeling.

In het tweede lid is bepaald dat bij doorverwijzing vanuit een in bijlage I of bijlage II aangestuurde norm voor de bouwregelgeving uitsluitend de doorverwijzingen naar andere in bijlage I respectievelijk bijlage II aangestuurde normen of onderdeel daarvan van toepassing is. Verwijzingsketens binnen normen worden, mede gezien het belang van beperking van regeldruk, voor de technische bouwregelgeving zo veel mogelijk beperkt. Nieuw is dat bij een aantal recente uitgaven van NEN-normen de daarin geïntegreerde wijzigings- en/of correctiebladen nu ook in de aanduiding van die normen is weergegeven. In de bijlagen zijn deze nieuwe aanduidingen vermeld.

Van het tweede lid uitgezonderd zijn de NEN-normen voor gas, water en elektriciteit, aangewezen in de afdelingen 6.2 en 6.3 van het besluit. De genoemde normen voor gas, water en elektriciteit vallen niet onder de zogenoemde ‘bouwnormen’ en zijn voor wat betreft inhoud en structuur onvoldoende afgestemd op de publieke verwijzing vanuit de bouwregelgeving.

Artikel 1.3 t/m 1.6 CE-markeringen
Artikel 1.3

In zijn algemeenheid kan de CE-markering op bouwproducten worden aangebracht als daarvoor een zogeheten Europees geharmoniseerde technische specificatie (Europese normen en technische goedkeuringen) beschikbaar is en van toepassing is op het specifieke product. Informatie over deze specificaties is te vinden in de NANDO-database op de website van de Europese Commissie en in de module CE-markeringen op Rijksoverheid.nl. In artikel 1.6 van het besluit is voorgeschreven wanneer de CE-markering op bouwproducten verplicht moet worden aangebracht. Het eerste lid van artikel 1.3 houdt in dat fabrikanten van bouwproducten die onder een Europees geharmoniseerde norm vallen de CE-markering (met bijbehorende informatie) kunnen aanbrengen overeenkomstig die norm, zodra de norm is gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie. Nadat de zogeheten co-existentieperiode of overgangsperiode van die norm, welke is genoemd in het publicatieblad bij de publicatie van de norm, is verstreken, moet het product volgens de Europese regelgeving worden voorzien van de CE-markering (met bijbehorende informatie).

In het tweede lid is bepaald dat de CE-markering (met bijbehorende informatie) ook kan worden aangebracht op bouwproducten die niet onder een geharmoniseerde norm vallen, maar waarvoor een Europese goedkeuringsrichtlijn bekend is gemaakt. Deze goedkeuringsrichtlijnen vormen de technische grondslag voor het opstellen van Europese technische goedkeuringen. Fabrikanten die de CE-markering op hun producten willen aanbrengen dienen dan in bezit te zijn van een Europese technische goedkeuring die voor hen op basis van de overeenkomstige goedkeuringsrichtlijn is opgesteld door een technische beoordelingsinstantie (zie artikel 1.4) die in de richtlijn bouwproducten nog goedkeuringsinstantie worden genoemd. Het gaat hier om een vrijwillige keuze van de fabrikant. In tegenstelling tot geharmoniseerde normen bestaat er voor goedkeuringsrichtlijnen geen co-existentieperiode. In het derde lid is bepaald dat de CE-markering (met bijbehorende informatie) ook kan worden aangebracht indien de fabrikant in het bezit is van een Europese goedkeuring, waarvoor geen goedkeuringsrichtlijn bestaat. Het betreft hier niche producten die bekend staan onder de term CUAP (Common Understanding Assessment Procedure). De lijst met CUAP’s kunt u eveneens inzien in de NANDO-database op de website van de Europese Commissie. In het vierde lid is aangegeven dat aan alle bouwproducten met CE-markering waarvoor een conformiteitsverklaring of een conformiteitscertificaat is afgegeven het ‘vermoeden van conformiteit’ moet worden gegeven. Afhankelijk van het type bouwproduct kan een conformiteitscertificaat nodig zijn, opgesteld door een aangemelde instantie. Of een certificaat van een aangemelde instantie nodig is, hangt af van het conformiteitsniveau (of systeem van verklaring van overeenstemming) dat van toepassing is op het product voor de eigenschappen waarvoor de prestatie wordt bepaald, afhankelijk van het beoogd gebruik van het betreffende product. Informatie hierover is terug te vinden in de tabel ZA in de technische specificatie van toepassing op het bouwproduct. In Europees verband worden de aangemelde instanties Notified Bodies genoemd (zie artikel 1.5). Algemeen uitgangspunt van de CE-markering is dat vertrouwen moet worden gegeven aan de testresultaten die de fabrikant voor zijn product heeft opgegeven. Zo mag er in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning geen aanvullend bewijs voor een bepaald testresultaat (bijvoorbeeld een Europese brandklasse) worden gevraagd. Indien er niettemin ernstige twijfel is over de juistheid van de door de fabrikant opgegeven informatie kan dit worden gemeld aan het bevoegde gezag, de markttoezichtautoriteit voor CE-markering op bouwproducten (voor Nederland: de Inspectie Leefomgeving en Transport), en een handhavingsverzoek worden gedaan.

Artikel 1.4 en 1.5

Op 4 april 2011 is de verordening nr. 305/2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (verordening bouwproducten) gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (88/5). Deze verordening is de opvolger van de richtlijn bouwproducten. De van deze verordening reeds van kracht zijnde artikelen betreffen met name de aanwijzing van technische beoordelingsinstanties, kortweg TBI’s en de aangemelde instanties. Deze aangemelde instanties zijn certificatie- en inspectie-instanties en testlaboratoria. De instanties die in het kader van de richtlijn bouwproducten reeds zijn aangemeld, zullen in het kader van de verordening bouwproducten opnieuw moeten worden aangewezen en aangemeld volgens de criteria en procedures van deze verordening. Tot het moment dat de instantie opnieuw is aangewezen en aangemeld geldt de oude aanwijzing en aanmelding. Hoe lang deze nog geldig blijft is vooralsnog niet vastgesteld door de Europese Commissie. De kandidaat-instanties moeten aantonen dat zij voor het uitvoeren van de door een aangemelde instantie uit te voeren taken, waaronder het testen en beoordelen van producten, het controleren van de interne kwaliteitscontrole in de fabriek, competent is. Aangezien de toetsing aan de criteria die zijn opgenomen in de verordening technische expertise vereist, delegeert de minister de toetsing van de instanties. Die delegatie uitgewerkt in de artikelen 1.4 en 1.5.

Artikel 1.4 heeft betrekking op de procedures voor de aanwijzing en de aanmelding van technische beoordelingsinstanties. Voor advies ten aanzien van de geschiktheid van kandidaat-instanties wijst de minister een ter zake kundige instelling aan. De technische beoordelingsinstanties moeten in staat zijn om op aanvraag van een fabrikant een Europese technische goedkeuring op te stellen voor de werkgebieden als aangegeven in bijlage IV, tabel 1 van de betreffende verordening. In tabel 2 van die bijlage zijn de beoordelingscriteria gegeven waaraan de technische beoordelingsinstanties moeten voldoen. De ter zake kundige instelling maakt de procedure voor de toetsing van kandidaat-instanties openbaar.

Artikel 1.5 heeft betrekking op de procedures voor de aanwijzing en aanmelding van aangemelde instanties. In principe geldt hier als uitgangspunt accreditatie. De verordening maakt het echter tevens mogelijk dat op basis van andere bewijsstukken de bekwaamheid van een organisatie kan worden aangetoond (artikel 48, vierde lid). De verordening bouwproducten verlangt dat de lidstaten voor het instellen en uitvoeren van de nodige procedures voor de beoordeling en de aanmelding van deze aangemelde instanties een aanmeldende autoriteit aanwijzen. De eisen aan de aangemelde instanties zijn vastgelegd in artikel 43 van de betreffende verordening en vormen een leidraad voor de toetsing door de aanmeldende autoriteit.

In het derde lid is aangegeven dat de aanmeldende autoriteit de procedure voor de beoordeling en aanmelding van en voor het toezicht op de betreffende instanties zoals bedoeld in artikel 43 van de verordening moet opstellen, en een actueel overzicht van de aangemelde instanties moet bekendmaken.

Artikel 1.6

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de minister zo nodig aan de aanwijzingen op grond van de artikelen 1.4 en 1.5 voorschriften kan verbinden. Daarnaast is in het tweede lid bepaald dat de instellingen voor het beoordelen van en het toezicht houden op technische beoordelingsinstanties en aangemelde instanties de minister onverwijld moeten informeren als deze instanties hun taken niet naar behoren uitoefenen. Ten slotte is in het derde lid bepaald dat de minister na een dergelijke melding een aanwijzing (en dus ook de aanmelding in de NANDO-database) van een technische beoordelingsinstantie of aangemelde instantie kan intrekken.

Artikel 1.7 t/m 1.9 Kwaliteitsverklaringen
Artikel 1.7

Evenals in de Regeling Bouwbesluit 2003 is in de regeling uit het oogpunt van administratieve lastenverlichting een extra faciliteit voor bepaalde buitenlandse instituten geboden. Een buitenlandse instelling die overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn bouwproducten in het land van oorsprong is erkend voor het doen van proeven en controles, wordt indien deze proeven en controles in overeenstemming met de voorschriften in Nederland zijn, gelijkgesteld met een onafhankelijk deskundig instituut dat voldoet aan de kwalificaties genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Woningwet. Dit betekent dat een voor een dergelijk bouwproduct afgegeven test- of evaluatierapport, eventueel voorzien van het eigen merkteken, geldt als een door de minister van BZK erkende kwaliteitsverklaring als bedoeld in artikel 1.11 van het besluit.

Artikel 1.8

Een individueel erkende kwaliteitsverklaring is een kwaliteitsverklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Woningwet. Deze worden door een coördinerende instelling afgegeven en bekendgemaakt. De kwaliteitsverklaringen die binnen dit stelsel worden afgegeven, gelden in het kader van de omgevingsvergunningprocedure als voldoende bewijs dat aan de eisen van de bouwregelgeving is voldaan, voor zover het althans de eisen betreft waarover de betreffende verklaringen een uitspraak doen.

Binnen het stelsel van kwaliteitsverklaringen kunnen zowel productcertificaten, attesten als procescertificaten worden afgegeven, mits er een aantoonbaar verband is met de bouwregelgeving. Dit verband is per te certificeren onderwerp aangegeven in een geharmoniseerde grondslag voor certificatie, ook wel een beoordelingsrichtlijn (BRL) genoemd. Individuele woordmerken of logo’s zoals bijvoorbeeld KOMO worden in deze voorschriften niet genoemd, want alle instellingen moeten toegang hebben tot het stelsel, mits zij aan de objectieve kwaliteitscriteria daarvan kunnen voldoen. Deze kwaliteitscriteria worden in een met de betrokken partijen te sluiten overeenkomst vastgelegd. De minister publiceert deze overeenkomst vervolgens in de Staatscourant. In deze overeenkomst worden ten minste de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • 1. De kwaliteitsverklaringen die onder het te erkennen stelsel worden afgegeven hebben een aantoonbare relatie met de bouwregelgeving;

  • 2. De toegang tot het stelsel wordt gewaarborgd voor alle instellingen die voldoen aan van tevoren vastgestelde kwaliteitscriteria, waarbij als algemeen uitgangspunt geldt dat de betreffende certificatie-instellingen zijn geaccrediteerd op basis van de EN 45000 of de NEN-ISO 17.000 normenserie;

  • 3. De kwaliteitsverklaringen zijn gebaseerd op technische specificaties die niet strijdig zijn met de Europese geharmoniseerde specificaties, waarbij gestreefd is naar harmonisatie van sectorspecifieke certificatie-eisen;

  • 4. De beoordeling of kwaliteitsverklaringen voldoen aan de hierboven gestelde eisen van het stelsel zoals aangewezen in Staatscourant nr. 132 van 11 juli 2006, wordt gedaan door een onafhankelijke commissie. Deze commissie is door de coördinerende instelling, in overleg met de minister, ingesteld. Aan de onder het tweede of derde punt gestelde voorwaarden is ook voldaan, indien, ter beoordeling van de bovengenoemde commissie, gelijkwaardigheid aan die voorwaarden in voldoende mate is aangetoond, en

  • 5. Een objectieve toelating van instellingen tot het stelsel is gewaarborgd door een bezwaar- en beroepsprocedure.

Artikel 1.9

In artikel 1.9 is bepaald dat de minister een coördinerende instelling aanwijst die het overzicht van kwaliteitsverklaringen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Woningwet vaststelt en publiceert. Als coördinerende instelling is de Stichting Bouwkwaliteit aangewezen.

Artikelen 1.10 tot en met 1.12 Inspectieschema’s

Op grond van de artikelen 6.20, 6.23 en 6.32 moet respectievelijk een brandmeldinstallatie, een ontruimingsalarminstallatie, een automatische brandblusinstallatie (bijvoorbeeld sprinkler) en een rookbeheersingssysteem voorzien zijn van een inspectiecertificaat. In artikel 1.10 zijn voorschriften gegeven met betrekking tot de geldigheidsduur van de betreffende certificaten voor brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties. Voor beiden geldt eenzelfde regime.

Het eerste lid bepaalt dat de betreffende installaties voor ingebruikname voorzien moeten zijn van een inspectiecertificaat.

Het tweede lid bepaalt vervolgens dat een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid een geldigheidsduur van drie jaar heeft. Voor die gebouwen waarbij op grond van artikel 6.20, eerste lid, doormelding verplicht is, geldt echter een geldigheidsduur van een jaar. De geldigheidsduur wordt daarmee afhankelijk gesteld van de risicofactoren die aan de betreffende gebruiksfunctie verbonden zijn.

In artikel 1.11 zijn voorschriften gegeven met betrekking tot de geldigheidsduur van de betreffende certificaten voor automatische brandblusinstallaties en rookbeheersingssystemen. Dit soort installaties is op grond van het besluit niet verplicht en wordt veelal toegepast bij gelijkwaardige oplossingen. Om die reden is de maximale inspectiefrequentie gesteld op een jaar, zonder afhankelijkheid van doormelding.

In relatie tot de genoemde geldigheidsduur wordt overigens nog verwezen naar het overgangsrecht in artikel 9.2, zesde lid, van het besluit. Op grond van dit overgangsrecht wordt een document dat voor 1 januari 2015 is afgegeven gelijkgesteld met een in het besluit voorgeschreven certificaat.

In bijzondere situaties (bijvoorbeeld ondergrondse of hoge gebouwen en bijzondere blusinstallaties) en volgens andere regelgeving kan een andere frequentie van de inspectie dan hierboven genoemd, worden gegeven. Daarnaast kunnen vanuit andere wet- en regelgeving voor specifiek gebruik andere voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 1.12 bepaalt dat de toe te passen inspectieschema’s van het CCV gepubliceerd moeten zijn in 2011.

Hoofdstuk 2 Brandveiligheidsvoorschriften

Artikel 2.1 Opvang- en doorstroomcapaciteit

In artikel 2.108, tweede lid, van het besluit is opgenomen dat bij ministeriële regeling voorschriften kunnen worden gegeven over een gedeelte van een vluchtroute, gelegen buiten het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint, op grond waarvan kan worden afgeweken van het eerste lid van dat artikel.

Met artikel 2.1 wordt invulling gegeven aan het genoemde artikel 2.108, tweede lid. Artikel 2.1 is gericht op het bepalen van de doorstroomcapaciteit van het deel van een vluchtroute buiten het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint, waar sprake is van ‘vernauwingen’ in die route. Van een vernauwing is sprake als op de vluchtroute een punt aanwezig is waar niet meer voldaan kan worden aan de doorstroomcapaciteit als bedoeld in artikel 2.108, eerste lid, van het besluit. Zo’n situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen in een trappenhuis, want het aantal personen dat op het trappenhuis is aangewezen, wordt door toestroom van personen van andere verdiepingen in de regel groter naarmate men verder afdaalt en dichter bij de uitgang van het trappenhuis komt. De uitgang van het trappenhuis of het onderste gedeelte van de trap kan dan onvoldoende capaciteit hebben om alle door het trappenhuis vluchtende personen in één minuut te laten passeren. Het uitgangspunt bij de geboden afwijkingsmogelijkheid is dat men op een vluchtroute, na het passeren van een brandscheiding, in een ruimte komt waarin men gedurende langere tijd veiliger is dan in het subbrandcompartiment van waaruit het vluchten is gestart. Het is daarom geen probleem als het vluchten uit deze meer veiligheid biedende plaats langer duurt. Zo’n ruimte moet natuurlijk wel voldoende opvangcapaciteit hebben opdat iedereen enige tijd veilig in die ruimte kan verblijven.

De in dit artikel genoemde waarden en uitgangspunten zijn grotendeels in lijn met NEN 6089 die kan worden gebruikt als bepalingsmethode, mits de waarden en uitgangspunten van dit artikel worden gehanteerd.

Het is niet verplicht het alternatief van dit artikel toe te passen, want met een beroep op gelijkwaardigheid (artikel 1.3 van het besluit) kan men ook kiezen voor een andere gelijkwaardige bepalingsmethode. Het verschil is dat met toepassing van artikel 2.1 is voldaan aan de functionele eis van artikel 2.101 van het besluit, terwijl de gelijkwaardigheid moet worden aangetoond. Een gelijkwaardige oplossing zou bijvoorbeeld kunnen liggen in een gefaseerde ontruiming van een bouwwerk. Bij gefaseerde ontruiming begint de ontruiming van het direct door brand bedreigde deel eerder dan de andere delen. Gefaseerd ontruimen kan alleen als sprake is van een ontruimingsinstallatie die daarop is afgestemd. De ontruimingsinstallatie moet het mogelijk maken dat de personen die eerder worden ontruimd gealarmeerd worden zonder dat de overige personen in het gebouw dat merken.

Het eerste lid van artikel 2.1 geeft een voorschrift voor de tijd waarbinnen personen die zijn aangewezen op bepaalde vluchtroutes het aansluitend terrein veilig moeten kunnen bereiken. De tijd is afhankelijk van het veiligheidsniveau van de vluchtroute. De veilige tijd van 15 minuten geldt zowel voor een beschermde als voor een onbeschermde vluchtroute, omdat er bij een onbeschermde vluchtroute altijd een alternatieve vluchtroute moet zijn die ten minste 30 minuten brandwerend gescheiden is van de eerste vluchtroute. In een vluchttrappenhuis met rooksluizen is men langer veilig waardoor kan worden uitgegaan van een veilige tijd van 20 minuten. Bij een veiligheidsvluchtroute geldt een nog langere veilige tijd van 30 minuten.

Het tweede lid bepaalt dat de opvang- en doorstroomcapaciteit van de vluchtroute buiten het bedreigde subbrandcompartiment zodanig moet zijn dat het bedreigde subbrandcompartiment binnen 1 minuut kan zijn verlaten.

Het derde lid geeft een voorschrift voor de tijd waarbinnen personen mogen worden opgevangen in een ruimte op dezelfde bouwlaag als het bedreigde subbrandcompartiment, niet zijnde het trappenhuis. In een ruimte op dezelfde bouwlaag als het bedreigde subbrandcompartiment mogen personen worden opgevangen zolang deze ruimte maar binnen 3,5 minuut is verlaten. Indien er tussen het bedreigde subbrandcompartiment en zo’n ruimte een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag is van ten minste 30 minuten geldt een opvangtijd tot 6 minuten.

Het vierde lid geeft de uitgangspunten die bij de berekening van de in het eerste tot en met derde lid genoemde tijden moeten worden gehanteerd. Impliciet volgt uit deze uitgangspunten dat er geen rekening mee behoeft te worden gehouden dat een vluchtroute is geblokkeerd door brand. Hoewel de eis op het niveau van een afzonderlijke vluchtroute is gesteld, moet de berekening worden uitgevoerd op bouwwerkniveau. Alle vluchtroutes in een bouwwerk moeten namelijk tegelijkertijd voldoen aan de eis. Dat betekent niet dat geen rekening mag worden gehouden met het niet gelijktijdig gebruiken van bepaalde ruimten. Zo zullen bij een schoolgebouw de aula en leslokalen niet tegelijkertijd volledig zijn bezet.

De berekening moet herhaald (iteratief) worden uitgevoerd met tijdstappen van 30 seconden totdat alle personen het aansluitende terrein hebben bereikt. De tijdstap van 30 seconden komt praktisch overeen met de aan te houden daal- en stijgsnelheid per bouwlaag. Op het tijdstip t = 0 min wordt verondersteld dat alarmering plaatsvindt en de eerste personen de subbrandcompartimenten direct al verlaten. De verdeling van de personen over de uitgangen van een subbrandcompartiment is vrij, maar moet door de aanvrager van een omgevingsvergunning wel kunnen worden onderbouwd. Buiten de subbrandcompartimenten wordt verder gevlucht met behulp van de aan te houden doorstroom- en opvangcapaciteiten en daalsnelheden. Uitgangspunt hierbij is dat de bouwlagen op ten minste 2,1 m en ten hoogste 4 m afstand van elkaar liggen, wat voor de meest voorkomende bouwwerken geldt. Bij andere hoogtes tussen bouwlagen of splitlevelbouwlagen kan ingevolge artikel 1.3 van het besluit op basis van gelijkwaardigheid een berekening worden uitgevoerd.

Bij samenkomende vluchtroutes wordt de beschikbare doorstroom- en opvangcapaciteit evenredig verdeeld over de personen die van deze vluchtroutes komen. Alleen de tijd die nodig is voor het verticale verplaatsen (via trappen) wordt in rekening gebracht en niet de tijd die nodig is voor horizontale loopafstanden of voor hellingbanen, omdat de horizontale loopafstanden in het besluit al worden beperkt.

Hetvijfde lid geeft in aanvulling op het vierde lid uitgangspunten die specifiek bij de bepaling van de tijden uit het tweede en derde lid moeten worden gehanteerd. In tegenstelling tot de bepaling van de ontvluchtingstijd als bedoeld in het eerste lid, wordt er hier wel van uitgegaan dat er een vluchtroute is geblokkeerd door brand. Uitgangspunt is dat in een bouwwerk slechts in één subbrandcompartiment tegelijkertijd brand kan ontstaan. Omdat elk subbrandcompartiment een bedreigd subbrandcompartiment kan zijn, moet de berekening in beginsel worden uitgevoerd voor ieder bedreigd subbrandcompartiment. In de praktijk kan het echter mogelijk zijn het aantal berekeningen te beperken tot de meest kritische subbrandcompartimenten. Uit onderdeel c van dit lid volgt dat door het bedreigde subbrandcompartiment geen vluchtroute mag voeren die niet is begonnen in dit subbrandcompartiment.

Het zesde lid geeft bij toepassing van het vierde lid, onder j, voor een bijeenkomstfunctie een aanvullende eis. Bij een bijeenkomstfunctie, vooral bij uitgaansgelegenheden, is de kans namelijk te groot dat personen bij een vertraging in de vluchtstroom (vernauwing) in de verdrukking raken. Dit lid geldt wanneer er meer dan 200 personen tegelijkertijd worden opgevangen in een opvangruimte. Dan moet er per twee personen ten minste 1 m2 vloeroppervlakte beschikbaar zijn indien die ruimte niet door alle personen binnen 3,5 minuten, bepaald volgens het eerste tot en met vijfde lid, kan worden verlaten. Het optreden van verdrukking bij de ontvluchting kan verder worden voorkomen door een goede BHV-organisatie.

Artikel 2.2 Ontruimingsinstallatie en geluidssignaal

Volgens artikel 6.20 van het besluit zijn logiesfuncties gelegen in een logiesgebouw zonder 24-uurs bewaking verplicht (zie de definitie in artikel 1.1 van het besluit) om een brandmeldinstallatie met rechtstreekse doormelding naar de regionale alarmcentrale van de veiligheidsregio te hebben. Bij de in dit artikel genoemde logiesfuncties geldt dat bij detectie van brand het ontruimingsignaal direct in het gehele gebouw in werking moet worden gesteld. Een stil alarm of een vertraging in het alarm wordt dus niet toegestaan. Voor logiesfuncties met 24-uurs bewaking gelden andere voorschriften (zie de betreffende definitie in artikel 1.1 van het besluit).

Hoofdstuk 3 Duurzaam bouwen

Met artikel 3.1 is invulling gegeven aan artikel 5.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012. Artikel 5.9 bevat voorschriften voor het duurzaam bouwen van woonfuncties (eerste lid) en van kantoorgebouwen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 (tweede lid). Het derde lid biedt de mogelijkheid om nadere voorschriften te geven.

De in artikel 3.1 genoemde bepalingsmethode is ontwikkeld om de milieuprestatie van gebouwen, bouwwerken en GWW-werken over hun hele levenscyclus eenduidig en controleerbaar te berekenen. Deze methode komt in de plaats van diverse vrijwillige bepalingsmethoden zoals GPR Gebouw, GreenCalc, Eco-Quantum, DuboCalc en Eco-Instal. De basis voor deze bepalingsmethode is de NEN 8006: 2004, inclusief het bijbehorende correctieblad van mei 2007. Aangezien NEN 8006 op productniveau is ontwikkeld zijn er in de genoemde bepalingsmethode aanvullende afspraken opgenomen op gebouw- en bouwwerkniveau. De in dit artikel genoemde versie van 1 juli 2011 is beschikbaar via http://www.milieudatabase.nl/imgcms/SBK-Bepalingsmethode-1-7-2011.pdf.

Hoofdstuk 4 Scheiden bouw- en sloopafval

Artikel 4.1

De voorschriften van dit artikel zijn gericht op een optimaal hergebruik van materialen uit bouw- en sloopafval.Het eerste lid bepaalt in welke fracties bouw- en sloopafval moet worden gescheiden.

Het tweede lid stelt een verbod op het scheiden of mengen van de in het eerste lid, onder a, genoemde gevaarlijke stoffen. Zie daartoe ook de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat een gemeente hiervoor ook geen ontheffing mag verlenen.

Het derde lid bepaalt dat de in het eerste lid genoemde fracties op het bouw- of sloopterrein zelf gescheiden moeten worden en daarna gescheiden van elkaar moeten worden afgevoerd.

Het vierde lid bepaalt ten slotte dat scheiden in een fractie niet nodig is indien de hoeveelheid afval van zo’n fractie minder is dan 1 m3. Dit geldt niet voor de als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid onder a. Dergelijke afvalstoffen dienen altijd gescheiden te worden van het andere afval.

Hetvijfde lid betreft een uitzondering op de derde lid. Als het redelijkerwijs niet mogelijk is het afval op het bouw- of sloopterrein te scheiden, dan kan dit met goedkeuring van het bevoegd gezag op een andere locatie plaatsvinden. Op die andere locatie moet dan ook aan de scheiding in dezelfde fracties als bedoeld in het eerste lid worden voldaan.

Hoofdstuk 5 Nadere voorschriften omtrent de toepassing van normen

Nieuwbouw
Artikel 5.1 NEN 1010

De NEN 1010 regelt meer dan nodig is voor de bouwregelgeving. NEN 1010 valt buiten de zogenoemde reeks bouwnormen en is daarom niet aangepast aan de publiekrechtelijke verwijzing daarnaar vanuit het besluit. In de bouwnormen worden de bouwtechnische onderdelen namelijk onderscheiden van de administratieve, procedurele en informatieve onderdelen. Met de voorschriften in dit artikel is deze systematiek alsnog voor NEN 1010 doorgevoerd.

In onderdeel a zijn de onderdelen van NEN 1010 opgesomd die voor de publiekrechtelijke aanwijzing voor de bouwregelgeving buiten toepassing behoren te blijven. Het gaat om de in NEN 1010 opgenomen administratieve, procedurele en informatieve bepalingen, eisen aan voedingsbronnen, eisen aan verbruikstoestellen (toestellen, apparaten en machines), eisen aan elektrisch gevoede installaties (alarminstallatie, geluidinstallatie, etc.), andere gebruiksbepalingen, eisen aan installaties buiten bouwwerken of mobiele installaties, eisen ten aanzien van de netwerkbeheerder, vakmanschap en inspectie.

Het voorschrift onder b houdt verband met gewijzigde inzichten omtrent openbare verlichting. Het plaatsen van een lantaarnpaal is bouwen in de zin van de Woningwet, waarvoor eenzelfde niveau van veiligheidsvoorschriften behoort te gelden als voor een ander bouwwerk. Hierbij is het niet relevant of de lantaarnpaal direct of indirect op het netwerk van de netbeheerder is aangesloten.

Bestaande bouw
Artikel 5.10 NEN 8062

Dit artikel bevat voorschriften voor de toepassing van de betreffende norm voor de bestaande bouw. Zo kan in plaats van de Nederlandse brandklasse (onbrandbaar) ook de Europese brandklasse A1 worden toegepast.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.2

Deze regeling treedt gelijk met het Bouwbesluit 2012 in werking. Naar verwachting is dat op 1 april 2012. Met een inwerkingtreding op 1 april 2012 is voldoet deze regeling aan het uitgangspunt van de vaste verandermomenten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W.E. Spies.

Naar boven