Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juli 2011, nr. WJZ/11014550, houdende de implementatie van richtlijn nr. 2009/71/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PbEU L 172/18) (Tijdelijke regeling implementatie richtlijn nr. 2009/71/Euratom inzake nucleaire veiligheid)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op richtlijn nr. 2009/71/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PbEU L 172/18) en de artikelen 18a, derde lid, 21, eerste lid, en 76, vierde lid, van de Kernenergiewet;

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

kerninstallatie:

inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet;

Minister:

Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

nucleaire veiligheid:

de toestand van deugdelijke bedrijfsomstandigheden en de aanwezigheid van preventie- en beschermingsmechanismen ter voorkoming van ongevallen en de beperking van de gevolgen van ongevallen, die ervoor zorgen dat werknemers en bevolking beschermd worden tegen de aan ioniserende straling van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet verbonden gevaren;

vergunninghouder:

natuurlijke persoon of rechtspersoon die een vergunning als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet houdt;

wet:

Kernenergiewet.

Artikel 2

  • 1. De vergunninghouder zorgt dat de nucleaire veiligheid van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie continu op systematische en verifieerbare wijze wordt onderzocht en geëvalueerd.

  • 2. De vergunninghouder betrekt bij de onderzoeken en evaluaties de voor de desbetreffende kerninstallatie:

    • a. relevante ontwikkelingen en inzichten inzake de nucleaire veiligheid van vergelijkbare installaties in binnen- en buitenland;

    • b. de mogelijkheden de nucleaire veiligheid te verbeteren.

  • 3. De vergunninghouder houdt de weerslag van de onderzoeken en evaluaties systematisch bij en zorgt dat deze op toegankelijke wijze bewaard blijven.

  • 4. De vergunninghouder doet iedere tien jaar verslag aan de Minister inzake de nucleaire veiligheid van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie op basis van de onderzoeken en evaluaties.

  • 5. Onverminderd het vierde lid kan de Minister de vergunninghouder opdragen tussentijds verslag te doen indien dat naar zijn oordeel met het oog op de nucleaire veiligheid wenselijk is.

Artikel 3

  • 1. Zodra de onderzoeken en evaluaties daartoe aanleiding geven neemt de vergunninghouder, onverminderd het bepaalde in de vergunningvoorschriften, de maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om de nucleaire veiligheid te verbeteren.

  • 2. Indien maatregelen ter verbetering van de nucleaire veiligheid aanpassing van vergunningvoorschriften vergen, doet de vergunninghouder bij de Minister onverwijld een aanvraag tot wijziging van de vergunningvoorschriften.

Artikel 4

Een verslag als bedoeld in artikel 2, vierde lid, bevat in elk geval:

  • a. een evaluatie van de technische, organisatorische en personele voorzieningen ter waarborging van de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie;

  • b. een evaluatie van de maatregelen die zijn genomen ter voorkoming van ongevallen en de verdere beperking van de gevolgen daarvan, waaronder in elk geval een evaluatie van de fysieke beschermingsmechanismen en administratieve beschermingsprocedures;

  • c. een analyse van de eigen bedrijfservaringen, inclusief storingen, en informatie verkregen bij andere kerninstallaties en relevante onderzoeksprogramma’s voor zover van toepassing op de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie;

  • d. een verantwoording van de gevolgde meet- en onderzoeksmethodes, alsmede de registratie daarvan.

Artikel 5

De vergunninghouder zorgt dat de beheerssystemen van de kerninstallatie zodanig wordt ingericht en uitgevoerd dat voldoende prioriteit wordt gegeven aan nucleaire veiligheid.

Artikel 6

  • 1. De vergunninghouder beschikt over een opleidingsplan voor de opleiding en training van het personeel met het oog op de nucleaire veiligheid van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie en geeft uitvoering aan dit opleidingsplan.

  • 2. Een opleidingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat in elk geval:

    • a. het benodigde opleidingsniveau van personeelsleden, gedifferentieerd naar functie;

    • b. trainingen gericht op de actualisatie van de deskundigheid van het personeel;

    • c. instructies en praktijkoefeningen voor het personeel.

Artikel 7

  • 1. De vergunninghouder beschikt over voldoende financiële en personele middelen om te voldoen aan de verplichtingen inzake de nucleaire veiligheid van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie.

  • 2. De Minister kan een vergunninghouder een aanwijzing geven inzake een aanpassing in de omvang of de beschikbaarheid van bepaalde financiële of personele middelen.

  • 3. Een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid bevat een redelijke termijn van tenminste een maand waarbinnen aan de aanwijzing gevolg moet zijn gegeven.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van 22 juli 2011 en vervalt op 1 juli 2013.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling implementatie richtlijn nr. 2009/71/Euratom inzake nucleaire veiligheid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 18 juli 2011

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom.

TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

De regeling strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2009/71/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PbEU L 172/18) (verder: richtlijn 2009/71 Euratom of de richtlijn). Doelstelling van de richtlijn, zoals opgenomen in artikel 1, is de instelling van een gemeenschappelijk kader dat dient om in de Europese Unie de nucleaire veiligheid en de daarop betrekking hebbende regelgeving in stand te houden en de voortdurende verbetering (continuous improvement) ervan te bevorderen. Daarnaast moeten de lidstaten zorgen dat ze voorzien in passende nationale regelgeving van een dusdanig hoog niveau dat werknemers en bevolking beschermd worden tegen de gevaren van ioniserende straling afkomstig uit kerninstallaties.

De ernstige problemen bij een aantal kerncentrales in Japan na de zware aardbeving en de daaropvolgende tsunami, benadrukken nogmaals het grote belang van de veiligheid van kerninstallaties. Naar aanleiding van de ramp in Japan is de betekenis van de onderhavige richtlijn voor het Europese veiligheidsbeleid voor kerninstallaties in verschillende bijeenkomsten in Brussel nogmaals onderschreven. Tijdens deze bijeenkomsten is bevestigd dat deze richtlijn het noodzakelijke communautaire kader biedt om de nucleaire veiligheid te waarborgen. De samenleving, maar zeker ook de overheid, is zich als gevolg van de recente gebeurtenissen in Japan nog bewuster geworden van de noodzaak om de veiligheid van kerninstallaties voortdurend naar een hoger niveau te tillen. Vorderingen in de nucleaire technologie en lering uit de met de bedrijfsvoering opgedane ervaring, dienen de veiligheid van kerninstallaties verder te verbeteren. De regelgeving dient daarop te zijn toegesneden.

Hoewel de gebeurtenissen in Japan er terecht toe hebben geleid dat de kerncentrales in de Europese Unie worden onderworpen aan een stresstest, dient het systematisch evalueren en onderzoeken van de nucleaire veiligheid van kerninstallaties blijvend te worden voorgeschreven en uitgevoerd tijdens de gehele levensduur van de kerninstallatie.

2. Verhouding tussen richtlijn en wetgevend en bestuurlijk kader

Artikel 2 van de richtlijn bepaalt dat een lidstaat strengere veiligheidseisen mag vaststellen, onder de voorwaarde dat deze voldoen aan het Europese recht. Tevens staat deze richtlijn niet in de weg aan de keuze van een lidstaat om al dan niet te besluiten tot een inzet van een nucleaire optie in zijn nationale energiemix. Dit betekent dus dat de implementatie van deze richtlijn geen consequenties heeft voor de keuze van Nederland voor een voortzetting of uitbreiding van de toepassing van kernenergie.

Verschillende artikelen van de richtlijn maken op dit moment al onderdeel uit van het wetgevend en bestuurlijk kader (regelgeving, vergunningverlening, handhaving en overheidsstructuur) van de Kernenergiewet en behoeven dan ook niet meer geïmplementeerd te worden. In de bij deze regeling behorende transponeringstabel wordt dit per artikel nog eens expliciet aangegeven. De verplichtingen van de richtlijn, die gericht zijn tot vergunninghouders, zijn in het algemeen in de thans geldende vergunningen van de verschillende Nederlandse kerninstallaties opgenomen.

Op basis van artikel 76, vierde lid, van de Kernenergiewet, bestaat de mogelijkheid om door middel van het opstellen van een ministeriële regeling een richtlijn van de Europese Unie op een snelle manier te implementeren in Nederlandse wetgeving. Om op tijd (voor 22 juli 2011) te kunnen implementeren heeft ondergetekende gekozen om gebruik te maken van de bovengenoemde optie. In de toekomst zal de inhoud van deze regeling worden opgenomen in het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen waarbij de algemene normen, zoals de verplichting tot voortdurende verbetering van de nucleaire veiligheid, nader zullen worden uitgewerkt. Tevens zal nader bezien worden wat op dit punt de wenselijke verhouding is tussen algemeen verbindende voorschriften en op het concrete geval toegesneden voorschriften bij de vergunning. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het actualiseringsgebod voor de vergunningverlener van reeds verleende vergunningen aan de best beschikbare technieken, zoals artikel 18a van de wet voorschrijft. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 2.

Deze tijdelijke regeling is beperkt tot implementatie van de richtlijn. Dat betekent ook dat de tekst van de richtlijn leidend is voor de tekst van de regeling. Ook het abstracte karakter van bepaalde richtlijnbepalingen komt hierin terug. In de vergunningvoorschriften zijn in de regel, nog aanvullende, meer specifieke voorschriften opgenomen. Het abstracte karakter van de voorschriften uit de richtlijn kan zodoende worden vertaald in zoveel mogelijk maatwerk met meer concrete voorschriften om de voortdurende verbetering van de nucleaire veiligheid in Nederland te garanderen. De huidige vergunningvoorschriften zullen worden geëvalueerd en zo nodig aangepast.

De verplichtingen neergelegd in de onderhavige regeling zullen na de inwerkingtreding van de regeling direct gelden voor de vergunninghouders. Indien en voor zover vergunningen niet al naadloos aansluiten op de verplichtingen van deze tijdelijke implementatieregeling, zijn de bepalingen opgenomen in deze regeling inzake nucleaire veiligheid leidend bij het toezicht op de vergunninghouders. Verdergaande voorschriften betreffende de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie die zijn opgenomen in de vergunning op basis van de Kernenergiewet blijven daarnaast van kracht. Dit geldt ook voor andere wettelijke regels op basis van de Kernergiewet zoals opgenomen in de Regeling kwaliteitsborging van kerncentrales (Stcrt. 2004, 55, zoals gewijzigd bij Regeling van 22 november 2010, Stcrt. 2010, 18967).

3. Inhoud van de regeling

Op grond van deze regeling heeft de vergunninghouder een voortdurende verplichting om op een systematische en verifieerbare wijze de nucleaire veiligheid van zijn kerninstallatie te onderzoeken en evalueren. Het aantal momenten waarop hij ook verplicht is van deze gegevens en conclusies verslag te doen aan de minister is in de tijd echter beperkt. In beginsel geldt dat de vergunninghouder in elk geval eens per tien jaar een verslag over de nucleaire veiligheid van zijn kerninstallatie aan de Minister van EL&I behoort te overleggen. Hiermee is aansluiting gezocht bij de huidige praktijk. In de brief aan de Tweede Kamer inzake randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales (Kamerstukken II 2010–2011, 32 645, nr. 1) wordt aan deze geldende praktijk gerefereerd. Verder is voorzien dat de vergunninghouder ook op last van de Minister van EL&I een verslag behoort te overleggen. Deze bevoegdheid is opgenomen om de minister de mogelijkheid te bieden te reageren op eventuele incidenten en ontwikkelingen op het gebied van nucleaire veiligheid van kerninstallaties. Acht de minister het naar aanleiding van dergelijke informatie noodzakelijk, dan kan hij op basis van deze bevoegdheid voortijdig een verslag over de veiligheid van de kerninstallatie van de vergunninghouder verlangen.

Indien de onderzoeken en evaluaties daartoe aanleiding geven, rust op de vergunninghouder tevens de verplichting om, onverminderd het bepaalde in de vergunningvoorschriften, de maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om de nucleaire veiligheid te verbeteren. Van vergunninghouders wordt verwacht dat zij eigen bedrijfservaringen (inclusief storingen) en informatie verkregen bij andere kerninstallaties en relevante onderzoeksprogramma’s, voor zover van toepassing op de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie, op een systematische wijze analyseren en daaruit lering trekken, resulterend in aanpassingen van componenten van de kerninstallatie, beheerssystemen, procedures of de organisatie.

Met het oog op de verwezenlijking van een solide veiligheidsstructuur binnen een kerninstallatie legt de regeling verder de verplichting op aan een vergunninghouder om de beheerssystemen van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie zodanig in te richten en uit te voeren dat voldoende prioriteit wordt gegeven aan de nucleaire veiligheid. Ook de verplichting om over een opleidingsplan te beschikken en hier uitvoering aan te geven is opgenomen in de regeling met dit oogmerk. Het opleidingsplan dient de deskundigheid en bekwaamheid van het personeel dat werkzaam is in de kerninstallatie te waarborgen en verder te ontwikkelen met het oog op de veiligheid van de installatie.

Om te waarborgen dat de vergunninghouders daadwerkelijk over adequate financiële en personele middelen beschikken om te kunnen voldoen aan de verplichtingen inzake de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie, bevatten vergunningen als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet reeds specifieke voorschriften over de personele middelen (eisen deskundigheid personeel, werkvoorschriften, etc.). Deze regeling geeft de Minister daarnaast echter ook de mogelijkheid om aanwijzingen te geven over de omvang en beschikbaarheid van zowel de personele als financiële middelen bedoeld ter waarborging van de veiligheid van de kerninstallatie. Deze bevoegdheid is gecreëerd om de abstracte norm uit de richtlijn in een concreet geval handen en voeten te kunnen geven. Doorgaans zullen het hier geen maatregelen zijn die in korte tijd door de vergunninghouder kunnen worden genomen. De regeling voorziet daarom in een minimumtermijn voor de vergunninghouder.

4. Administratieve lasten

De meeste bepalingen uit deze richtlijn zijn reeds geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving en bestuursrechtelijke structuur. Daarnaast zijn de verplichtingen die volgen uit de richtlijn in het algemeen reeds opgenomen in de vergunningvoorschriften, al dan niet nader gespecificeerd. In een enkel geval is echter wel sprake van verdergaande verplichtingen dan reeds gelden op grond van het huidige regelgevende kader. Dit geldt voor de verplichting om een formeel opleidingsplan op te stellen. De verplichting tot opleiding van het personeel is overigens niet nieuw. In de huidige vergunningen op basis van artikel 19 het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen en ingevolge de artikelen 9, 10, 11 en 12 van het Besluit stralingsbescherming gelden al de noodzakelijke deskundigheidsvoorschriften. Deze deskundigheid vergt dus al de nodige opleiding. De opleidingsinstituten die stralingsbeschermingsopleidingen aanbieden zijn opgesomd in de Regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen (Stcrt. 1993, 127) en in de Tijdelijke Regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen (14 juli 2003, Stcrt. 136).

Voor zover de betrokken nucleaire inrichtingen (dit betreft thans zeven vergunninghouders) nog niet over een compleet opleidingsplan zouden beschikken, dienen zij dit ingevolge de onderhavige regeling alsnog op te stellen. De inschatting wat betreft het benodigde aantal uren voor het opstellen van een plan loopt voor de betreffende inrichtingen uiteen van minder dan 40 uur tot hoogstens 100 uur. De inschatting ten aanzien van de beperkte urenomvang is gebaseerd op de bestaande infrastructuur voor opleidingen. Uitgaande van een uurtarief van € 50 komt dit dus neer op € 2000 tot € 5000 per inrichting. Dit betreft een eenmalige verplichting. Voor het uitvoeren van het plan zijn gelet op de thans al geldende verplichtingen geen uren ingeschat.

5. Reacties op het ontwerp

Het ontwerpbesluit is op 14 april 2011 ingevolge artikel 33, derde volzin, van het Euratom-verdrag juncto artikel 10, eerste lid, van de richtlijn nr. 2009/71/Euratom voorgelegd aan de Commissie van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van de ontwerpregeling geen opmerkingen gemaakt.

6. Vaste Verandermomenten

Op grond van het kabinetsbeleid inzake Vaste verandermomenten treden ministeriële regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Bekendmaking geschiedt uiterlijk twee maanden voor inwerkingtreding.

Het kabinetsbeleid maakt een uitzondering op de vier vaste inwerkingstredingsmomenten en de bekendmakingstermijn van twee maanden wanneer het gaat om implementatie van Europese regelgeving (uitzonderingsgrond 4). Deze regeling strekt tot implementatie van Richtlijn nr. 2009/71/Euratom waarvoor de omzettingsdatum is vastgesteld op 22 juli 2011 en valt derhalve onder de uitzonderingsgrond van het beleid inzake Vaste verandermomenten.

7. Transponeringstabel

Dit betreft de omzetting van de richtlijn in Nederlands recht en verwijst naar de desbetreffende artikelen van de richtlijn. Zie artikel 10, eerste lid, van de richtlijn.

Richtlijn 2009/71/Euratom

Implementatie in:

Art. 1 Doel richtlijn

Behoeft geen implementatie

Art. 2 Toepassingsgebied

Behoeft geen implementatie.

Art. 3 Definities

Artikel 1.

Art. 4 Regelgevend kader/organisatie

Volgt uit systematiek Kernenergiewet.

Art. 5 Regelgevingsautoriteit

Volgt uit systematiek Kernenergiewet.

Art. 6 Verplichtingen voor vergunninghouders

Artikel 70 Kernenergiewet en artikelen 2, 3, 4, 5 en 7 van deze regeling.

Art. 7 Deskundigheid en bekwaamheid

Artikel 6.

Art. 8 Publieksvoorlichting

Artikelen 43, 43a, 44 en 45 Kernenergiewet en artikel 8 Wet openbaarheid bestuur.

Art. 9 Rapportage

Behoeft geen implementatie.

Art. 10 Omzetting

Behoeft geen implementatie.

Art. 11 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 22 juli 2011.

Art. 12 Adressaten

Behoeft geen implementatie.

II Artikelsgewijs

Artikelen die gelet op het algemene deel van deze nota van toelichting geen afzonderlijke bespreking behoeven, worden hieronder niet behandeld.

Artikel 2

De voortdurende verplichting voor de vergunninghouder om op een systematische en verifieerbare wijze de nucleaire veiligheid van zijn kerninstallatie te onderzoeken en evalueren, zoals voorzien in artikel 6, tweede lid, van de richtlijn, en om hiervan verslag te doen aan de Minister van EL&I, is neergelegd in artikel 2 van de regeling. Deze zorgplicht stelt de minster in staat om aan zijn verplichting onder artikel 18a, eerste lid, van de Kernenergiewet te voldoen. De gegevens die voortvloeien uit de verplichting van de vergunninghouder om permanent de nucleaire veiligheid van zijn kerninstallatie te onderzoeken en evalueren, bieden de minister aanknopingspunten om met enige regelmaat te bezien of de voorschriften van een vergunning, en de beperkingen waaronder een vergunning is verleend, nog toereikend zijn om te kunnen voldoen aan de nieuwste stand van de techniek.

Daarnaast kan ook de vergunning verdergaande verplichtingen bevatten voor het onderzoeken en evalueren van de nucleaire veiligheid. Zo bevat de vergunning van de kerncentrale Borssele de verplichting om elke twee jaar de technische, organisatorische, personele en administratieve voorzieningen met betrekking tot de nucleaire veiligheid en stralingsbescherming te beoordelen in het licht van de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de van kracht zijnde vergunning. De tweejaarlijkse evaluatie heeft echter een minder omvangrijk karakter dan de tienjaarlijkse evaluatie.

Artikel 3

Dit artikel bevat de verplichting voor de vergunninghouder om, indien de onderzoeken en evaluaties als bedoeld in artikel 2, tweede lid, daartoe aanleiding geven, de maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om de nucleaire veiligheid van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie te verbeteren. Dergelijke maatregelen behoren echter wel binnen het kader van de voor hem geldende vergunningvoorschriften te passen. Dit betekent dat het de vergunninghouder niet is toegestaan om maatregelen te treffen of aanpassingen te doen die in strijd zijn met de vergunningvoorschriften. Als een noodzakelijke verbetering aanpassing van de vergunningvoorschriften vraagt, moet de vergunninghouder dus onverwijld bij de Minster van EL&I een aanvraag indienen tot wijziging van de vergunningvoorschriften.

Artikel 4

Artikel 4 specificeert de eisen waaraan een verslag als bedoeld in artikel 2, tweede lid, behoort te voldoen. Goede uitvoering van de richtlijn dwingt hier tot enige concretisering van de voorschriften in de richtlijn. Hiervoor is zoveel mogelijk aangesloten bij de geldende voorschriften voor huidige vergunninghouders.

De vergunninghouder dient in zijn verslag in elk geval een evaluatie te geven van de technische, organisatorische en personele voorzieningen voor de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie. Deze evaluatie dient er toe de toezichthoudende autoriteit een volledig beeld te geven van de kerninstallatie alsmede de basis waarop de conclusies van het verslag berusten.

Artikel 3, onderdeel b, is de uitwerking van artikel 6, derde lid, van de richtlijn. In het verslag behoort de vergunninghouder de maatregelen die hij heeft getroffen ter voorkoming van ongevallen en de verdere beperking van de gevolgen daarvan te evalueren. Daarbij dient hij in elk geval specifiek aandacht te besteden aan de fysieke beschermingsmechanismen en administratieve beschermingsprocedures die aanwezig zijn ter bescherming van het personeel en de bevolking tegen ioniserende straling. Aan de hand van deze gegevens kan de toezichthouder inventariseren welke mechanismen en procedures aanwezig zijn om te voorkomen dat de dosislimieten voor werknemers en bevolking worden overschreden.

De vergunninghouder dient op grond van onderdeel c tevens een analyse van de eigen bedrijfservaringen, inclusief storingen, op te nemen in het verslag. Daarnaast behoort hij in zijn analyse ook rekening te houden met bedrijfservaringen van andere kerninstallaties en informatie van relevante onderzoeksprogramma’s, voor zover relevant voor de nucleaire veiligheid van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie. Als er bijvoorbeeld in het buitenland een incident plaats vindt (betreffende de nucleaire veiligheid) met een kerninstallatie overeenkomstig het model van de vergunninghouder, dan behoort de vergunninghouder dit dus expliciet mee te nemen in zijn analyse.

In het vierde lid wordt aansluiting gezocht bij artikel 36, eerste lid, van de Kernenergiewet. Op basis van deze bepaling moet een vergunninghouder een analyse opstellen van de gevolgde meet- en onderzoeksmethodes die hij gebruikt om de stralingsbelasting van mens en omgeving te monitoren. Daarnaast moet hij ook inzicht geven in de manier waarop hij de desbetreffende gegevens heeft geregistreerd.

Artikel 5

Op grond van dit artikel moet een vergunninghouder de beheerssystemen van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie zodanig inrichten en uitvoeren dat voldoende prioriteit wordt gegeven aan de nucleaire veiligheid. Met deze verplichting wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, vierde lid, van de richtlijn en wordt beoogd een solide veiligheidsstructuur binnen een kerninstallatie te verwezenlijken.

Uit de richtlijn vloeit verder voort dat de beheerssystemen van de kerninstallatie regelmatig door de toezichthoudende autoriteit wordt gecontroleerd. Op grond van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de toezichthouder reeds alle bevoegdheden om inzage te vorderen in het beheerssysteem. Het is derhalve niet noodzakelijk dergelijke bevoegdheden nog eens in deze regeling op te nemen. Overigens kunnen ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Kernenergiewet ook personen die zijn aangewezen om de naleving van internationale overeenkomsten en door volkenrechtelijke organisaties genomen besluiten die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op het gebied van kernenergie of van ioniserende straling te controleren, deze taak vervullen.

Artikel 6

De verplichting om over een opleidingsplan te beschikken en hier uitvoering aan te geven, dient ter implementatie van artikel 7 van de richtlijn en vormt een aanvulling op de deskundigheidseisen die gelden voor het werken met radioactieve stoffen en toestellen op basis van de Kernenergiewet.

Onder het begrip ‘personeel’ wordt niet alleen verstaan het eigen personeel, maar ook personen die niet in dienst zijn van de vergunninghouder, maar wel werkzaamheden verrichten binnen en buiten de kerninstallatie. Het is van belang dat ook personeelsleden van derden, zoals onderhouds- en servicemonteurs van leveranciers (van onderdelen), voldoende bekwaam en deskundig zijn omdat zij mogelijk werkzaamheden verrichten die direct of indirect samenhangen met de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom.

Naar boven